| |
| |
| |
Berichten van bezoekers van de Focquenbroch website
Sinds Jan Helwig een aan Focquebroch gewijde website beheert (die nu grotendeels onder auspiciën van de stichting Focquenbroch is gebracht), zijn er vele reacties via e-mail binnengekomen. Ze variëren van verzoeken om een uittreksel van middelbare scholieren tot waardevolle tips. Hier volgt een kleine bloemlezingen van de aardigste reacties.
| |
Dito op sijn Rus gedaen...
Nadat hij het biografisch overzicht van Focquenbroch op de website heeft gelezen, stuurt Jaap van der Veen een e-mail met een verwijzing naar een archiefstuk uit het Gemeente Archief van Amsterdam (Arch. nr. 5072, inv. nr. 355, fol. 25-29, d.d. 20 augustus 1649) waarin onder andere wordt gesproken over diverse portretten van Focquenbroch senior en zijn vrouw Catharina:
‘2 dito op sijn Rus gedaan’ (twee portretten, beide in Russische kledij), een ander portret ‘op sijn harderins gedaen’ (portret van een vrouw of meisje in herdersdracht), en nog ‘een schilderey van de huysvrouw van Fockenburch, jonck sijnde gedaen’ (als jong meisje). Misschien zijn er nog meer bijzonderheden over de Focquenbrochs in dit stuk te vinden.
| |
Gedichten en een grafschrift van W.G. van Focquenbroch als relatiegeschenk
In het begin van het jaar 2000 ontvingen wij een bericht van Hans Stupers, waarin hij melding maakt van de uitgave van een boekje met enkele gedichten van Focquenbroch. Het boekje werd rond de jaarwisseling 1999-2000 verstrekt als relatiegeschenk door het bureau waar Stupers werkzaam is. ‘Het gaat om drie gedachten en een grafschrift’, aldus Stupers.
| |
Klimene
Inger Leemans is in een uitgave van 1708 van de Spiegel der schoonste Courtisanen van Jan van Hoogstraten de naam Klimene tegengekomen in een gedicht. Het gedicht is ondertekend met Focquenbrochs motto: Fumus Gloria Mundi. Leemans vraagt zich af of deze Klimene dezelfde Klimene is waarover Focquenbroch schreef: ‘De Klimene van Focquenbroch komt vrij echt over, evenals de Klimene uit deze opdracht, maar of de twee een en dezelfde persoon zijn? Er zijn aanwijzingen in Focquenbrochs gedichten te vinden dat Klimene hem ontrouw was (met ene Vulkaan) en dat zij hem verliet, maar waar ging zij heen, en had zij iets met Den Haag te maken? Ik heb daar niets over kunnen vinden, misschien weet u nog meer? Voor mijn artikel (Leemans is bezig met het schrijven van een artikel over de “Spiegel”; red.) zou ik natuurlijk graag naar het gedicht van Ulaeus verwijzen, waarin Klimene genoemd wordt. Zou u mij de signatuur van dit handschrift kunnen geven (ligt het in het archief van Alkmaar, of is het particulier bezit?).’
Spiegel der schoonste courtisanen in hare kleedingen, en veranderingen van deszelfs versierselen naar yders tyt. Gedrukt na de Copye van Parys 1708.
Opdragt aan Klimene, Haagse Cortisane.
Wien zal de kunst haar Courtisanen wyden
Dan u, wel eer, bekoorlykste Klimeen?
Maar nu verlept, door uw vervloge tyden.
U passen best al deze uitsporigheen
Te zien in deze ontmaagde schoone vrouwen:
Die op uw jeugd voorheen, en schoonheit stout
Den Adel plag op de eyge wyz te trouwen,
Daar 't Haagje stoft op 't bladerryk voorhout
Op 't lustig Bos, en groene Lindedreven.
Daar Venus met haar snelgewiekten zoon
De dartle jeugd na hare wet doet leven:
U past vooral, u past deze eerekroon
Gelyk een schets van uw voorgaande leven.
Wat u gedenkt van uwe dubble min
En kunsjes met het Jonkerdom bedreven.
Dat vind gy hier (zie maar deez spiegel in)
Op uw bedryf gepast in weynig bladen.
Verstoor u niet, als gy u zelven ziet
Gesiert, gekleed in dartele gewaden:
't Is 't uwe al wat de Teekenkunst hier bied.
Hier dunkt me zie'k u moedig henen treden
Na 't groen Voorhout, daar 's Keyzers afgezant
Verslingert op uw welgemaakte leden,
U siert met goud, en glinsternd Diamant
Voor 't lief vermaak in uwen schoot genoten:
Toen om dees min, uw Minnaar op dien tyd
Haast kaal geplukt, afkeerig wierd verstooten
En uw bedryf gelastert wyd, en zyd.
Daar dunkt me, zie'k u Lisidas behagen
Niet, toen hy van zyn gelt berooft, en oud,
Maar daar hy in zyn Hofkaros gedragen
Zyn goudbeurs aan uw roofzugt laf betrouwt
En stelt zig zelf ten spot van alle grooten
Van u gedient, die voor het algemeen
U niet ontzaagt, om goude munt, te ontblooten
't Geen aan zyn min, en beurs behoorde alleen.
Maar waarom dus uw oude wonden open
Gekrabt? daar gy nu mede in egten staat
Het glas van uwe jeugd ziet afgelooopen
En Venus met haar dartelheen verlaat.
Als was die noyt in uw salet gekomen.
Braveerde uw jeugd op eereloos gewin?
Dat's uit, en gy zyt nu me van de vromen.
Want alles heeft, een eynde, en een begin.
Geen hoveling zal u tans meer behagen.
Gy hebt uw hart, zin, en genegentheit
| |
| |
Alleenig nu aan Bagchus opgedragen.
Dat toont de gloed, die op uw wangen leid,
Voorheen gesiert met aangename rozen
En, lelien, zoo zagt gemengt in een
Dat Citere van schaamte plag te blozen
Als uw gelaat voor haar gezigt verscheen
Daar Juno's trots uitstraalde in zoet vermogen.
ô Parel van de Jufferen wel eer!
Waar is uw glans zoo schielyk heen gevlogen?
Is schoonheit dan voor Bagchus min zo teer!
Dat die dus op een sprong kan henen varen?
Zoo slyt de tyd al wat hier pronkt en praalt.
Zoo luttel kan u 't oude zeer bezwaren.
Wat met de tyd vervliegt blyft onherhaald,
Aanvaard aldus den spiegel u gegeven;
Wilt gy u zelf beschouwen naar het leven.
In zijn antwoord aan Leemans trekt Jan Helwig de mogelijkheid dat we bij Van Hoogstraten en Focquenbroch met dezelfde Klimene te maken te hebben, sterk in twijfel:
‘Die Climene van Focquenboch heeft inderdaad zeer reële trekken. Hij heeft zelf twintig gedichten en twee brieven geschreven die expliciet naar haar verwijzen en redelijk consistent zijn. De beste aanwijzing dat de naam Climene naar een specifieke persoon in de werkelijkheid verwijst, zijn de twee gedichten van vrienden van Focquenbroch waarin zij genoemd wordt en dan ook nog op een wijze die voor het gedicht zelf niet noodzakelijk is. Het gedicht van Johannes Ulaeus geeft voor mij de doorslag.
Ik neem aan dat je dit gedicht op mijn website hebt gevonden. Daar ontbreekt inderdaad de verwijzing naar de bewaarplaats in het archief. In mijn editie van de Afrikaense Thalia wordt deze wel genoemd. Het is: Gemeente Archief Alkmaar, collectie aanwinsten 375, olim 411. Dit archiefstuk bestaat uit twee zeer interessante handschriften, die ik hopelijk ooit nog eens compleet zal uitgeven.
Ik wist natuurlijk dat Focquenbrochs moto meer is gebruikt. Maar dit specifieke gedicht van Van Hoogstraten kende ik niet. Het lijkt mij echter zeer onwaarschijnlijk dat deze Klimene dezelfde feitelijke persoon is als bij Focquenbroch. Ik heb de indruk dat Focquenbrochs liefde juist vrouwen van de betere families gold. Dat een huwelijk in die kringen wegens zijn financiële status niet goed denkbaar was, zou wel eens de voornaamste reden kunnen zijn geweest om fortuin te zoeken in dienst van de West-Indische Compagnie. Punt twee maak ik uit de gedichten op dat Climene weliswaar niet in Amsterdam verbleef, maar in een stad die een veste had vanwaar men scheep kon gaan naar Amsterdam. Ik denk dan in eerste instantie aan Haarlem, maar Utrecht is ook mogelijk. Den Haag was geen stad met een veste. Bij mijn weten lag de eerste mogelijkheid om een boot richting Amsterdam te nemen bij Voorburg.
Ik werk met horten en stoten aan het vergaren van meer biografisch materiaal van Focquenbroch. Het identificeren van zijn vrienden en vriendinnen is daar onderdeel van. De enige vrouw waarvan wij weten dat zij amoureuze gedichten van Focquenbroch heeft ontvangen is Maria van Sypesteyn. Zij woonde ondermeer in Haarlem, maar ik heb verder geen aanwijzingen waaruit men zou kunnen afleiden dat zij Climene is. Wat dit onwaarschijnlijk maakt is dat de Van Sypesteynen prominent lid waren van de Gereformeerde kerk. De Climene uit de gedichten van Focquenbroch had namelijk een penning met de beeltenis van St. Ingnatius! (Ignatius van Loyola, 1491-1556. Stichter van de orde der Jezuïeten. red.).
Het is niet veel, maar ik hoop dat je hier toch wat aan hebt. (...)’.
In haar antwoord aan Helwig geeft Leemans toe dat Utrecht en Haarlem aannemelijker zijn als woonplaats van Klimene dan Den Haag. Wat de naam St. Ignatius betreft, vraagt zij zich af of we deze niet als metafoor kunnen opvatten. Misschien was de persoon waar Focquenbroch op doelde ook een ‘leidsman’ en vervulde hij een specifieke (hoge) functie. Maria van Sypesteyn zou dan heel goed als Climene kunnen dienen en zie: je hebt de rijke familie waar Focquenbroch geld voor moet gaan verzamelen.
| |
Twijfels over de Disputatio Theologica De Promissis V.T.
Een medewerker van de Theologische Universiteit Kampen twijfelt sterk aan de serieuze opzet van de kort geleden door Paul Dijstelberge in het archief van de Leidse Universiteitsbibliotheek teruggevonden disputatie van Focquenbroch voor de Leidse Academie, d.d. 30 maart 1661. Hij heeft het vermoeden dat de disputatie een grap is. Hij schrijft: ‘Toevallig kwam ik op uw website en die van het Focquenbrochgenootschap terecht, en het verbaasde me een beetje dat niemand daar opmerkte dat zijn disputatie blijkbaar een grap is: kijk maar naar de datum! Ik kan niet zeggen dat ik de hele inhoud doorzie, al is wel duidelijk dat de stellingen aan het eind wel rechtzinnig, maar ook erg flauw zijn (waar komen ze vandaan?), maar voor een kerkhistoricus die in die periode gespecialiseerd is moet het niet al te moeilijk zijn. Of heb ik het bij het verkeerde eind? Ik ben benieuwd naar uw reactie.’
Helwig begint in zijn antwoord op dit schrijven met de vaststelling dat zijn medeonderzoekers en hij er tot op heden van uitgegaan zijn dat de disputatie van Focquenbroch een proeve van bekwaamheid voor de Leidse universiteit was. Zij hebben daar geen moment aan getwijfeld. Helwig stelt dat zijn partners, ondanks dat zij literatuurhistorici zijn en geen kerkhistorici, wel de indruk hebben dat de disputatie zich geheel aan de eisen van die tijd conformeert. De stelling waarnaar de scepticus verwijst, is hoogstwaarschijnlijk van
| |
| |
Focquenbroch zelf. De tekst van de disputatie is gericht tegen de Sociniaanse leer. Focquenbroch verdedigt in het stuk de Orthodoxie tegen het Socinianisme. (Het Socianisme was een theologische en kerkelijke stroming in de 16de en 17de eeuw, genoemd naar Fausto Sozzini, die wortelde in het christelijk humanisme en een redelijke godsdienst voorstond. De stroming was unitarisch; zij wees de leer van de drieëenheid en de incarnatie af. red.). De Sociniaanse leer blijkt een stokpaardje van de hoogleraar Hoornbeek geweest te zijn die daar zelf meer over heeft gepubliceerd. Er zijn in dezelfde collegereeks meer disputaties van studenten over dit onderwerp geschreven. De disputatie van Van Focquenbroch was de zevende (Pars septima). (Zie voor uitgebreide informatie over de disputatio het artikel van H.J. de Jonge op pag. 4).
De scepticus verklaart dat hij de volgende aanwijzingen heeft dat de disputatie een grap is:
1. | De datum van twee dagen voor 1 april |
2. | Het veranderen van de naam van de auteur |
3. | De ‘rare namen’ die aan het begin van de disputatie genoemd worden. |
4. | De stellingen, die wel erg elementair zijn. Herhalingen van frasen uit belijdenisgeschriften. |
Hij zegt verder geen theoloog of kerkhistoricus te zijn maar dat hij voldoende heeft aan zijn gereformeerde lagere-schoolkennis om deze dingen thuis te kunnen brengen. Hij is wel benieuwd naar de andere disputaties van de serie, maar heeft deze nog niet kunnen achterhalen.
| |
Een schrijven van meester Fok?
In een kort schrijven meldt Hans Kloos, dat in het nieuwe nummer van Raster een brief van Focquenbroch ‘van gene zijde’ vermeld staat (Kloos, H.: Een schrijven van meester Fok'. In: Raster 98 (2002), p. 84-91; redactie.). Als we het betreffende artikel hebben gevonden, blijkt Kloos zelf de schrijver van deze brief te zijn. Die is nu door de auteur ook op internet gezet. U kunt de brief lezen op: http://home.hetnet.nl/~kolos/Meester_Fok.htm
| |
Johannes Ulaeus en zijn treurdichten
Op de webpagina www.historietilburg.nl, leest Jan Helwig in het blad: Tilburg, tijdschrift voor geschiedenis, monumenten en cultuur, een artikel waarin twee treurdichten van Johannes Ulaeus zijn opgenomen. Ulaeus schreef deze gedichten in 1716 en 1717, in zijn ambt als predikant van Tilburg en Goirle, ter nagedachtenis aan kolonel Philippe Claude de Saint Amant (1646-1717) en zijn vrouw Elisabeth de Claer (?-1716), in leven eigenaren van het Tilburgse landgoed Moerenburg. Het gaat om de gedichten Treur-dicht Op Het Christelijk Ontslapen Van Me-Vrouw M. Vr. Elisabeth de Claar en Treur-dicht op het onverwagt, en schielyk overlyden Van den Eedelen, en manhaften heer De Heer Philippus Sintamant maioor generaal en collonel van een regement marine. De gedichten zijn respectievelijk uitgegeven in 1716 en 1717 bij Charles Palier in 's-Hertogenbosch.
De auteur van het artikel, Ronald Peeters, schrijft dat er niet zoveel bekend is over het leven van Johannes Ulaeus. Hij noemt wel enkele werken van de predikant en haalt zijn vriendschap met Focquenbroch aan.
Helwig reageert op Peeters' artikel: ‘Zo juist vond ik uw webpagina (...) met een artikel over Johannes Ulaeus en zijn treurdichten. Het bevat voor mij wat interessante aanvullende informatie over het onderwerp van zijn treurnis. Er is echter heel wat meer over Johannes Ulaeus bekend dan u daar doet voorkomen. Het artikel in NNBW (Peeters' bron voor de biografische gegevens; red.) is toch wel achterhaald.’
Voor meer informatie over Ulaeus verwijst Helwig naar de inleiding van zijn uitgave van Focquenbrochs Afrikaense Thalia en naar de Focquenbroch-site. Peeters heeft die verwijzing ter harte genomen: hij heeft de biografische gegevens van Ulaeus in zijn artikel uitgebreid met een extra ‘aanvulling’.
| |
Katrijne Hensbroek
Leo Heinsbroek laat zien dat de Focquenbroch-site om uiteenlopende redenen bezocht wordt. Hij was bezig met een genealogisch onderzoek naar zijn familienaam en stuitte daarbij op de naam Katrijne Hensbroek, de vrouw van Johannes Ulaeus. Via de site kwam hij terecht bij het gedicht ‘Kupidoos Vogelvangst’ dat Focquenbroch schreef voor het huwelijksfeest van Johannes Ulaeus en Katrijne Hensbroek.
Heinsbroek vraagt om toezending van de tekst van dit gedicht, ter aanvulling van zijn genealogie Heinsbroek / Hensbroek. Helwig stuurt hem de tekst en vraagt of hij iets meer weet over de afkomst van Katrijne.
Heinsbroek antwoordt dat hij geen hard bewijs heeft van haar afkomst. Ze zou een dochter kunnen zijn van Garbrant Janszoon Hensbroek en Amerentia Ewouts Vertest, alias Stor. Garbrant had al drie dochters die ieder met een predikant gehuwd waren, misschien was er ook nog een vierde. ‘Ook het kind Garbrant wijst in die richting’, aldus Heinsbroek. ‘Er is nog wel een Catharina Hensbroek geweest die tussen 1646 en 1649 is geboren in Alkmaar, als dochter van een andere Garbrant Hensbroek, n.l. Garbrant Adriaensz Hensbroek en Maria Jacobs van der Geest. Die zou echter ongehuwd overleden zijn in Alkmaar, op 30 april 1678.’ Maar Heinsbroek heeft daar zijn twijfels over want Catharina had ook een dochter die mogelijk naar deze moeder genoemd is. Hij zou dat nog eens na moeten kijken in Alkmaar. Als bijlagen stuurt Heinsbroek twee overzichten, een van Catharina en een van Garbrant Janszoon.
|
|