Fumus. Jaargang 7
(2009)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||
Vergilius' Bucolica op muziek: Focquenbroch en de Hollandse liedcultuur
| |||||||
[pagina 32]
| |||||||
De Herders-sangen bijzonder maakt, is dat de muziek ook daadwerkelijk in de tekst - althans in de burleske delen - is opgenomen in de vorm van liederen met wijsaanduidingen. De lezer kon deze liedjes zelf zingen als hij de melodieën kende. Het zingen van Nederlandstalige liederen was destijds een geliefde bezigheid. Er werd overal en door iedereen gezongen, door arm en rijk, jong en oud, en individueel en collectief. Mensen hadden tientallen melodieën paraat, en in de talrijke liedboeken werden de populaire liederen jaarlijks verzameld en uitgegeven.Ga naar voetnoot5 Het belang van het lied voor de Nederlandse cultuur in de Gouden Eeuw kan moeilijk worden overschat, en is in recent verschenen overzichten van de Nederlandse cultuur- en literatuurgeschiedenis dan ook terecht sterk benadrukt.Ga naar voetnoot6 Minder bekend is dat liederen en melodieën ook buiten de liedboeken hun weg vonden en infiltreerden in vrijwel alle andere literaire genres, ook daar waar de tegenwoordige lezer het misschien niet zo gauw zou verwachten. Ze werden niet alleen verwerkt in toneelstukken en embleembundels, maar ook in romans, bijvoorbeeld in Johan van Heemskercks Batavische Arcadia (1637) of Gysbert de Silles Dwalende liefde (1645), en in uitgesponnen gedichten zoals Focquenbrochs en Ulaeus' Herders-Sangen. Alleen al door die genrevermenging van lied- en dichtvorm is deze Vergilius-bewerking een interessant geval. Er is muzikaal materiaal uit contemporaine liedboeken verwerkt, en de liederen uit De Herders-sangen hadden in theorie zelf ook weer in de liedboeken terecht kunnen komen (wat voor zover ik kon nagaan niet is gebeurd). Liederen komen voor in twee van de twintig zangen: de zevende en de negende, beide in de parodiërende versie van Focquenbroch. In het zevende deel zijn zes melodieën opgenomen, in het negende deel vier. Ulaeus verwerkte in zijn serieuze delen geen melodieën. Ook de overige acht zangen van Foquenbroch, ‘op een andre toon’ volgend op die van Ulaeus, bevatten geen wijsaanduidingen. Het fragment dat hieronder is afgedrukt, vormt de opening van de ‘Sevenste Herders-sangh’. Aan het woord is herder Melibeus, die op een hete zomerdag in de velden op zoek is naar zijn verloren geit. Na lang zoeken vindt hij het dier terug bij Daphnis, een andere herder, die hem overhaalt een zangwedstrijd tussen de ruziënde Coridon en Tyrsis bij te wonen. Die ‘twee welgelonghde Herders’ zingen zich vervolgens ‘half aen flerders’ om de titel van ‘Sang-baes’ te verkrijgen. Op zes verschillende melodieën zingen ze ieder telkens één strofe, Coridon de ‘Sangh’ en Tyrsis de ‘Tegen-sangh’.Ga naar voetnoot7 Ik laat hieronder een overzicht volgen van de melodieën, en de toepassing ervan in de liedboeken - door andere dichters en door Focquenbroch zelf:
| |||||||
[pagina 33]
| |||||||
De lijst is zeker nog niet volledig, maar laat al wel zien dat alle melodieën terug te vinden zijn in liedboeken uit de jaren '60-'80. Ook de eerste druk van Tuinmans Mengel-stoffe stamt mogelijk uit deze periode, maar van deze bundel zijn alleen een tweede en derde druk uit 1709 en 1725 bewaard gebleven. Het is duidelijk dat Focquenbroch bewust koos voor melodieën die in zijn tijd populair waren, en dat hij zijn tekst daarmee niet alleen van een komische Hollandse noot wilde voorzien, maar ook toegankelijker heeft willen maken voor het Nederlandse publiek. Hij verplaatste het antieke herdersleven naar de zeventiende-eeuwse Nederlanden, en liet de herders het repertoire zingen dat daar in de jaren zestig in de straten, en op bootjes en wagens werd gezongen. Zelfs het idee van een zangwedstrijd zal de Hollandse jeugd bekend zijn voorgekomen. Uit liedboeken blijkt dat er uiteenlopende collectieve muzikale spelen werden georganiseerd, van beurtzangen en zangspelletjes tot refrein- en dialoogliederen. Rest nog de vraag wie van de twee zanghelden deze muzikale strijd won. Voor hun dichterlijke uitboezemingen maakten Coridon en Tyrsis beiden gebruik van dezelfde zes melodieën, die ze ‘by na tot barstens van haer longen’ zongen. Maar ‘hoe dat Tyrsis oock mocht schreeuwen’, zijn fanatieke zingen was als het ‘piepen van de Meeuwen’ vergeleken bij het ‘schater'n van de Nachtegael’, en uiteindelijk was het Coridon die met de eer van ‘Sang-baes’ ging strijken. En toch: Fock zou Focquenbroch niet zijn als hij deze overwinning, en de macht van de muziek in het algemeen, niet meteen op de hak genomen had. Zo teleurgesteld hoefde Tyrsis dus niet te zijn. Door ‘Onze Bataafse Vergilius met zijn vrolijke muze’ (deze typering komt uit een lofdicht van Jan Neuyen in de bundel)Ga naar voetnoot8 werd in de negende herderszang de waarde van het lied bij monde van Lycidas en Meris duchtig gerelativeerd. Hier deed zich duidelijk Focquenbrochs eigen tegendraadse literatuuropvatting gelden.Ga naar voetnoot9 Een prachtig gedicht, een ontroerend lied..... uiteindelijk was het gewoon wc-papier waarmee de soldaten hun kont afvegen.
Lycidas
'k meen een Veers,
Of Liedtjes, dat sijn by Soldaten
Slechs scheur-papiertjes voor de neers.
Meris
Ghy seght seer wel; want dat Jan-hagel
dat acht een Veers soo veel als struyf,
Of als het schraepsel van een nagel.Ga naar voetnoot10
| |||||||
[pagina 34]
| |||||||
Melibeus. Sevenste Herders-sangh. Op een Andre Toon.'t WAs eens in 't hartje van de Soomer,
Dat in de schauw van 't Eycke blat,Ga naar eindnoot2
Daphnis, gelijck een Joost de Droomer,Ga naar eindnoot3
Met 't hooft in bey sijn handen sat;
5[regelnummer]
Wanneer twee wel-gelonghde HerdersGa naar eindnoot5
(Dat Tyrsis was met Coridon)
Die sich vaeck songen half aen flerders,Ga naar eindnoot7
En die, voor 't roosten van de Son,Ga naar eindnoot8
Haer vee al hadden t'saem gedreven,
10[regelnummer]
Sich nedervoeghde aen sijn zy;
Ick onderwijlen, die soo even,
Wijl ick mijn Myrten stae en sny,Ga naar eindnoot12
De Geyt, mijn Kud-man had verlooren,Ga naar eindnoot13
Bevond my leelick in de mat;Ga naar eindnoot14
15[regelnummer]
En stont en krauwde bey mijn ooren,Ga naar eindnoot15
Geheel beteutelt in mijn gat.Ga naar eindnoot16
Hem soeckende; nu her, dan derwaerts,
Soo kreegh my Daphnis in 't visier,
En riep: houw Melib,! kom herwaerts,
20[regelnummer]
Uw Geyt, daer ghy na soeckt, is hier.
Kom set u, soo 't je tijdt mach lijen,
By ons hier in de lommer neer;
Stracks sult ghy sien, van alle zijen,
Hoe dat de Kudden, heen, en weer,
25[regelnummer]
Hier tot, en van het water koomen;
Hier boord den Oever sich met riedt,Ga naar eindnoot26
Hier gonst de By-swarm in de Boomen,
In 't endt, 't is hier soo mislick niet.Ga naar eindnoot28
Wat souw ick doen? Ick had geen Knapen,
30[regelnummer]
Noch jongens, die my te geval,
Mijn half-verdoolde Geyt, en Schapen,
Gaen drijven konde na de stal;
En echter liet ick my bepraten:Ga naar eindnoot33
En gingh, het geen noodsaecklick was,
35[regelnummer]
Om dit geselschaps wil, verlaten,
En plante my mee neer in 't gras.
Te meer, alsoo daer een krackeel wasGa naar eindnoot37
Geresen, tusschen Coridon
En Tyrsis, 't geen om sangh en keel was,
40[regelnummer]
Quansuys, wie beter singen kon;Ga naar eindnoot40
Dit liep soo hoogh, dat, van 't verwijten,
't Geen d'een, en d'ander, qualick nam,
Men schier geraeckt was aen het smijten,
En byna al aen 't vechten quam;
45[regelnummer]
Weshalven, om die sotte grillen,
Waer mee dit volck haer herssens scheurt,Ga naar eindnoot46
Soo veel het mooglick was, te stillen,
Soo wiert van ons voor goet gekeurt,
| |||||||
[pagina 35]
| |||||||
Dat elck om strijdt eens op sou heffen;Ga naar eindnoot49
50[regelnummer]
En dat men dan, ter goeder trouw,
Hem, die sijn Maet souw overtreffen,
De naem van Sang-baes geven souw.
Hier op, na 't stellen van de Nooten,Ga naar eindnoot53
Begonnen sy, in volle stilt',Ga naar eindnoot54
55[regelnummer]
By beurt dees Sangen uyt te stooten;
Die ghy kund lesen, soo ghy wilt.
|
|