wordt hier toegeschreven aan een mirakel, zodat de ‘historie’ daardoor vage bindingen krijgt met de mirakelspelen. Het is immers dank zij de tussenkomst van de Moeder Gods dat de moord op de vrouw kan worden vermeden. Door zich in haar grote nood tot Maria te richten heeft de vrouw haar eigen leven gered: Maria laat hen die op haar een beroep doen immers niet in de steek.
Het is zeer waarschijnlijk dat de verloren gegane, oudere Nederlandse druk reeds dezelfde berijmde toevoegingen had. Dit blijkt uit de Engelse vertaling, waar de verzen weliswaar niet voorkomen, maar waar de inhoud ervan, zij het in sterk verkorte vorm, in proza wordt weergegeven.
Het blijkt dat verscheidene berijmde passages ook in andere volksboeken of dichtbundels voorkomen (Debaene, 59-60).
De epiloog komt - op de laatste vier verzen na - voor als proloog tot Broeder Russche. Tien verzen, die de schipper bij de terugkeer naar Genua in de mond worden gelegd, treft men eveneens aan in Alexander van Mets. Het gebed waarin de vrouw Maria om bijstand smeekt, komt, grosso modo, overeen met een refrein op de stok ‘O scone Maria staet mij in staden’, dat als no CXLVII voorkomt in Jan van Stijevoorts Refreinenbundel (Lyna en Van Eeghem, II, 24-27).
Zoals zovele andere volksboeken kwam Frederick van Jenuen al vlug met de kerkelijke censuur in conflict. Naast het verbieden en onderdrukken van reformatorische ideeën die in de kringen van de Rederijkers om zich heen grepen, had deze censuur tot doel onzedige boeken uit de circulatie te doen verdwijnen. Het is wel in dit laatste opzicht - de vrouw vertoont zich poedelnaakt aan het hof van de Koning van Alkaren (Kap. 15) - dat het volksboek aanstoot zal gegeven hebben. Dit leidde ertoe dat het reeds in het censuuredikt van 30 juni 1546 tot verboden lectuur werd verklaard.
In het edikt van de Antwerpse bisschop (16 april 1621) echter wordt het volksboek wel toegelaten, daar het toen reeds werd ‘ghecorrigeert ende gheapprobeert’. Dit is het geval voor de herdruk die in 1626 te Antwerpen bij Godtgaf Verhulst verscheen. Deze druk draagt een goedkeuring van 1619 (Van Heurck, 41).
Of dit eveneens het geval is voor de in Noordnederland verschenen latere drukken, Utrecht 1620, Amsterdam 1642 en Utrecht 1695, heb ik niet kunnen nagaan.
De populariteit van het volksboek bleef ook in latere eeuwen bestaan. Zo ontstond uit het volksboek een lied dat op vliegende bladen in Zuidnederland herhaalde malen werd herdrukt (Stalpaert, no 17) en ook in het Noorden werd een lied op hetzelfde thema in 1778 door Barent Koene op de markt gebracht (Kalff, 86-89).