Fumus. Jaargang 1
(2003)– [tijdschrift] Fumus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||||||||||||||
Van rondeel naar verdubbeld rondeel
| |||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||
Aen de lichtvaerdige. Clorimene. Verdubbelt Rondeel
1[regelnummer]
Dat hy uw minnaer was, ô dartle Clorimene!
Die tot mijn nadeel u ghesproocken heeft, van my,
En die veroorsaeckt heeft quansuys, mijn blauwe scheenen,
'k Souw lachen in mijn geest, met deese jalousy.
5[regelnummer]
Want 'k souw dan hoopen, door de tijt, dees schelmery
Wel eens ontdeckt te sien, en al mijn spijt verdweenen;
Wanneer ick mercken souw, uyt deese snappery,
Dat hy uw minnaer was, ô dartle Clorimene!
Maer wijl ghy selver seght, ick sulcks niet hoef te meenen,
10[regelnummer]
Maer dat een ander my speelt sulck een quae party:
Soo wensch ick dat die vent magh breecken hals, en beenen,
Die tot mijn nadeel u gesproken heeft, van my.
'k Wensch dat hy voelen magh de Turcksche slaeverny;Ga naar voetnoot13
'k Wensch dat hy eeuwen langh aen 't podagra magh weenen;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Die op my heeft gebraeckt dees valsche klapperny,
En die veroorsaeckt heeft, quansuys, mijn blauwe scheenen.
Ick wensten hem te sien gedompelt in de veenen,
Of midden in een sloot vol swart en moddrigh bry;
En soo hem sijn Rivael dan, hand, noch hulp, wouw leenen,
20[regelnummer]
'k Souw lachen in mijn geest, met deese jalousy.
Of dat hy aen de steen van Ixion magh steenen;Ga naar voetnoot21
'k Wensch dat hy een Tantael, of een Prometheus zy;Ga naar voetnoot22
Of eerder noch ick wensch, (om al de tyrannyGa naar voetnoot23
Van dese drie Messieurs te saemen te vereenen)Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Dat hy uw minnaer was.
FINIS.
| |||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||
Naast de twee ‘verdubbelde rondelen’ heeft Focquenbroch vijf rondelen geschreven. Dat is opmerkelijk, want een rondeel gaat bij ons door voor een typisch middeleeuws genre. Daar hoort een zeventiende-eeuwer zich niet aan te bezondigen, want reeds de zestiende-eeuwse Pléiadedichters hadden het rondeel als genre in de grond geboord.Ga naar voetnoot41 Voorts kent de Nederlandse literatuur het subgenre verdubbelde rondelen niet. Vóór Focquenbroch zijn er geen geschreven en na hem is dit subgenre niet echt productief. De enige die tegelijk met Focquenbroch verdubbelde rondelen heeft geschreven, is Johannes Ulaeus, Focquenbrochs vriend en literaire medestander. Het is merkwaardig zoals het verdubbelde rondeel in de zeventiende eeuw bij ons uit de lucht komt vallen. Ik zal proberen aan te tonen dat dit genre meer eisen stelt aan iemands dichttechniek dan het gewone rondeel. Het gewone rondeel mag dan tamelijk goed bekend zijn, over het verdubbelde rondeel zijn de gegevens eerder schaars.Ga naar voetnoot42 Evidente vragen zoals waar en wanneer dit genre is ontstaan, aan welke voorschriften het precies diende te voldoen, wie de coryfeeën ervan zijn geweest enz., zijn niet zonder meer te beantwoorden. Antwoorden hierop zal ik wel proberen te geven. Maar laat ik eerst de kennis opfrissen aangaande het rondeel, om daarna pas het verdubbelde rondeel aan de orde stellen. | |||||||||||||||||
Het rondeelIedereen kent het mooiste Nederlandse rondeel: het stamt uit de verre veertiende eeuw en is te vinden in het Gruuthuse-handschrift. Het is het Egidiuslied. Daarin beweent een zanger (wellicht een beroepszanger) op smachtende toon de dood van zijn vriend Egidius. 1[regelnummer]
Egidius, waer bestu bleven?
Mi lanct na di, gheselle mijn.
Du coors die doot, du liets mi tleven.
Dat was gheselscap goet ende fijn.
5[regelnummer]
Het sceen teen moeste ghestorven sijn.Ga naar voetnoot43
Nu bestu in den troon verheven
Claerre dan der zonnen scijn,
Alle vruecht es di ghegheven.
Egidius, waer bestu bleven?
10[regelnummer]
Mi lanct na di, gheselle mijn.
Du coors de doot, du liets mi tleven.
Nu bidt vor mi: ic moet noch sneven
Ende in de weerelt liden pijn.
Verware mijn stede di beneven:Ga naar voetnoot44
15[regelnummer]
Ic moet noch zinghen een liedekijn.
Nochtan moet emmer ghestorven sijn.Ga naar voetnoot45
Egidius, waer bestu bleven?
Mi lanct na di, gheselle mijn.
Du coors die doot, du liets mi tleven.Ga naar voetnoot46
| |||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||
Kenmerkend voor het rondeel is dat het slechts twee rijmklanken kent en dat het een refrein bevat (hier de herhaling van de eerste drie versregels in vers 9-11 en 17-19).Ga naar voetnoot47 Dit refrein krijgt, telkens weer een nieuwe en onvermoede lading vanwege de context. Het rondeel is een gedicht van de korte vorm, maar het kent overigens geen specifieke lengte zoals moge blijken uit een evenzeer beroemd vijftiende-eeuws rondeel van acht regels (ook triolet genoemd) door de Brugse rederijker Anthonis de Roovere (ca. 1430-1482). 1[regelnummer]
Die door de wereldt sal gheraken
Die moet connen huylen metten honden
Ende moet oock connen diuerssche spraken
Die door de wereldt sal gheraken,
5[regelnummer]
Hier waerheit segghen / en ghinder *missaecken *liegen
Vooren saluen / en de achter wonden
Die door de wereldt sal gheraken
Die moet cunnen huylen metten honden.Ga naar voetnoot48
Opnieuw zien we slechts twee rijmklanken en het refrein is nu iets kunstiger toegepast: vs. 1 = 4 = 7; vs. 2 = vs. 8. Het lijkt erop dat in dit satirische rondeel het refrein steeds stekeliger wordt naarmate het gedicht vordert: wie in deze wereld wil overleven, moet met de wolven in het bos huilen. Hij moet ook verschillende talen kennen, die in deze wereld wil overleven. Die talen blijken niet Frans, Duits en Latijn te zijn, maar de waarheid spreken of liegen, een ander in zijn gezicht complimenteren, maar achter zijn rug om lasteren. De laatste regels geven dan ook een cynische levenswijsheid als slotconclusie weer. Opvallend is hoe de refreinen op een natuurlijke manier in het geheel zijn ingevlochten. Het rondeel was in de middeleeuwse Nederlanden een succesvol en productief genre. Nog in de zestiende eeuw komt het uitvoerig aan de orde in De Const van Rhetoriken (voltooid in 1548, gedrukt in 1555) van Matthijs de Castelein, waar het aan de hand van vele voorbeelden wordt behandeld,Ga naar voetnoot49
Clément Marot
In Frankrijk was het rondeel, dat daar rondeau werd genoemd, in de veertiende en vijftiende eeuw enorm productief. Vooral dichters als Christine de Pisan, François Villon en Charles d'Orléans lieten zich op dit terrein niet onbetuigd. In de zestiende eeuw was Clément Marot een belangrijke producent van het rondeel: van hem zijn maar liefst meer dan 60 rondeaux overgeleverd.Ga naar voetnoot50 Het genre bleef in Frankrijk in de zeventiende eeuw productief bij dichters als Vincent Voiture en Paul Scarron,Ga naar voetnoot51 die zich niet stoorden aan de kritiek van Du Bellay en Malherbe. Kortom, het rondeel is in de Franse poëzie nooit weggeweest tot in de moderne tijd toe.Ga naar voetnoot52 Bijzondere vermelding hier verdient een achttiende-eeuws boekje met observaties over de korte lyrische genres, waarin het rondeel uitvoerig wordt behandeld en geprezen. De Reflexions sur la Poësie en general zijn geschreven door | |||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||
Toussaint Rémond de Saint-Mard. Zijn boekje verscheen voor het eerst in 1734, daarna werd het in de eigen tijd nog één maal herdrukt, namelijk in 1742. Kennelijk pas in de jongste tijd is het belang van deze vroege genrekritiek erkend, gezien de herdrukken in 1970 en 1995. De observaties van Rémond de Saint-Mard over het rondeel zijn een goed voorbeeld van vroege genrekritiek. Hij vindt het rondeel vergelijkbaar met het sonnet wat betreft de technische moeilijkheidsgraad. Zo moet het rondeel onopvallend starten terwijl de een of twee woorden waarmee het begint, tevens de slotwoorden zullen moeten zijn. Die woorden moeten daarbij zo'n natuurlijke indruk maken dat men geen andere of betere had kunnen verzinnen. Refreinen of herhalingen moeten de lezer genoegen verschaffen, want zonder dat plezier is het effect ervan negatief of buitengewoon flauw. Refreinen hebben daarentegen een prikkelend effect wanneer ze de indruk maken dat ze vanzelf hun niet voor de hand liggend plekje hebben gevonden. Dat strenge regels iets elegants kunnen produceren wekt, volgens de Franse literatuurcriticus, bij de lezer enige bewondering. Die lezer is dan ook enigszins verbaasd en verheugd om te merken dat woorden, hoewel ze dezelfde zijn, zich aan een andere context aanpassen, met een gemak alsof ze er speciaal voor waren verzonnen.Ga naar voetnoot53 In tegenstelling tot de Franse situatie treft men in de Nederlandse letterkunde van na de Middeleeuwen praktisch geen rondelen meer aan. Een uitzondering vormt de Renaissancedichter Jan vander Noot, van wie in Het Bosken (1570-1571) een rondeel is afgedrukt op de Vrede van Cateau-Cambrésis.Ga naar voetnoot54 Het is geschreven aan het eind van de jaren vijftig en is natuurlijk typisch jeugdwerk van deze Brabander, die toen nog in het spoor van Marot zat en kort daarna Petrarca en de Pléiadedichters zou ontdekken. Hierbij volgt de tekst: Vanden Peys tusschen Ph. Coninck van Spaengien, Hertoch van Brabant, &c. en Hendr. Coninck van Vranckryck ghesloten int iaer 1558.
Rondeel. 1[regelnummer]
Deur peys en vrê ist nv goet in ons landen,
Twist, orlogh' mé moeten vlieden met schanden:
Ianus tempel is nv vast toe ghesloten,
Rhetorica sal nv vry onverdroten
5[regelnummer]
Met Musicam in reynder liefden branden,
Want Mars leyt nv vast ghebonden met banden,
De furien bijtende op heur tanden,
Moeten nv weer gaen duycken in heur coten.
Deur peys en vrê.
10[regelnummer]
Deur peys en vrê ons van God toe ghesonden,
Heeft hy vermourtGa naar voetnoot55 onse felle vyanden,
En ons herten van allen druck ontbonden.
Deur peys en vrê.Ga naar voetnoot56
| |||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||
Vander Noot wijkt af van de traditionele Nederlandse rondelen door op een gelukkige manier rentrements of partiële refreinen te gebruiken.Ga naar voetnoot57 Zijn voorbeeld in dezen was naar alle waarschijnlijkheid de zestiende-eeuwse Franse dichter Clément Marot. In De Const van Rhetoriken van Matthijs de Castelein hebben de vele rondelen die hij opneemt, geen Marotiaanse trekken zoals dat het geval is bij het rondeel van Vander Noot. De Casteleins rondelen passen nog helemaal in de middeleeuwse traditie. Men zou daarom verwachten dat het genre in de zeventiende eeuw in die rederijkerskringen waar De Casteleins poëtica nog steeds een rol speelde, nog steeds geliefd is geweest. Dat dit mogelijk het geval is geweest, blijkt wellicht uit het gedicht, getiteld ‘Aen sommighe rondelers’ van Henrick Bruno (1620/21-1664), die onder meer bekend is vanwege zijn goeverneurschap van de kinderen van Constantijn Huygens. Dichters van rondelen worden daarin ‘rijm en kitte-broêrs’ genoemd.Ga naar voetnoot58 Dit wijst zeker niet op veel respect voor de kundigheden van de beoefenaren van het genre. Iets dergelijks blijkt ook uit een gedicht van de Bataviase dichter Lourens van Elstland, die min of meer de draak steekt met de rondelen die in een van de Haarlemse rederijkerskamers werden gefabriceerd als onderdeel van een afscheidsritueel. Van Elstland beschrijft in 1693, verteerd door heimwee, een droomwandeling van twee dagen door het geliefde Haarlem dat hij uit zijn jeugd kende. Tijdens die wandeling gaat hij op een gegeven ogenblik op bezoek bij de rederijkerskamer van de Wijngaertrancken. Hij ziet de leden onder leiding van hun factor druk hun rol oefenen voor de opvoering van het ‘Ontset van Leyen’ van Reinier Bontius en maakt ironische opmerkingen over hun acteerprestaties. Als tussen negen en halftien 's avonds de Damiaatjes beginnen te luiden om aan te geven dat de stadspoorten gaan sluiten, moet hij afscheid nemen en dan volgt de uitspraak (als gold het de normaalste zaak van de wereld): ‘men mach soo niet sonder Rondelen gaan’. Van Elstlandt neemt in deze passage natuurlijk de brave Wijngaertrancken op de hak, maar voor ons is het ook interessant te leren dat er toen kennelijk een afscheidsritueel bestond, waarbij de rederijker die de kamer uitgaat een rondeel moet opzeggen dat dan weer wordt beantwoord met een rondeel van de achterblijvers. In Van Elstlands geval luidt het: De vrienden goeden nagt
goe rust, en wel te varen
'k heb lang na u getragt
ApolloGa naar voetnoot59 heeft sijn vragt
in ThetisGa naar voetnoot60 schoot gebragt
om morgen op te klaren
de vrienden goeden nagt
goe rust, en wel te varen.
Wij dancken u voor 'd Eer
dat gij ons komt besoecken
en wenschen, dat gij weer
Haast neemt u wederkeer
dat liefd u meer en meer
doet boven alGa naar voetnoot61 verkloeken
wij dancken u voor 'd Eer
dat gij ons komt besoeken.Ga naar voetnoot62
De twee rondelen van Van Elstland lijken nog goed op het eerder geciteerde triolet van de vijftiende-eeuwse rederijker Anthonis de Roovere: ze kennen slechts twee rijmklanken en een refrein aan het eind dat bestaat uit de eerste twee versregels (waarbij het refrein in vs. 4 ontbreekt in tegenstelling tot in het triolet van De Roovere.) De verslengte verschilt (bij Van Elstland is die korter) en de rijmen die bij De Roovere allemaal vrouwelijk of slepend zijn, vertonen bij Van Elstland een afwisseling van mannelijk en vrouwelijk, c.q. staand en slepend rijm. Van Elstland laat zien dat in rederijkerskringen in de zeventiende eeuw het traditionele Nederlandse rondeel nog niet was uitgestorven. Maar daarnaast verschijnt uit het niets het | |||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||
rondeel in de trant van Marot, zoals ook Vander Noot er één heeft geschreven. Marotiaans en niet-traditioneel zijn de vijf rondelen die we bezitten van Focquenbroch, dit wil zeggen: waarschijnlijk heeft Focquenbroch in dezen niet Marot of Vander Noot, maar Scarron gevolgd die op zijn beurt Marot als voorbeeld had genomen.Ga naar voetnoot63 Vier van Focquenbrochs rondelen zijn in het Frans zijn gesteld, slechts één is in het Nederlands. Het is een gelegenheidsgedicht voor een bruiloft: Bruylofts Rondeel.
't IS voor de Bruyt en u ô Bruygom meede,
Dat ick hier kom met een Rondeel getreden,
Met hoop, dat ghy sult hooren hoe het luyd
't Roept over u geluck, en zegen uyt,
5[regelnummer]
Na dien ghy nu met even blye schreeden,
Treet na de plaets soo vol van vrolijckheden,
Daer g' hebt, so langh ô Bruygom! om gestreden,
So dat ghy nu met recht roept overluyt,
Ick leef vernoegt: Want 't geen ick heb geleden
10[regelnummer]
't Is voor de Bruydt.
Nu wordt g' alleen besitter van die leeden,
Die ghy wel eer van elck saeght aengebeden,
Uyt wiens genot nu al uw wellust spruyt;
Gaet wil dan vry tot 't heyligh Outaer treeden
15[regelnummer]
En Offert daer aen haer bevalligheen,
Al 't geen ghy hebt, en schenckt het haer tot buydt,
Want al het geen ghy morgen hebt, en heden
['t] Is voor de bruydt.Ga naar voetnoot64
Het valt op dat Focquenbroch zich weet te beperken tot twee rijmklanken, terwijl het rentrement bij Vander Noot niet op één van die twee rijmklanken eindigt. Ook slaagt Focquenbroch erin om het vrouwelijk rijm met een mannelijk af te wisselen, terwijl bij Vander Noot alle rijmen vrouwelijk zijn. Focquenbrochs rentrements zouden in de ogen van de eerdergenoemde criticus Rémond de Saint-Mard ongetwijfeld de vereiste elegantie hebben vertoond, maar ook Vander Noot deed het - wat dit aspect betreft - zeker niet slecht. Het is nu zaak niet langer bij het rondeel stil te staan en onze aandacht te richten op het verdubbelde rondeel, zijn herkomst en ontwikkeling. Dit genre is immers een nieuw verschijnsel in de Nederlandse letterkunde vanaf Focquenbroch en Ulaeus. | |||||||||||||||||
Verdubbelde rondelenVóór Clément Marot (1496-1544) is er geen enkel rondeau redoublé bekend. Marot, van wie minstens zestig rondelen overgeleverd zijn, heeft slechts één verdubbeld rondeel gepubliceerd, en ook na hem is het rondeau redoublé eerder schaars in de Franse letterkunde. Dat is op zich begrijpelijk, gezien de hier reeds gememoreerde tegenstand tegen het rondeel vanwege de Pléiade-dichters. In de verzamelde gedichten van Paul Scarron (1610-1660) zijn er drie te vinden.Ga naar voetnoot65 Van de bekende fabeldichter Jean de La Fontaine (1621-1695) is er slechts één bekend.Ga naar voetnoot66 Deze geestige liefdesklacht aan Phillis, zoals ook Focquenbroch er vele heeft geschreven, is voor het eerst in 1671 verschenen, vermoedelijk één jaar dus nadat | |||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||
Focquenbroch in Afrika is overleden.Ga naar voetnoot67 Verder is in de zeventiende eeuw nog slechts één rondeau redoublé bekend,Ga naar voetnoot68 geschreven door Antoinette de Ligier de la Garde Deshoulières (1638?-1694), meestal bekend als Madame Deshoulières, die ook verscheidene rondelen heeft gepubliceerd. Hieruit moge al blijken dat dit subgenre van het rondeel niet bijzonder populair was in Frankrijk. Terug nu naar het verdubbelde rondeel van Marot. Het is te vinden in zijn Adolescence clémentine (1534). Geen enkele poëtica uit die tijd - de Arts de seconde rhétorique - waarvan Matthijs de Casteleins Const van Rhetoriken een Nederlandse tegenhanger vormt, noemt dit genre.Ga naar voetnoot69 Een ander probleem is dat Marot zelf zijn gedicht niet een rondeau redoublé noemt. Het is getiteld: Rondeau parfaict à ses Amys apres sa delivrance (Volmaakt rondeel aan zijn vrienden na zijn verlossing.)Ga naar voetnoot70 We zullen zo meteen zien dat aan de nadere omschrijving uit de titel, namelijk ‘perfect rondeel’, bezwaren kleven. Maar het is zaak eerst de ‘verlossing’ uit de titel toe te lichten om een idee te krijgen van de context waarin het gedicht steeds is gelezen.Ga naar voetnoot71 In februari 1526 werd Marot, die als kamerknecht (‘valet de chambre’) aan het koninklijk hof was verbonden, in de beruchte Parijse Châtelet-gevangenis gegooid op instigatie van de theoloog Nicholas Bouchard, ‘docteur en Sorbonne’. Marot's onbetrouwbare en wraaklustige vriendin Isabeau zou hem hebben aangegeven, omdat Marot spek had gegeten. Met andere woorden: hij had in volle vastentijd een overdadige maaltijd tot zich genomen. Men beweerde dat hij dit had gedaan om duidelijk te maken dat hij met het rooms-katholicisme had gebroken en dat hij zich tot de reformatie had bekeerd, maar in feite lijkt het eerder een uit de hand gelopen grap te zijn geweest. Wat er ook van zij, de zaak werd toen serieus genomen omdat paus Clemens VII een jaar eerder, in mei 1525, een bul had uitgevaardigd waarin de vastenplicht in felle bewoordingen onder de aandacht werd gebracht van de goegemeente, onder vermelding van strenge sancties op de niet naleving ervan. Marot had de pech dat koning Frans I, zijn beschermer, nog steeds gevangen zat in Spanje na de nederlaag te Pavia tegen Karel V. De Sorbonne zag nu haar kans schoon om alle ergerlijke lichtzinnigheden aan te pakken. Marot probeerde nog in enkele brieven het hart van theoloog Bouchard te vermurwen, maar dat hielp niet. Wat wel hielp, was het beroep dat Marot deed op zijn vriend Lyon Jamet. Dankzij de tussenkomst van deze laatste liet Louis Guillard, de bisschop van Chartres, nauwelijks één maand later Marot overbrengen naar zijn eigen penitentiaire inrichting. In feite plaatste de goedmoedige bisschop Marot te Chartres onder lichte bewaking in een comfortabele herberg. Daar kon hij rustig werken aan een verssatire, getiteld L'Enfer (De hel), waarin de rechters van het Châtelet-gerechtshof flink over de hekel werden gehaald vanwege hun martelpraktijken en het afdwingen van bekentenissen. In de lente van 1526 keerde de koning uit zijn Spaanse gevangenschap terug. Spoedig daarna (per 1 mei) werd Marot niet alleen een vrij man, maar hij kwam bovendien meteen in dienst van de koning. Uit Marot's ‘verdubbeld rondeel’ spreekt in de eerste plaats opluchting over zijn verlossing, maar ook bevat het allerlei details over die onfortuinlijke episode uit zijn leven. Hierbij volgt de tekst met een Nederlandse vertaling: | |||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||
Rondeau parfaict à ses anis après sa délivrance
1[regelnummer]
En liberté maintenant me pourmaine,
Mais en prison pourtant je fuz cloué.
Voylà comment Fortune me demaine!
C'est bien & mal. Dieu soit de tout loué.
5[regelnummer]
Les envieux ont dit que de Noé
N'en sortirois; que la Mort les emmaine!
Maulgré leurs dentz, le neud est dénoué.
En liberté maintenant me pourmaine.
Pourtant, si j'ay fasché la Court Rommaine,
10[regelnummer]
Entre meschants ne fuz oncq alloué.
Des bien famez j'ay hanté le dommaine;
Mais en prison pourtant je fuz cloué.
Car aussi tost que fuz desavoué
De celle là qui me fut tant humaine,
15[regelnummer]
Bien tost apres à sainct Pris fut voué.
Voylà comment Fortune me demaine.
J'eus à Paris prison fort inhumaine;
A Chartres fuz doulcement encloué.
Maintenant voys où mon plaisir me maine;
20[regelnummer]
C'est bien & mal. Dieu soit de tout loué.
Au fort, Amys, c'est à vous bien joué
Quand vostre main hors du parc me ramaine.
Escript et faict d'un cueur bien enjoué
Le premier jour de la verte Sepmaine
25[regelnummer]
En liberté.
| |||||||||||||||||
Vertaling:In vrijheid wandel ik nu, toch werd ik in het gevang vastgezet. Zie hoe de Fortuin met mij omspringt! Het is goed en kwaad, God zij altijd geprezen. Mijn vijanden vertelden dat ik vóór de Kerst de gevangenis niet zou verlaten. Dat ze de moord steken! In weerwil van hun scherpe tanden is de knoop toch los gemaakt. In vrijheid wandel ik nu. Al heb ik het Roomse gerecht vertoornd, men heeft mij nooit tot de boeven gerekend. Ik ging om met mensen van goede reputatie, toch werd ik in het gevang vastgezet. Maar zodra ik werd verlinkt door een vrouw die mij al te menselijk was, werd ik meteen daarna aan Sint Prison toegewijd. Zie hoe de Fortuin met mij omspringt! Te Parijs was mijn gevangenschap zeer onmenselijk, te Chartres was ze licht. Zie hoe genoeglijk vandaag de dag mijn bestaan verloopt. Het is goed en kwaad, God zij altijd geprezen. Kortom, mijn vrienden, jullie hebben het uitstekend gespeeld, toen jullie hand mij uit dit perk haalde. Geschreven en gemaakt in opperbeste stemming op de eerste dag van de Groene Week, in vrijheid. Marot's gedicht kent slechts twee rijmklanken en zes kwatrijnen, enkele refrains en een rentrement aan het eind dat bestaat uit twee woorden (de vier lettergrepen waarmee het gedicht begint). Het telt dus 25 versregels, maar de belangrijkste nieuwigheid is wel dat elke versregel van het eerste kwatrijn successievelijk terugkeert als laatste regel van de daaropvolgende kwatrijnen: vs. 1 = 8; vs. 2 = 12; vs. 3 = 16; vs. 4 = 20. Zoals in 1984 is opgemerkt door de seizièmist Gérard Defaux, onder meer een Marot-specialist, is het vreemde nu dat een van de weinige tijdgenoten die deskundig moet worden geacht op poëticaal gebied, namelijk Thomas Sébillet in 1548 in zijn Art Poétique Françoys over Marots rondeel schrijft dat het is ‘une autre espéce de Rondeau dit parfait, ou redoublé, a cause que de moitié ou plus | |||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||
il surmonte le double’.Ga naar voetnoot72 De term ‘rondeau redoublé’ of verdubbeld rondeel hebben we dus aan Sébillet te danken, die ook vermeldt dat het de helft of meer langer is dan het traditionele ‘dubbele rondeel’. Voor de rest staan Sébillet's uitspraken bloot aan de kritiek van Defaux. Zo schrijft Sébillet over dit rondeeltype dat het ‘estoit estimé souverain entre les anciens’ en dat het daarom ‘parfait’ wordt genoemd, terwijl het - volgens Defaux - zeer de vraag is of er wel ‘anciens’ zijn geweest die deze rondeelvorm hebben gekend, aangezien Marot er waarschijnlijk de uitvinder van is geweest.Ga naar voetnoot73 Daarvóór heeft Sébillet trouwens Marot's rondeel slordig behandeld door te schrijven dat dit type rondeel (na de eerste strofe) evenveel strofen heeft als het versregels telt in de eerste strofe.Ga naar voetnoot74 Deze slordigheid is meteen vast te stellen, want Sébillet citeert het gedicht in kwestie volledig, dus niet vijf, maar alle zes strofen met het rentrement. Vandaar dat Defaux twijfelt aan Sébillets bewering dat dit type rondeel zo werd gewaardeerd omdat het perfect was. Tenslotte gaat het hier om een rondeel dat sterk afwijkt van alle tot dan toe bestaande rondeeltypes. Het is dus allesbehalve ‘perfect’, maar het lijkt - volgens Defaux - eerder een type dat door Marot speciaal is verzonnen om zijn verlossing uit gevangenschap te vieren. Misschien moeten we de titel als volgt lezen, stelt hij: ‘Rondeau à ses amis, parfaict (voltooid) apres sa delivrance’? Wellicht wilde Marot aanvankelijk zijn rondeel beperken tot vijf strofen, waarbij de vier refrains werden gebruikt zoals dit ook aan Sébillet logisch leek. Maar bij nader inzien voegde Marot uit dankbaarheid jegens de vrienden die hem hadden gered, nog een stofe toe met het gelukkig gekozen rentrement ‘En liberté’.Ga naar voetnoot75
Paul Scarron
Wat er ook van zij, het lijkt geruime tijd te hebben geduurd eer er opnieuw een rondeel van dit - hoge verstechnische eisen stellende type - is geproduceerd. Ik althans kon er niet zo gauw een vinden, bijvoorbeeld niet in het werk van de zeventiende-eeuwse rondelenspecialist Vincent Voiture (1597-1648). Wel zijn daar de reeds vermelde drie verdubbelde rondelen in Scarron's werk. Ze zijn helemaal gemodelleerd naar het ‘rondeau parfaict’ van Marot, maar Scarron heeft ze niet de benaming van Marot meegegeven, maar die van Sébillet, namelijk ‘rondeau redoublé’. Het oudste gedicht stamt uit 1642 en is getiteld Rondeau redoublé A Mademoiselle Descars & à son Secretaire. Met Mademoiselle Descars wordt bedoeld: Charlotte d'Haultefort (1610?-1712). Ze werd Descars genoemd, omdat haar vader Charles d'Haultefort (?-1616) graaf van Les Cars was. Ze was een gewezen hofdame (fille d'honneur). Scarron droeg het gedicht aan haar op toen ze haar jongste zuster te Le Mans bezocht. Haar zuster was de beroemde Marie d'Haultefort (1616?-1691), die een Platonische vriendin van koning Lodewijk XIII is geweest en lange tijd Scarron's beschermvrouwe. Sinds 1639 in ongenade gevallen, woonde Marie d'Haultefort in Le Mans.Ga naar voetnoot76 In dit badinerende gedicht complimenteert Scarron haar oudste zus met haar dichterschap. Hij kent de knappe Mademoiselle blijkbaar minder goed dan hij zou wensen en hij probeert tevens deze Charlotte d'Haultefort haar naam te ontfutselen. Het gedicht met vertaling volgt hierbij: | |||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||
Rondeau redoublé A Mademoiselle Descars & à son Secretaire.
1[regelnummer]
BELLE DESCARS, & vous son SecretaireGa naar voetnoot77
Qui faites Vers comme un Malherbe ou deux,Ga naar voetnoot78
Vous avez tort de le cacher & taire,
Ce nom qui doit sans doute estre fameux.
5[regelnummer]
Le Mans seroit un sejour bien hideux
Sans vostre soeur, sans vous, sans vostre frere;
Il ne vous doit ennuyer avec eux,
BELLE DESCARS, & vous son Secretaire.
Tel reprend Vers, qui ne les sçait pas faire:
10[regelnummer]
Les faire bons est cas bien hasardeux;
Mais c'est à vous chose fort ordinaire,
Qui faites Vers comme un Malherbe ou deux.
A quel propos, envers moy dedaigneux,
De vostre nom faites vous un mystere?
15[regelnummer]
Vous estimer est tout ce que je veux:
Vous avez tort de le cacher & taire.
Dittes-le moy: j'en seray glorieux,
Et, pour le prix d'acte si debonnaire,
Je publiray, quoy que de voix peu claire,
20[regelnummer]
Ce Nom qui doit sans doute estre fameux.
Contentez donc mon esprit curieux,
Et que ce nom connu soit le salaire
De ce Rondeau, qui devroit estre mieux
Pour meriter la gloire de vous plaire,
25[regelnummer]
BELLE DESCARS.Ga naar voetnoot79
| |||||||||||||||||
Vertaling:Mooie Descars, en u haar secretaris, die dicht als een of twee Malherbes, u hebt ongelijk om hem te verbergen en te verzwijgen, de naam die zonder twijfel verdient beroemd te zijn. Le Mans zou een vreselijke plek zijn, ware het niet van uw zuster, u en uw broer. Hun aanwezigheid maakt het tot een prettige plaats voor u, mooie Descars, en u haar secretaris. Sommigen corrigeren gedichten terwijl ze zelf niet kunnen schrijven. Het is een groot risico om gedichten te verbeteren, maar het is een koud kunstje voor u die gedichten schrijft als een of twee Malherbes. Waarom - jegens mij blijk gevend van geringe dunk - maakt u een geheim van uw naam? U mijn respect betuigen is alles wat ik wil. U hebt ongelijk om hem te verbergen en te verzwijgen. Noem hem mij, ik zal er groots op gaan en als tegenprestatie voor zo'n blijk van welwillende goedgunstigheid zal ik - hoewel ik geen stem als een klok heb - bekend maken de Naam die zonder twijfel verdient beroemd te zijn. Voldoe dus mijn nieuwsgierigheid en moge die bekend geworden naam de beloning zijn voor dit rondeel, dat eigenlijk van meer kwaliteit zou moeten zijn om de eer te verdienen van aangenaam te zijn aan u, mooie Descars. | |||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||
Aangezien er in de periode tussen Marot en Scarron - voor zover mij bekend - geen andere verdubbelde rondelen zijn overgeleverd, lijkt het me waarschijnlijk dat vooral dankzij Scarron het speciale type rondeel dat ooit door Marot is verzonnen, is beoefend blijven worden, zij het minimaal. Toch is het niet onmogelijk dat er ooit verdubbelde rondelen zullen opduiken die dateren uit de periode tussen Marot en Scarron, namelijk tussen 1534 en 1642. Wie heeft het verdubbelde rondeel als genre ingevoerd in de Nederlandse letterkunde: Focquenbroch of diens vriend en kunstbroeder Johannes Ulaeus? Deze laatste heeft er immers maar liefst 27 op zijn naam staan en Focquenbroch slechts twee. Op grond daarvan zou men Ulaeus rustig de grootmeester van het Nederlandse verdubbelde rondeel kunnen noemen, maar het is onwaarschijnlijk dat hij de eerste is geweest die dit genre bij ons heeft toegepast. Sommige verdubbelde rondelen van Ulaeus zijn gedateerd, acht in 1674 en van nog eens elf is op inhoudelijke gronden eveneens vast te stellen dat ze in dat jaar zijn geschreven (Focquenbroch was toen al vier jaar overleden) en er is slechts één gedicht dat in 1676 is gedateerd.Ga naar voetnoot80 Het merendeel is dus van latere datum dan de verdubbelde rondelen van Focquenbroch. Een argument om Focquenbroch als innovator te verkiezen boven Ulaeus is diens actieve beheersing van het Frans. Uit de bijdrage van Henk Jan de Jonge blijkt immers dat Focquenbroch op het Leidse Collège Wallon doordrenkt werd met Frans.Ga naar voetnoot81 In de drie delen van de Thalia zijn vele Franse gedichten van Focquenbrochs hand te vinden, waaronder vier rondelen en één verdubbeld rondeel. Van Ulaeus, die niet zoals Focquenbroch tot de Waalse gemeente behoorde, is geen enkel Frans gedicht bekend. Verder is ook bekend hoe Focquenbroch verzot was op het werk van Scarron, die in zijn eigen tijd werd beschouwd als een van de briljantste geesten te Parijs. Wie de moeite neemt de bijdrage van Jan van Klink te raadplegen op het Internet over de ‘Franse bronnen voor bewerkingen’ kan vaststellen dat Focquenbroch niet alleen belezen was in Scarron, maar in nog meer Franse dichters.Ga naar voetnoot82 Zo is het opvallend dat het ‘Rondeau redoublè à Silvie’ onmiddellijk daarop wordt gevolgd door een reactie, getiteld ‘Response de Sylvie Sur le rondeau precedent’. Een dergelijk tweespan vindt men ook bij Scarron, waar het ‘Rondeau redoublé, A Mademoiselle Descars & à son Secretaire’ meteen wordt gevolgd door de reactie: ‘Response au precedent Rondeau’. Dit laatste is - in tegenstelling tot Focquenbrochs antwoord van Silvie - eveneens een verdubbeld rondeel. Het vermoeden lijkt gewettigd dat zowel het antwoord bij Focquenbroch als bij Scarron niet is geschreven door ene Silvie of door Mademoiselle Descars, maar door respectievelijk Focquenbroch en Scarron. Op grond van deze argumenten moeten we ertoe besluiten dat voorlopig althans Focquenbroch, en niet Ulaeus, moet worden beschouwd als degene die het verdubbelde rondeel heeft ingevoerd in de Nederlandse letterkunde. Paul Scarron was niet alleen voor de burleske, maar ook voor het verdubbelde rondeel hun voorbeeld. Anders dan in Frankrijk, waar het genre in de negentiende eeuw weer opgang maakte, raakte het bij ons in de vergetelheid. Zo kon aan het begin van de achttiende eeuw Lukas Schermer (1688-1711), die factor van de Haarlemse Pellicanisten zou worden, een dichterlijke bewerking maken van enkele bekende versregels uit de Tristia, onder de titel ‘Klinkdicht of verdubbelt rondeel, uit | |||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||
Pub. Ovidius Nazo.Ga naar voetnoot83 Tot welk genre Schermers gedicht met zijn twee kwatrijnen en twee terzetten ook moge behoren, een verdubbeld rondeel is het beslist niet. Als het iets is, is het een sonnet. Kan dit gelden als bewijs dat de innovatie van Focquenbroch en Ulaeus nauwelijks de zeventiende eeuw heeft overleefd? Misschien kan een lezer van deze bijdrage het tegendeel aantonen door met een - mij onbekend - rondeel op de proppen te komen. | |||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||
|
|