| |
| |
| |
Focquenbrochs Greatests hits
Door Jan Helwig en Paul StolwijkGa naar voetnoot1
Nu zelfs het eerbiedwaardige gezelschap van leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde zich heeft laten verleiden tot ranglijsten van auteurs en literaire werken, voelen wij ons vrij een hitlijst aan te leggen van onze Meester Fock.
De canon van de leden van de Maatschappij is samengesteld op initiatief van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL).Ga naar voetnoot2 De DBNL heeft een enquête gehouden onder ‘de leden van een van de belangrijkste en gezaghebbendste literaire organisaties in het Nederlandse taalgebied’ en zij blijken Multatuli op afstand de grootste schrijver te vinden. De Max Havelaar is het belangrijkste werk, nipt voor Van den vos Reynaerde.
Het is aardig om te zien dat de leden op de vraag ‘Welke werken/auteurs krijgen naar uw mening niet de aandacht die ze verdienen, en kunnen tot de “ten onrechte vergeten klassieken” worden gerekend?’, acht maal Focquenbroch noemden. Focquenbroch staat daarmee op de achtste plaats van ten onrechte vergeten auteurs, net onder Multatuli [sic] en net boven Bilderdijk. We zien hier duidelijk dat de variabelen ‘ten onrechte’ en ‘vergeten’ zich moeilijk laten sommeren in één lijst.
Wij willen hier natuurlijk niet het oordeel van de leden van de Maatschappij aanvechten. Hoe zou dat ook kunnen. Wij willen ons hier houden bij één auteur en onderzoeken welke gedichten van Focquenbroch het beste gewaardeerd zijn. Wij willen daarbij een variant van wetenschappelijke methode-Krabbé hanteren.Ga naar voetnoot3 Met deze methode kan men niet alleen een relatieve volgorde aanbrengen, maar men kan zelfs een numerieke waarde toekennen aan waarderingsverschillen.
Gewone hitlijsten worden gebaseerd op verkoopcijfers of gebruikscijfers. Voor gedichten van een 17de-eeuwse auteur ligt dat wat moeilijker, zeker als je de gedichten onderling wilt vergelijken. De gedichten zijn immers verzameld in bundels die als geheel verkocht worden. Als wij ons nu in onze analyse beperken tot de waardering in de afgelopen honderd jaar, is er echter toch een manier om de afzonderlijke gedichten met elkaar te laten wedijveren.
Om de relatieve waardering van de gedichten te meten, kunnen we uitgaan van de keuzes die de diverse bloemlezers hebben gemaakt. Bloemlezers zijn over het algemeen geneigd om de beste gedichten te selecteren.Ga naar voetnoot4 Hierdoor kan de opname in een bloemlezing als maatstaf voor de gepercipieerde kwaliteit van de gedichten gelden.
Voor de gedichten van Focquenbroch kunnen we twee klassementen opbouwen. Het klassement van gedichten zoals opgenomen zijn in bloemlezingen die geheel zijn gewijd aan Focquenbrochs werk; dus eigenlijk de clubkampioenschappen, en een klassement waarin Focquenbrochs gedich- | |
| |
ten het in de bloemlezing moeten opnemen tegen gedichten van andere auteurs; dus de open kampioenschappen.
Nu kunnen bloemlezingen erg van elkaar verschillen, en daarom moet de opname van een gedicht in een bloemlezing niet altijd op dezelfde manier gewogen worden. De regel ‘one anthology, one vote’ veronderstelt dat het voor een gedicht even moeilijk is om een plaats te krijgen in een dunne bloemlezing die de gehele Nederlandse dichtkunst beslaat, als in een omvangrijke bloemlezing die geheel gewijd is aan de desbetreffende auteur. Dit is evident onjuist. We moeten dus naar een weging toe die deze verschillen tussen bloemlezingen tot uitdrukking brengt.
Hoe dikker de bloemlezing, hoe makkelijker het is om daar een plaatsje in te verwerven. We moeten de telling dus corrigeren met een factor P die staat voor het aantal pagina's dat de bloemlezing beslaat. Wanneer een bloemlezing twee maal zo dik is, is het twee maal zo gemakkelijk om erin te komen, dus we moeten delen door P.
Laten we, om niet in de kleine cijfers te belanden, iedere bloemlezing aanvankelijk 1000 punten toekennen en van daaruit de zwaarte van de ‘stem’ S berekenen. (Bloemlezingen van meer dan 1000 pagina's zijn zeldzaam.Ga naar voetnoot5) In dat geval gaat de formule er als volgt uitzien:
Om deze formule zuiver te kunnen hanteren, moeten er striktere afspraken worden gemaakt over het aantal pagina's P dat wij in een bloemlezing tellen. Sommige bloemlezingen hebben een uitgebreide inleiding en/of dito register en bibliografie. Als we nu door het totaal aantal pagina's zouden delen, zou zo'n bloemlezing veel te licht meetellen. De stemmen op alle gedichten zouden opgeteld immers geen 1000 bedragen. Daarom hanteren we voor P het netto aantal pagina's gedichten, exclusief inleiding, registers, en ander voor- of nawerk.
Niet alleen de aard van de bloemlezing heeft invloed op de kans voor een gedicht om opgenomen te worden. Ook het gedicht zelf heeft een eigenschap, anders dan zijn kwaliteit, die deze kans beïnvloed; namelijk de omvang van het gedicht.
Gezien de beperking die de bloemlezing kent in aantal pagina's, maakt een kort gedicht van een bepaalde kwaliteit meer kans om opgenomen te worden dan een lang gedicht van dezelfde kwaliteit. Zo kan een bloemlezer voor het korte gedicht kiezen, omdat dan dat mooie gedicht, van bijvoorbeeld Revius, ook nog mee kan. We moeten dus in de teller ook een factor meenemen die staat voor de omvang van een gedicht.
Hoewel de omvang van gedichten meestal in regels wordt uitgedrukt, is dat in dit geval niet de relevante maat. Het is niet zo dat een gedicht van 4 regels een twee maal zo grote kans heeft om opgenomen te worden als een gedicht van 8 regels. Vanwege de gewoonte om ook korte gedichten ‘paginavullend’ af te drukken is het in die gevallen eerder van belang hoeveel pagina's een gedicht inneemt, dan hoeveel regels het telt. We zullen daarom de lengte L van een gedicht daarin uitdrukken. Dit kan ook toegepast worden op bloemlezingen waarin gedichten niet paginavullend worden afgedrukt, maar doorlopend. We rekenen daar, indien nodig, met delen van pagina's.
| |
| |
De weging van de stem S zou nu als volgt te berekenen zijn:
Wanneer we nu louter de gewogen stemmen bij elkaar optellen om de waardering te berekenen, krijgen we een oordeel dat de som is van individuele voorkeuren. Op zich is dat niet slecht, maar het heeft als nadeel dat één enkele bloemlezer door het uitgeven van een kleine bloemlezing met een eigenzinnige keuze de uitslag aanzienlijk kan beinvloeden. Het zou beter zijn om in onze score weliswaar iedere individuele keus te waarderen, maar toch rekening te houden met intersubjectiviteit. Hiermee bedoel ik dat er een zekere meerwaarde moet worden toegekend wanneer een bepaalde tekst kennelijk meerdere personen aanspreekt en door meerdere bloemlezers wordt opgenomen. De kwaliteit van de tekst is dan kennelijk meer universeel.
We zouden nu de som van de gewogen stemmen kunnen vermenigvuldigen met het aantal keren dat de tekst in een bloemlezing is opgenomen. Bij een gering aantal bloemlezingen levert dat geen problemen op. Bij grote aantallen bloemlezingen gaat dit echter heel zwaar wegen. Bovendien treedt op een gegeven moment het verschijnsel op dat bloemlezers niet meer zelfstandig tot een oordeel komen, maar zich voor hun selectie laten leiden door eerdere bloemlezingen. We kunnen deze problemen in onze formule grotendeels ondervangen door niet met het aantal keren dat de tekst is opgenomen te vermenigvuldigen, maar met de wortel uit dat aantal: √B.
Door deze wortel te nemen wordt het effect van de herhaling gedempt. Een gedicht dat vier maal in een bloemlezing is opgenomen krijgt dan een factor 2 aan ‘bonuspunten’, een gedicht dat 9 keer is opgenomen een factor 3.
De waardering W kunnen we nu als volgt berekenen:
Ga naar voetnoot6
Deze formule is voldoende om de bloemlezingen uit Focquenbrochs werk te lijf te gaan. Zo krijgen we een specialistenklassement.
| |
| |
Er zijn mij vijf bloemlezingen bekend die geheel aan Focquenbroch zijn gewijd.Ga naar voetnoot7 de bloemlezingen van Baekelmans,Ga naar voetnoot8 Hermans,Ga naar voetnoot9 Decorte,Ga naar voetnoot10 KuikGa naar voetnoot11 en Stupers.Ga naar voetnoot12 Die laatste bloemlezing is niet zo bekend. Het gaat hier om een boekje dat in principe als relatiegeschenk is uitgebracht ter gelegenheid van de millenniumwisseling. De keuze is thematisch en beperkt tot vier gedichten. Dat maakt het een beetje een buitencategorie bloemlezing, maar daarmee ook een mooie testcase voor onze formule.
Het volledige resultaat ziet u in bijlage 1: Scores voor bloemlezingen uit Focquenbrochs werken. U ziet daar ook meer details over de top-10, die er als volgt uitziet.
|
Specialistenklassement |
aantal |
waardering |
1 |
hier in dit kleyn, doch stil vertreck, |
5 |
1496 |
2 |
hoe onstantvastigh is 't heel al, |
4 |
930 |
3 |
hoe wonderlijk verkeert de werelts vreugt? |
5 |
567 |
4 |
van mr. f. leyt't lichaem in dees kas; |
4 |
416 |
5 |
daar d'eene men[s]ch de zon zo loffelyk beschynt, |
2 |
224 |
6 |
dat hy uw minnaer was, o dartle clorimene! |
4 |
172 |
7 |
myn min, die't doctorschap (door langh by my te woonen) |
4 |
166 |
8 |
al sittend' in een holle boom, |
2 |
162 |
9 |
ons leysje buur, ons leysje buur |
3 |
157 |
10 |
't gelt-suchtigh amsterdam met al haer soete keyers, |
3 |
156 |
We zien hier goed het effect van de weging. Op de 5ste plaats zien we het gedicht ‘'t Ongelyk Fortuin’, met als eerste regel ‘Daar d'eene men[s]ch de zon zo loffelyk beschynt’. Dit gedicht komt slechts twee keer voor in een bloemlezing (Baekelmans en Hermans),Ga naar voetnoot13 maar komt toch in de top-5, omdat het wegens zijn omvang een relatief groot percentage van deze bloemlezingen in beslag neemt.
In de absolute top staan echter alleen gedichten die op een breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook hier zien wij het effect van de weging. De nummer twee heeft zwaardere stemmen vergaard dan de nummer drie, hoewel de laatste een groter aantal keer is opgenomen.
| |
| |
Zonder de bloemlezing van Stupers zou de top-10 er iets ander uitzien. De nummers één en twee blijven gewoon op hun plaats, maar daarna verschuift het een en ander. De enige grote verandering is dat het gedicht met als eerste regel ‘Van mr. F. leyt 't lichaem in dees kas’ uit de top-10 zakt naar de 26ste plaats. Het lied ‘Diogenes den wijse’ komt daardoor binnen op de tiende plaats.
Het effect van deze bloemlezing is dus niet dramatisch. De formule is vrij robuust en zal nog beter werken naarmate er meer bloemlezingen uit Focquenbrochs werk verschijnen.
We kunnen nu ons aandachtsveld verruimen tot de open kampioenschappen: bloemlezingen waarin Focquenbroch gedichten wedijveren met die van andere dichters.
Bij dit type bloemlezingen hebben we een extra complicerende factor. De omvang van de bloemlezing en de lengte van een tekst zijn niet de enige factoren waarvoor gecorrigeerd moet worden. Dit type bloemlezing beslaat namelijk vaak een specifiek tijdvak. Hoe groter dat tijdvak, hoe meer concurrentie er is. We zullen dus de in de weging ook rekening moeten houden met een factor T, die staat voor het tijdvak dat de bloemlezing bestrijkt.
Laten we stellen dat de literaire productie vrij uniform verdeeld is over de tijd. Als dan een tijdvak tweemaal zo groot is, is het bij een gegeven aantal pagina's tweemaal zo moeilijk om een plaatsje in de bloemlezing te krijgen. We mogen dus de zwaarte van de stem vermenigvuldigen met T. Een extra probleem hierbij is de eenheid waarin we de omvang van dat tijdvak uitdrukken. Laten we, omdat dit toch niet discrimineert tussen deze bloemlezingen, het aantal eeuwen als eenheid nemen. De formule komt er nu als volgt uit te zien:
Ga naar voetnoot14
Ik zal u niet verder in spanning laten. Hier komt de top-10.
| |
| |
|
Algemeen klassement |
aantal |
waardering |
plaats in specialisten klassement |
1 |
't gelt-suchtigh amsterdam met al haer soete keyers, |
5 |
294,7 |
10 |
2 |
diogenes den wijse |
5 |
190,5 |
11 |
3 |
al sittend' in een holle boom, |
2 |
153,8 |
8 |
4 |
toen mydas eyndelijck sijn wensch verkregen had, |
4 |
122,2 |
47 |
5 |
hier in dit kleyn, doch stil vertreck, |
4 |
103,6 |
1 |
6 |
hoe wonderlijk verkeert de werelts vreugt? |
4 |
98,1 |
3 |
7 |
laes! sal mijn onluck dan sijn wreetheydt nimmer staecken? |
3 |
83,6 |
29 |
8 |
o goude son! wiens licht noch noyt is uyt gegaen, |
3 |
83,6 |
33 |
9 |
te dencken dat in't endt mijn staet eens sal verkeeren, |
3 |
67,3 |
12 |
10 |
de donder, en de windt, en felle hagel buyen, |
4 |
58,4 |
97 |
Op de eerste plaats zien wij het gedicht ‘Op Amterdam’ uit het Tweede deel van Thalia, of geurige zang-goddin,Ga naar voetnoot15 met als eerste regel ‘'t Gelt-suchtigh Amsterdam met al haer soete keyers’. Dit gedicht heeft een heel solide positie. Niet alleen is de waarderingsscore ruim hoger dan bij het daaropvolgende gedicht, maar er is ook geen ander gedicht te vinden dat meer in bloemlezingen voorkomt.
We zien wel opmerkelijke verschillen met de top-10 van specialisten. Van de top-10 uit het specialistenklassement komen slechts drie gedichten terug in de algemene top-10. De relatief hoge positie van de nummers 4 en 10 ten opzichte van het specialistenklassement zijn redelijk te verklaren. Deze gedichten zijn sonnetten, en onder de geëxcerpeerde bloemlezingen is er een aantal dat zich juist daarin specialiseert.
In het volledige overzicht in bijlage 3, zien we op de twaalfde plaats het lange gedicht van Focquenbrochs pamflet Een Hollandsche vuyst-slagh, op een Brabandsche koon. Dit gedicht is in de latere bundels en ook in de bloemlezingen samen met het gedicht waarop Focquenbroch reageerde afgedrukt.Ga naar voetnoot16 Als we er nu van uitgaan dat die tekst niet op zijn eigen merites is opgenomen, zouden we de Hollandsche vuyst-slagh eigenlijk zwaarder moeten wegen. Er is namelijk meer plaats voor dit gedicht ingeruimd dan uit het aantal pagina's dat het gedicht beslaat blijkt. Hierdoor zou dit gedicht de top-10 binnenkomen. De formule is dus niet volmaakt.
Een aardige spin-off van dit onderzoek is dat we nu ook kunnen vaststellen welke bloemlezer de grootste bijdrage heeft geleverd aan de promotie van Focquenbrochs werk. Als we er van uit gaan dat de specialistische bloemlezingen die geheel aan Focquenbrochs werk zijn gewijd toch vooral voor eigen parochie preken, steekt Nieuwenhuys als verbreider van Focquenbrochs werk met kop en schouders boven de rest uit. Nieuwenhuys neemt in zijn bloemlezing Ziet de dag komt aan, Proza en poëzie van 1600 tot 1700 maar liefst 16 teksten van Foc- | |
| |
quenbroch op. Zelfs Komrij komt in De Nederlandse poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw in duizend en enige gedichten maar tot 10. Bovendien maken de 16 teksten bij Nieuwenhuys bijna 10% van zijn bloemlezing uit en de 10 gedichten bij Komrij nog geen 1%. De misstap met de ‘Tymon’ (zie noot 17 in bijlage 2) zij Nieuwenhuys vergeven.
Een andere constatering die wij kunnen doen, is dat Focquenbroch minder gemeden is dan Hermans in de inleiding bij zijn bloemlezing wil laten geloven. Ook vóór Hermans konden leerlingen van ‘hooger-’ of ‘voortgezet’ onderwijs kennis nemen van Focquenbrochs werk.
Volgens goed gebruik wordt de nummer 1 uit de hitlijst altijd extra in het zonnetje gezet. Elders in dit nummer van Fumus vindt u het gedicht ‘Op Amsterdam’ in zijn geheel uitgegeven, met inleiding en woordverklaringen.
| |
| |
| |
Bijlage 1: Scores voor bloemlezingen uit Focquenbrochs werken.
Onderstaande tabel bevat een overzicht van de gedichten in de bloemlezingen uit Focquenbrochs werken. U ziet in de linkerkolom de eerste regels van de gedichten staan. In de kolommen onder de naam van de bloemlezer ziet u eerst het netto aantal pagina's met gedichten, het totaal aantal opgenomen gedichten en vervolgens per gedicht het aantal bladzijden dat dit gedicht in de bloemlezing inneemt. In de op één na laatste kolom ziet u het aantal maal dat een gedicht opgenomen is in absolute zin. Ten slotte ziet u in de laatste kolom de waardering, zoals die is berekend op basis van de som van de gewogen stemmen.
De tabel is gesorteerd op totale waardering. De gedichten met hoogste som aan gewogen stemmen staan bovenaan.
|
|
Baekelmans |
DeCorte |
Hermans |
Kuik |
|
Netto aantal pagina's tekst |
36 |
69 |
53 |
127 |
|
Totaal aantal opgenomen gedichten |
27 |
58 |
39 |
51 |
|
|
|
|
|
|
1 |
hier in dit kleyn, doch stil vertreck, |
2,16 |
2 |
3 |
3 |
2 |
hoe onstantvastigh is 't heel al, |
2,33 |
2 |
2 |
|
3 |
hoe wonderlijk verkeert de werelts vreugt? |
1,5 |
1 |
1 |
1,5 |
4 |
van mr. f. leyt't lichaem in dees kas; |
|
1 |
1 |
1 |
5 |
daar d'eene mench de zon zo loffelyk beschynt, |
3,66 |
|
3 |
|
6 |
dat hy uw minnaer was, o dartle clorimene! |
1,33 |
1 |
1 |
2 |
7 |
myn min, die't doctorschap (door langh by my te woonen) |
1,5 |
1 |
1 |
1 |
8 |
al sittend' in een holle boom, |
|
|
4 |
5 |
9 |
ons leysje buur, ons leysje buur |
1,83 |
|
1 |
2,66 |
10 |
t gelt-suchtigh amsterdam met al haer soete keyers, |
|
2 |
2 |
3 |
11 |
diogenes den wijse |
1 |
1 |
1 |
1 |
12 |
te dencken dat in't endt mijn staet eens sal verkeeren, |
1 |
1 |
1 |
1 |
13 |
ick heb het, by mijn soolen. |
1,66 |
1 |
|
1,33 |
14 |
waerden engel trots uw strafheyd, |
1,33 |
1 |
1 |
|
15 |
den staert-man kermt en klaeght van ramp |
2 |
|
|
2 |
16 |
Afrikaanse brief (‘Waarde vriend, Mijn laatste was aan UE van de 22ste september voorleden.’) |
|
|
|
12 |
17 |
toen u mijn suchten steets mijn liefde quamen melden, |
1 |
|
1 |
1 |
18 |
schoon het besit van gelt en goet, |
|
2 |
2 |
|
19 |
wyl ick, dus sit en smoock een pijpjen aen de haert, |
0,66 |
1 |
1 |
|
20 |
hollansche maro, en apolloos grootste zoon |
|
|
2 |
3 |
21 |
ick singh met harp, noch luyth, noch orgel, |
|
|
|
11 |
22 |
toen ick u lestmael by de lelyen, en roosen, |
0,5 |
1 |
1 |
|
23 |
indien ghy u seght te branden |
|
1 |
1 |
1,66 |
24 |
tirsis verruckt door't soet vermaeck, |
1,5 |
1 |
|
|
25 |
van deese naght. |
1,33 |
|
1 |
|
26 |
o droevig nootlot 't geen my steets! op nieuws doet suchten! |
|
|
2 |
2 |
27 |
hoe souw ick ooyt uw gunst, o schoone clorimeen! |
|
1 |
1 |
1 |
28 |
waerom tracht ghy noch meer die gene te verkoelen? |
|
1 |
1 |
0,5 |
29 |
laes! sal mijn onluck dan sijn wreetheydt nimmer staecken? |
1 |
1 |
|
|
|
|
Stupers |
aantal |
waardering |
|
Netto aantal pagina's tekst |
6 |
|
|
|
Totaal aantal opgenomen gedichten |
4 |
|
|
|
|
|
|
|
1 |
hier in dit kleyn, doch stil vertreck, |
3 |
5 |
1496 |
2 |
hoe onstantvastigh is 't heel al, |
2 |
4 |
930 |
3 |
hoe wonderlijk verkeert de werelts vreugt? |
1 |
5 |
567 |
4 |
van mr. f. leyt't lichaem in dees kas; |
1 |
4 |
416 |
5 |
daar d'eene mench de zon zo loffelyk beschynt, |
|
2 |
224 |
6 |
dat hy uw minnaer was, o dartle clorimene! |
|
4 |
172 |
7 |
myn min, die't doctorschap (door langh by my te woonen) |
|
4 |
166 |
8 |
al sittend' in een holle boom, |
|
2 |
162 |
9 |
ons leysje buur, ons leysje buur |
|
3 |
157 |
10 |
t gelt-suchtigh amsterdam met al haer soete keyers, |
|
3 |
156 |
11 |
diogenes den wijse |
|
4 |
138 |
12 |
te dencken dat in't endt mijn staet eens sal verkeeren, |
|
4 |
138 |
13 |
ick heb het, by mijn soolen. |
|
3 |
123 |
14 |
waerden engel trots uw strafheyd, |
|
3 |
122 |
15 |
den staert-man kermt en klaeght van ramp |
|
2 |
101 |
16 |
Afrikaanse brief (‘Waarde vriend, Mijn laatste was aan UE van de 22ste september voorleden.’) |
|
1 |
94 |
17 |
toen u mijn suchten steets mijn liefde quamen melden, |
|
3 |
94 |
18 |
schoon het besit van gelt en goet, |
|
2 |
94 |
19 |
wyl ick, dus sit en smoock een pijpjen aen de haert, |
|
3 |
90 |
20 |
hollansche maro, en apolloos grootste zoon |
|
2 |
87 |
21 |
ick singh met harp, noch luyth, noch orgel, |
|
1 |
87 |
22 |
toen ick u lestmael by de lelyen, en roosen, |
|
3 |
82 |
23 |
indien ghy u seght te branden |
|
3 |
80 |
24 |
tirsis verruckt door't soet vermaeck, |
|
2 |
79 |
25 |
van deese naght. |
|
2 |
79 |
26 |
o droevig nootlot 't geen my steets! op nieuws doet suchten! |
|
2 |
76 |
27 |
hoe souw ick ooyt uw gunst, o schoone clorimeen! |
|
3 |
71 |
28 |
waerom tracht ghy noch meer die gene te verkoelen? |
|
3 |
65 |
29 |
laes! sal mijn onluck dan sijn wreetheydt nimmer staecken? |
|
2 |
60 |
| |
| |
30 |
hoe sal ick best u lof verhaelen? |
|
|
|
7 |
31 |
ia wel vrundtschop n.n. |
|
|
|
7 |
32 |
eranemite, schoone son! |
1,83 |
|
|
|
33 |
o goude son! wiens licht noch noyt is uyt gegaen, |
1 |
|
|
1 |
34 |
een antwerpse mis-pop, |
|
|
|
6 |
35 |
als ghy my treurigh siet, o goddelijcke oogen! |
|
1 |
1 |
|
36 |
climeen! uw afzijn doet my sterven: |
|
1 |
1 |
|
37 |
ick ben de plaets die't rif van mr. f. begrijp. |
|
1 |
1 |
|
38 |
o schoone! siet ghy niet dat ick geheel op 't lest loop? |
|
1 |
1 |
|
39 |
terwyl de dartle clorimene |
|
1 |
1 |
|
40 |
ghy hebt het, phillis! dan soo 't schijnt, op my geladen? |
0,66 |
1 |
|
|
41 |
zo treed in't huwelyk heer smids met juffrou tinge, |
1,66 |
|
|
|
42 |
op een tijt, op een tijt |
|
3 |
|
|
43 |
wat kan d'ydle schoonheyt baeten |
|
1 |
|
2 |
44 |
Aen de seer Vermakelijke, doch niet mnder Eerbare Juffr. Saar |
|
|
|
5 |
45 |
Afrikaanse brieven (‘Waarde vriend, Ik heb over veertien dagen geschreven...’) |
|
|
|
5 |
46 |
waer wil dit henen meester fock? |
|
|
|
5 |
47 |
toen mydas eyndelijck sijn wensch verkregen had, |
|
|
1 |
1 |
48 |
indien de aengename roosen, |
|
|
2 |
|
49 |
vaert wel, lichtvaerde clorimeen! |
|
|
2 |
|
50 |
noyt stal een dief soo wel als ghy, |
|
1 |
|
1,5 |
51 |
soo ghy ooyt, o vrind! wild minnen, |
|
1 |
|
1,33 |
52 |
griet seyt, sy leent haer buyck alleen maer aen haer vrinden |
0,33 |
0,5 |
|
0,33 |
53 |
ghy pyramiden, en ghy oude wonderheen! |
|
1 |
|
1 |
54 |
helaes! hoe is dien dagh van gisteren my bekomen! |
|
1 |
|
1 |
55 |
hier leydt in't onder-aerdsche hock, |
|
1 |
|
1 |
56 |
wyl ick hier dus aen den haert |
|
1 |
|
1 |
57 |
als ick aen de soetigheden |
|
2 |
|
|
58 |
die geen die het kleyne kindt |
|
2 |
|
|
59 |
dus pleeght de min op u sijn wraeck; |
|
2 |
|
|
60 |
hoe langh sal u mijn slaverny |
|
2 |
|
|
61 |
'k laet nu vaeren 't snoode goet, |
|
2 |
|
|
62 |
wat wenst ghy steets om gelt en goet? |
|
2 |
|
|
63 |
geen schijn van vreught, hoe groot, en uytgelaten, |
1 |
|
|
|
64 |
ghy tiert, en raest, om dat uw hondt |
|
1 |
|
0,5 |
65 |
de duyvel sloegh met felle slagen, |
|
1 |
|
0,33 |
66 |
indien't ghehoorent volck (de heer die zy haer vriendt) |
|
1 |
|
0,33 |
67 |
sa, waer sijn je stijfsel-potten? |
|
|
|
2,5 |
68 |
ceux, que l'amour transporte, |
|
|
1 |
|
69 |
come la rougissante flore, |
|
|
1 |
|
70 |
de faire l'afflige envers les belles, |
|
|
1 |
|
71 |
indien ghy my gelijck ick u, beminde, |
|
|
1 |
|
72 |
'k beken ghy hebt gelijk, o kleyn, doch straf geweer! |
|
|
1 |
|
73 |
't is voor de bruyt en u o bruygom meede, |
|
|
1 |
|
74 |
tweemael gaf ick aen u mijn liefde en mijn hart; |
|
|
1 |
|
30 |
hoe sal ick best u lof verhaelen? |
|
1 |
55 |
31 |
ia wel vrundtschop n.n. |
|
1 |
55 |
32 |
eranemite, schoone son! |
|
1 |
51 |
33 |
o goude son! wiens licht noch noyt is uyt gegaen, |
|
2 |
50 |
34 |
een antwerpse mis-pop, |
|
1 |
47 |
35 |
als ghy my treurigh siet, o goddelijcke oogen! |
|
2 |
47 |
36 |
climeen! uw afzijn doet my sterven: |
|
2 |
47 |
37 |
ick ben de plaets die't rif van mr. f. begrijp. |
|
2 |
47 |
38 |
o schoone! siet ghy niet dat ick geheel op 't lest loop? |
|
2 |
47 |
39 |
terwyl de dartle clorimene |
|
2 |
47 |
40 |
ghy hebt het, phillis! dan soo 't schijnt, op my geladen? |
|
2 |
46 |
41 |
zo treed in't huwelyk heer smids met juffrou tinge, |
|
1 |
46 |
42 |
op een tijt, op een tijt |
|
1 |
43 |
43 |
wat kan d'ydle schoonheyt baeten |
|
2 |
43 |
44 |
Aen de seer Vermakelijke, doch niet mnder Eerbare Juffr. Saar |
|
1 |
39 |
45 |
Afrikaanse brieven (‘Waarde vriend, Ik heb over veertien dagen geschreven...’) |
|
1 |
39 |
46 |
waer wil dit henen meester fock? |
|
1 |
39 |
47 |
toen mydas eyndelijck sijn wensch verkregen had, |
|
2 |
38 |
48 |
indien de aengename roosen, |
|
1 |
38 |
49 |
vaert wel, lichtvaerde clorimeen! |
|
1 |
38 |
50 |
noyt stal een dief soo wel als ghy, |
|
2 |
37 |
51 |
soo ghy ooyt, o vrind! wild minnen, |
|
2 |
35 |
52 |
griet seyt, sy leent haer buyck alleen maer aen haer vrinden |
|
3 |
33 |
53 |
ghy pyramiden, en ghy oude wonderheen! |
|
2 |
32 |
54 |
helaes! hoe is dien dagh van gisteren my bekomen! |
|
2 |
32 |
55 |
hier leydt in't onder-aerdsche hock, |
|
2 |
32 |
56 |
wyl ick hier dus aen den haert |
|
2 |
32 |
57 |
als ick aen de soetigheden |
|
1 |
29 |
58 |
die geen die het kleyne kindt |
|
1 |
29 |
59 |
dus pleeght de min op u sijn wraeck; |
|
1 |
29 |
60 |
hoe langh sal u mijn slaverny |
|
1 |
29 |
61 |
'k laet nu vaeren 't snoode goet, |
|
1 |
29 |
62 |
wat wenst ghy steets om gelt en goet? |
|
1 |
29 |
63 |
geen schijn van vreught, hoe groot, en uytgelaten, |
|
1 |
28 |
64 |
ghy tiert, en raest, om dat uw hondt |
|
2 |
26 |
65 |
de duyvel sloegh met felle slagen, |
|
2 |
24 |
66 |
indien't ghehoorent volck (de heer die zy haer vriendt) |
|
2 |
24 |
67 |
sa, waer sijn je stijfsel-potten? |
|
1 |
20 |
68 |
ceux, que l'amour transporte, |
|
1 |
19 |
69 |
come la rougissante flore, |
|
1 |
19 |
70 |
de faire l'afflige envers les belles, |
|
1 |
19 |
71 |
indien ghy my gelijck ick u, beminde, |
|
1 |
19 |
72 |
'k beken ghy hebt gelijk, o kleyn, doch straf geweer! |
|
1 |
19 |
73 |
't is voor de bruyt en u o bruygom meede, |
|
1 |
19 |
74 |
tweemael gaf ick aen u mijn liefde en mijn hart; |
|
1 |
19 |
| |
| |
75 |
vive la nouvelle mode, |
|
|
1 |
|
76 |
is liefde dronckenschap, soo ben ick altijdt sat; |
0,33 |
|
|
0,33 |
77 |
sy vlucht, en vluchtende, wil sy, men haer sal volgen; |
0,33 |
|
|
0,33 |
78 |
schoone oogen! die met schoot, op schoot, |
|
|
|
2 |
79 |
so ghy een hart had, als het mijne |
|
|
|
2 |
80 |
climene! ach, mijn waerde son! |
|
1 |
|
|
81 |
dit is de schoonheydt self, doch maer in schildery: |
|
1 |
|
|
82 |
helaes! wat had ick weynigh moets? |
|
1 |
|
|
83 |
ick min wel als ick wordt bemindt; |
|
1 |
|
|
84 |
indien ick daght o schoone son! |
|
1 |
|
|
85 |
indien 't een misdaet is het godtlijck aen te bidden, |
|
1 |
|
|
86 |
in't endt mijn schoone! ghy vertreckt; |
|
1 |
|
|
87 |
men ontraet my u te eeren, |
|
1 |
|
|
88 |
myn schoone son! wilt ghy dus vluchten? |
|
1 |
|
|
89 |
ons beyder harten, amarant! |
|
1 |
|
|
90 |
waer bleeck immer meer de min, |
|
1 |
|
|
91 |
waerom staet hier de min dus blindelingh gedreven? |
|
1 |
|
|
92 |
wangunstigh van mijn luck, ontraet ghy my de liefde |
|
1 |
|
|
93 |
wat doolingh, laes, beheert uw sin? |
|
1 |
|
|
94 |
ghy vraeght my, waerom dat ick staegh, |
0,5 |
|
|
|
95 |
graef maurits is in't veld, en wil den bisschop stuyten. |
|
|
|
1,5 |
96 |
benje dan aen mossel-schelpen, |
|
|
|
1,33 |
97 |
de donder, en de windt, en felle hagel buyen, |
|
|
|
1 |
98 |
de goeje amyntas sat laetst by sijn clorimene, |
|
|
|
1 |
99 |
op een seer hooghen bergh, omheynt met duysent rotsen, |
|
|
|
1 |
100 |
ghy vraeght uyt wat voor reen, dat ick de stadt uyt vlie? |
|
0,5 |
|
|
101 |
hier leyt een fijn-man, die wel eer |
|
|
|
0,5 |
102 |
van lijsjes voeder-vat sprongh lest het bomgat open; |
|
|
|
0,33 |
75 |
vive la nouvelle mode, |
|
1 |
19 |
76 |
is liefde dronckenschap, soo ben ick altijdt sat; |
|
2 |
17 |
77 |
sy vlucht, en vluchtende, wil sy, men haer sal volgen; |
|
2 |
17 |
78 |
schoone oogen! die met schoot, op schoot, |
|
1 |
16 |
79 |
so ghy een hart had, als het mijne |
|
1 |
16 |
80 |
climene! ach, mijn waerde son! |
|
1 |
14 |
81 |
dit is de schoonheydt self, doch maer in schildery: |
|
1 |
14 |
82 |
helaes! wat had ick weynigh moets? |
|
1 |
14 |
83 |
ick min wel als ick wordt bemindt; |
|
1 |
14 |
84 |
indien ick daght o schoone son! |
|
1 |
14 |
85 |
indien 't een misdaet is het godtlijck aen te bidden, |
|
1 |
14 |
86 |
in't endt mijn schoone! ghy vertreckt; |
|
1 |
14 |
87 |
men ontraet my u te eeren, |
|
1 |
14 |
88 |
myn schoone son! wilt ghy dus vluchten? |
|
1 |
14 |
89 |
ons beyder harten, amarant! |
|
1 |
14 |
90 |
waer bleeck immer meer de min, |
|
1 |
14 |
91 |
waerom staet hier de min dus blindelingh gedreven? |
|
1 |
14 |
92 |
wangunstigh van mijn luck, ontraet ghy my de liefde |
|
1 |
14 |
93 |
wat doolingh, laes, beheert uw sin? |
|
1 |
14 |
94 |
ghy vraeght my, waerom dat ick staegh, |
|
1 |
14 |
95 |
graef maurits is in't veld, en wil den bisschop stuyten. |
|
1 |
12 |
96 |
benje dan aen mossel-schelpen, |
|
1 |
10 |
97 |
de donder, en de windt, en felle hagel buyen, |
|
1 |
8 |
98 |
de goeje amyntas sat laetst by sijn clorimene, |
|
1 |
8 |
99 |
op een seer hooghen bergh, omheynt met duysent rotsen, |
|
1 |
8 |
100 |
ghy vraeght uyt wat voor reen, dat ick de stadt uyt vlie? |
|
1 |
7 |
101 |
hier leyt een fijn-man, die wel eer |
|
1 |
4 |
102 |
van lijsjes voeder-vat sprongh lest het bomgat open; |
|
1 |
3 |
| |
| |
| |
Bijlage 2: Lijst van bloemlezingen mét gedichten van W.G. van Focquenbroch
Gerangschikt op jaar van verschijnen.
De periode die een bloemlezing beslaat is berekend door de geboortedatum van de vroegste dichter (of verschijningsdatum van de vroegste tekst) te nemen en de sterfdatum van de laatste dichter. U vindt dit en het netto aantal pagina verder gespecificeerd in de tabel van bijlage 3.
J. van Vloten: Bloemlezing uit de Nederlandsche dichters der zeventiende eeuw voor hooger- en middelbaar onderwijs, en allen die in de Nederlandsche letteren belang stellen. Arnhem, 1869. |
R.K. Kuipers: Bloemlezing uit de Nederlandsche letterkunde der XVIIe en XVIIIe eeuw ten behoeve van gymnasia, hoogere burgerscholen en inrichtingen tot opleiding van onderwijzers. Gorinchem, 1887. |
A.T.A. Heijting: Het boek der sonnetten, Nederlandse sonnetten van de zestiende eeuw tot Jacques Perk. 's-Gravenhage, 1911. |
D. Wouters: Neerlandia, Bloemlezing voor het voortgezet onderwijs. 6 dln. Groningen, 1917-1924. dl.6. |
Th.E.C. Keuchenius, C. Tinbergen: Nederlandse lyriek, vanaf de dertiende eeuw tot 1880. 4 dln. Leiden, 1920-1924. dl. 3 (1630-1710). |
H. van der Bijll, J. van Hattum, H.G. Hoekstra: Amsterdam bezongen. Amsterdam, 1947. |
R. Antonissen: Lyriek der Nederlanden, De Gouden Eeuw. Amsterdam/Antwerpen, 1950. |
W.L.M.E. van Leeuwen en F.G.A. Stemvers: Poëzie en proza uit noord- en zuid-Nederland. 2 dln. Groningen/Djakarta, 1954. dl.1. |
A. van Duinkerken: Het goud der gouden eeuw, Bloemlezing uit de poëzie der zeventiende eeuw. Utrecht/Antwerpen, [1955]. |
R. Nieuwenhuys: Ziet de dag komt aan, Proza en poëzie van 1600 tot 1700. Amsterdam, 1959.Ga naar voetnoot17 |
C. Buddingh': Het gevleugelde hobbelpaard, Een bundel nonsensicale, humoristische, speelse, dartele en satirische poëzie uit de Nederlanden. Utrecht-Antwerpen: 1961. Prisma-boeken. |
G. Stuiveling: Dichters van vroeger, Een bloemlezing uit acht eeuwen Nederlandse poëzie. Amsterdam/Antwerpen, 1977. |
L. Roose: En is 't de liefde niet...: het Nederlandse sonnet in de zestiende en de zeventiende eeuw. 2de herziene en bijgewerkte druk. Groningen, 1977. |
A.J. Schneiders, J.M. Castelein, B.J.M. Coebergh: Keuze uit Nederlandse lyriek. [s.l.], 1979. |
V. van Vriesland: Spiegel van de Nederlandse poëzie, Elfhonderd tot negentienhonderd. 2 dln. Amsterdam, 1979. dl.1. |
H.J.M. Lodewick, P.J.J. Coenen, A.A. Smulders: Literatuur, Geschiedenis & bloemlezing. 2 dln. Den Bosch, 1985. dl.1 ( -1880). |
R.H. Zuidinga: De 200 bekendste, mooiste, tederste, leukste sonnetten. Amsterdam, 1985. |
T. Smulders: Script, Literatuur in noord- en zuid-Nederland. Den Bosch, 1987. |
| |
| |
H. van Straten: Razernij der liefde, Ontuchtige poëzie in de Nederlanden, Van Middeleeuwen tot Franse tijd. Amsterdam, 1992. |
A.J. Gelderblom: 'k Wil rijmen wat ik bouw: twee eeuwen topografische poëzie. Amsterdam, 1994. Griffioen. |
G. Komrij: De Nederlandse poëzie van de zeventienden en achttiende eeuw in duizend en enige gedichten. Amsterdam, 1996. |
T. van Strien: Hollantsche Parnas, Nederlandse gedichten uit de zeventiende eeuw. Amsterdam, 1997. Alfa-reeks |
G. Komrij: In liefde bloeyende, De Nederlandsche poëzie van de twaalfde tot en met de twintigste eeuw in honderd en enige gedichten. Amsterdam, 1998. |
[T. Jager]: Het historische gedicht, De favoriete gedichten over de geschiedenis van Nederland en Vlaanderen. Met een inleiding van Rob Schouten. Amsterdam, 2004.Ga naar voetnoot18 |
| |
| |
| |
Bijlage 3: Scores voor Focquenbrochs werken in algemene bloemlezingen
|
|
Van Vloten, 1869 |
Kuipers, 1887 |
Heijting, 1911 |
Wouters, 1917-1924. |
Keuchenius en Tinbergen, 1920-1924 |
V/d Bijll e.a., 1947. |
|
Pagina's |
652 |
612 |
300 |
186 |
281 |
175 |
|
Tijdvak |
1,77 |
3,02 |
4,00 |
4,74 |
1,5 |
4,22 |
|
aantal teksen |
5 |
1 |
12 |
1 |
1 |
1 |
|
aantal pagina's Fok |
3,33 |
0,33 |
6 |
0,67 |
1 |
2 |
|
|
|
|
|
|
|
|
1 |
t gelt-suchtigh amsterdam met al haer soete keyers, |
|
|
|
|
|
2 |
2 |
diogenes den wijse |
0,50 |
0,33 |
|
|
1,00 |
|
3 |
al sittend' in een holle boom, |
|
|
|
|
|
|
4 |
toen mydas eyndelijck sijn wensch verkregen had, |
|
|
0,5 |
|
|
|
5 |
hier in dit kleyn, doch stil vertreck, |
|
|
|
|
|
|
6 |
hoe wonderlijk verkeert de werelts vreugt? |
|
|
|
0,67 |
|
|
7 |
laes! sal mijn onluck dan sijn wreetheydt nimmer staecken? |
|
|
0,5 |
|
|
|
8 |
o goude son! wiens licht noch noyt is uyt gegaen, |
|
|
0,5 |
|
|
|
9 |
te dencken dat in't endt mijn staet eens sal verkeeren, |
|
|
0,5 |
|
|
|
10 |
de donder, en de windt, en felle hagel buyen, |
0,50 |
|
0,50 |
|
|
|
11 |
o schoone! siet ghy niet dat ick geheel op 't lest loop? |
|
|
|
|
|
|
12 |
een antwerpse mis-pop, |
|
|
|
|
|
|
13 |
ick singh met harp, noch luyth, noch orgel, |
|
|
|
|
|
|
14 |
ia wel, 'k sie jy bendt dan seeper |
|
|
|
|
|
|
15 |
toen u mijn suchten steets mijn liefde quamen melden, |
|
|
0,5 |
|
|
|
16 |
wyl ick, dus sit en smoock een pijpjen aen de haert, |
|
|
|
|
|
|
17 |
Afrikaanse brief (‘Waarde vriend, Mijn laatste was aan UE van de 22ste september voorleden.’) |
|
|
|
|
|
|
18 |
van mr. f. leyt't lichaem in dees kas; |
|
|
|
|
|
|
19 |
dat hy uw minnaer was, o dartle clorimene! |
|
|
|
|
|
|
20 |
myn min, die't doctorschap (door langh by my te woonen) |
|
|
|
|
|
|
|
|
Antonissen, 1950 |
Van Leeuwen, Stemvers, 1954 |
Van Duinkerken, 1955 |
Nieuwenhuys, 1959 |
Buddigh', 1961 |
Stuiveling, 1977 |
Roose, 1977 |
|
Pagina's |
148 |
432 |
254 |
168 |
186 |
370 |
71 |
|
Tijdvak |
1,32 |
8,99 |
1,63 |
1,35 |
5 |
7,76 |
2 |
|
aantal teksen |
1 |
1 |
7 |
16 |
7 |
2 |
3 |
|
aantal pagina's Fok |
3 |
2 |
4,333 |
19,08 |
5,8 |
2 |
3 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1 |
t gelt-suchtigh amsterdam met al haer soete keyers, |
|
|
|
|
|
|
|
2 |
diogenes den wijse |
|
|
0,67 |
|
|
|
|
3 |
al sittend' in een holle boom, |
|
|
|
3.50 |
3,00 |
|
|
4 |
toen mydas eyndelijck sijn wensch verkregen had, |
|
|
|
|
0.5 |
1 |
|
5 |
hier in dit kleyn, doch stil vertreck, |
3,00 |
|
|
2,00 |
|
|
|
6 |
hoe wonderlijk verkeert de werelts vreugt? |
|
|
0,75 |
|
|
1,00 |
|
7 |
laes! sal mijn onluck dan sijn wreetheydt nimmer staecken? |
|
|
|
|
0,5 |
|
1 |
8 |
o goude son! wiens licht noch noyt is uyt gegaen |
|
|
|
|
0,5 |
|
1 |
9 |
te dencken dat in't endt mijn staet eens sal verkeeren, |
|
|
|
0,5 |
|
|
1 |
10 |
de donder, en de windt, en felle hagel buyen, |
|
|
|
|
|
|
|
11 |
o schoone! siet ghy niet dat ick geheel op 't lest loop? |
|
|
|
|
|
|
|
12 |
een antwerpse mis-pop, |
|
|
|
|
|
|
|
13 |
ick singh met harp, noch luyth, noch orgel, |
|
2 |
|
|
|
|
|
14 |
ia wel, 'k sie jy bendt dan seeper |
|
|
|
|
|
|
|
15 |
toen u mijn suchten steets mijn liefde quamen melden, |
|
|
|
|
|
|
|
16 |
wyl ick, dus sit en smoock een pijpjen aen de haert, |
|
|
|
0,5 |
0,5 |
|
|
17 |
Afrikaanse brief (‘Waarde vriend, Mijn laatste was aan UE van de 22ste september voorleden.’) |
|
|
|
4,00 |
|
|
|
18 |
van mr. f. leyt't lichaem in dees kas; |
|
|
|
0,333 |
0,3 |
|
|
19 |
dat hy uw minnaer was, o dartle clorimene! |
|
|
|
0,67 |
0,50 |
|
|
20 |
myn min, die't doctorschap (door langh by my te woonen) |
|
|
0,667 |
|
|
|
|
|
|
Schneiders e.a., 1979 |
Van Vriesland, 1979 |
Lodewick, e.a., 1985 |
Zuidinga, 1985 |
Smulders, 1987 |
Van Straten, 1992 |
Gelderblom, 1994 |
|
Pagina's |
66 |
972 |
413 |
200 |
396 |
215 |
119 |
|
Tijdvak |
4,79 |
8,11 |
7,58 |
4 |
8,47 |
4,81 |
2 |
|
aantal teksen |
1 |
4 |
3 |
2 |
2 |
4 |
3 |
|
aantal pagina's Fok |
1 |
3 |
2 |
2 |
2 |
2 |
7,5 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1 |
t gelt-suchtigh amsterdam met al haer soete keyers, |
|
|
1 |
|
1 |
|
1,5 |
2 |
diogenes den wijse |
1,00 |
|
|
|
|
|
|
3 |
al sittend' in een holle boom, |
|
|
|
|
|
|
|
4 |
toen mydas eyndelijck sijn wensch verkregen had, |
|
|
|
1 |
|
|
|
5 |
hier in dit kleyn, doch stil vertreck, |
|
0,50 |
|
|
|
|
|
6 |
hoe wonderlijk verkeert de werelts vreugt? |
|
0,75 |
|
|
|
|
|
7 |
laes! sal mijn onluck dan sijn wreetheydt nimmer staecken? |
|
|
|
|
|
|
|
8 |
o goude son! wiens licht noch noyt is uyt gegaen |
|
|
|
|
|
|
|
9 |
te dencken dat in't endt mijn staet eens sal verkeeren, |
|
|
|
|
|
|
|
10 |
de donder, en de windt, en felle hagel buyen, |
|
|
|
1,00 |
|
|
|
11 |
o schoone! siet ghy niet dat ick geheel op 't lest loop? |
|
|
|
|
1 |
|
|
12 |
een antwerpse mis-pop, |
|
|
|
|
|
|
3,00 |
13 |
ick singh met harp, noch luyth, noch orgel, |
|
|
|
|
|
|
|
14 |
ia wel, 'k sie jy bendt dan seeper |
|
|
|
|
|
|
|
15 |
toen u mijn suchten steets mijn liefde quamen melden, |
|
0,5 |
|
|
|
|
|
16 |
wyl ick, dus sit en smoock een pijpjen aen de haert, |
|
|
|
|
|
|
|
17 |
Afrikaanse brief (‘Waarde vriend, Mijn laatste was aan UE van de 22ste september voorleden.’) |
|
|
|
|
|
|
|
18 |
van mr. f. leyt't lichaem in dees kas; |
|
|
0,33 |
|
|
|
|
19 |
dat hy uw minnaer was, o dartle clorimene! |
|
|
|
|
|
|
|
20 |
myn min, die't doctorschap (door langh by my te woonen) |
|
|
0,667 |
|
|
|
|
|
|
Komrij, 1996 |
Van Strien, 1997 |
Komrij, 1998 |
vermeldingen |
waardering |
|
Pagina's |
1288 |
145 |
367 |
|
|
|
Tijdvak |
3,08 |
1,35 |
8,88 |
|
|
|
aantal teksen |
10 |
5 |
1 |
|
|
|
aantal pagina's Fok |
12,52 |
10 |
0,25 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
1 |
t gelt-suchtigh amsterdam met al haer soete keyers, |
|
2 |
|
5 |
294,7 |
2 |
diogenes den wijse |
|
|
|
5 |
190,5 |
3 |
al sittend' in een holle boom, |
|
|
|
2 |
153,8 |
4 |
toen mydas eyndelijck sijn wensch verkregen had, |
|
|
|
4 |
122,2 |
5 |
hier in dit kleyn, doch stil vertreck, |
2,00 |
|
|
4 |
103,6 |
6 |
hoe wonderlijk verkeert de werelts vreugt? |
|
|
|
4 |
98,1 |
7 |
laes! sal mijn onluck dan sijn wreetheydt nimmer staecken? |
|
|
|
3 |
83,6 |
8 |
o goude son! wiens licht noch noyt is uyt gegaen |
|
|
|
3 |
83,6 |
9 |
te dencken dat in't endt mijn staet eens sal verkeeren, |
|
|
|
3 |
67,3 |
10 |
de donder, en de windt, en felle hagel buyen, |
0,50 |
|
|
4 |
58,4 |
11 |
o schoone! siet ghy niet dat ick geheel op 't lest loop? |
1 |
1 |
|
3 |
57,3 |
12 |
een antwerpse mis-pop, |
|
|
|
1 |
50,4 |
13 |
ick singh met harp, noch luyth, noch orgel, |
|
|
|
1 |
41,6 |
14 |
ia wel, 'k sie jy bendt dan seeper |
|
4,00 |
|
1 |
37,2 |
15 |
toen u mijn suchten steets mijn liefde quamen melden, |
|
1 |
|
3 |
34,9 |
16 |
wyl ick, dus sit en smoock een pijpjen aen de haert, |
1,019 |
|
|
3 |
34,5 |
17 |
Afrikaanse brief (‘Waarde vriend, Mijn laatste was aan UE van de 22ste september voorleden.’) |
|
|
|
1 |
32,1 |
18 |
van mr. f. leyt't lichaem in dees kas; |
|
|
|
3 |
29,2 |
19 |
dat hy uw minnaer was, o dartle clorimene! |
|
|
|
2 |
26,6 |
20 |
myn min, die't doctorschap (door langh by my te woonen) |
|
|
|
2 |
23,4 |
| |
| |
|
|
Van Vloten, 1869 |
Kuipers, 1887 |
Heijting, 1911 |
Wouters, 1917-1924. |
Keuchenius en Tinbergen, 1920-1924 |
V/d Bijll e.a., 1947. |
21 |
sa, waer sijn je stijfsel-potten? |
|
|
|
|
|
|
22 |
Afrikaanse brief (‘Waarde vriend, Ik heb over veertien dagen geschreven...’) |
|
|
|
|
|
|
23 |
den staert-man kermt en klaeght van ramp |
|
|
|
|
|
|
24 |
ick heb het, by mijn soolen. |
|
|
|
|
|
|
25 |
de goeje amyntas sat laetst by sijn clorimene |
|
|
|
|
|
|
26 |
ghy hebt het, phillis! dan soo 't schijnt, op my geladen? |
|
|
0.50 |
|
|
|
27 |
hoe sal ick best u lof verhaelen? |
|
|
|
|
|
|
28 |
hoe onstantvastigh is 't heel al, |
|
|
|
|
|
|
29 |
versteken van de son, die my wel eer verlichte, |
|
|
|
|
|
|
30 |
indien ghy my gelijck ick u, beminde, |
|
|
|
|
|
|
31 |
o droevig nootlot 't geen my steets! op nieuws doet suchten! |
|
|
|
|
|
|
32 |
terwyl de dartle clorimene |
|
|
|
|
|
|
33 |
hier leyt een fijn-man, die wel eer |
|
|
|
|
|
|
34 |
hoe souw ick ooyt uw gunst, o schoone clorimeen! |
|
|
0,50 |
|
|
|
35 |
myn sinnen, en mijn siel, waer dwaelt ghy buyte westen? |
|
|
0,5 |
|
|
|
36 |
op een seer hooghen bergh, omheynt met duysent rotsen, |
|
|
0,5 |
|
|
|
37 |
volmaeckte juffrouw n.n. met licentie, |
|
|
0,5 |
|
|
|
38 |
wyl ick hier dus aen den haert |
|
|
0,5 |
|
|
|
39 |
thalia, 't puyckje aller musen, |
|
|
|
|
|
|
40 |
waerden engel trots uw strafheyd, |
|
|
|
|
|
|
41 |
ick, die met harp, noch luyth, noch orgel, |
1,667 |
|
|
|
|
|
42 |
ghy pyramiden, en ghy oude wonderheen! |
|
|
|
|
|
|
43 |
griet seyt, sy leent haer buyck alleen maer aen haer vrinden |
|
|
|
|
|
|
44 |
benje dan aen mossel-schelpen, |
|
|
|
|
|
|
45 |
climeen! uw afzijn doet my sterven: |
|
|
|
|
|
|
46 |
vingerhoetje! die de vinger |
|
|
|
|
|
|
47 |
ons beyder harten, amarant! |
|
|
|
|
|
|
48 |
de roomsche maro op een duytsche toon te singen. |
0,50 |
|
|
|
|
|
49 |
op d'oever van een beeck, die op sijn sughten swol |
|
|
|
|
|
|
50 |
ick ben de plaets die't rif van mr. f. begrijp. |
0,167 |
|
|
|
|
|
|
|
Antonissen, 1950 |
Van Leeuwen, Stemvers, 1954 |
Van Duinkerken, 1955 |
Nieuwenhuys, 1959 |
Buddigh', 1961 |
Stuiveling, 1977 |
Roose, 1977 |
21 |
sa, waer sijn je stijfsel-potten? |
|
|
|
|
|
|
|
22 |
Afrikaanse brief (‘Waarde vriend, Ik heb over veertien dagen geschreven...’) |
|
|
|
2,33 |
|
|
|
23 |
den staert-man kermt en klaeght van ramp |
|
|
|
|
|
|
|
24 |
ick heb het, by mijn soolen. |
|
|
1 |
|
|
|
|
25 |
de goeje amyntas sat laetst by sijn clorimene |
|
|
|
|
|
|
|
26 |
ghy hebt het, phillis! dan soo 't schijnt, op my geladen? |
|
|
|
|
|
|
|
27 |
hoe sal ick best u lof verhaelen? |
|
|
|
|
|
|
|
28 |
hoe onstantvastigh is 't heel al, |
|
|
|
|
|
|
|
29 |
versteken van de son, die my wel eer verlichte, |
|
|
|
|
|
|
|
30 |
indien ghy my gelijck ick u, beminde, |
|
|
0,5 |
0,5 |
|
|
|
31 |
o droevig nootlot 't geen my steets! op nieuws doet suchten! |
|
|
|
1 |
|
|
|
32 |
terwyl de dartle clorimene |
|
|
|
1 |
|
|
|
33 |
hier leyt een fijn-man, die wel eer |
|
|
|
|
|
|
|
34 |
hoe souw ick ooyt uw gunst, o schoone clorimeen! |
|
|
|
|
|
|
|
35 |
myn sinnen, en mijn siel, waer dwaelt ghy buyte westen? |
|
|
|
|
|
|
|
36 |
op een seer hooghen bergh, omheynt met duysent rotsen, |
|
|
|
|
|
|
|
37 |
volmaeckte juffrouw n.n. met licentie, |
|
|
|
|
|
|
|
38 |
wyl ick hier dus aen den haert |
|
|
|
|
|
|
|
39 |
thalia, 't puyckje aller musen, |
|
|
|
0,75 |
|
|
|
40 |
waerden engel trots uw strafheyd, |
|
|
|
0,667 |
|
|
|
41 |
ick, die met harp, noch luyth, noch orgel, |
|
|
|
|
|
|
|
42 |
ghy pyramiden, en ghy oude wonderheen! |
|
|
|
0,50 |
|
|
|
43 |
griet seyt, sy leent haer buyck alleen maer aen haer vrinden |
|
|
|
|
|
|
|
44 |
benje dan aen mossel-schelpen, |
|
|
0,50 |
|
|
|
|
45 |
climeen! uw afzijn doet my sterven: |
|
|
|
0,33 |
|
|
|
46 |
vingerhoetje! die de vinger |
|
|
|
|
|
|
|
47 |
ons beyder harten, amarant! |
|
|
0,25 |
|
|
|
|
48 |
de roomsche maro op een duytsche toon te singen. |
|
|
|
|
|
|
|
49 |
op d'oever van een beeck, die op sijn sughten swol |
|
|
|
|
|
|
|
50 |
ick ben de plaets die't rif van mr. f. begrijp. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Schneiders e.a., 1979 |
Van Vriesland, 1979 |
Lodewick, e.a., 1985 |
Zuidinga, 1985 |
Smulders, 1987 |
Van Straten, 1992 |
Gelderblom, 1994 |
21 |
sa, waer sijn je stijfsel-potten? |
|
|
|
|
|
1 |
|
22 |
Afrikaanse brief (‘Waarde vriend, Ik heb over veertien dagen geschreven...’) |
|
|
|
|
|
|
|
23 |
den staert-man kermt en klaeght van ramp |
|
|
|
|
|
|
|
24 |
ick heb het, by mijn soolen. |
|
|
|
|
|
|
|
25 |
de goeje amyntas sat laetst by sijn clorimene |
|
|
|
|
|
0,50 |
|
26 |
ghy hebt het, phillis! dan soo 't schijnt, op my geladen? |
|
|
|
|
|
|
|
27 |
hoe sal ick best u lof verhaelen? |
|
|
|
|
|
|
|
28 |
hoe onstantvastigh is 't heel al, |
|
1,25 |
|
|
|
|
|
29 |
versteken van de son, die my wel eer verlichte, |
|
|
|
|
|
|
|
30 |
indien ghy my gelijck ick u, beminde, |
|
|
|
|
|
|
|
31 |
o droevig nootlot 't geen my steets! op nieuws doet suchten! |
|
|
|
|
|
|
|
32 |
terwyl de dartle clorimene |
|
|
|
|
|
|
|
33 |
hier leyt een fijn-man, die wel eer |
|
|
|
|
|
0,33 |
|
34 |
hoe souw ick ooyt uw gunst, o schoone clorimeen! |
|
|
|
|
|
|
|
35 |
myn sinnen, en mijn siel, waer dwaelt ghy buyte westen? |
|
|
|
|
|
|
|
36 |
op een seer hooghen bergh, omheynt met duysent rotsen, |
|
|
|
|
|
|
|
37 |
volmaeckte juffrouw n.n. met licentie, |
|
|
|
|
|
|
|
38 |
wyl ick hier dus aen den haert |
|
|
|
|
|
|
|
39 |
thalia, 't puyckje aller musen, |
|
|
|
|
|
|
|
40 |
waerden engel trots uw strafheyd, |
|
|
|
|
|
|
|
41 |
ick, die met harp, noch luyth, noch orgel, |
|
|
|
|
|
|
|
42 |
ghy pyramiden, en ghy oude wonderheen! |
|
|
|
|
|
|
|
43 |
griet seyt, sy leent haer buyck alleen maer aen haer vrinden |
|
|
|
|
|
0,17 |
|
44 |
benje dan aen mossel-schelpen, |
|
|
|
|
|
|
|
45 |
climeen! uw afzijn doet my sterven: |
|
|
|
|
|
|
|
46 |
vingerhoetje! die de vinger |
|
|
|
|
|
|
|
47 |
ons beyder harten, amarant! |
|
|
|
|
|
|
|
48 |
de roomsche maro op een duytsche toon te singen. |
|
|
|
|
|
|
|
49 |
op d'oever van een beeck, die op sijn sughten swol |
|
|
|
|
|
|
|
50 |
ick ben de plaets die't rif van mr. f. begrijp. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Komrij, 1996 |
Van Strien, 1997 |
Komrij, 1998 |
vermeldingen |
waardering |
21 |
sa, waer sijn je stijfsel-potten? |
|
|
|
1 |
22,4 |
22 |
Afrikaanse brief (‘Waarde vriend, Ik heb over veertien dagen geschreven...’) |
|
|
|
1 |
18,8 |
23 |
den staert-man kermt en klaeght van ramp |
|
2,00 |
|
1 |
18,6 |
24 |
ick heb het, by mijn soolen. |
1 |
|
|
2 |
12,5 |
25 |
de goeje amyntas sat laetst by sijn clorimene |
|
|
|
1 |
11,2 |
26 |
ghy hebt het, phillis! dan soo 't schijnt, op my geladen? |
0,50 |
|
|
2 |
11,1 |
27 |
hoe sal ick best u lof verhaelen? |
4,50 |
|
|
1 |
10,8 |
28 |
hoe onstantvastigh is 't heel al, |
|
|
|
1 |
10,4 |
29 |
versteken van de son, die my wel eer verlichte, |
0,50 |
|
0,25 |
2 |
10,2 |
30 |
indien ghy my gelijck ick u, beminde, |
|
|
|
2 |
10,2 |
31 |
o droevig nootlot 't geen my steets! op nieuws doet suchten! |
|
|
|
1 |
8,0 |
32 |
terwyl de dartle clorimene |
|
|
|
1 |
8,0 |
33 |
hier leyt een fijn-man, die wel eer |
|
|
|
1 |
7,5 |
34 |
hoe souw ick ooyt uw gunst, o schoone clorimeen! |
|
|
|
1 |
6,7 |
35 |
myn sinnen, en mijn siel, waer dwaelt ghy buyte westen? |
|
|
|
1 |
6,7 |
36 |
op een seer hooghen bergh, omheynt met duysent rotsen, |
|
|
|
1 |
6,7 |
37 |
volmaeckte juffrouw n.n. met licentie, |
|
|
|
1 |
6,7 |
38 |
wyl ick hier dus aen den haert |
|
|
|
1 |
6,7 |
39 |
thalia, 't puyckje aller musen, |
|
|
|
1 |
6,0 |
40 |
waerden engel trots uw strafheyd, |
|
|
|
1 |
5,4 |
41 |
ick, die met harp, noch luyth, noch orgel, |
|
|
|
1 |
4,5 |
42 |
ghy pyramiden, en ghy oude wonderheen! |
|
|
|
1 |
4,0 |
43 |
griet seyt, sy leent haer buyck alleen maer aen haer vrinden |
|
|
|
1 |
3,7 |
44 |
benje dan aen mossel-schelpen, |
|
|
|
1 |
3,2 |
45 |
climeen! uw afzijn doet my sterven: |
|
|
|
1 |
2,7 |
46 |
vingerhoetje! die de vinger |
|
|
|
1 |
2,4 |
47 |
ons beyder harten, amarant! |
|
|
|
1 |
1,6 |
48 |
de roomsche maro op een duytsche toon te singen. |
|
|
|
1 |
1,4 |
49 |
op d'oever van een beeck, die op sijn sughten swol |
0,5 |
|
|
1 |
1,2 |
50 |
ick ben de plaets die't rif van mr. f. begrijp. |
|
|
|
1 |
0,5 |
|
-
voetnoot1
- Dit artikel was nooit tot stand gekomen zonder het uitgebreide veldwerk van Paul Stolwijk. Hij heeft het echte onderzoek, het inventariseren en excerperen van bloemlezingen, voor zijn rekening genomen.
-
voetnoot2
- De werkwijze van het onderzoek en de uitslag zijn onder de titel ‘De Nederlandse klassieken anno 2002 een enquête naar de canon onder de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde’ te vinden op www.dbnl.nl/letterkunde/enquete/enquete_dbnlmnl_21062002.htm
-
voetnoot3
- Dit artikel is mede geïnspireerd door Tim Krabbés ‘Lijstenliefde’ in: 43 Wielerverhalen. 3de druk. Amsterdam: Bert Bakker, 1984, waarin hij een ranglijst opstelt van de relatieve waarde van Tour de France-overwinningen. De daarbij gehanteerde methode is verder uitgewerkt in ‘V5 x (E + 1) x MW x PP’ dat op zijn website www.xs4all.nl/~timkr/ te vinden is.
-
voetnoot4
- De werkwijze van Komrij, die bij zijn bloemlezing uit de moderne poëzie niet zozeer de beste, als wel de meest kenmerkende gedichten selecteerde, is uitzonderlijk. Daar is dan ook de nodige rumoer over ontstaan. (De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in duizend en enige gedichten. Amsterdam: Bert bakker, 1979.)
-
voetnoot5
- Alleen Komrij 1996 komt hier boven uit met 1288 pagina's netto. Zie verder bijlage 3.
-
voetnoot6
- Deze notatie van de formule is niet wiskundig correct, maar wij vermoeden dat de lezers deze notatie beter begrijpen dan:
-
voetnoot7
- De uitgave Afrikaense brieven. Ingeleid door Rob Nieuwenhuys. Utrecht-Bunnik, [1985], Klein Literair Museum, deel 5, zou met enige goede wil ook als bloemlezing beschouwd kunnen worden, maar die goede wil ontbreekt ons. Dit vod, waarvan de oplage nota bene in genummerde exemplaren is verschenen, is specifiek gewijd aan de Afrikaanse brieven. De inleiding is klakkeloos overgenomen uit het programmaboekje voor het Rotterdams Toneel: Rob Nieuwenhuys: Focquenbroch, De Min in't lazarushuis. [Z.pl.]: Het Rotterdams Toneel, 1958. Nieuwenhuys zelf wist, 27 jaar nadat hij deze tekst had geschreven, ongetwijfeld meer en beter
-
voetnoot8
-
Een keus uit zijn werk. Met een inleiding door L. Baekelmans. Antwerpen [enz.], 1911
-
voetnoot9
-
Bloemlezing uit zijn lyriek. Met een inleiding van W.F. Hermans. Amsterdam, 1946.
-
voetnoot10
-
De geurige zanggodin. Keuze en inleiding door Bert Decorte. Hasselt, [1966]. Vlaamse pocket, Poëtisch erfdeel der Nederlanden 48.
-
voetnoot11
-
Bloemlezing uit de gedichten en brieven. Met inleiding en aantekeningen door C.J. Kuik. Zutphen, [1977]. Klassiek Letterkundig Pantheon 207.
-
voetnoot12
-
Gedachten over 't onbestendig geluk. [Een keuze van Hans Stupers.] Den Haag, 1999.
-
voetnoot13
- Een oorzaak van het geringe aantal keren dat dit gedicht in een bloemlezing is opgenomen, is mogelijk te vinden in de drukgeschiedenis van dit gedicht. Het komt voor het eerst voor in de verzameleditie van Focquenbrochs werk die in 1696 door Abraham Bógaert is bezorgd. (Alle de werken, tweede deel. Amsterdam: Weduwe Gysbert de Groot, 1696.) Aangezien een aantal bloemlezers zich op eerdere edities baseert, hebben zij dit gedicht überhaupt gemist. Het is overigens niet zeker of dit gedicht wel van Focquenbroch is. Bógaert heeft wel meer materiaal opgenomen dat niet van Focquenbroch zelf was.
-
voetnoot15
- Amsterdam: Johannes van den Bergh, 1668/1669. Pagina D6r.
-
voetnoot16
-
Antwerps gedicht, Den Munsterschen trommel-slagh op den Hollandschen toon.
-
voetnoot17
- In deze bloemlezing komt op pagina 144 een gedicht voor met de titel ‘Eenzaam leven’, dat in geen enkele andere bloemlezing te vinden is en in deze vorm ook nergens in het werk van Focquenbroch. Het blijkt dat Nieuwenhuys hier, zonder dit te verantwoorden, 12 regels uit de 216 regels lange monoloog van Tymon aan het begin van Focquenbrochs bewerking van de Tymon van Lucianus heeft gelicht. Hij heeft deze in twee strofen neergezet en er zelf een titel voor bedacht. We hebben dit gedicht gediskwalificeerd voor onze hitlijst.
-
voetnoot18
- In deze bloemlezing is het gedicht ‘Een Hollandsche vuyst-slagh op een Brabandsche koon’ opgenomen. Helaas moeten we deze bloemlezing diskwalificeren, omdat de tekst van dit gedicht niet intergraal is opgenomen. Hierdoor is de weging zoals wij die voorstellen niet correct toe te passen.
|