Fumus. Jaargang 2
(2004)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
Focquenbrochs kritiek op Amsterdam: populair en onbegrepen.
| |
[pagina 26]
| |
Het gedicht wordt hier uitgegeven naar de eerste versie ervan in het Tweede deel van Thalia, of geurige zang-goddin. Amsterdam: Johannes van den Bergh, 1668-1669, fol. D6r en v, exemplaar UB Leiden 730 F 26:2. Het bestaat uit twaalf kwatrijnen (vierregelige verzen). Het metrum van deze verzen is jambisch. De zesvoetige jamben (alexandrijnen) hebben een cesuur (rust) na de derde voet. Op inhoudelijke gronden is het in drieën te verdelen: in de strofen 1 t/m 4 wordt de aanval geopend op het geldbeluste karakter van Amsterdam, maar in het bijzonder op de Amsterdamse parvenus. In de strofen 5 t/m 10 laat de satiricus Focquenbroch zien wat hem zo tegenstaat in deze geldbeluste lieden. In de laatste twee strofen ten slotte stelt hij daar iets tegenover, namelijk een edel en flink karakter. Aan het begin van dit hekeldicht wordt het geldbeluste en vrekkige Amsterdam geïntroduceerd als een moederkloek die van de leg is. Rijke inwoners, die zotten worden genoemd, worden achtereenvolgens vergeleken met apen in een apenpakje, met strontvliegen op een roos en met varkens die huizen in een prachtig paleis. Stinkend rijk zijn ze, maar ze zeuren over de prijs van het gebak bij een bekende bakker! Iemand die niet in de eerste plaats materieel gewin najaagt, maar die zich geestelijk wil ontwikkelen, krijgt in zo'n stad geen mogelijkheden. Wanneer de satiricus in de strofen 6 t/m 10 specificeert wat hem hier en nu tegenstaat, weerklinkt een snerpend ‘hier’ vijf keer in vier op elkaar volgende strofen. De Amsterdamse geldbelustheid leidt ertoe dat oplichters met respect worden bejegend. De liefde (niet de seks!) wordt in zo'n stad aan banden gelegd en geestelijke kwaliteiten worden geminacht ten voordele van gewin en profijt. Het gevolg van al die geldbelustheid is geen bloei of ondernemingszin, maar uiteindelijk onvruchtbaarheid en dorheid. Vanwege de macht van het geld is een edel karakter in zo'n stad even zeldzaam als een witte kraai. Tegenover het materiële bezit dat door de schoorsteen verdwijnt (men denke hierbij aan meester Focks eigen devies: Fumus gloria mundi!) staan de kwaliteiten van het edele en flinke karakter dat duurzaam licht en warmte verspreidt. Op Amsterdam.
1[regelnummer]
't GElt-suchtigh Amsterdam met al haer soete keyers,Ga naar voetnoot1
Stoft al te moedigh op haer opgevulde tas;Ga naar voetnoot2
De maegre gierigheydt die steets haer Af-god was,Ga naar voetnoot3
Maeckt dat dit hoen niet leydt, dan stront, in plaets van eyers.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Wat vind een eerlijck man op aerd, soo duldeloos
Dan dat hy hier een aep moet als een mensch gekleet gesien?Ga naar voetnoot6
En dat hy 't loflijck goudt moet aen een sot besteet sien?Ga naar voetnoot7
Die als een stront-vliegh sit te prijcken in een Roos.
O Schraele kaerigheyt! met uw verslenste koonen!Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hoe plant ghy dus uw stoel in dees beruchte Stadt?Ga naar voetnoot10
ô Luckvrouw al te blindt! hoe stort ghy dus uw schat,Ga naar voetnoot11
In een vergult Paleys, daer niet dan varckens woonen?Ga naar voetnoot12
Wat doet het heyligh gout by sulck een heyloos volck?Ga naar voetnoot13
't Geen eeuwigh sit en huylt by haer ghevulde kisten;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Ja 't geen het alles denckt op een tocht te verquisten,Ga naar voetnoot15
Als het een stooters koeck derft koopen op de kolck!Ga naar voetnoot16
Wat doet een eerlijck man in dese Stadt te blijven?Ga naar voetnoot17
| |
[pagina 27]
| |
Waer afkomst noch verstandt, noch wijsheyt, deught, noch geest,Ga naar voetnoot18
Ooyt soo veel werd geacht, als d'alderminste feest,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En aensien van 't geklank der saem-geschraepte schijven.Ga naar voetnoot20
O eer! die in de deught wel eertijds wierd gestelt!
Hoe zijt ghy dus verkeert? hoe gaet ghy dus verlooren?
Een harssenloose sot, met narre tuygh gebooren,Ga naar voetnoot23
Besit die u dan nu, door sijn geschachert gelt?Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
O liefde! ghy die 't al op aerde placht te dwingen!Ga naar voetnoot25
Die boven al wat leeft de Meester plagh te zijn,
Het gout maeckt hier ter stee, u even als een swijn,
Wiens macht men heeft betoomt, door hem sijn snuyt te ringen.Ga naar voetnoot28
De gaeven van de ziel die worden hier versmaet;Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Al 't geen beminlijck is, dat siet men hier verachten;Ga naar voetnoot30
Al 't geen verachtlijck is, daer siet men hier na trachten,
De deught is hier het geldt, de eer de eyghen baet.
In 't endt, 't is niet dan geldt daer men hier van hoort roemen,
Die dat heeft, die ist al, die dat ontbeert, is niet.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
't Gheluck 't geen op dees stadt soo mildt haer gaeven giet,Ga naar voetnoot35
Saeyt daer sleghs distelen, en doornen sonder bloemen.
Want, soo een witte kraey yet seltsaems word geacht,
Noch seltsaemer is hier een eel ghemoet te vinden;
De geltsucht, die de deught hier in haer balgh gaet slindenGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Die heeft, door haer fenijn, hier alles in haer macht.Ga naar voetnoot40
O neen; een hel gemoedt dat hanght niet van de gaeven,
Van 't blinde en dartle wijf, dat sonder aensien geeft,Ga naar voetnoot42
Maer 't mint alleen een ziel, die schatten in sigh heeft,Ga naar voetnoot43
Die men, als 't ydel goudt, uyt geen geberght kan graeven.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
't Veracht verganckelijck goedt, dat als een roock verdwijnt,Ga naar voetnoot45
En kiest de deught alleen tot voorwerp van sijn minnen;Ga naar voetnoot46
En dees ist, die geen tijt, noch voorval kan verwinnen,Ga naar voetnoot47
Mits sy, ghelijck een Son, door alle wolcken schijnt.
FINIS
|
|