De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 2010
(2010)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Foto's Michaël Depestele
| |
[pagina 39]
| |
Vijfhonderd zotte meters
| |
Klein ZwitserlandIk parkeer mijn auto aan de voet van de Rode Berg en krijg meteen een mengelmoes van indrukken. In de wijngaard staan Pinot gris en Pinot noir druiven. Je waant je even in Bourgogne. Maar neen, dit is Vlaanderen want op de hoek staat een kapelletje: ‘Sinte Godelieve sta ons bij, en van keel en oogpijn houd ons vrij’. Tot hier komen de meeste Fransen niet. We zijn immers al bijna anderhalve kilometer in België. Toch kennen velen het plaatje, maar dan in vogelperspectief. Dwars over de wijngaard loopt namelijk een heuse kabellaan. Die werd daar in 1957 neergepoot, geïmporteerd uit Oostenrijk. Je merkt trouwens aan de architectuur van verschillende horecazaken in de omgeving dat het de bedoeling was een Tirolersfeer te creëren. Eén van de best draaiende etablissementen, op de top van de Vidaigneberg, heette trouwens ‘Tirol’. Het is een typische Alpenchalet met houten balustrades en een zachthellend dak. Nu is het een Chinees Restaurant met de welluidende naam ‘China Garden’, een anomalie die kenschetsend is voor haast elke zaak hier die voortdurend probeert mee te springen op elke nieuwe trend. | |
[pagina 40]
| |
De kabelbaan verbindt de Zwarte Berg met de Rode Berg, meer precies de Vidaigneberg met de Baneberg, maar dat klinkt minder groots. De appellation van de wijngaard heet dan ook ‘Entre deux monts’, een knipoog naar de wereldberoemde Bordeaux Entre-deux-mers. De zandleemgrond met ijzerzandsteen schept een ideale bodem voor de wijnstokken. Een wandelpad loopt tussen de wijnranken af naar laaggelegen, drassige weiden. Dit is het brongebied van de Douve, een beekje dat de hoofdrol speelt in het ontstaan van de heuvels. Miljoenen jaren geleden waren deze heuvels doodgewone duintjes die amper twintig tot dertig meter boven de rest uitstaken. Ze werden af en toe nog overspoeld
door de zee. Op andere momenten konden zonlicht en zuurstof erop inwerken en dat spel vormde een harde korst bovenop de duintjes. Met de vorming van de Alpen werd het Europese reliëf een laatste keer flink door elkaar geschud. Het aardrijkskundig evenement slingerde de zee vijftig kilometer achteruit naar het noordwesten. Het water dat zich nog bevond in duinpannen, schorren en slikken, zocht zijn weg via het zuidoosten. Het sleurde massa's zand met zich mee, behalve dat van op de duintoppen want daar was die harde korst van ijzerzandsteen. Vandaar dat die bescheiden duintjes nu flinke heuveltjes zijn. De brede vlakte tussen de aparte heuvels en de aaneensluitende heuvelrug van | |
[pagina 41]
| |
Wijtschate-Mesen, die zo'n belangrijke rol speelde in de Eerste Wereldoorlog (The Messines Ridge!), is eigenlijk een brede rivierbedding. Wat daar nu nog van rest, is het beekje de Douve. Dat ontspringt in de natte weiden op de zuidoostflank van de Zwarte Berg. De Douve vormt de grens tussen België en Frankrijk. | |
Slag aan de LeieHet is even ploeteren door de modder, maar een nieuw aangelegde trap leidt me opnieuw naar hogere en drogere paden. Rechts van me staan groezelige caravans en reiken de parkings van de horecazaken van de Bellestraat tot tegen de bosrand. Links ligt de vallei met uitzicht op Dranouter, Nieuwkerke en daarachter in de verte ligt Rijsel. Het pad sterft op de weg van Belle (Bailleul) naar de Zwarte Berg. Het is zondagmiddag en vanuit de stilte van de Douvevallei kom ik in een hectische drukte terecht. Een kilometer lange file auto's kruipt de helling op. De parking recht tegenover is al vol en tientallen auto's manoeuvreren zich links en rechts van de weg in de berm. Er zijn veel 59-nummerplaten, uit de Nord, maar toch ook heel wat uit 62, Pas-de-Calais. De Fransen hebben blijkbaar een flinke rit over voor een middagje op de Mont Noir. Ik steek de straat over en volg een verharde holle weg die de naam draagt ‘Chemin des Anglais’. Dat heeft te maken met de oorlog, denk ik. Een groen bord wijst naar Mont Noir Military Cemetery. Later hoor ik dat het een slechte vertaling is van Ingelaerestraat, genoemd naar een populaire familienaam in de streek. ‘Ze hebben er hier regelmatig met hun klak naar gegooid’, vertelt een bewoner mij later die middag. Ingelaere leek een beetje op Engeland, dat zal het dan wel geweest zijn. Op een vlak, lager gelegen veld links van de holle weg ligt de kleine militaire begraafplaats. Er zijn 149 Britse en 84 Franse soldaten begraven. Het grootste deel ervan sneuvelde in april 1918 tijdens de Slag aan de Leie. De Duitsers probeerden een laatste doorbraak te forceren voor de Amerikaanse troepen zouden arriveren aan het front. Aan weerszijden van de Leie beukten de Duitsers tegen de geallieerde troepen. Ten zuiden van de rivier waren het vooral de Portugezen die de volle laag kregen. De gevolgen vind je in de Portugese begraafplaats in Neuve Chapelle, nabij Richebourg. Tot op de dag van vandaag is er in Lissabon een parkje dat de naam draagt ‘Jardim do 9 abril’, die herinnert aan de Batalha do Lys. Ten noorden van de Leie keken de Duitsers tegen de heuvels aan. Vooral rond de Kemmelberg, bezet door Britse en Franse troepen, was het alle hens aan dek. De Zwarte Berg kwam onder vuur te liggen, nadat Belle was gevallen op 15 april. De heuvel zelf hebben de Duitsers nooit kunnen innemen. De Slag aan de Leie betekende op zich | |
[pagina 42]
| |
niet zo veel, al kostten de gevechten in beide kampen telkens toch zo'n 80.000 manschappen. In het licht van de hele oorlog zou de slag echter vooral de nutteloosheid van haast elke krijgsverrichting in de Ypres Salient van 1917 pijnlijk blootleggen. Om de Kemmelberg en de andere heuvels te verdedigen, trok een panikerende Lord Plummer zijn troepen terug uit de hele zone tussen Ieper en Passendale. Die zone was zuurverdiend in de herfst van '17, met meer dan 200.000 Britse slachtoffers tot gevolg. Ook Mesen en Wijtschate, pas veroverd met de Mijnenslag in de zomer van '17, gingen opnieuw verloren. De graven van april '18 op de Zwarte Berg staan dus in de brede schaduw van een gigantische
berg menselijk leed uit het oorlogsjaar dat eraan vooraf ging. Het Mont Noir Military Cemetery ligt in een merkwaardige holte in de flank van de heuvel. Het is één van de zandgroeves die op het einde van de 19de eeuw hier werden geëxploiteerd. De steile zandhellingen zouden belangrijke attracties zijn voor de eerste toeristen op de berg die er avontuurlijke klimpartijtjes ondernamen. De zandgroeves onthulden het kustverleden van de heuvels. Er werden zeefossielen, schelpen en haaientanden gevonden. Nu geeft de holte de militaire begraafplaats een heel intieme sfeer die het tot één van de allermooiste, als esthetiek in deze gepast is, van de Ypres Salient maakt. | |
[pagina 43]
| |
Het eerste tehuis dat ik me zal herinnerenIk vervolg de Chemin des Anglais naar boven. Het geblaf van een hond doet me even verstijven. Mijn angst doet me bijna om mijn moeder roepen maar het is Moeder Maria die me te hulp snelt. Ik bots op een Lourdesgrot, gebouwd in de bergwand, waardoor ze een echte grot lijkt. Er bovenuit torent een calvariekruis. Bij nader inzien heb ik me vergist. Het is geen Lourdesgrot maar een grot voor Notre-Dame-dela-Salette, naar het bedevaartsoord in de Alpen, waar in 1846 de heilige maagd verscheen aan twee herderskinderen. Dat is twaalf jaar voor de verschijningen in Lourdes maar de Pyreneeën zouden al snel de Alpenin populariteit overstijgen, allicht omdat er daar niet een maar achttien verschijningen plaatsvonden, waardoor Lourdes tijdens de verschijningen al een hype werd. Hier in de heuvels was Lourdes drie jaar voor La Salette. In 1873 liet de Vlaamse pastoor van Westouter een Lourdesgrot optrekken op de top van de Rode Berg. Drie jaar later plaatste de Franse pastoor van Sint-Jans-Cappel een bestelling, bij dezelfde metselaars trouwens. Beide grotten zijn opgetrokken uit de typische ijzerzandsteen, afkomstig uit de zandgroeves in de buurt. Maar de gebroeders Scheerkouse, van de Katsberg, hebben zichzelf ruim overtroffen bij hun tweede bouwsel. De grot op de Zwarte Berg is veel mooier ingeplant en | |
[pagina 44]
| |
het legwerk op de vloer voor de grot is prachtig. Een gelijkaardige vloer ligt trouwens voor de kapel op de Katsberg, ongetwijfeld ook van de broers. Ook het wachthuisje naast de grot is helemaal opgetrokken in ijzerzandsteen. Of er ooit echte concurrentie was tussen de Rode Berg en de Zwarte Berg is me niet bekend maar de parallellen zijn bijna grappig. Niet alleen zijn er twee grotten en twee calvariekruisen: er was destijds ook een jaarlijkse bedevaart vanuit de parochiekerk naar de grot, op de Rode Berg op 1 mei, op de Zwarte Berg op de eerste zondag van september. Een dreef brengt me naar de toegang tot het domein Marguerite Yourcenar. Een informatiebord toont een prachtige foto van ‘la première académicienne française de retour au début des années 1980’. Inderdaad, terug, eindelijk, na misschien wel zeventig jaar. Na de verkoop van het kasteel in 1911, later verwoest tijdens de Eerste Wereldoorlog, keerden de Crayencours niet meer terug naar de berg. Yourcenar beschrijft haar eerste reis naar de Zwarte Berg in Archives du NordGa naar eind1 als volgt: ‘Op een julidag van het jaar 1903 stapt een geheel in het | |
[pagina 45]
| |
zwart geklede heer, in wie de kruiers en de controleur zonder moeite Monsieur de C. herkennen, in Rijsel uit een trein en neemt het boemeltje naar Belle. (...) Dit keer brengt hij geen doodskist mee: Fernande is in België bij de haren gebleven. Het verzamelen van de reiskoffers, de handkoffers, de paraplustandaards, de sjaals en de kisten met boeken neemt op het perron van Belle geruime tijd in beslag. Achter hem, en voorwerp van zijn bezorgde aandacht, lopen twee dames, eveneens in het zwart. (...) Madame Azélie draagt in haar armen de baby die op een kussen met een witte sloop ligt. Voor alle veiligheid is de zuigeling er met grote satijnen strikken aan vastgebonden.’ Ze is zes weken oud, geboren in Brussel. Haar moeder is enkele dagen na de geboorte gestorven. Na de begrafenis trekken ze via Rijsel meteen naar de Zwarte Berg. Ze zullen er de eerste twaalf jaar van Marguerites leven elke zomer heengaan. Enkele regels verder schrijft ze: ‘..., het is het eerste tehuis dat ik me zal herinneren.’ Het is dus meer dan terecht dat de schrijfster op dit domein blijft voortleven. De Villa Marguerite Yourcenar biedt nu ruimte aan writers in residence uit heel Europa. Ze mogen er schrijven in alle rust maar moeten een manuscript nalaten waar de streek op één of andere manier in figureert. Elk jaar is er ook het evenement ‘Par monts et par mots’, een manifestatie die op vreemde manier het midden weet te houden tussen een Vlaamse kermis en een literaire happening. In La Voix du Nord las ik niettemin: ‘un truc un peu élitiste qui fait sourir les gens du coin’. | |
Het dorp rukt op naar de heuvelsIk zoek dan maar weer de biotoop van les gens du coin. Even voorbij de ingang van het park is de bushalte Bowland, alweer zo'n mislukte vertaling uit het Oud-Nederlands. Deze plek heet gewoon Bolland en inderdaad het is een bult, een bolletje, in de flank van de eigenlijke Zwarte Berg. Langs de weg zijn twee landmeters aan het werk, de voorbode van bouwwerken die danig ingrijpen op het landschap? Voor ik me naar de kermis van de Bellestraat begeef, maak ik nog een ommetje langs de achterkant van de Zwarte Berg. Dit zijn de heuvels op hun mooist. Glooiende weiden, een hopveld, doorkruist door beekjes en hagen. Dit is West-Vlaanderen zoals ik het me herinner uit mijn kindertijd. Aan de Belgische kant hebben opeenvolgende ruilverkavelingen en het daarbij horende pragmatisme van de boeren ervoor gezorgd dat de percelen vijf keer zo groot zijn, alle hagen gerooid zijn en de beken ingekokerd. Voor ik beneden ben, ontwaar ik weer twee landmeters, midden in het veld. Wat verderop een bord: ‘Te Koop - A Vendre, Agence Notredame, Koksijde.’ Het is een beetje onrustwekkend. Het dorp rukt op naar de heuvelflank. Voor ik de dorpskom van Sint-Jans-Kappel bereik, loop ik | |
[pagina 46]
| |
door een nieuwe verkaveling. Er staan al een vijftigtal villaatjes en een bord kondigt er nog eens meer dan dertig aan. Het dorp zelf is zeer authentiek met enkele grote burgerhuizen en veel kleine werkmanshuisjes, sommige met bouwdatum 1880 op de gevel. De Franse naam is opmerkelijk: Saint-Jans-Cappel, niet eens de moeite gedaan om de Jan te verfransen tot Jean. Achter de kerk is het bescheiden Musée Marguerite Yourcenar, haast aandoenlijk in zijn eenvoud. Er zijn wel enkele opmerkelijke foto's, onder andere van de kleine Marguerite als ‘pront juffertje’ van een jaar of zeven. | |
Sporen van twee wereldoorlogenIk keer terug naar de berg via de Hommelhofstraete. Dat was blijkbaar onvertaalbaar. Een hommelhof is het Poperings voor een hopveld. Zou het geen toeval zijn dat het volgende kruispuntje Le Croix de Poperinghe heet? Net voor ik in het gewoel van de commercie kom, duikt de oorlog nog eens op. Eerst is er de bunker, één van de vele die in de jaren '30 langs de Frans-Belgische grens werden neergepoot. De bunkers maakten deel uit van de ‘secteur fortifié des Flandres’ van de Maginotlinie. De Franse minister van oorlog André Maginot zag eind jaren twintig de bui alweer hangen en hij wist waar de wind vandaan | |
[pagina 47]
| |
zou komen. Hij wist ook dat door de verliezen van de Grande Guerre er geen manschappen genoeg waren om de grenzen afdoende te verdedigen. De Maginotlinie moest met forten, bunkers en kazematten (Gros en Petit Ouvrages) langs de grens met België, Duitsland en Italië op zijn minst afschrikken. IJdele hoop want de nazilegers zouden over de linie heenwalsen als de wolf over de hutjes van de drie biggetjes. Vandaar dat de bunkers tachtig jaar later nog vrij intact zijn. Honderd meter verder, ook op de linkerkant van de grote weg Belle-Zwarte Berg staat een authentieke barak van vlak na de Eerste Wereldoorlog. Hulpfondsen schonken tijdelijke huisvesting aan burgers van wie de oorlog hun woning had verwoest. Hier en daar in de Westhoek en Frans-Vlaanderen duurt die tijdelijkheid dus al bijna honderd jaar. | |
Gezonde bergluchtEn zo arriveer ik aan de Franse douanepost, de start van de gekste straat ter wereld. Het wachthuisje voor de Franse douaniers staat er nog. Het is veeleer een vulgair betonnen hok. Op andere plaatsen hier in de streek stonden prachtige metalen hokjes. Aan de voet van de Zwarte Berg, op de weg naar Loker stond er zo eentje. Het werd onlangs weggenomen om het helemaal op te knappen en als een soort monumentje ter herdenking van de vervagende grens terug te plaatsen. Van deze Franse douanepost tot de Belgische is het ongeveer driehonderd meter lopen. Driehonderd volle meters lang is de rechterkant van de straat (als je van Frankrijk naar België loopt) Frans en de linkerkant Belgisch. Een heerlijker paradijs kon de smokkelaar zich niet dromen. Boter en vooral tabak gingen van links naar rechts, wijn en sterke drank en parfum werden dan weer van Frankrijk naar België gesmokkeld. Toch waren het minder zondige heerschappen die als eersten de Zwarte Berg kwamen opzoeken. Pionier onder de handelaars van de berg was de familie Castrique, bekend van Café Français, ook wel ‘De Negentien Trappen’ genoemd. Zij legden het aan met de nonnetjes van de grote kostscholen tussen Belle en Rijsel en ook met de directie van een sanatorium uit de buurt. De berglucht zou tbc-patiënten en kostschoolmeisjes goed doen, beweerden ze en ze kwamen, in dichte drommen. De zandgroeves (zavelputten noemen ze die hier) waren de leukste attractie. De associatie met de échte bergen van Zwitserland en Oostenrijk weerspiegelde zich duidelijk ook in de architectuur van de eerste etablissementen. De associatie zette de mythe van de gezonde lucht nog wat kracht bij. Eén van de oudste panden is ‘Le Chalet du Mont Noir’, onmiddellijk naast de Franse douane. Het staat er nog en is nu een Friterie. Maar vader Castrique had inmiddels ook al echo's opgevangen van de grote Wereldtentoonstelling van 1900 in Parijs en | |
[pagina 48]
| |
dus opende hij een heus Lunapark op de Zwarte Berg met roetsjbaan, labyrint en ander fraai divertimento. Toen de tbc-patiënten wegvielen, bracht de ‘congé payé’, in Frankrijk in 1938 ingevoerd, een nieuwe vloedgolf op gang. | |
Waar moeten ze anders lopen?Toch was het de smokkelarij die deze straat groot maakte. Vooral de koopmansgeest van de Belgische Vlamingen leidde tot ingenieuze constructies. Aan Belgische kant hadden ze een winkeltje waar je ongetwijfeldtabak kon kopen, terwijl ze aan de andere kant in een barakje een Dépot de Vin openhielden. Eddy Caulier groeide op in de horecazaak ‘Aux Touristes’, aan de Franse kant. Zijn zoon Pieter is nu de zesde generatie die in de commercie zit op de Zwarte Berg. Het begon in de ‘Cabaret du Luxembourg’ aan de overkant. Het was een café, maar ook een slagerij. Ze profiteerden mee van de hanengevechten die aan de overkant, op Frans grondgebied, een hoop volk op de been brachten. Ook bijzonder was het feit dat de Franse kant veel vroeger elektriciteit had. Vlamingen kwamen | |
[pagina 49]
| |
er hun batterijen opladen en doodden de tijd met een kaartje te leggen en een pintje te drinken. Of was het Picon? Wat een vreemde mythe toch, dat drankje. Het heeft helemaal niets met Noord-Frankrijk te maken. Evenmin met de Elzas, waar ze de Picon-Bière als iets zeer regionaal beschouwen. Gaétan Picon, altijd al geïnteresseerd in de geneeskracht van planten, keerde in 1837 terug van een militaire missie in Noord-Afrika met een vorm van malaria. Hij brouwde een drankje op basis van gentiaan, kinapoeder en gedroogde sinaasappelschillen. Hij destilleerde het goedje en verkreeg zo het bruinrode, bittere vocht dat
hij Amer Africain noemde. Het Franse leger plaatste meteen een bestelling voor de koloniale troepen. In geen tijd was de drank ‘un succès fou’. Picon opende distilleerderijen in Marseille, Genua, Brussel en tal van andere plaatsen en zette nu zijn eigen naam op het etiket. Hoe de Picon Amer zo legendarisch werd in de grensstreek is niet duidelijk. Het zal iets met exotisme te maken hebben. Dat blijft doorwerken bij buitenlanders terwijl de Fransen zelf de drank zo goed als vergeten zijn. Bijzonder aan Picon is natuurlijk ook dat hij nergens hetzelfde | |
[pagina 50]
| |
smaakt, want je drinkt hem nooit zuiver. Eddy schenkt me een Picon au vin blanc, de klassieker uit de grensstreek. Maar wélke witte wijn gebruikt hij en wat voegt hij eraan toe om het bittere van de Picon wat te verdoucen, zoals ze 't hier noemen? Kirschlikeur, citroensiroop, grenadine? Ook dat maakt van de Picon een kleine belevenis... ‘Aux Touristes’ is nu een eethuis met een veranda in de stijl van de Parijse ‘guinguettes’. Voor het wegvallen van de grenzen was er ook een winkeltje met bijouterie, parfum en sterke drank, kortom alles wat Vlamingen voor zichzelf en hun geliefde wilden meenemen van een uitstapje naar de berg. Voor de Fransen waren er dan weer Belgische frietjes en trappistenbier. Ook Eddy kan geen afdoende verklaring geven voor het voortdurende succes van de Zwarte Berg. De simpelste reden klinkt: ‘Waar moeten ze anders lopen?’ En dat klopt. Tussen Duinkerke en Rijsel is haast niets open op zondag, de markt van Wazemmes niet te na gesproken, maar dat is een heel ander verhaal. De Zwarte Berg is er dus gewoon om de zondagse verveling te doden. Als je de bezoekers bij 't naar huis rijden ook nog eens 't gevoel kunt geven dat ze profijt hebben gedaan, dan kan het niet meer stuk. En het gaat inderdaad niet stuk. In de jaren '60, de beginperiode van de rock 'n roll en de Yéyémuziek in Frankrijk, was de Zwarte Berg voor de hele omgeving the place to be. Er waren vier, vijf dancings met live-orkestjes. Zelfs douaniers speelden in een bandje. De welgevormde, bruine meisjes uit Martinique en Guadeloupe die op hun mobylettes aangereden kwamen, oefenden een aparte aantrekkingskracht uit op de Vlamingen. Daar moest je toen in Vlaanderen nog heel ver voor rijden... Maar ook die tijd ging voorbij, vooral toen er al te dikwijls vechtpartijen uitbraken. Maar kijk, de veerkracht van de Zwarte Berg is groot. Vanuit Gent, waar de stadsfeesten niets meer betekenden, kwamen tijdens de vakantieperiode tientallen bussen naar de Zwarte Berg om er te kopen, te eten, te drinken en te dansen. De ‘Gentse stroppen’ hingen in de kroonluchters! Maar ook dat bleef niet duren, net als de alcoholsmokkel of het wisselen van Belgisch en Frans geld, wat ook wel eens de indruk van profijt wekte. En toch blijft de Zwarte Berg aantrekken. Tegenwoordig is de straat een architecturale miskleun die binnen vijftig jaar werelderfgoed wordt. Zo lelijk kan niemand het nog bedenken. Gigantische reclameborden lokken je voor tabak, alcohol, chocolade of bloemen (nog zo'n vreemd grensfenomeen: omdat Nederland dicht bij België ligt, beweren sommigen?). Sommige namen verwijzen nog altijd naar de Alpen, zoals Tearoom Edelweiss, andere spelen op de Franse slag met de ‘guinguette’ of Paris Croissant, maar er is net zo goed Las Vegas of doodgewoon De Lekkerbek. Geen meter gaat hier verloren, op elke open plek staat een kraampje of liggen | |
[pagina 51]
| |
lamawollen truien van Ecuadoranen. Zelfs het Belgische douanekantoor is nu een snoep- en ijsjeswinkel. Dit is één gigantische Auchan in open lucht én open op zondag! Maar wat vooral opvalt, is dat hier oude stellen sloffen, die al veertig jaar aan 't zelfde tafeltje zitten en 't zelfde koekebrood kopen, maar evengoed jongelui, al of niet met allochtoon bloed. De Zwarte Berg hoeft zich nog geen zorgen te maken, de toekomst is verzekerd. Tot spijt van wie 't benijdt? Ach, vijfhonderd zotte meters in een prachtig stukje glooiend platteland. Je hoeft maar even een wegeltje in te slaan en je staat tussen de koeien met een uitzicht
tot aan de zee of de terrils van Arras, Lens en Béthune. Wie zou dat van de HLM-bewoner in Roubaix of het stelletje uit een doorzonwoninkje in Hesdin willen afpakken? | |
[pagina 52]
| |
Résumé:
| |
Petite SuisseAu pied du mont Rouge, on est d'emblée submergé par un magma d'impressions. À la hauteur du vignoble on se croirait un instant en Bourgogne. La plupart des Français ne viennent pas jusque-là. Beaucoup d'entre eux connaissent cependant la vue, mais en perspective à vol d'oiseau. Un télésiège passe en effet en diagonale au-dessus du vignoble. Il a été importé d'Autriche en 1957. L'intention était par ailleurs de créer une ambiance tirolienne. Ainsi l'un des établissements faisant d'excellentes affaires au sommet du mont Vidaigne s'appelait ‘Tirol’. Aujourd'hui c'est devenu un restaurant chinois. La télésiège relie le mont Noir au mont Rouge, plus précisément le mont Vidaigne avec le ‘Baneberg’. Aussi l'appellation du vignoble est-elle ‘Entre-deux-monts’, petit clin d'oeil au bordeaux mondialement célèbre ‘Entre-deux-mers’. Les terres argilo-sablonneuses avec le grès ferrugineux créent un sol idéal pour les pieds de vigne. Un sentier au milieu des ceps mène vers des prés marécageux situés en bas. C'est là que se situent les sources de la Douve, petit ruisseau qui joue le rôle principal dans la naissance des collines. Il y a des millions d'années, ces collines étaient de simples petites dunes. La mer de temps en temps venait encore les submerger. À d'autres époques, l'influence de la lumière du soleil et de l'oxygène faisait en sorte que se formait une croûte dure. Lors de la formation des Alpes, le relief européen fut une dernière fois fortement perturbé. Cet événement géographique repoussa la mer de cinquante kilomètres vers le nord-ouest. L'eau se trouvant encore dans les cuvettes, schorres et slikkes, chercha une issue via le sud-est. Elle entraîna des masses de sable, à l'exception de celui qui se trouvait au sommet des dunes, couvert par cette dure croûte de grès ferrugineux. La large plaine | |
[pagina 53]
| |
située entre les collines séparées et la chaîne de collines de Wijtschate-Messines est en fait un vaste lit de rivière. Ce qui en subsiste est le ruisseau la Douve, qui fait frontière entre la Belgique et la France. | |
Bataille de la LysOn patauge un peu dans la boue. Sur la gauche il y a la vallée avec vue sur Dranouter, Neuve-Église, puis au loin on aperçoit Lille. La sentier débouche sur la route reliant Bailleul au mont Noir. C'est un dimanche après-midi et une fois sorti du silence de la vallée de la Douve je me retrouve dans une agitation turbulente. Il y a beaucoup de plaques d'immatriculation françaises. Je traverse la rue et suis un chemin creux durci ayant pour nom ‘chemin des Anglais’. J'apprendrai ultérieurement qu'il s'agit là d'une traduction erronée de ‘Ingelaerestraat’ d'après un nom de famille populaire dans la région. Dans un champ plan situé plus bas sont enterrés des soldats britanniques et français. La plupart d'entre eux ont péri lors de la bataille de la Lys en avril 1918. Les Allemands essayèrent de forcer une ultime percée avant l'arrivée des troupes américaines sur le front. Ils assaillirent les troupes alliées sur les deux rives de la Lys. Au sud de la rivière ce sont surtout les Portugais qui en ont pris pour leur grade. Le résultat se voit au cimetière portugais à Neuve-Chapelle, près de Richebourg. Aujourd'hui un petit parc à Lisbonne porte toujours le nom ‘Jardim do 9 abril’ (Jardin du 9 avril), qui rappelle la ‘Batalha do Lys’ (bataille de la Lys). Au nord de la Lys, les Allemands voyaient les collines. Ils n'ont jamais pu prendre le mont Noir même. La bataille de la Lys a beau ne pas avoir une si grande importance, les combats n'en ont pas moins coûté la vie à quelque 80.000 hommes dans les deux camps. À la lumière de la guerre dans sa totalité, toutefois, elle illustrerait cruellement l'inutilité de presque toute opération militaire dans l' ‘Ypres Salient’ (saillant d'Ypres) de 1917. Le ‘Mont Noir Military Cemetery’ (cimetière militaire du mont Noir) se blottit dans un creux étrange sur le flanc de la colline. Il s'agit d'une des sablonnières exploitées à la fin du XIXe siècle. Les pentes de sable escarpées deviendraient des attractions importantes pour les premiers touristes visitant le mont. On y a trouvé des fossiles maritimes, des coquillages et des dents de requin. Actuellement le creux du cimetière confère à celui-ci une ambiance particulièrement intime et en fait l'un des plus jolis du saillant d'Ypres. | |
La première maison dont je me souviendraiPoursuivant le chemin des Anglais vers le haut, je me trouve soudain face à une grotte de Lourdes aménagée dans la paroi du mont, ce qui lui donne l'aspect d'une véritable grotte. Au-dessus trône une croix de calvaire. À y regarder de plus près, il ne s'agit pas d'une grotte de Lourdes mais d'une grotte | |
[pagina 54]
| |
dédiée à Notre-Dame-de-la-Salette, d'après le lieu de pèlerinage dans les Alpes où la Sainte Vierge apparut à deux jeunes bergers en 1846, soit quelque douze ans avant les apparitions à Lourdes. En 1873 le curé de Westouter fit construire une grotte de Lourdes au sommet du mont Rouge. Trois ans après, le curé de Saint-Jans-Cappel plaça à son tour une commande auprès des mêmes maçons. J'ignore s'il a jamais été question d'une véritable concurrence entre le mont Rouge et le mont Noir. Non seulement il y a deux grottes et deux croix de calvaire, mais il y avait jadis également un pèlerinage annuel depuis l'église paroissiale jusqu'à la grotte, le 1er mai au mont Rouge, le premier dimanche de septembre au mont Noir. Une allée me mène jusqu'à l'entrée du domaine Marguerite Yourcenar. Après la destruction du château pendant la Première Guerre mondiale, les de Crayencour ne sont plus revenus au mont. Marguerite y a vécu en étant bébé. Dans Archives du Nord elle décrit son premier voyage au mont Noir. Aujourd'hui la villa Marguerite Yourcenar est un lieu de séjour pour des écrivains en résidence provenant de toute l'Europe. S'y déroule aussi tous les ans l'événement ‘Par monts et par mots’, manifestation qui combine singulièrement une ambiance de kermesse flamande avec celle d'un happening littéraire. | |
Le village à l'assaut des collinesUn peu au-delà de l'entrée du parc se trouve l'arrêt de bus ‘Bowland’, encore une traduction erronée de l'ancien néerlandais. Cet endroit s'appelle tout simplement ‘Bolland’ et constitue une bosse sur le flanc du mont Noir proprement dit. Avant de me diriger vers la kermesse de la ‘Bellestraat’ (rue de Bailleul), je m'octroie encore un petit détour du côté arrière du mont Noir. Voici les collines dans toute leur splendeur! Voici la Flandre-Occidentale telle que je l'ai connue dans mon enfance. Du côté belge, les remembrements successifs et le pragmatisme des agriculteurs ont fait en sorte que la superficie des terres a quintuplé, que toutes les haies ont été rasées et que les ruisseaux ont été canalisés dans des conduits. Le village gagne du terrain sur le flanc de la colline. Avant d'atteindre le centre du village de Saint-Jans-Cappel je traverse un nouveau lotissement. Le village même a conservé son caractère authentique grâce à quelques grandes demeures bourgeoises et à beaucoup de maisonnettes ouvrières. Le nom français du village est curieux: Saint-Jans-Cappel; on ne s'est même pas donné la peine de franciser ‘Jan’ en ‘Jean’. Derrière l'église se trouve le modeste musée Marguerite Yourcenar. | |
Traces de deux guerres mondialesJe m'en retourne vers le mont via la ‘Hommelhofstraete’. Ce nom était apparemment intraduisible. En dialecte poperingois le terme | |
[pagina 55]
| |
‘hommelhof’ désigne un champ de houblon. Juste avant que je ne me laisse absorber par le brouhaha du commerce ressurgit encore la guerre. D'abord il y a le blockhaus, l'un des innombrables construits dans les années '30 le long de la frontière franco-belge. Les casemates faisaient partie du ‘secteur fortifié des Flandres’ de la ligne Maginot. Cent mètres plus loin, également sur la gauche de la route reliant Bailleul au mont Noir, se trouve encore une baraque authentique datant des tout premiers mois après la Première Guerre mondiale. Des fonds de secours proposaient du logement temporaire aux citoyens qui avaient vu leur habitation démolie par la guerre. Par-ci par-là dans le Westhoek et en Flandre française, ce ‘temporaire’ dure donc depuis près d'un siècle. | |
L'air salubre des montagnesEt me voici arrivé au poste de la douane française, où commence la rue la plus bizarre au monde. Une distance d'à peu près trois cents mètres sépare cette douane française de la douane belge. Tout au long de ces trois cents mètres, le côté droit (en partant de la France vers la Belgique) est français et le côté gauche est belge. Difficile pour les contrebandiers d'imaginer un paradis plus approprié. Les membres de la famille Castrique, connue grâce au Café Français et pionnière parmi les commerçants du mont, s'arrangeaient pour établir d'excellentes relations avec des religieuses des grands pensionnats situés entre Bailleul et Lille ainsi qu'avec la direction d'un sanatorium dans les environs. L' air de la montagne profiterait aux tuberculeux ainsi qu'aux jeunes pensionnaires, prétendaient-ils. L'association avec les vraies montagnes de Suisse et d'Autriche se reflétait clairement jusque dans l'architecture des premiers établissements. L'un des immeubles les plus anciens est ‘Le Chalet du Mont Noir’, juste à côté de la douane française. Il est toujours là, abritant actuellement une friterie. Ayant entre-temps perçu des échos de la grande Exposition universelle de 1900 à Paris, le père Castrique jugea utile d'ouvrir un véritable parc d'attractions sur le mont Noir. Lorsque les tuberculeux ne venaient plus, les ‘congés payés’, instaurés en France en 1938, amenèrent une nouvelle catégorie de visiteurs. | |
Une horreur à grand succèsCe fut toutefois la contrebande qui devait faire la grandeur de cette rue. Surtout l'esprit mercantile des Flamands de Belgique inventait des constructions ingénieuses. Du côté belge ils avaient une petite boutique où l'on pouvait indubitablement acheter du tabac tandis qu'en face ils exploitaient une petite baraque qui leur servait de dépôt de vin. Eddy Caulier a grandi dans le restaurant ‘Aux Touristes’, du côté français. Son fils Pieter appartient à la sixième génération ayant grandi dans le commerce | |
[pagina 56]
| |
au mont Noir. Cela a commencé au ‘Cabaret du Luxembourg’ de l'autre côté, un café doublé d'une boucherie. Cette famille tirait aussi profit des combats de coqs qui, sur le territoire français, attiraient beaucoup de monde. Que l'électricité ait été installée beaucoup plus tôt du côté français était aussi une opportunité particulière. Les Belges y venaient charger leurs batteries et, pour tuer le temps en attendant, jouaient aux cartes en buvant une bière. Ou était-ce un Picon? Quel mythe étrange encore que ce Picon, qui n'a rien à voir avec la France du Nord. En 1837, un Gaétan Picon, rentré d'une mission militaire dans le nord de l'Afrique, souffrait d'une forme de malaria. Il concoctait une potion sur la base de gentiane, de poudre de quinquina et de pelures d'orange séchées. En la distillant, il obtenait un liquide qu'il appelait l' ‘Amer Africain’. Il est difficile de savoir comment et pourquoi le ‘Picon Amer’ est devenu si légendaire dans la région frontière. Ce qui est particulier au Picon est évidemment le fait que son goût est partout différent, car on ne le boit jamais pur. ‘Aux Touristes’ est de nos jours un restaurant avec une véranda. Avant la suppression des frontières, il y avait aussi un petit magasin où se vendaient de la bijouterie, des parfums et des spiritueux. Pour les Français il y avait des frites et des bières trappistes belges. Il est impossible de trouver une explication convaincante au succès permanent du ‘mont Noir’. Peut-être est-il tout simplement là pour remédier à l'ennui dominical. Si en outre les visiteurs rentrent chez eux avec le sentiment d'avoir fait une bonne affaire, que peut-on demander de plus? Dans les années '60 on comptait au ‘mont Noir’ quatre, cinq dancings où de petits orchestres invitaient à la danse. Même des douaniers jouaient dans un petit groupe musical. Cette époque aussi passa, surtout lorsque des bagarres commençaient à éclater par trop souvent. La contrebande d'alcool et le change de devises belges ou françaises aussi disparurent. Le ‘mont Noir’ n'en continue pas moins à exercer un pouvoir de fascination. Actuellement, la rue est vraiment une horrible catastrophe sur le plan architectural. Des panneaux publicitaires gigantesques incitent le visiteur à acheter du tabac, de l'alcool, du chocolat ou des fleurs. Certains noms tels que Tearoom Edelweiss se réfèrent toujours aux Alpes, d'autres sont nettement français, mais on y trouve tout aussi bien Las Vegas ou tout simplement De Lekkerbek (Au gourmet). Le moindre bout de terrain est exploité. Même l'ancienne douane belge abrite aujourd'hui une confiserie et un glacier. Mais ce qui frappe par-dessus tout, c'est que l'on y voit flâner certes des vieux couples mais aussi des jeunes gens, allochtones ou non. Le ‘Zwarte Berg’ ne doit pas encore se faire du souci, l'avenir semble assuré.
(Traduit du néerlandais par Willy Devos.) |
|