Fumus. Jaargang 7
(2009)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||||
De pijn van Focq
| |||||||||
AnnotatiesToon: wijsaanduiding. Hier wordt de melodie aangegeven waarop het gedicht is geschreven en waarop je het dus kunt zingen. Simple Courante: zie onder ‘Toelichting’. r. 1 schoone Son: deze beeldspraak om de geliefde als een stralende zon voor te stellen, wordt door Focquenbroch in de Thalia I vaker gebruikt, bijvoorbeeld in nr. 51 Aen Mejuffr. r. 2: ‘O Son mijns levens!’; in nr. 98 Aen Clorenie. Op haer vertreck. r. 1: ‘Myn Schoone Son!’; in nr. 107 Aen Climene. r.1: ‘O Schoone Son!’. De ‘uitleg’ hiervan vinden we in een gedicht in handschrift Aen Mejúffr, Mejúffr, M: V: Z.,Ga naar voetnoot2 r. 7 en 8: Alsoo ghij door het light van úw Betoovrend' Oogen, Niet minder deed aen mij, dan 't Sonlight aen den Dagh.Ga naar voetnoot3 r. 2 versachten kon: in het Frans wil hij haar buigen door zijn passie, in ieder geval wil de dichter haar in beweging krijgen, weg uit haar ijzigheid. | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
r. 4 ontdoojen souw u killig hart: In de Prognosticatie aan Maria van Sypesteyn beschrijft Focquenbroch haar borst als koud en haar hart met ijs omschorst: Want schoon úw Oogen
t' Light van de Son nog tarten moogen,
So bleef nochtans úw Koúwe Borst
Rontsom úw hart, met ijs beschorst. (r. 43-46)Ga naar voetnoot4
r. 5 So seyd ick u: dan zou ik u zeggen. 't Geen ick nu niet en derf: waar ik nu de moed niet voor heb. Durven/dorven kan ook kunnen of mogen betekenen. Alle drie de betekenissen kunnen van toepassing zijn! In het Franse Rondeau á Madame (Thalia I, nr. 68) durft de dichter niet te zeggen dat hij alleen haar wil: ‘c'Est; que je..... Non, je n'oserais le dire:’ (r. 12) r. 7 mijn groots gemoedt: mijn trotse hart. Vergelijk met á Madame ‘mon orgueil’ (r. 5). r. 8 dese hoop: namelijk dat een zo Goddelijke zon etc. Lees een komma voor de punt uit het origineel. r. 9 Dat een soo Goddelijcken Son: vgl. á Madame ‘qu'un si divin Soleil’ (r. 6). r. 10: vgl. á Madame ‘Porroit estre brulè, par une humaine flame’ (r. 7); dus een menselijke vlam, terwijl Indien ick daght spreekt van ‘een Aerdsche vlam’ als metafoor voor de liefde van de ik-figuur, waaraan een zo goddelijke vlam zich natuurlijk niet kan branden. r. 11 derf: zie r. 5; hier ligt ‘kan’ of ‘mag’ wellicht meer voor de hand. r. 12 en vrij van laster sterf, vgl. á Madame ‘je veux mourir sans blame’ (r. 8): dat ik sterf zonder blaam, zonder hoon of schande. | |||||||||
ToelichtingHoewel Focquenbroch in eerste instantie wordt gezien als een auteur van burleske en satirische literatuur, heeft hij in zijn Thalia I van 1665 toch aardig wat serieuze gedichten opgenomen, voornamelijk liefdesgedichten. Naast Indien ick daght zijn bijvoorbeeld nr. 17 Nieuwe-jaers-gift, Aen Mejuffr. N.N., nr. 19 Aen Mejuffr. N.N, nr. 28 Aen Juffr. N.N. Op haer swarte HEMTSMOUWEN, nr. 52 Aen Belisa Op haer wederkomst van Utrecht, nr. 59 Ontmoetingh aen Iuffrouw N., nr. 60 Prognosticatie Aen Juffrouw N.N., nr. 68 Rondeau á Madame, nr. 74 á Madame, nr. 98 Aen Clorenie. Op haer vertreck, nr. 102 Op een Afweesen en de twee Aen Climene's, nr. 103 en 107, serieus van toon. In woorden als ‘lijden’ en ‘smart’ voelen we dat de dichter de pijn die hierin doorklinkt, zelf kent. Ook in gedichten als Sing-Sangh, nr. 105, een lied dat veel minder serieus van toon is, is toch een ondertoon te voelen van werkelijke smart: Ach, laet mijn ongelucken
U porren tot gena:
Siet hoe mijn hart op krucken
U huppelt achter na:
Ey wilt dat eens ontfangen
En koestren in uw schoot;
Wildt ghy my niet sien hangen,
Ruym tien jaer voor myn doodt. (r. 31-38)
Indien ick daght is een lied, geschreven op de al bestaande en bekend geachte melodie Simple courante.Ga naar voetnoot5 Dit is een mooie melodie in mineur, dat wil zeggen met een kleine terts. Dat geeft een serieus tot melancholiek of droevig effect. Zingt u maar eens Vader Jacob, dat een grote terts heeft Va C, -der D, Ja E (de E is de grote terts, die maakt de melodie majeur), in mineur, dan | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
wordt het Va C, -der D, Ja Es (de Es is de kleine terts dus een halve toon, op de piano een zwarte toets erbij in plaats van een hele toon, een witte toets in majeur). Dan wordt het ineens een ander lied, minder vrolijk en opgewekt, serieuzer, beetje melancholiek; en alLE klokken luiden minder uitbundig, want het interval tussen al en LE wordt ook een kleine secunde. De melodie is rustig, het ritme is niet huppelig, dansant of hoempapa-achtig, ook dit draagt bij aan het niet-vrolijke, ernstige karakter.
Dat Focquenbroch inderdaad de pijn van een afgewezen liefde heeft ervaren, weten we uit zijn gedichten en brieven aan Maria van Sypesteyn. Deze zijn bewaard gebleven in het familiearchief Van Sypesteyn, vroeger berustend in Kasteel Sypesteyn, Nieuw Loosdrecht; tegenwoordig in het Noord-Hollands Archief te Haarlem. In zijn proefschrift heeft W. Marguc transcripties van deze handschriften opgenomen.Ga naar voetnoot6 Maria werd geboren in 1642 als dochter van Cornelis van Sypesteyn (1595-1665) en Geertruyd van den Corput (1606-1649). Zij trouwde op 1 maart 1668 in Hillegom met Theodorus van Vrijberghe. Hij was veel ouder dan zij en voor hem was het zijn derde huwelijk, voor haar het eerste. Geen wonder dus dat zij later, in 1690, opnieuw is getrouwd.
Voor Maria van Sypesteyn schreef Focquenbroch twee liefdesgedichten, een Prognosticatie en een droomallegorie in briefvorm Aen Mejúffr, Mejúffr, M·V ·Z. Alle vier zijn ze in het familiearchief Van Sypesteyn bewaard gebleven. Marguc neemt aan dat ook het niet in handschrift overgeleverde gedicht Ontmoetingh aen Iuffrouw N. (Thalia I, nr. 59) aan Maria is gericht, aangezien Haarlem de plaats is van de ontmoeting die daarin wordt beschreven, en de Prognosticatie in de vroege drukken direct na dit gedicht volgt.Ga naar voetnoot7
Nu is natuurlijk de vraag wanneer Focquenbroch en Maria contact met elkaar hadden. Zijn gedichten aan haar zijn helaas alle ongedateerd, maar er valt wel het een en ander uit te halen. Focquenbroch schreef aan Maria een Prognosticatie, een soort horoscoopduiding in dichtvorm over haar leven. Deze begint in het handschrift met ‘Volmaeckte, en Schoone Ziepesteijn!’. De Prognosticatie is in zijn Thalia I ook in druk verschenen (met als eerste regel ‘Volmaeckte en schoone N.N.’), maar slechts tot en met vers 132, hierna maakt Focquenbroch er een eind aan: ‘De rest alsoo 't maer leugens was/ Verbrande den Auteur tot asch.’Ga naar voetnoot8 Wat heeft Focquenbroch weggelaten dat wel in het handschrift staat? Het meer persoonlijke gedeelte. Met een treffend ernstiger toon dan het eerste deel. Hierin zou Maria wellicht te makkelijk te herkennen zijn. Focquenbroch voorspelt dat zij op 61 jarige leeftijd zal overlijden. Hij zat akelig in de buurt, zij stierf in 1701, 60 jaar oud. Hij eindigt met: En is het mooglijck, denckt dan noch
Eens om den armen Focquenbroch. (r. 181-182)
En hij schrijft onder FiNis.: Dúrúm patientiâ frango’. Dit betekent: Ik breek het harde met geduld.Ga naar voetnoot9
Beide uitspraken wijzen erop dat Maria allerminst toeschietelijk was; misschien heeft Focquenbroch nog wel wat hoop, als hij maar geduld heeft. Geduld. Hoelang? Op 17 juli 1668, vier maanden na Maria's huwelijk, vertrekt Focquenbroch naar West-Afrika, naar het fort Elmina aan de Goudkust, dat wil zeggen in het huidige Ghana, om daar te werken als fiscaal in dienst van de West-Indische Compagnie. Dat was geen slechte positie, hij was de tweede in rang, met alleen de directeur-generaal boven zich. Maar het was wel | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
een hele slechte plek: de door vochtigheid en tropische ziekten geplaagde Goudkust werd gezien als het ‘graf van de blanke man’; 60 procent van het personeel overleed binnen acht maanden na aankomst in AfrikaGa naar voetnoot10 en Elmina was daarom de minst gewilde post van de WIC. Je ging daar dus niet voor je lol naartoe. Waarom wel? Uit Focquenbrochs eigen woorden is wel op te maken, dat het hem om het goud, om geld ging. Hij was van plan om na zes jaar dienst als een rijk man terug te keren.Ga naar voetnoot11 Werd hij daarnaast gedreven door een ongelukkige liefde voor Maria van Sypesteyn?
Terug naar de PROgNOSticATIE.Ga naar voetnoot12 Deze levert namelijk nog meer informatie op. In vers 63 spreekt Focquenbroch over Maria's vader: ‘Mijn Heer, noch heeden úw Papaetje’.Ga naar voetnoot13 Maria's vader stierf volgens het familiearchiefGa naar voetnoot14 op 2 mei 1665, dus Focquenbroch schreef zijn Prognosticatie vóór deze datum. Er is nog een aanwijzing voor de datering in de Prognosticatie: in vers 113-114 van het handschrift schrijft Focquenbroch: ‘So weedt doch eghter, dat mijn Raedt / Niet búijten drie, vier jaeren gaet’. In de Thalia I van 1665 is dit veranderd in ‘twee, drie’, dus er is een jaar afgehaald, wat erop duidt, dat de Prognosticatie uit 1664 stamt (of eind 1663, daar Thalia I op 20 december 1664 op de planken lag).Ga naar voetnoot15
In het handschrift van de Prognosticatie is in vers 89-90 geschrapt. Focquenbroch zegt in de verzen 85-86 dat Maria altijd al een vijandin is geweest van de min. Vervolgens dicht hij: k' Beklaegh daerom dien Heer van Delleft,
Die ú graegh sagh sijn tweede Helleft;
En mij met hem; want tot hun Hoon
Vind ghy hun altsaem wijs noch schoon (r. 87-90).
Het woord ‘mij’ in vers 89 is geschrapt en hier overheen heeft FocquenbrochGa naar voetnoot16 met hoofdletters geschreven: MEERDE(EL?)S. In de Thalia I en alle latere uitgaven zijn de verzen 89-90 veranderd in: ‘En met hen, noch veel andre meer,
Want elck mishaeght u eeven seer.’
Hier blijkt uit: Maria moest Focquenbroch al niet toen hij de Prognosticatie eind 1663 of begin 1664 schreef. Hij heeft zichzelf eruit gehaald als afgewezen minnaar, nog vóór hij haar het werk in handschrift stuurde. Of hij moet naar Slot Sypesteyn zijn gegaan om het onder Maria's ogen te wijzigen. Dat is wel heel onwaarschijnlijk. Waarom zou je dit doen? Omdat je bang bent om af te gaan, uitgelachen te worden, helemaal uit de gratie te raken (‘tot hun hoon’). Focquenbroch zwijgt liever, om ‘vrij van laster’ te kunnen sterven (Indien ick dacht, r. 12). Ik denk dat dit duidt op het einde van het contact tussen Focquenbroch en Maria van Sypesteyn. Het was niets en het zou ook niets worden en Focquenbroch wist dat heel goed.
Marguc vindt het ‘aantrekkelijk, maar niet toelaatbaar’ om te denken dat Focquenbroch om Maria van Sypesteyn vetrokken is naar Afrika.Ga naar voetnoot17 Karel Bostoen durft dit in zijn artikel in Fumus wel te stellen.Ga naar voetnoot18 Uit Focquenbrochs brieven aan zijn vriend Ulaeus, door deze laatste uitgegeven | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
in de Afrikaense Thalia,Ga naar voetnoot19 blijkt in ieder geval dat Focq nog veel moest denken aan een bepaalde, niet nader genoemde vrouw: ‘Geen Uur passeerter op den Dagh,
Of 'k denck wel tienmael aen dat Maetje;
Dat Net-gevormde Potentaetje,
VViens weer-ga noyt de VVereldt sagh.’Ga naar voetnoot20
In deze en volgende regels klinkt ondanks de hier wel burleske toon toch de pijn door. Waarom dan die burleske toon? Voor zichzelf, om afstand te nemen, te ironiseren, typisch voor Focquenbroch. Bovendien schrijft hij aan een goede vriend en wil hij het die niet te zwaar maken. Dat hij zijn vriend in één adem noemt met deze vrouw, bedenkend, of hij ooit nog terug zal keren ‘uyt dit droevigh Mooren-Landt’ naar daar waar zijn hart nog is gebleven: ‘Dat is, by Haer, en oock by U’Ga naar voetnoot21 doet voor mij niets af aan Focqenbrochs gevoelens voor deze vrouw. Hij schrijft immers aan Ulaeus! Die wil hij niet tekort doen! En die zal hij ook verschrikkelijk gemist hebben daar in het verre Afrika. | |||||||||
ConclusieUit de in zijn handschrift bewaarde gedichten en geschriften aan Maria van Sypesteyn blijkt Focquenbrochs diepe genegenheid en overtuigde liefde voor haar. Er lopen vele lijnen tussen deze gedichten en gedichten in de Thalia I:
| |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
Het zal waarschijnlijk nooit bewezen kunnen worden, maar ik opper dat Indien ick daght, evenals de boven genoemde serieuze gedichten van Focquenbroch uit de Thalia I en zelfs sommige minder serieuze zoals Sing-Sangh, alle zijn geschreven door Focquenbroch met Maria van Sypesteyn in zijn hoofd en in zijn hart. Om zichzelf en haar ‘vrij van laster’ te houden heeft hij haar naam niet genoemd, of in het geval van de gedichten en geschriften die hij eerder schreef en in handschrift zijn bewaard, eruit gehaald.Ga naar voetnoot28 Het zou mij ook niet verbazen als alle liefdesgedichten in de Thalia I zijn geïnspireerd door Focquenbrochs grote, ongelukkige liefde voor Maria van Sypesteyn. | |||||||||
Literatuur
| |||||||||
InternetJan Helwig: Biografische schets van Willem Godschalck van Focquenbroch (2003), op http://focquenbroch.apud.net/biofok.php |
|