| |
| |
| |
Foto's Michael Depestele
| |
| |
| |
Wervik: een gespleten stad
Wim Chielens
Als je vanuit Vlaanderen naar Wervik rijdt, moet je vroeg of laat de N58 oversteken. Deze strook asfalt beroerde decennia lang de gemoederen van de inwoners van Wervik. De N58 heeft alles te maken met de Belgische taalgrens, die precies 250 jaar jonger is dan de Frans-Belgische grens uit 1713. Bij de vastlegging van de taalgrens in 1963 kwamen Komen en een vijftal andere dorpjes, die tot dan toe deel uitmaakten van de provincie West-Vlaanderen, plots in Wallonië te liggen. Dat zorgde voor politieke rellen tot ver in de jaren '80 en één van de vervelende gevolgen van die overheveling was dat de nieuwe Waalse dorpen helemaal niet aansloten bij de rest van Wallonië. Komen-Waasten is een echte enclave omringd door West-Vlaams en Frans grondgebied. Daarom drong de Waalse politiek erop aan dat het gebiedje met een snelle weg zou worden verbonden met de rest van Wallonië. De weg kreeg de naam Pecq-Armentières en zou in zijn beste, dus breedste, vorm ook een soort gigantische westelijke ringweg rond Rijsel worden. De weg zou boven Wervik en vlak onder Menen naar Moeskroen lopen. Er loopt trouwens een tweede stukje N58 van Rekkem, met tunnels en bruggen dwars door Moeskroen tot in Dottenijs. Wie even op de kaart kijkt en die twee stukjes N58 denkbeeldig verbindt, zal meteen zien dat Komen misschien wel met een adertje verbonden is met de Waalse provincie Henegouwen maar dat Wervik als het ware afgesneden raakt van de rest van Vlaanderen. Na twintig jaar Belgisch communautair gekibbel, met ook een forse support vanuit Frankrijk voor een ja-stem, kwam er een compromis dat zo Belgisch is dat het de landkaart grappiger maakt dan welke cartoon ook. Er zijn nu twee stukjes N58 die via een enorme omweg aansluiten op het bestaande autowegennet en bovendien is de weg op Vlaams grondgebied een smalle tweebaansweg met vier rotondes die de boel behoorlijk vertragen. Pecq-Armentières klinkt nog altijd als een vloek in Wervik, maar wat
er nu ligt moet de inwoners ongetwijfeld in het vuistje doen lachen.
| |
Utrecht heeft een wonde geslagen
Via zo'n rotonde rijd ik het grensstadje binnen. Zonder dat te merken, steek ik een andere historische weg over: de Romeinse heerweg die liep van Boulogne naar Keulen, namelijk het stuk tussen het Frans-Vlaamse Kassel (Cassel) en Doornik. De veroveringstroepen van Julius Caesar moeten er een Keltische nederzetting hebben aangetroffen, vermoedelijk van ene Verovos, die ze later Viroviacum noemden. Het stadje
| |
| |
moet zich ontwikkeld hebben op die interessante kruising tussen de heerweg en de Leie. Ik parkeer achter de grote St.-Medarduskerk en heb meteen zicht op de brug die over de Leie loopt. Nergens is de grens tussen Frankrijk en België zo duidelijk zichtbaar en voelbaar als op dit stuk van Wervik over Komen en Waasten tot Ploegsteert want de Leie scheidt er die Belgische kernen van Wervicq-Sud, Comines-France, Warneton, Frelinghien en Houplines in Frankrijk. In het westelijke deel liggen de kernen net buiten de oevers van de Leie maar in Wervik en
in Komen loopt de rivier werkelijk dwars door de kern. De Vrede van Utrecht heeft hier een echte wonde geslagen. De oudste stadsdelen met kerken, kloosters, marktpleinen en de meeste handelszaken op de linkeroever werden De Oostenrijkse Nederlanden, de rechteroever met verspreide woningen en zonder echte kern werd Frankrijk en kreeg de naam Werviq-Sud. Driehonderd jaar later merk je nog dat Wervicq-Sud geen echt dorp is. Er zijn wat pleinen, wat open grasvelden, de Mairie ligt verloren langs de weg die naar Busbeke (Bousbecque) leidt, helemaal aan de andere kant staat een kerkje. Dat staat er nog niet zo
| |
| |
lang. Na 1713 bleven de Franse kerkgangers gewoon naar de mis gaan in de St.-Medarduskerk. Ze hadden daartoe zelfs een eigen ingang, de zogenaamde Franse Poort, die je nog altijd tegen de zuidgevel kunt zien. Later kwam er Belgisch protest, want de Fransen kwamen dan wel ter kerke, meebetalen voor het onderhoud van de kerk en de parochie deden ze niet. Als pesterij werd de horlogeplaat op de zuidkant van de toren, richting Frankrijk dus, verwijderd. De Fransen wisten hoe laat het was... Het verhaal is leuk bedacht, maar wordt nergens gestaafd. Integendeel, de Fransen schrijven in hun eigen documenten dat zij een vijfde van de kosten voor de Medardusparochie droegen. Toch groeide de drang aan de zuidkant van de Leie om een eigen parochie te hebben. In 1827 wordt die officieel erkend met als huisvesting de Abeelkapel waar amper 40 parochianen in kunnen. Pas in 1875 zal de huidige kerk L'Immaculée-Conception gebouwd worden. De naam hadden ze van Onze Lieve Vrouw van Lourdes die zichzelf met die naam bedacht tijdens de verschijningen, twintig jaar eerder.
| |
Een spookstraat
In die rommelige urbanisatie van Wervicq-Sud staan vooral nog erg veel werkmanshuisjes zonder verdieping, afgewisseld met bescheiden burgerwoningen met één verdieping. De Rue de l'industrie (in Wervik gewoon de Franse straat genoemd) is daarvan het meest typische voorbeeld en die begint ook aan het grote complex van Cousin. Die gigantische garenfabriek verschafte werk aan duizenden Wervikanen, van beide kanten van de Leie. Nu werken er nog ruim tweehonderd mensen. De Standaerd van Vlaenderen schrijft in 1849: ‘Men meldt uyt Yperen dat dagelijks te Wervicq en te Comen meer dan duyzend fabriekwerkers over de bruggen der Ley trekken, om in het fransche gedeelte dier stedekens te gaan arbeyden. Men is daar in 't werk tot over den kop.’ De industrietelling van 1896 spreekt van 25000 arbeiders die dagelijks vanuit België, waarvan 12000 uit West-Vlaanderen, de grens oversteken om in Frankrijk te gaan werken. Het was mede door de grensarbeid bij Cousin dat de Brugstraat het epicentrum van de handel werd. Elke dag stopten er bussen vol Belgische grensarbeiders die te voet de brug over moesten richting Cousin of andere spinnerijen verderop. Er waren ook arbeiders van verderop in Vlaanderen die tijdens de week logeerden in hotelletjes in de buurt van het station of in herbergen in de stad die kamers aanboden. De zogenaamde frontierenwinkeltjes en cafés deden er gouden zaken. Marie-Joseph Nollet had hier haar winkel. Daar was ook een bureau de change, waar de Belgische arbeiders op zaterdag hun Franse loon omwisselden in Belgisch geld. En bovenop dat fabrieksloon probeerden ze uiteraard een frank bij te verdienen door
| |
| |
tabak en boter te smokkelen naar Wervicq en alcohol en parfum naar Wervik. De lange rokken van de vrouwen deden wonderlijk dienst, de mannen gebruikten een tabakspers om de tabak zo plat mogelijk op het lichaam te kunnen dragen. Maxence Van der Meersch, geboren in Roubaix, situeerde zijn roman L'empreinte du Dieu, waarmee hij in 1936 de Prix Goncourt won, in de streek van Wervik. Een van de hoofdpersonages, Gomar, is een tabakssmokkelaar.
De Brugstraat biedt nu een troosteloze aanblik. Alle cafés en winkeltjes gingen tegen de vlakte. Jaren geleden al moest Marie-Joseph haar
suppermarktje verlaten. De Leie moet bevaarbaar worden voor grotere schepen met hogere ladingen en dus moet er een nieuwe, hogere brug komen. ‘Waar gaan mijn Franse klanten nu cassonadesuiker halen?’, jammerde Marie-Joseph in 2003, toen ik haar interviewde. Ze had toen al het bericht gekregen dat de nieuwe brug er zou komen. Acht jaar later is er nog geen schroef verdraaid aan de oude Leiebrug, maar de Brugstraat is een spookstraat, een open wonde op een plek die eens de meest bruisende was van Wervik.
| |
| |
| |
Een teelt in rook opgegaan
Niet alleen het smokkelen is zo goed als voorbij, ook de tabakssteelt heeft het erg lastig, zelfs hier waar de plant tot diep in de twintigste eeuw het landschap mee vorm gaf. Van de vier traditionele tabaksregio's in België, Semois, Flobecq, Appelterre en Wervik, was Wervik in 1990 met 97,2 procent het grootst. Tot in de jaren zeventig was tabak naaien voor de meisjes en tabak trekken (blad per blad, gebogen met de brandende zon op de rug) voor de jongens uit de streek van Wervik tot de IJzer het meest courante vakantiebaantje. Halverwege
het vorige decennium stortte de tabaksteelt in. In 2005 bijvoorbeeld ging 72% van het areaal verloren. Nu staat er nog nauwelijks dertig hectare Wervikse tabak, wat trouwens niet de naam is van de tabakssoort. De tabak die nu in het gebied Wervik staat, dat zich uitstrekt van de Leie tot Roeselare en de IJzer, is voornamelijk Filippijn, de typische donkere, zware shag.
De tabak mag dan al zo goed als volledig van de velden zijn verdwenen, hij is nog zeer nadrukkelijk aanwezig in het Wervikse straatbeeld.
| |
| |
Om te beginnen is er het Nationaal Tabakmuseum, een mooi museum met een uniek geurtje. Naast het museum is het Tabakscentrum waar de telers samen komen om de tabak te taxeren en de landbouwers bij te scholen. Er zijn nog een aantal tabakhandelaars en een producent, maar de tabak is eigenlijk het meest opvallend in de Leiestraat die nu een beetje de rol van de Brugstraat heeft overgenomen. Het is hier de ene winkel naast de andere die sigaretten verkoopt en ze maken dat
bekend via het rode teken dat je vroeger alleen boven een bar-tabac in Frankrijk zag. De vorm is geïnspireerd op een gedroogde bundel tabaksbladeren die aan beide uiteinden is samengebonden. Dat laatste tabaksfenomeen is natuurlijk niet typisch Werviks. Je vindt de sigarettenwinkels van Adinkerke tot in de zuidpunt van Luxemburg langs heel de Frans-Belgische grens, watte maken heeft met accijnzen die in België lager liggen dan in Frankrijk.
| |
| |
| |
Hoste & Delvoye
De Leiestraat heeft iets van een winkelstraat, wat niet meer gezegd kan worden van de Nieuwstraat, ooit de Wervikse evenknie van zijn naamgenoot in Brussel. Aan de straattegels merk je nog dat dit een straat was waar de voetganger voorrang moest krijgen op de auto. Maar de winkels zijn hier in ijltempo verdwenen in nog geen twintig jaar tijd. Ik loop erin met Sofie, dochter van Marie-Joseph van de ‘frontierenwinkel’. Ze is amper 33, maar wijst me de ene gevel na de andere aan waar ze als jong meisje nog een winkel heeft gekend. Je herkent er nog de oude winkelpuien of de lelijke, lage vitrines van de jaren zestig. Vergane glorie die de straat een trieste aanblik geeft. Gelukkig is er nog wel één goeie reden om de Nieuwstraat in te lopen, want op nummer 39 ligt 't Isermael, nu een feestzaal maar ooit een ijzerwinkel. Het grote complex is een ontwerp van de Brugse architect Huib Hoste, de belangrijkste modernist uit de wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog. Correctie: hij was zowat de enige die een kansje kreeg om de moderne architectuur, waarin België toen toonaangevend was in Europa, uit te voeren in de Verwoeste Gewesten. In Ieper heerste de dictatuur van de neogotiek en een valse reconstructie van een vermeend middeleeuws verleden. In kleinere stadjes en dorpen lukte het wel. Hoste mocht de nieuwe parochiekerk en pastorie van Zonnebeke ontwerpen. Hij was overigens officieel aangesteld als architect van de geteisterde gemeenten Geluwe, Geluveld en Zonnebeke. In Wervik deden vooral particulieren een beroep op hem. De ijzerwinkel in de Nieuwstraat dateert van 1921 en is een parel van kubistische architectuur. Hoste gebruikte hier voor het eerst een betonnen skelet in winkelbouw. Hoewel er in de loop der jaren al veel is veranderd binnenin, ademt de feestruimte toch nog iets van de vroegere quincaillerie uit. Een ander zeer fraai gebouw van Hoste is de voormalige apotheek en drogisterij op de hoek van het
St.-Maartensplein en de Ooievaarsstraat, nu eethuis Albarello. Dat plein dankt zijn naam aan een kerk die er stond vanaf de elfde eeuw. Later verschoof het kerkelijke leven samen met de nieuwe grafelijke residentie meer westwaarts waar de St.-Medarduskerk werd opgetrokken. De St.-Maartenskerk raakte in verval en werd in het begin van de achttiende eeuw helemaal afgebroken. De legende wil dat op het plein vroeger een Romeinse tempel stond, gewijd aan Priapus. Dat is een Griekse god van de vruchtbaarheid met een buitenmaats grote penis. De historicus met zin voor humor die de legende in het leven riep, heeft de preutse katholieke goegemeente alvast een leuke hak gezet. Op een informatiebord van de stad staat een afbeelding van Priapus met een fallus die drie keer zo groot is als hijzelf. En het zijn niet de enige opmerkelijke geslachtsdelen die in Wervik te bewonderen
| |
| |
zijn. Als je even de Vlamingenstraat doorloopt, kom je op een volgend, veel groter plein: de Steenakker. Daar staat The Kiss, een sculptuur van Wim Delvoye, geboren in Wervik. Het stelt een parend herten paar voor. Ze doen dat niet op zijn diertjes maar als mensen (meestal toch) in missionarishouding, terwijl ze in een innige tongkus verstrengeld zijn. Het beeld dat in 2000 het nieuwe millennium inluidde in Wervik, kreeg nogal wat kritiek te verduren uit puriteinse hoek. Het werd zelfs regelmatig afgedekt met een plastic zeil. Nog een geluk dat het plan van Wim Delvoye om allerlei copulerende dierenstellen over de Steenakker te verspreiden, niet is uitgevoerd.
| |
't Uzetje van ik
Ik loop via de St.-Franciscusstraat naar de Grauwe Zustersstraat. Grauwe Zusters zijn Franciscanessen. De hele straat wordt overheerst door het grote complex van het klooster met kapel en prachtige lange schoolmuur. In het kloosterhuis is nu een dagcentrum van De Lovie ingericht: 't Susterhuus. De Lovie is één van de grootste instituten voor de opvang van personen met een mentale handicap in Vlaanderen. Het moederhuis is gevestigd op een kasteeldomein in Proven, bij Poperinge. Sinds meer dan tien jaar verwerft De Lovie in verschillende kernen in de Westhoek veelal historische panden om er hun bewoners te huisvesten of te laten werken. Zo is De Lovie eigenaar van een deel van het begijnhof in Diksmuide, van enkele opmerkelijke rijtjeshuizen in hartje Ieper, van een herenhuis in Lo waarde auteur Clem Schouwenaars nog woonde en in Wervik dus van dit klooster. Er wonen twaalf personen die ook werken in de groenten- en siertuin. De ligging, midden in het centrum van het stadje geeft hen de gelegenheid om maximaal te participeren en dus te integreren in de Wervikse gemeenschap. Op de zijgevel, net om de hoek met de Speiestraat, hangt een gedicht van Gaston Durnez. De journalist van De Standaard is een geboren Wervikaan. Hij schonk het gedichtje aan zijn geboortestad toen hij er ereburger werd in 2002. Opmerkelijk: de eerste regels zijn geschreven in het Werviks, terwijl hij op zijn derde al naar Brabant verhuisde. Zijn moeder was Brabantse, maar zijn vader was Wervikaan en bleef het West-Vlaams ook in huiselijke kring gebruiken. De kleine Gaston raapte het daar dus op. ‘Mantje, kom bin in 't uzetje van ik, 't ga rin up gi.’ (Mannetje, kom binnen in mijn huisje, want het gaat op jou regenen)
| |
Alles voor de Kaiser
Regenen zal het ook wel gedaan hebben in '14-'18. Duitse jongens waren het die hier kwamen uitrusten. Het front van Mesen-Wijtschate en de Kemmelberg lag hier op nog geen tien kilometer vandaan. Het
| |
| |
gebulder kon je horen, maar het was leefbaar. Het stadje was een zegen voor de vermoeide junge die kwamen uit de Flandern Schlamm. Niet zo voor de Wervikse bevolking, die dan toch onder een heel ander regime leefde dan bijvoorbeeld in Poperinge, dat ongeveer even ver van het front lag aan de overkant. Daar was het Little Soho en Petit Paris maar Kleines Berlin kon je Wervik bezwaarlijk noemen. Het leven werd er volledig gedicteerd door de Duitse legeroverheid die het dagelijkse leven compleet ontwrichtte. De bezetters eisten bijzonder veel ruimte op: privéhuizen, kerken, kloosters, alles moest dienen voor de
oorlogvoering. Ook de grensarbeid viel stil want ook de grote spinnerijen werden geofferd voorde troepen van de Kaiser. ‘In de voormalige bedrijven worden paardenstallen, badinstallaties, werk- en slaapplaatsen ingericht. De Duitsers vernietigen systematisch alle getouwen en stoommachines. Alles wat van hout is, wordt gebruikt als verwarming. De metalen voorwerpen worden gesmolten om te verwerken tot oorlogsmateriaal.’ Dat lees ik in ‘In dienst van kerk en grens’, de licentiaatsscriptie van Steven Masil. Tegen eind 1914 dreigde de hongers- | |
| |
nood voor de plaatselijke bevolking. Veel Wervikanen vluchtten voor het oorlogsgeweld en de moeilijke levensomstandigheden. In juni 1917, na de mijnenslag op de Messines Ridge die de eerste linie van de Duitsers nog enkele kilometers dichter bij Wervik duwde, volgde de verplichte evacuatie van alle inwoners. Wervik kwam nu volop in de vuurlinie te liggen. Schitterende herenhuizen, grote fabriekspanden en een kasteel werden in puin geschoten en herrezen nooit meer bij de wederopbouw. Zoals overal in de Belgische Westhoek zijn de sporen van die Duitse aanwezigheid zo goed als volledig uitgewist. Van de vele
militaire begraafplaatsen is niets overgebleven. Alle gesneuvelden die een bekend graf hadden, werden in de jaren '50 overgebracht naar het Deutscher Soldatenfriedhof van Menen. De onbekende soldaten werden bijgezet in het Kameradengrab van het Studentenkerkhof van Langemark. Het enige wat duidelijk herinnert aan de Eerste Wereldoorlog is een U-vormig complex van paviljoentjes in de Koestraat. Wat de Wervikanen de Amerikaanse Klinieke noemen, is zowaar een ziekenhuisje dat het Amerikaanse Rode Kruis bouwde ten behoeve van de terugkerende be- | |
| |
volking na de wapenstilstand. Een bizar relict dat als het ware bijna ontkent dat hier ooit vier jaar lang de oorlog dreigde en de Duitse driekleur wapperde van elk herenhuis dat door officieren was opgeëist. Om '14-'18 écht terug te vinden, moet ik opnieuw de brug over.
| |
Een sombere heuvel
Ik neem de auto en rijd door de Franse strate. Voor mij doemt een heuvel op, de Franse Berg of gewoon La Montagne. Vreemd, zo'n heuvel op een paar honderd meter van de Leie. De andere heuvels, zoals de Kemmelberg
of de Zwarteberg, liggen op meer dan tien kilometer én allemaal aan de andere kant van de Leie. Een geoloog uit Wervik kon me geen verklaring geven voor het plotse opduiken van deze puist middenin de brede vallei van de Leie. ‘Tjah, de Franse Berg, we hebben nooit anders geweten dan dat die daar lag. Nooit bij stil gestaan...’ Mooi is het er wel en dat ontdekten de industriëlen ook. In de negentiende eeuw kwamen ze zich hier vestigen in riante landhuizen. Ze verdreven er de armoezaaiers die er tot dan toe woonden in hutjes en smalend Les
| |
| |
Gueux werden genoemd. De schitterende villa's staan er nog en halen, zo leert een snelle zoektocht op het internet, hoge prijzen. Het meest indrukwekkende domein is dat van het Chateau Dalle-Dumont, gebouwd in 1913 door een fabrieksbaas uit Comines-France. De Duitsers twijfelden niet lang om in dit gloednieuwe optrekje hun hoofdkwartier te installeren in het najaar van 1914. In het domein werden verschillende Feldlazaretten ingericht. En waar gewonden worden verzorgd, zijn er ook die het niet halen. Dus was er ook een begraafplaats. Ik wandel door het kasteelpark, vruchteloos op zoek. Ik tref er wel een groot en grauw monument. Het is een ronde toren met bovenop een kroon. Een bas-reliëf toont een stervende soldaat in de armen van een verpleegster. Van het Waldfriedhof geen spoor... Dat blijkt in 1921, op verzoek van de nieuwe eigenaars van het kasteel, te zijn verplaatst naar de achterkant van de heuvel.
Het is een hele rit, via het industriegebied en langs kleine, bochtige veldwegen. Het begint al te schemeren wanneer ik arriveer aan het bescheiden poortje, in een lange haag, dat toegang geeft tot het Soldatenfriedhof. Het grasveld loopt op naar het oosten. Bovenaan is een groot, stalen kruis geplant. In het veld staan op ruime afstand van elkaar grafkruisen met meestal vier namen erop. Er zijn ook graftegels die plat in het gras liggen. Dat zijn kleine massagraven (Kameradengräber). Heel opmerkelijk, wat je op de Duitse begraafplaatsen in België nooit meer ziet, zijn de stenen zerken met afgeronde kop voor Joodse soldaten. Ze dragen een Davidsster en vijf Hebreeuwse letters die staan voor ‘Tehi Nafsjo Saroer Bisror Hachajiem’, letterlijk vertaald als ‘moge zijn ziel gebonden zijn in de bundel des levens’, vergelijkbaar met het christelijke R.I.P. Vanaf de begraafplaats heb je zicht op het westen, op de West-Vlaamse heuvels, waar de soldaten leefden en woelden in de loopgraven. Vandaar werden ze afgevoerd naar de veldhospitalen hier op de heuvel. Maar soms vielen de bommen ook wel eens hier. Zoals die granaat, gevuld met gas, in de nacht van 13 op 14 oktober 1918. Een korporaal werd bevangen en overgebracht naar een legerhospitaal ver weg, in Pommeren. Verbitterd en, zo wil de overlevering, met de ogen vol tranen, verneemt hij op 11 november de capitulatie van Duitsland. Die korporaal heette Adolf Hitler. In 1940, onmiddellijk na de val van Parijs bezoekt hij twee relicten van de Eerste Wereldoorlog: het studentenkerkhof van Langemark en deze begraafplaats in Wervicq-Sud. De wreedheden van de geallieerden zal hij handig gebruiken in zijn propaganda. Sommige bronnen beweren dat hij hier toen besloot om nooit chemische wapens in te zetten in zijn heilige strijd. Dat de nazi's een jaar later zouden beslissen om gas, jawel gas, in te zetten voor de Endlösung van het Jodenvraagstuk, doet dan allicht
niet meer ter zake.
| |
| |
Het is donker wanneer ik met deze troebele gedachten de sombere plek van het Soldatenfriedhof verlaat. Ik rijd onder de Leie door naar huis. In Komen steek ik de rivier en dus de grens weer over. Hier heeft 1713 precies het omgekeerde teweeg gebracht. Comines-France met zijn majestueuze stadhuis annex belfort en indrukwekkende, neo-byzantijnse Saint-Chrysolekerk, heeft de allure van een stad. Het Belgische Komen is niet meer dan een groot dorp. Ik rijd terug over de N58. Hier, op Waals grondgebied, is dat een heuse autoweg. Die voert me naar de heuvels. Ook daar loopt de landgrens dwars doorheen, grillig, nauwelijks waarneembaar in het landschap. De puzzel op de tafel in Utrecht was duidelijk niet altijd even simpel.
| |
Résumé:
Wervik: une ville scindée
Celui qui se rend en voiture de la Flandre à Wervik croise tôt ou tard inévitablement la N58. Cette bande d'asphalte a pendant des décennies agité les esprits des habitants de Wervik. Elle est indissociablement liée à la frontière linguistique à l'intérieur de la Belgique, qui compte exactement 250 ans de moins que la frontière franco-belge de 1713. Lors de la fixation de la frontière linguistique en 1963, Comines et cinq autres petites communes faisant partie jusque-là de la province de Flandre-Occidentale se sont tout à coup retrouvées en Wallonie. Ce transfert a provoqué des échauffourées politiques jusque dans les années '80 et avait notamment pour conséquence embarrassante que les nouveaux villages wallons n'étaient en aucune manière attachés au reste de la Wallonie. Comines-Warneton est une véritable enclave entourée par la Flandre-Occidentale et la France. Aussi les politiques wallons insistaient-ils pour qu'une voie rapide relie ce petit territoire au reste de la Wallonie. Cette liaison était baptisée route Pecq-Armentières; dans sa version optimale, c'est-à-dire la plus large, elle était censée en outre faire office d'une sorte de gigantesque rocade occidentale autour de Lille. Elle devait passer au-dessus de Wervik et juste au-dessous de Menin en direction de Mouscron. Un deuxième tronçon de la N58 va d'ailleurs de Rekkem, avec des tunnels et des ponts pour la traversée de Mouscron, jusqu'à Dottignies. Il suffit de jeter un regard sur la carte et de mettre bout à bout, dans l'imagination, ces deux tronçons pour se rendre compte que si une petite artère donne effectivement l'impression de relier Comines à la province wallonne du Hainaut,
| |
| |
Wervik est pour ainsi dire coupé du reste de la Flandre. Vingt ans de bisbilles communautaires belges, avec du côté de la France un solide supporteur convaincu en faveur d'un oui, ont finalement accouché d'un compromis on ne peut plus belge rendant la carte routière plus cocasse que n'importe quel dessin humoristique. La route Pecq-Armentières reste toujours maudite à Wervik, mais dans sa version actuelle elle doit indubitablement faire rire sous cape les Wervicquois!
En entrant dans la ville de Wervik, je croise une autre route historique: la grande voie romaine reliant Boulogne à Cologne, plus précisément le tronçon entre Cassel, en Flandre française, et Tournai. La petite cité doit s'être développée à l'intersection intéressante de la voie romaine et de la Lys. La frontière entre la France et la Belgique n'est nulle part ailleurs aussi clairement visible et tangible que sur cette partie allant de Wervik jusqu'à Ploegsteert en passant par Comines et Warneton, car la Lys y sépare ces localités belges de celles de Wervicq-Sud, Comines-France, Warneton, Frelinghien et Houplines, situées en France. Dans la partie occidentale, les centres se situent juste en bordure de la Lys; à Wervik et à Comines, toutefois, la rivière traverse le centre en le coupant en deux. La paix d'Utrecht y a vraiment provoqué une véritable séparation. Les parties les plus anciennes de la ville avec des églises, des couvents, des marchés et des commerces sur la rive gauche se sont retrouvées du côté des Pays-Bas autrichiens; la rive droite avec des habitations dispersées et dépourvues de véritable centre est devenue française sous le nom de Wervicq-Sud. Trois cents ans après, on constate que Wervicq-Sud n'est toujours pas un vrai village. Il y a quelques places, quelques espaces verts, la mairie se trouve un peu perdue le long de la route menant à Bousbecque; tout à fait de l'autre côté on voit une petite église assez récente d'ailleurs. Après 1713, les fidèles français continuaient à se rendre tout simplement à la messe à l'église Saint-Médard de Wervik. Ils y accédaient même par une entrée distincte dite
‘porte française’. Par la suite il y a eu des protestations du côté belge, puisque les Français ne contribuaient pas financièrement à l'entretien de l'église ni au fonctionnement de la paroisse. À titre de brimade, l'horloge du côté sud de la tour, du côté de la France donc, aurait été supprimée; on trouve l'anecdote amusante, mais elle n'est attestée nulle part. Le côté sud souhaitait cependant pouvoir disposer de sa propre paroisse. Celle-ci a été officiellement reconnue en 1827 et avait comme siège la chapelle d'Abeele. L'actuelle église de l'Immaculée Conception n'a été construite qu'en 1875.
Cette urbanisation désordonnée de Wervicq-Sud comporte encore un nombre très considérable de maisons ouvrières sans étage
| |
| |
alternant avec de modestes maisons bourgeoises à un étage. La rue de l'Industrie (dite tout simplement rue de France à Wervik), qui part du site important de l'usine Cousin, en constitue l'exemple le plus caractéristique. Cette gigantesque filature fournissait du travail à des milliers d'habitants de Wervik; aujourd'hui, elle occupe encore un peu plus de deux cents ouvriers. Le recensement industriel faisait état de 25.000 ouvriers belges franchissant quotidiennement la frontière pour aller travailler en France.
C'était notamment grâce au travail frontalier chez Cousin que la rue du Pont devint le centre du commerce. Tous les jours s'y arrêtaient des autocars bourrés de frontaliers belges qui devaient traverser à pied le pont en direction de Cousin ou d'autres filatures au-delà. Il y avait aussi des ouvriers venant de plus loin en Flandre qui, pendant la semaine, logeaient dans de petits hôtels près de la gare ou dans des auberges en ville qui louaient des chambres. Il y avait aussi un bureau de change où, le samedi, les ouvriers belges changeaient leur salaire français contre de l'argent belge. Pour arrondir leurs fins de mois ils essayaient forcément de gagner encore quelques sous en passant en fraude du tabac et du beurre vers Wervicq-Sud et de l'alcool et du parfum vers Wervik. L'écrivain Maxence Van der Meersch a situé son roman L'Empreinte du dieu dans la région de Wervik. L'un des protagonistes, Gomar, est un trafiquant de tabac.
De nos jours, la rue du Pont offre un spectacle désolant. Tous les cafés et commerces ont été rasés. La Lys devant être mise à gabarit pour donner accès à des bateaux plus importants au tonnage plus élevé, il faudra donc construire un nouveau pont surélevé. Une décision en ce sens a été prise en 2003 déjà, mais si huit ans après aucun boulon de l'ancien pont sur la Lys n'a toujours pas été dévissé, la rue du Pont, elle, est devenue une rue fantôme.
La culture du tabac aussi connaît de sérieuses difficultés, même dans cette région où cette plante a marqué le paysage jusque très tard dans le XXe siècle. Jusque dans les années '70, la cueillette du tabac (feuille par feuille) était le job de vacances le plus courant pour les garçons de la région de Wervik jusqu'à l'Yser; celui des jeunes filles consistait ensuite à enfiler les feuilles de tabac. La culture du tabac s'est littéralement effondrée vers le milieu de la dernière décennie. En 2005, par exemple, la superficie a diminué de 72%. De nos jours, il subsiste à peine encore 30 hectares de tabac de Wervik, ce qui n'est d'ailleurs pas le nom pour désigner cette sorte de tabac. Le tabac cultivé actuellement dans la région de Wervik est principalement le caractéristique tabac noir lourd. Le tabac a beau avoir presque entièrement disparu dans les champs, il est toujours très présent
| |
| |
dans l'aspect de la rue wervicquoise. II y a tout d'abord le musée national du Tabac, un musée agréable où flotte une odeur unique. À côté se trouve le Centre du tabac où les cultivateurs se réunissent pour expertiser le tabac et également où sont proposées à certains d'entre eux des aides pour se recycler. Il y a encore un certain nombre de commerçants de tabac et un producteur, mais c'est dans la rue de la Lys que la présence du tabac est la plus visible. Il y a une kyrielle de magasins vendant des cigarettes; mais ce dernier phénomène n'est évidemment pas typiquement wervicquois.
Au pavage de la rue Neuve on voit encore qu'il s'agit d'une rue où les voitures devaient laisser la priorité aux piétons. Mais en moins de vingt ans les magasins ont fermé l'un après l'autre. On y reconnaît encore les anciennes devantures ou les laides vitrines basses des années '60. Heureusement il y a encore une excellente raison pour fréquenter la rue Neuve: au numéro 39 se situe 't Isermael, une ancienne quincaillerie reconvertie en salle des fêtes. Cet imposant complexe est un projet de l'architecte brugeois Huib Hoste, le moderniste le plus important de l'époque de la reconstruction au lendemain de la Première Guerre mondiale. Précision: Hoste était à peu près le seul architecte qui ait eu l'opportunité de réaliser dans les régions dévastées des projets d'architecture moderne, pour lesquels la Belgique faisait alors figure de pionnier en Europe. À Ypres prévalait la dictature du néogothique et d'une reconstruction faussée d'un passé prétendument médiéval. Hoste a pu concevoir la nouvelle église paroissiale et le nouveau presbytère de Zonnebeke. Il était par ailleurs désigné officiellement comme l'architecte des communes détruites de Geluwe, Geluveld et Zonnebeke. À Wervik c'étaient surtout des particuliers qui ont fait appel à ses services. La quincaillerie dans la rue Neuve, qui date de 1921, constitue une perle de l'architecture cubiste. Hoste y utilisait pour la première fois un squelette en béton dans la construction d'un magasin.
Quoique l'intérieur ait subi nombre de modifications au cours des ans, la salle des fêtes respire toujours un peu l'atmosphère de l'ancienne quincaillerie. Un autre très joli bâtiment conçu par Hoste est l'ancienne pharmacie et droguerie au coin de la place Saint-Martin et de la rue de la Cigogne, qui abrite aujourd'hui le restaurant Albarello. La place doit son nom à une église qui se trouvait là depuis le XIe siècle. Ultérieurement la vie ecclésiastique s'est déplacée plus vers l'ouest en se rapprochant de la nouvelle résidence comtale autour de l'église Saint-Médard. L'église Saint-Martin s'est délabrée et a été totalement démantelée au début du XVIIIe siècle. Selon la légende, un temple dédié à Priape aurait été érigé à cet endroit à l'époque romaine. Priape
| |
| |
est un dieu grec de la fécondité doté d'un phallus excessivement avantageux. Aussi est-il représenté sur un panneau d'information de la ville avec un pénis trois fois plus grand que lui. Par ailleurs, ce ne sont pas les seules parties génitales marquantes que l'on peut admirer à Wervik. La rue des Flamands donne sur une autre place, beaucoup plus grande: le Champ-Pierreux, où l'on peut voir The Kiss (Le Baiser), une sculpture de Wim Delvoye, artiste natif de Wervik. Elle représente un cerf et une biche s'accouplant, non pas à la manière des animaux mais des humains (disons la plupart du temps), dans la position dite du missionnaire, en se baisant passionnément langue en bouche.
Via la rue Saint-François je me dirige vers la rue des Soeurs-Grises. Celles-ci sont des franciscaines. Le grand complexe du couvent avec la chapelle et le magnifique long mur de l'école domine la rue entière. Le bâtiment du couvent proprement dit abrite aujourd'hui un centre de soins de jour du ‘Lovie’:
't Susterhuus (la maison des soeurs), dépendant de ‘De Lovie’, l'un des plus importants établissements d'accueil pour handicapés mentaux en Flandre. Douze personnes y habitent qui travaillent aussi dans le potager et le jardin d'agrément; la situation en plein centre de la petite ville leur permet de participer au maximum à la vie de la communauté wervicquoise et donc de s'y intégrer. Pendant la guerre '14-'18, c'étaient des soldats allemands qui venaient se reposer ici. Le front de Messines-Wijtschate et du mont Kemmel se trouvait à moins de dix kilomètres de distance. La petite ville était un bienfait pour les jeunes gens qui venaient du ‘Flandern Schlamm’ (boue de Flandre). Tel n'était pas le cas pour la population wervicquoise. Celle-ci vivait sous un tout autre régime que Poperinge, par exemple, qui se trouvait à une distance à peu près égale du front, mais de l'autre côté. Poperinge, cela faisait ‘Little Soho’ et Petit Paris, mais Wervik pouvait difficilement passer pour un ‘Kleines Berlin’. L'activité y était entièrement dictée par les autorités militaires allemandes, qui désorganisaient complètement la vie quotidienne. Les occupants réquisitionnaient beaucoup d'espace; tout était subordonné à la conduite de la guerre. La travail frontalier aussi s'arrêtait, car les grandes filatures étaient sacrifiées pour abriter les troupes du Kaiser. Vers la fin de 1914, la famine menaçait la population locale. Beaucoup de Wervicquois fuirent la violence guerrière et les conditions de vie très éprouvantes. En juin 1917, la bataille des mines à la ‘Messines Ridge’ (crête de Messines), repoussant
la première ligne allemande encore quelques kilomètres en direction de Wervik, entraîna l'évacuation obligatoire de tous les habitants. Wervik se trouvait ainsi en pleine ligne de feu. De somptueuses maisons de maître, de grands
| |
| |
bâtiments d'usine et un château ont été pilonnés pour ne jamais ressurgir lors de la reconstruction. Comme partout dans le Westhoek belge, les traces de la présence allemande sont presque complètement effacées. Plus rien ne subsiste des nombreux cimetières militaires. Tous les morts à la guerre qui avaient une sépulture connue ont été transférés au ‘Deutscher Soldatenfriedhof’ (cimetière militaire allemand) à Menin dans les années '50. Les soldats inconnus ont été inhumés dans le ‘Kameradengrab’ (fosse commune) dudit ‘Studentenkerkhof’ (cimetière des étudiants) à Langemark. Le seul élément qui rappelle clairement la Première Guerre mondiale est un complexe de petits pavillons en forme de U dans la rue des Vaches. Ce que les Wervicquois appellent l'‘Amerikaanse Klinieke’ (hôpital américain) est en effet un petit hôpital construit par la Croix-Rouge américaine pour la population locale revenue sur les lieux au lendemain de l'armistice. Pour retrouver réellement la guerre de '14-'18, je dois à nouveau franchir le pont.
Je prends la voiture et emprunte la ‘Franse strate’ (rue de France). Devant moi se profile une colline: le mont Français, ou tout simplement la Montagne. Une telle colline à quelques centaines de mètres seulement de la Lys est pour le moins une curiosité de la nature. Les autres collines telles que le mont Kemmel ou le mont Noir se trouvent toutes du côté nord de la Lys, à plus de dix kilomètres de distance. Mais l'endroit est incontestablement charmant et a attiré des industriels qui sont venus s'y établir dans de confortables propriétés au XIXe siècle. Ils chassèrent les traînemisère qui y vivaient jusque-là dans des cabanes et que l'on appelait avec condescendance ‘les gueux’. Le domaine le plus impressionnant est celui du château Dalle-Dumont, érigé en 1913 par un patron d'usine de Comines-France. En automne 1914, les Allemands installèrent immédiatement leur quartier général dans cette demeure flambant neuve. Plusieurs ‘Feldlazaretten’ (hôpitaux mobiles) furent dressés dans le domaine. Il y avait aussi un cimetière. Je me promène dans le parc du château, cherchant en vain son emplacement. Je finis par tomber sur un grand monument gris, une tour ronde surmontée d'une couronne; un bas-relief représente un soldat mourant dans les bras d'une infirmière. À la demande des nouveaux propriétaires, le ‘Waldfriedhof’ (cimetière dans le bois) semble avoir été déplacé à l'arrière de la colline en 1921. C'est toute une trotte jusqu'au ‘Soldatenfriedhof’ (cimetière militaire). La pelouse monte vers l'est. En haut une grande croix d'acier. Dans le cimetière, à quelque distance les
unes des autres, des tombes surmontées d'une croix portant le plus souvent quatre noms. Il y a aussi des pierres tombales plates dans l'herbe; ce
| |
| |
sont de petits ‘Kameradengräber’ (fosses communes). Quelques stèles funéraires à tête arrondie de soldats juifs, ce que l'on ne voit plus dans les cimetières allemands en Belgique, attirent l'attention. Elles comportent une étoile de David et cinq lettres hébraïques signifiant ‘Tehi Nafsjo Saroer Bisror Hachajiem’, traduit littéralement: ‘Que son âme soit liée dans le faisceau de la vie.’
Depuis le cimetière on a une vue sur l'ouest, sur les collines de Flandre-Occidentale où vivaient et souffraient les soldats dans les tranchées. De là-bas ils étaient amenés vers les hôpitaux mobiles sur cette colline-ci. Parfois, des bombes parvenaient même jusqu'ici, comme cet obus rempli de gaz dans la nuit du 13 au 14 octobre 1918. Un caporal qui s'est trouvé mal a été transporté vers un hôpital militaire situé à grande distance, en Poméranie. Son nom: Adolf Hitler. En 1940, tout de suite après la chute de Paris, il a visité deux vestiges de la Première Guerre mondiale: le cimetière des étudiants à Langemark et ce cimetière-ci à Wervicq-Sud.
Il fait noir lorsque, hanté par cette troublante pensée, je quitte le site sombre du ‘Soldatenfriedhof’. Je prends la route au sud de la Lys et rentre chez moi par la N58, qui me mène aux collines, traversées elles aussi par la frontière capricieuse et à peine perceptible dans le paysage.
(Traduit du néerlandais par Willy Devos.)
|
|