De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 2002

(2002)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– rechtenstatus

Bibliografie
Bibliographie
2001
Ludo Vandamme

met de medewerking van avec la collaboration de Dirk van Assche

Deze rubriek wil de lezer inlichten over interessante publicaties, die op een of andere wijze betrekking hebben op de Franse Nederlanden. Deze bibliografie beschrijft publicaties uit 2000 en 2001 en werd afgesloten op 15 november 2001. De werken die in het najaar van 2001 verschenen, zullen pas in de volgende bibliografie aan bod komen. Onder de notities staan telkens de initialen van de auteurs (L.V. en DvA).

L'objectif de cette rubrique est d'informer le lecteur des publications intéressant de quelque manière que ce soit les Pays-Bas français. Cette bibliographie présente des publications éditées en 2000 et avant le 15 novembre 2001 ne seront abordées que dans la prochaine bibliographie. Chaque compte rendu est suivi des initiales de son auteur (L.V. et DvA.)

Voor het samenstellen van de bibliografie werd uitvoerig gebruik gemaakt van de diensten van het Fonds régional van de Stadsbibliotheek van Rijsel. We danken hiervoor de bibliothecaris Catherine de Boel. De meeste van de hier vermelde publicaties kunnen geraadpleegd worden in de leeszaal van de Rijselse stadsbibliotheek.

Pour établir cette bibliographie nous avons abondamment eu recours aux services du Fonds régional de la Bibliothèque municipale de Lille. Nous tenons à en remercier les bibliothécaire Mme Catherine de Boel. La plupart des publications mentionnées peuvent être consultées dans la salle de lecture de la Bibliothèque municipale de Lille.

Marie-France Acquart, Bruno Bethouart, Stéphane Curveiller, [e.a.], 100 figures du Pas-de-Calais 1790-2000. - Arras, 2000. - 215 p.: ill. - (Collection Les Échos du Pas-de-Calais). - ISBN 2-9517328-0-5

Deze gelegenheidspublicatie kwam tot stand naar aanleiding van het millenniumjaar. Er wordt hulde gebracht aan honderd prominente figuren uit het departement Pas-de-Calais, vanaf de oprichting van het departement in 1790 tot 2000. Dit leverde een boeiend en breed spectrum op van mensen, gaande van Germaine Acremant (1889-1986), schrijfster van het onsterfelijke Ces dames aux chapeaux verts tot Hector Wintenberger (1837-1914), industrieel die zich toelegde op landbouwmachines. Elke persoon kreeg een pagina tekst en een pagina illustratie toegewezen. De biografieën zijn het werk van 24 specialisten. Vijftig figuren die uit de boot vielen, werden opgevist in een tweede deel met korte biografische notities. Soms is de relatie met het Franse Noorden niet voor de hand liggend. Zo wordt Paul Verlaine (1844-1896) ten tonele gevoerd omdat zijn moeder van Atrecht afkomstig was. De dichter zelf kwam ook graag en vaak naar deze stad. (L.V.)

Cette publication de circonstance doit son existence à l'année du millénaire. On y rend hommage à cent sommités du département du Pas-de-Calais, de sa création en 1790 à l'an 2000. Il en résulte un éventail large et passionnant allant de Germaine Acremant (1889-1986), auteur de l'immortel Ces dames aux chapeaux verts, à Hector Wintenberger (1837-1914), industriel spécialisé dans la machine agricole. Chaque personnalité dispose d'une page de texte et d'une page d'illustrations. Les biographies sont l'oeuvre de pas moins de 24 spécialistes. Cinquante personnalités non retenues ont été repêchées dans le tome deux, où elles bénéficient de courtes notices biographiques. Il arrive que la relation avec le nord de la France n'aille pas de soi. C'est ainsi qu'on présente Paul Verlaine (1844-1896) parce que sa mère était originaire d'Arras. Il est vrai que le poète lui aussi venait volontiers et souvent dans cette ville. (L.V.)

Annales du Comité Flamand de France, 58 (2000). - Hazebrouck: Comité Flamand de France, 2001. - 148 p.: ill. - ISBN 2-908062-06-2

Elf bijdragen over Frans-Vlaanderen bevat dit nieuwe jaarboek van het bloeiende Comité flamand de France. Roger Berger opent met een inkijk op de eigen archiefschatten

Ces nouvelles annales du florissant Comité flamand de France comportent onze articles sur la Flandre française. Roger Berger les ouvre avec un aperçu des trésors

van de vereniging. Het betreft documenten die verband houden met het wilhelmietenklooster van Peene, van 1243 tot 1712. Vervolgens (pp. 15-45) wordt in een diepgravend artikel ingegaan op de laatmiddeleeuwse graanhandel langs kanalen en rivieren tussen Vlaanderen en Artesië, één van de graanschuren van Vlaanderen. Transport over water was veruit het goedkoopst. Vooral de Leie maakte het mogelijk de voornaamste Vlaamse klanten, de grote steden, te bedienen. Sint-Omaars (Saint-Omer) als poort van Artesië en Gent in Vlaanderen bekleedden in deze economische uitwisseling de sleutelposities. Archeologen, zoals bijvoorbeeld Nathalie Vanbrugghe, maken aan de hand van overwegend iconografische en cartografische bronnen een reconstructie van het poortgebouw en het binnenhof van de abdij Beaupré-sur-la Lys van de 16de tot de 20e eeuw. Vandaag rest er niets meer; de hoeve verdween als laatste getuige van deze monastieke site in 1988. Christiane Lesage zorgt zoals steeds voor nieuwe gegevens over Frans-Vlaamse monumenten. De ontdekking van de correspondentie van Benjamin-Joseph Dewarlez-Lepers (1767-1819) maakt duidelijk dat deze architect verantwoordelijk was voor de grondige verbouwing van het zogenaamde kasteel Vandamme in Kassel. Verschillende brieven tussen generaal Dominique Vandamme (1770-1830) en de architect hebben betrekking op het kasteel. Kleinere notities en boekbesprekingen vinden hun weg via het Bulletin (nrs 58-60, telkens 24 pagina's), met nieuws over de molens in Belle (Bailleul) in 1780, de kunstenaarsfamilie Bafcop, de

d'archives propres à l'association. Il s'agit de documents qui concernent le couvent des guillelmites de Peene, de 1243 à 1712. Puis (pp. 15-45) un article fouillé traite du commerce fluvial du grain entre la Flandre et l'Artois, l'un des greniers de la Flandre. Le transport par voie d'eau était bien meilleur marché. La Lys surtout permettait de desservir les principaux clients, les grandes villes. Saint-Omer, porte de l'Artois, et Gand en Flandre occupaient des positions-clés dans ces échanges économiques. S'appuyant essentiellement sur des sources iconographiques et cartographiques, des archéologues, comme Nathalie Vanbrugghe par exemple, reconstituent la porterie et la cour intérieure de l'abbaye de Beauprésur-Lys du XVI^e au XX^e siècles. Il n'en reste plus rien aujourd'hui; dernier témoin de ce site monastique, la ferme a disparu en 1988. Comme à l'accoutumée, Christiane Lesage nous fournit de nouvelles données sur des monuments flamands. La découverte de la correspondance de Benjamin-Joseph Dewarlez-Lepers (1767-1819) prouve que cet architecte fut responsable de la refonte radicale du château Vandamme de Cassel. Diverses lettres échangées entre le général Dominique Vandamme (1770-1830) et l'architecte concernent le château. Les notes mineures et comptes rendus d'ouvrages sont relégués dans le Bulletin (n^os 58-60, 24 pages chacun), qui aborde notamment les moulins de Bailleul en 1780, la famille d'artistes Bafcop, l'église Saint-Martin d'Arnèke et Pieter Haschaert, astrologue armentiérois du XVI^e siècle, etc. (L.V.)

Sint-Maartenskerk in Arneke, de 16de-eeuwse astroloog Pieter Haschaert uit Armentiers, enz. (L.V.)

Pantxika Béguerie-De Paepe (ouvrage réalisé sous la direction de), La sculpture picarde à Abbeville vers 1500 autour du retable de Thuison. - Tournai: La Renaissance du Livre, 2001. - 159 p.: ill. - ISBN 2-8046-0499-3

In de zomer 2001 zette het Musée Boucher-de-Perthes in Abbeville een tentoonstelling op over laatmiddeleeuwse beeldhouwkunst uit Picardië. Centraal stond het retabel ‘Het leven van Onze-Lieve-Vrouw’ afkomstig uit de kartuis Saint-Honoré de Thuison in Abbeville, een van de zeldzame houten sculpturen uit de late Middeleeuwen die gaaf tot ons zijn gekomen. Daaromheen bracht de conservator een veertigtal houten en stenen stukken beeldhouwwerk uit de regio samen die een totaalbeeld geven van deze lokale artistieke productie. Het boek bevat een reeks artikelen en een catalogus. In de inleidende bijdragen wordt een portret gegeven van Abbeville als ‘une grande ville européenne’ omstreeks 1500, worden de lokale beeldhouwers en hun werk doorgelicht en wordt gepeild naar de invloed van de Brabantse retabelkunst op de kunstenaars in Abbeville. De catalogusnotities zijn grondig uitgewerkt en fraai geïllustreerd. Het meest uitvoerig (notitie 6) wordt vanzelfsprekend ingegaan op het Onze-Lieve-Vrouwe-retabel uit de lokale kartuis (pp. 63-67). Het boek sluit af met een technische bijdrage over de restauratie van een laatmiddel-

A l'été 2001, le Musée Boucher-de-Perthes d'Abbeville a consacré à la sculpture picarde de la fin du Moyen Age une exposition axée sur le retable ‘La vie de Notre-Dame’ provenant de la chartreuse de Saint-Honoré de Thuison à Abbeville, l'une des rares sculptures sur bois du Moyen Age tardif à nous être parvenues en bon état. Autour du retable, le conservateur a rassemblé une quarantaine de sculptures de la région, en bois ou en pierre, qui donnent une image globale de cette production artistique locale. L'ouvrage publié à cette occasion comporte une série d'articles et un catalogue. Les articles liminaires brossent un portrait d'Abbeville, ‘grande ville européenne’ vers 1500, présentent les sculpteurs locaux et leur oeuvre et évaluent l'influence de l'art brabançon du retable sur les artistes d'Abbeville. Les notices du catalogue sont fouillées et joliment illustrées. Naturellement, le retable ‘La vie de Notre-Dame’ de la chartreuse locale (notice 6) fait l'objet d'une présentation particulièrement détaillée (pp. 63-67). L'ouvrage s'achève sur un article technique consacré à la restauration d'une sculpture du musée datant du Moyen Age tardif (L.V.)

eeuwse sculptuur uit het museum. (L.V.)

D. Bernard (e.a.), Lille au fil d'eau. - Lille: La Voix du Nord, 2001. - 222 p.: ill. - ISBN 2-84393-039-1

Rijsel is opgestaan uit het water. De moerassen in het gebied werden drooggelegd, de vele armen van de Deule onder controle gehouden en er werden kanalen en sluizen gebouwd. Op de laatste moerassen bouwde Vauban de citadel. Dit boek toont de relatie van de stad Rijsel met het water. Het geeft in zes grote delen een overzicht van de prehistorie tot vandaag en laat daarbij geen enkel aspect onbehandeld. Het eerste hoofdstuk behandelt de prehistorie tot de Middeleeuwen, daarna komen de Middeleeuwen zelf aan bod. Het derde hoofdstuk beschrijft de evolutie van de Deule ten tijde van Lodewijk XIV tot aan de Revolutie. Hoofdstuk vier gaat over de Empire tijd tot aan Wereldoorlog I. In het vijfde deel ten slotte komt de hedendaagse periode ter sprake. Een zesde en laatste deel is helemaal gewijd aan de geologie. Het bevat heel wat kaarten en kleurenillustraties. Dit boek kwam er op initiatief van de Société des Eaux du Nord. (DvA)

Lille a surgi de l'eau, à grand renfort d'assèchements de marais, de contrôle des nombreux bras de la Deûle et de constructions de canaux et d'écluses. C'est dans les derniers marais que Vauban a contruit la citadelle. Le présent ouvrage traite des relations de la ville de Lille avec l'eau. En sept grandes parties, il en donne un aperçu, de la préhistoire à nos jours sans négliger aucun aspect. Le premier chapitre va de la préhistoire au Moyen Age, abordé ensuite à son tour. Le troisième chapitre décrit l'évolution de la Deûle, de l'époque de Louis XIV à la Révolution. Le quatrième nous mène de l'Empire à la Première Guerre mondiale. Le cinquième présente enfin la période actuelle. La sixième et dernière partie est entièrement consacrée à la géologie. L'ouvrage est abondamment pourvu de cartes et d'illustrations en couleur. Il est paru à l'initiative de la Société des Eaux du Nord. (DvA)

Bruno Béthouart (sous la direction de), Napoléon, Boulogne et l'Europe: colloque international, Boulogne-sur-Mer, 7-9 mai 1998. - Boulognesur-Mer: Université du Littoral, 2001. - 342 p.: ill. - (Les Cahiers du Littoral, 2-n^o 1)

Begin mei 1998 waren de grootste Europese Napoleonspecialisten drie dagen bijeen in Boulogne onder leiding van Jean Tulard. De

Début mai 1998, à l'occasion de l'inauguration de la Maison de la Recherche en sciences humaines, les plus grands spécialistes européens

aanleiding was de inhuldiging van het Maison de la Recherche en sciences humaines in het zogenaamde Palais impérial, verbonden aan het verblijf van Napoleon in deze stad toen hij aldaar belangrijke militaire operaties leidde. Boulogne speelde immers een prominente rol in de grote projecten van Napoleon, vooral vanaf 1800, toen er een expeditiekorps verbleef met het oog op de invasie in Engeland. De referaten van dit driedaagse colloquium zijn hier gebundeld: ze behandelen het Napoleontische tijdperk vanuit lokaal (Boulogne), regionaal (noordelijke departementen), nationaal en internationaal perspectief. In het regionale luik komt onder meer aan bod: de relatie van de zakelijke en financiële kringen uit het Franse Noorden met Parijs, het onderwijs en de kerkelijke situatie (bisdom Atrecht), en de eigentijdse architectuur. Vanuit de lokale invalshoek komt de maritieme uitrusting van Boulogne in die tijd ter sprake en worden de belangrijkste verblijfplaatsen van de keizer en andere referentiepunten die vandaag nog herinneren aan de napoleontische tijd geïnventariseerd. (L.V.)

de Napoléon se sont rassemblés trois jours à Boulogne sous la houlette de Jean Tulard, dans le Palais impérial, dont le nom rappelle le séjour de Napoléon dans cette ville où il dirigeait alors d'importantes opérations militaires. Boulogne jouait en effet un rôle capital dans les grands projets de Napoléon, surtout à partir de 1800, alors qu'un corps expéditionnaire y stationnait en vue de l'invasion de l'Angleterre. Le présent ouvrage rassemble les conférences de ce colloque: elles abordent l'époque napoléonienne d'un point de vue local (boulonnais), régional et international. Le volet régional présente notamment les relations des milieux d'affaires et financiers du nord de la France avec Paris, l'enseignement et la situation ecclésiastique (diocèse d'Arras) et l'architecture de l'époque. L'approche locale traite de l'équipement maritime de Boulogne à l'époque et inventorie les principaux lieux de séjour et autres points de référence de l'empereur qui rappellent encore de nos jours l'époque napoléonienne. (L.V.)

Bulletin de la Commission Historique du Département du Nord: histoire, archéologie, conservation du patrimoine, L (1998-1999). - Lille: Archives départemetnales du Nord, 2001. - 198 p.: ill.

In deze stevige jaargang brengt de Commission Historique du Nord acht artikelen in de rubriek ‘Mémoires et travaux’ en een bijzonder ruime rubriek ‘Conservation du patrimoine 1998-1999’. Daarin werd plaats

Dans cette copieuse livraison, la Commission Historique du Nord rassemble quatre articles sous la rubrique ‘Mémoires et travaux’ et une rubrique particulièrement ample ‘Conservation du patrimoine 1998-1999’. Nous y trouvons cinq

ingeruimd voor de vijf referaten gehouden op 22 mei 2000 over en te Marcq en Baroeul, een voorstad van Rijsel, gegroeid rond de oude weg van Rijsel naar Menen, het kanaal van Roubaix en de ‘Grand Boulevard’. De explosieve groei in de vorige eeuw - het is qua bevolking de negende gemeente van het departement - maakte van Marcq een laboratorium van urbanisme en moderne architectuur. De artikelen bevatten onder meer bijdragen over Valenciennes. Henri Platelle brengt enige verspreide memorabilia over de lokale geschiedenis bijeen en Philippe Guignet beperkt zich met zijn speurtocht naar de legendarische verklaring over het ontstaan van de Noord-Franse steden in de Nieuwe Tijd tot Valenciennes en Rijsel. De rijke nalatenschap van de architecten Cordonnier bewaard op het Departementaal Archief laat Isabelle Aristide toe een eeuw (1880-1980) architectuur-geschiedenis in Noord-Frankrijk te documenteren. De bijlagen bij dit artikel bevatten een chronologische lijst van het oeuvre van deze architecten, vanzelfsprekend overwegend in Noord-Frankrijk, maar met uitlopers tot in Amsterdam en Milaan, en een lijst van kunstenaars (beeldhouwers, glazenmakers, enz.) die met de Cordonniers hebben samengewerkt. (L.V.)

conférences sur Marcq-en-Baroeul prononcées le 22 mai 2000, dans cette même ville de la banlieue de Lille, née à la jonction de l'ancienne route Lille-Menin, du canal de Roubaix et du ‘Grand Boulevard’. La croissance explosive de la ville au cours du siècle précédent - en ce qui concerne la population, elle est la neuvième commune du département - a fait de Marcq un laboratoire d'urbanisme et d'architecture moderne. Plusieurs articles sont consacrés à Valenciennes. Henri Platelle rassemble quelques éléments disparates dignes de mémoire sur l'histoire locale et Philippe Guignet dans sa quête de l'explication légendaire de la genèse des villes du nord de la France aux Temps Nouveaux s'en tient à Valenciennes et à Lille. Le riche héritage des architectes Cordonnier, conservé aux Archives départementales permet à Isabelle Aristide de présenter un siècle (1880-1980) d'histoire de l'architecture dans le nord de la France. Les annexes de l'article comportent une liste chronologique de l'oeuvre de ces architectes, située majoritairement dans le nord de la France, cela va de soi, mais poussant jusqu'à Amsterdam et Milan, et une liste d'artistes (sculpteurs, verriers, etc.) qui ont collaboré avec les Cordonnier. (L.V.)

Jean-Denis Clabaut, Les caves médiévales de Lille. - Villeneuve-d'Ascq: Presses universitaires du Septentrion, 2001. - 222 p.: ill. - (Histoire et civilisations). - ISBN 2-85939-642-X

Zijn onze oude Vlaamse steden nog middeleeuws? De bewering dat er, naast de grote merktekens in het

Nos villes flamandes anciennes sont-elles encore médiévales? L'affirmation qu'à côté des quelques

stedelijk landschap, nog weinig oorspronkelijke middeleeuwse architectuur aanwezig is, wordt door recent onderzoek hoe langer hoe meer ontkracht. Deze studie doet dit voor Rijsel. Hier zijn de resultaten samengebracht van een vijfjarig onderzoeksprogramma, begonnen in de herfst van 1994, naar middeleeuwse kelders in de oude stadskern. Jean-Denis Clabaut identificeerde 26 kelders, daterend van de 12de tot de 15de eeuw, vooral gesitueerd tussen de oude rivierhaven en de markt. Het boek bevat een grondige architecturale studie met onder meer aandacht voor de verschillende types, de gebruikte materialen en de functie (overwegend handelsfunctie). Het in kaart brengen van de middeleeuwse kelders biedt ook nieuwe mogelijkheden voor de studie van de middeleeuwse stadsontwikkeling van Rijsel. Een aantal hypothesen worden ontwikkeld. (L.V.)

grands points de repère du paysage urbain, il ne reste plus guère d'architecture d'origine médiévale est de plus en plus battue en brèche par des recherches modernes. Cette étude établit ce constat pour Lille. Elle rassemble les résultats d'un programme de recherche de cinq ans commencé à l'automne 1994 et portant sur les caves médiévales de la cité ancienne. Jean-Denis Clabaut a identifié 26 caves, datant du XII^e au XV^e siècles, surtout situées entre l'ancien port fluvial et la place du marché. L'ouvrage comporte une étude architecturale fouillée, axée notamment sur les différents types, les matériaux utilisés et la fonction (essentiellement commerciale). La cartographie des caves médiévales offre de nouvelles possibilités à une étude du développement de Lille au Moyen Age. L'auteur présente un certain nombre d'hypothèses. (L.V.)

Hans Cools, Mannen met macht: edellieden en de moderne staat in de Bourgondisch-Habsburgse landen (1475-1530). - Zutphen: Walburg Pers, 2001. - 415 p.: ill. - ISBN 90-6011-625-9

De Bourgondische hertogen en hun Habsburgse opvolgers werkten hard aan het staatsvormingsproces binnen de Nederlanden in de 15de en de 16de eeuw. Daartoe konden ze terugvallen op de medewerking van een loyale groep, overwegend uit het aristocratische milieu, die in steden, gewesten en het leger sleutelposities innam en de vorstelijke belangen doordrukte. In dit bijzonder vlot leesbare boek legt de auteur deze mechanismen bloot, en geeft hij een gedetailleerd portret van deze groep. Vanzelfsprekend

Aux XV^e et XVI^e siècles, les ducs de Bourgogne et leurs successeurs habsbourgeois ont beaucoup oeuvré à la réforme de l'État au sein des Pays-Bas. Pour ce faire, ils pouvaient compter sur le soutien d'un groupe de fidèles, issus essentiellement des milieux aristocratiques, qui dans les villes, les régions et l'armée occupaient des postes-clés et faisaient triompher les intérêts du souverain. Dans cet ouvrage d'une lecture particulièrement aisée, l'auteur expose ces mécanismes tout en brossant un

komt de aristocratie uit Zuid-Vlaanderen, het Rijselse, Artesië en het door Filips de Stoute opnieuw verworven Picardië uitgebreid aan bod.

portrait fouillé de ce groupe. Bien sûr, il fait une large place à l'aristocratie de la Flandre française, du Lilloisis, de l'Artois et de cette Picardie récupérée par Philippe le Hardi.

De licentiaatsverhandeling (1992) van de auteur had precies de macht van de adel in de kasselrij Rijsel in deze periode tot onderwerp. Prominent waren de heren van de familie de Croÿ die hun machtsbasis in deze regio hadden, maar ook meer bescheiden figuren krijgen de aandacht zoals Jan van Hames, heer van Sangatte, Joost van Belle, heer van Zoeterstede, Pieter van Bergues en tientallen anderen. Een groot deel van het boek (pp. 149-308) bestaat overigens uit een prosopografie. (L.V.)

Le mémoire de licence (1992) de l'auteur traitait précisément du pouvoir de la noblesse dans la châtellenie de Lille au cours de cette période. Les seigneurs de la famille de Croÿ, dont la puissance s'enracinait dans cette région, tenaient le haut du pavé, mais l'auteur s'intéresse également à des personnages plus modestes comme Jan de Hames, seigneur de Sangatte, Joost van Belle, seigneur du Doulieu, Pieter van Bergues et des dizaines d'autres. Une prosopographie occupe du reste une grande partie de l'ouvrage (pp. 149-308). (L.V.)

Nicolette Delanne-Logie & Yves-Marie Hilaire (sous la direction de), La cathédrale de Saint-Omer: 800 ans de mémoire vive. - Paris: Éditions CRNS, 2000. - 389 p.: ill. - ISBN 2-271-05788-4

De kathedraal van Sint-Omaars heeft de aandacht gekregen waarop zij recht heeft en zo lang op heeft gewacht. In dit lijvige boek brengt een keur van bijna veertig auteurs het verhaal van de collegiale Onze-Lieve-Vrouwekerk die kathedraal wordt in de 16de eeuw en basiliek in de 19de eeuw. Maar de geschiedenis van dit monument is ook een geschiedenis van de stad. De kerk werd gesticht door Omarus, bisschop van Terwaan, die wat verder, tegen de moerasvlakte van de Aa, een abdij sticht. Abdij en kerk vormen samen de plaats Sithiu en ze zullen gedurende hun geschiedenis, duizend jaar, elkaar

La cathédrale de Saint-Omer bénéficie enfin de l'intérêt qu'elle mérite et qu'elle a dû attendre si longtemps. Dans ce volumineux ouvrage, quelque quarante auteurs triès sur le volet brossent l'histoire de cette collégiale Notre-Dame, promue cathédrale au XVI^e siècle et basilique au XIX^e. Mais l'histoire de ce monument est aussi l'histoire de la ville. L'église fut édifiée par Omarus, évêque de Thérouanne, qui fonde un peu plus loin, aux confins de la plaine marécageuse de l'Aa, une abbaye. Abbaye et église forment conjointement la localité de Sithiu et, au cours des mille ans de leur histoire, elles ne cesseront de se

betwisten wie de oudste is en wie voorrang heeft. Op de heuvel groeide in de 11de eeuw een kleine stad en omstreeks 1050 maakt de benaming Sithiu plaats voor Sint-Omaars. De kanunniken genieten mee van de middeleeuwse bloei van de stad en in de 13de eeuw bouwen ze een nieuwe kerk, de prachtige gotische kerk die vandaag nog steeds te bewonderen is. In de 15de eeuw heeft de muziekschool zekere weerklank. Bisschopsstad geworden in opvolging van Terwaan, en de kerk bijgevolg kathedraal, speelt de kerk een rol in de Contrareformatie van de 17de en 18de eeuw. In de volgende eeuw wordt ze een belangrijk bedevaartsoord. Dit alles wordt behandeld in tientallen hoofdstukken waartoe specialisten werden aangezocht; de bijdragen zijn samengebracht binnen zes grote thema's: Sint-Omarus en de stichting, de middeleeuwse kapittelkerk en de kanunniken (met onder meer Alain Derville over de kanunniken in de late Middeleeuwen) met ook aandacht voor de muziek (J.-F. Goudesenne voor de Romaanse periode; A. Kirkman voor de late Middeleeuwen), de kerk als kathedraal en zetel van het nieuwe bisdom, de 19de eeuw met vooral aandacht voor de restauraties (J.-M. Leniaud), de devoties, en ten slotte het monumentaal erfgoed vandaag (gotische kerkarchitectuur door J. Thiébaut; het timpaan met het Laatste Oordeel door J.-M. Tézé en laatmiddeleeuws beeldhouwwerk en funeraire kunst door J. Steyaert). Een monumentaal werk voor een monument van de eerste orde. (L.V.)

contester préséance et prééminence. Au XI^e siècle, une petite ville se développa sur la colline et vers 1050, le nom de Sithiu fait place à celui de Saint-Omer. Au XIII^e siècle, profitant de la prospérité médiévale de la cité, les chanoines y bâtissent un nouveau sanctuaire, la magnifique église gothique qu'on peut toujours admirer de nos jours. Au XV^e siècle, l'école de musique y jouit d'une certaine renommée. Saint-Omer succédant à Thérouanne comme ville épiscopale, l'église, promue du même coup cathédrale, joue un rôle dans la Contre-Réforme des XVII^e et XVIII^e siècles. Le siècle suivant, elle devient un lieu de pèlerinage. Toute cette histoire est évoquée dans des dizaines de chapitres confiés à des spécialistes et regroupés autour de six grands thèmes: Saint-Omarus et la fondation, l'église capitulaire médiévale et les chanoines (entre autres auteurs, Alain Derville y traite des chanoines du Moyen Age tardif) sans négliger la musique (J.-F. Goudesenne pour la période romane; A. Kirkman pour le Moyen Age tardif), l'église cathédrale siège d'un nouveau diocèse, le XIX^e siècle avec surtout les restaurations (J.-M. Leniaud), les dévotions, et enfin le patrimoine monumental aujourd'hui (l'architecture de l'église gothique par J. Thiébaut; le tympan du Jugement dernier par J.-M. Tézé; la sculpture du Moyen Age tardif et l'art funéraire par J. Steyaert). Un ouvrage monumental pour un monument de premier plan. (L.V.)

Catherine Denys (études réunies par), Frontière et criminalité 1715-1815. - Arras: Artois Presses Université, 2000 (dép. leg. 2001). - 174 p.: krt., graf. - (Cahiers de l'Université d'Artois, 18/2000). - ISBN 2-910663-56-6

De Europese integratie en de mondialisering brengen het fenomeen van landsgrenzen opnieuw in de belangstelling. Historici hadden slechts aandacht voor grenzen in samenhang met de diplomatieke geschiedenis, het verhaal van nationale vorsten met oorlogen en verdragen. Grensfenomenen binnen een ruimer maatschappelijk verband dienen nog echt te worden bestudeerd en het boek van Daniël Nordman, Frontières de France (1998) over de Franse landsgrenzen van de 16de tot de 19de eeuw zorgt hier voor een doorbraak. In het colloquium waarvan dit boek de referaten brengt wordt daarop verder gewerkt, toegespitst op de periode 1715-1815. Rond twee onderzoeksvelden worden bijdragen samengebracht: criminele uitlopers van de grenssituatie met smokkelarij als meest voorkomend fenomeen, en de problematiek van de criminele repressie. Er zijn onder meer bijdragen van Jean Clinquart, de specialist van de douanegeschiedenis, over smokkel tussen de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk, van Sylvie Humbert-Convain over stafrechterlijke aspecten met betrekking tot de douane in de Franse Nederlanden tijdens de Revolutie en het Keizerrijk (1794-1815), en van Catherine Denys over grensoverschrijdende gerechtelijke samenwerking. (L.V.)

L'intégration européenne et la mondialisation appellent à nouveau l'attention sur les frontières nationales. Les historiens ne s'intéressaient aux frontières qu'en relation avec la diplomatie, avec l'histoire des souverains nationaux faite de guerres et de traités. L'impact des frontières sur la société réclame toujours une véritable étude et l'ouvrage de Daniël Nordman, Frontières de France (1998) sur les frontières de la France du XVI^e au XIX^e siècle constitue une percée en la matière. Le colloque, axé sur la période 1715-1815, dont ce livre publie les conférences, poursuit cet effort. Elles s'articulent autour de deux champs de recherche: les dérives criminelles de la situation frontalière, la fraude en étant l'expression la plus fréquente, et les problèmes de la répression criminelle. On y trouve notamment des articles de Jean Clinquart, spécialiste de l'histoire de la douane, sur la fraude entre les Pays-Bas méridionaux et le nord de la France, de Sylvie Humbert-Convain sur les implications pénales de l'action de la douane dans les Pays-Bas français au cours de la Révolution et de l'Empire (1794-1815), et de Catherine Denys sur la collaboration judiciaire transfrontalière. (L.V.)

Anne-Marie Dervaux, Dans la tourmente de la Grande Guerre: gens du Hainaut. - Joué-lès-Tours: Alan Sutton, 2001. - 126 p.: ill. - ISBN 2-84253-623-1

Publicaties over de wereldoorlogen blijven het goed doen en vinden steevast een lezerspubliek, zeker wanneer het verhaal van onderaf wordt verteld. Dit is hier duidelijk het geval. De auteur vult de ‘grote geschiedenis’ van de Eerste Wereldoorlog in met het verhaal van een enkele concrete medespelers. Haar grootvader liet drie schriftjes na over de strijd en zijn gevangenneming en ook het dagboek van Michel Billiet, een andere verwant, stond ter beschikking. Beiden werden gevangen genomen en verbleven tijdens de oorlog een tijdlang in Duitsland. De grote gebeurtenissen die het kader van het verhaal vormen, zijn de Duitse inval, de slag aan de Marne, de bezetting, Verdun en de slag aan de Somme, de ommekeer met de bevrijding en de gevangenschap. Vooral voor de streek Valenciennes-Maubeuge biedt dit boek veel concrete gegevens. (L.V.)

Les publications sur les guerres mondiales continuent à avoir le vent en poupe et à trouver sans problèmes un public, surtout quand le récit émane de la base, ce qui est manifestement le cas ici. L'auteur complète la ‘grande histoire’ de la Première Guerre mondiale par le récit de quelques acteurs concrets. Son grand-père a laissé trois carnets sur les combats et sa captivité; elle a également pu disposer du journal d'un autre parent, Michel Billiet. Tous deux furent faits prisonniers et passèrent une partie de la guerre en Allemagne. Les grands événements qui servent de cadre au récit sont l'invasion allemande, la bataille de la Marne, l'Occupation, Verdun et la bataille de la Somme, le retournement de situation avec la Libération, la captivité. C'est surtout pour la région de Valenciennes-Maubeuge que cet ouvrage fournit beaucoup de données concrètes. (L.V.)

Dictionnaire du Nord et du Pas-de-Calais. - Paris: Larousse, 2001. - 896 p.: ill. - ISBN 2-03-75098-9 (Pays et Terres de France)

Deze encyclopedie over de regio Nord-Pas-de-Calais begint bij de Aa en eindigt bij Zuytpeene. In totaal telt zij 2230 artikelen. De meeste zijn erg kort, maar een zeventigtal zijn vrij uitgebreid. Het boek is overvloedig geïllustreerd. De lemma's zijn informatief en zakelijk, maar zonder bibliografische verwijzingen. Bij de plaatsnamen wordt verwezen naar de kaarten die aan het einde van het boek opgenomen zijn. (DvA)

Cette encyclopédie de la région Nord-Pas-de-Calais débute par Aa et finit par Zuytpeene. Elle compte un total de 2230 articles. La plupart sont fort courts mais une soixantaine sont assez développés. L'ouvrage est abondamment illustré. Les notices sont informatives et objectives, mais sans références bibliographiques. Pour chacune des localités, on renvoie aux cartes groupées à la fin du livre. (DvA)

S. Dormard, L'économie du Nord-Pas-de-Calais: histoire et bilan d'un demi-siècle de transformations. - Villeneuve d'Ascq: Presses Universitaires du Septentrion, 2001. - 315 p. (Géographie et aménagement.) - ISBN 2-85939-658-6

De auteur, hoogleraar aan de Faculté des Sciences économiques et sociales van de universiteit van Rijsel 1, geeft in dit boek een overzicht van de economische evolutie van de regio Nord-Pas-de-Calais sinds de Tweede Wereldoorlog. In die periode is het economisch weefsel van deze streek grondig gewijzigd. Van een regio met veel zware industrie is ze omgevormd tot een met voornamelijk tertiaire arbeid. Om die reconversie mogelijk te maken, was een belangrijke steun nodig van de publieke sector. Ondanks alle inspanningen blijft Noord-Frankrijk kampen met een reeks problemen, zoals werkloosheid, lage inkomens, te weinig nieuwe bedrijven, sociaal-economische achterstand, emigratie, enz. Deze studie geeft een weinig optimistisch beeld van de economie van de regio: de bevolking neemt nog steeds af, het aandeel van Nord-Pas-de-Calais in het bruto binnenlands product daalt nog altijd (6,6% in 1975 nu 5,4%). Ook vergeleken met de omringende regio's scoort het Noorden van Frankrijk slecht. Er zijn echter ook positieve elementen: de strategische ligging, de nabijheid van belangrijke metropolen, een jonge en dynamische bevolking, enz. De auteur schetst dus een vrij negatief beeld, maar geeft ook de mogelijkheden voor verbetering aan. (DvA)

L'auteur, professeur à la Faculté des sciences économiques et sociales de l'université de Lille I, donne dans cet ouvrage un aperçu de l'évolution économique de la région Nord-Pas-de-Calais depuis la Seconde Guerre mondiale, période qui a vu un renouvellement complet du tissu économique de la région. Vouée naguère à l'industrie lourde, de nos jours, elle l'est essentiellement à l'activité tertiaire. Pour rendre cette reconversion possible, il a fallu un important soutien du secteur public. En dépit de tous les efforts, le nord de la France affronte toujours une série de problèmes, comme le chômage, les bas revenus, l'insuffisance des créations d'entreprises, les retards socio économiques, l'émigration, etc. Cette étude brosse un tableau peu optimiste de l'économie régionale: la population continue à baisser, tout comme la part du Nord-Pas-de-Calais dans le produit intérieur brut (6,6% en 1975, maintenant 5,4%). Même comparé aux régions voisines, le nord de la France se situe mal. Il n'en existe pas moins des éléments positifs: la situation stratégique, la proximité d'importantes métropoles, une population jeune et dynamique, etc. S'il brosse un tableau assez négatif, l'auteur signale donc aussi des possibilités d'amélioration. (DvA)

Dunkerque 1000 ans d'histoire. - Wimille: Punch Éditions, 2001 - 88 p.: ill. - ISBN 2-913132-35-9

Dit boek is tot stand gekomen door een samenwerking tussen de stadsdiensten van Duinkerke, l'Université d' Artois et du Littoral en het Stadsarchief van Duinkerke. Het bevat elf bijdragen over de geschiedenis van de stad en is zeer uitgebreid geïllustreerd. Het is de bedoeling de belangrijkste gebeurtenissen, die de geschiedenis van Duinkerke getekend hebben naar voren te brengen. Naast de historische bijdragen, bevat het boek enkele korte verhalen die tot doel hebben kleur te geven aan de beschreven periodes. Zo zijn er verhalen over weeskinderen, een vermoorde prostituee in de 18de eeuw, het carnaval in 1920, enz. Onderaan de pagina's staat een tijdsbalk waarop belangrijke feiten uit de Duinkerkse geschiedenis gememoreerd worden. (DvA)

Cet ouvrage est né de la collaboration entre les services municipaux de Dunkerque, l'Université d' Artois et du Littoral et les Archives Municipales de Dunkerque. Il comporte onze contributions à l'histoire de la ville et est très généreusement illustré. L'objectif est d'évoquer les principaux événements qui ont marqué l'histoire de Dunkerque. En outre, quelques courts récits viennent donner couleur aux périodes décrites: les sujets en sont divers orphelins, le meurtre d'une prostituée au XVIII^e siècle, le carnaval en 1920, etc. En bas de page, un diagramme permet de situer dans le temps les principaux faits de l'histoire de Dunkerque. (DvA)

Eulalie: médiathèques, libraires et lecteurs en Nord-Pas-de-Calais, 2000/2. - [Lille]: Association régionale des directeurs de bibliothèques du Nord-Pas-de-Calais, 2000. - 125 p.: ill. - ISBN 2-95-12186-1-3

In Eulalie publiceren boekwetenschappers en informatiedeskundigen over de geschiedenis van het boek en de verspreiding van de media in de Noord-Franse regio. Dit bijzonder keurig uitgeven nummer bevat zeven bijdragen en werd opgedragen aan Michèle Demarcy, de op 16 november 2000 overleden bibliothecaris van de stadsbibliotheek van Douai. Jean-Louis Decherf, de onvermoeibare bibliotheekconservator van de Université catholique de Lille, opent met een uitvoerige bijdrage (pp. 7-64) over de Rijselse

Dans Eulalie, des spécialistes des sciences du livre et de l'information publient sur l'histoire du livre et la diffusion des médias dans la région du nord de la France. Ce numéro particulièrement soigné comporte sept articles et est dédié à la bibliothécaire de la bibliothèque municipale de Douai, Michèle Demarcy, décédée le 16 novembre 2000. Jean-Louis Decherf, l'infatigable conservateur-bibliothécaire de l'Université catholique de Lille, consacre un premier article fouillé (pp. 7-64) à l'éditeur lillois Louis-Joseph Lefort

boekondernemer Louis-Joseph Lefort (1766-1848). Een biografie wordt gevolgd door een fondslijst; Lefort gaf overwegend religieus werk uit maar is vooral bekend als uitgever van de Atlas topographique de la ville de Lille van Brun-Lavainne (1830-36). Jacques Hellemans gaat dieper in op de ongeoorloofde nadrukken (‘contrefaçons’) door Belgische drukkers-uitgevers van Franse edities in de 19de eeuw. Over de bibliotheekopleiding in de regio en vooral de onduidelijkheid op dat vlak na de afschaffing van de CAFN (een soort ‘akte van bekwaamheid’) in 1994 schrijft Pierre-Jacques Lamblin, directeur van Médialille, de opleiding boekwetenschap aan de Université Charles de Gaulle. (L.V.)

(1766-1848). Après avoir esquissé sa biographie, il donne une liste du fonds; Lefort publiait essentiellement des ouvrages religieux mais il est surtout connu comme éditeur de l'Atlas topographique de la ville de Lille de Brun-Lavainne (1830-36). Jacques Hellemans s'intéresse aux contrefaçons d'éditions francaises au XIX^e siècle par des imprimeurséditeurs belges. A propos de la formation de bibliothécaire dans la région et surtout du flou qui l'entoure depuis la suppression en 1994 du CAFN (une sorte de certificat d'aptitude), Jacques Lamblin, directeur de Médialille, traite de la formation aux sciences du livre à l'Université Charles de Gaulle. (L.V.)

Isabelle His, Claude Le Jeune (ca1530-1600), un compositeur entre Renaissance et baroque. - Arles: Actes Sud, 2000. - 512 p.: ill. ISBN 2-7427-2891-0 (br)

Claude Le Jeune uit Valenciennes is één van de grootste componisten van de Renaissance. Paradoxaal genoeg is over zijn leven heel weinig bekend. Dat verklaart wellicht het gebrek aan belangstelling door muziekhistorici. Ook Isabelle His diende haar toevlucht te nemen tot het ontwikkelen van hypothesen. Daarnaast stelde de chronologie van zijn muzikale oeuvre problemen omdat veel werk, ook uit zijn jeugdjaren, postuum werd uitgegeven. Le Jeune was een beschermeling van de hertog van Anjou, de broer van Franse koning. Na 1594 werkte hij als kamercomponist van Hendrik IV. Hij moest als hugenoot uit Parijs vluchten in de tijd van de Liga. Zijn

Le Valenciennois Claude Le Jeune est l'un des plus grands compositeurs de la Renaissance. Paradoxalement, on n'en sait guère sur sa vie, ce qui explique sans doute le manque d'intérêt des historiens de la musique. Isabelle His a dû, elle aussi, recourir à des hypothèses. En outre, la chronologie de son oeuvre musicale pose problème parce que beaucoup d'oeuvres, même de jeunesse, n'ont connu d'édition que posthume. Le Jeune était un protégé du duc d'Anjou, frère du roi de France. Après 1594, il fut compositeur de musique de chambre d'Henri IV. Huguenot, il dut fuir Paris à l'époque de la Ligue. A cette occasion, le musicien Jacques

katholieke vriend en musicus Jacques Mauduit redde bij deze gelegenheid zijn muziekhandschriften. Eerder dan een feitenbiografie behandelt de auteur Le Jeune vooral vanuit de verschillende stijlen en invloeden die zijn leven en werk hebben bepaald. Daartoe behoren de Vlaamse componisten van die tijd, het italianisme en de (Franse) avant-garde met onder meer de muzikaal-literaire experimenten van de dichter Jean-Antoine de Baïf. (L.V.)

Mauduit, son ami catholique, sauva ses partitions manuscrites. A défaut d'une biographie basée sur des faits, l'auteur aborde Le Jeune par le biais des différents styles et influences qui ont déterminé sa vie et son oeuvre: compositeurs flamands de son temps, italianisme et avant-garde française, avec notamment les expériences musicales et littéraires du poète Jean-Antoine de Baïf. (L.V.)

Alan E. Knight, Les mystères de la procession de Lille: édition critique: tome 1, Le Pentateuque. - Genève: Librairie Droz, 2001. - 630 p. - (Textes littéraires français). - ISBN 2-600-00492-0

De jaarlijkse processie ter ere van Onze-Lieve-Vrouw die uitging in de Rijselse binnenstad op de zondag na het Drievuldigheidsfeest behoorde tot de mooiste godsdienstige spektakels in Vlaanderen tijdens de Middeleeuwen. Rondom de processie werden op verschillende plaatsen in de stad mysteriespelen opgevoerd. De tekst van 72 stukken in het Oud-Frans uit de late Middeleeuwen zijn bewaard in een uniek handschrift in de Herzog Augustbibliothek in Wolfenbüttel. Het gaat overwegend om bijbelse stukken, in mindere mate over Romeinse geschiedenis en christelijke legendes. Dit boek is het eerste deel van een editieproject om alle teksten uit dit handschrift uit te geven. De auteur zorgde voor een uitgebreide inleiding waarin hij het heeft over het handschrift, de teksten en de processie. Dan volgen

Au cours du Moyen Age, la procession annuelle de Notre-Dame qui partait de la cité lilloise le dimanche de la Sainte Trinité appartenait aux plus beaux spectacles religieux de Flandre. En marge de la procession, on représentait des mystères en différents endroits de la ville. Un manuscrit unique de la Herzog Augustbibliothek de Wolfenbüttel nous en conserve 72 en ancien français, datant de la fin du Moyen Age. Il s'agit de pièces tirées essentiellement de la Bible, dans une moindre mesure de l'histoire romaine et des légendes chrétiennes. Le présent ouvrage est le premier tome d'une édition de l'ensemble des textes du manuscrit. Dans une introduction circonstanciée, l'auteur présente le manuscrit, les textes et la procession. Viennent ensuite les premiers textes, douze au total, tous en relation avec le Pentateuque, les

de eerste teksten, twaalf in aantal, die alle verband houden met de Pentateuch, de eerste boeken van het Oude Testament. Elk stuk wordt nog eens ingeleid (met onder meer opgave van de bronnen zoals Petrus Comestors Historia scholastica) en van noten voorzien. Een glossarium bevindt zich achteraan in het boek. Er volgen nog vier delen. (L.V.)

cinq premiers livres de l'Ancien Testament. Chacun des textes bénéficie d'une introduction propre (mentionnant notamment les sources comme l'Historia scholastica de Petrus Comestor) et d'un appareil de notes. Un glossaire vient clore ce premier tome, qui sera suivi de quatre autres. (L.V.)

J. Koopmans, ‘Toneelgeschiedenis rond de grens. Drama in de Noord-Franse steden’, in H. VAN DIJK, B. RAMAKERS e.a., Spel en spektakel. Middeleeuws toneel in de Lage Landen. - Amsterdam: Prometheus, 2001. - 402 p.: ill. (Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen) ISBN 90-446-0029-x

In dit artikel toont de auteur aan dat een aantal vernieuwingen in het Franstalige toneel van de Middeleeuwen gesitueerd kan worden in de Noord-Franse steden. Het gaat daarbij o.a. om de ontwikkeling van het wereldlijk drama in de dertiende eeuw en de passiespelen die zich over meerdere dagen verspreidden. Het is volgens de auteur aantoonbaar dat enkele essentiële vernieuwingen in het toneel in de Franse volkstaal hun beslag hebben gekregen in de Waalse, Picardische en Henegouwse gebieden, juist daar waar een uitwisseling met de Germaanse talen en culturen bestond. De Noord-Franse steden hebben een eigen, aparte dramatische cultuur gekend die zich in veel opzichten misschien eerder laat vergelijken met de Nederlandstalige toneelcultuur dan met wat elders in Frankrijk plaatsvond. (DvA)

Dans cet article, l'auteur montre qu'un certain nombre d'innovations introduites dans le théâtre français du Moyen Age l'ont été dans des villes du nord de la France. Il s'agit notamment du développement du théâtre profane au XIII^e siècle et des jeux de la passion couvrant plusieurs jours. On peut, selon lui, prouver que quelques innovations essentielles au sein du théâtre en langue populaire française se sont réalisées dans les régions wallonnes, picardes et hennuyères, aux endroits précis où il existait des échanges avec les langues et les cultures germaniques. Les villes du nord de la France ont connu une culture dramatique particulière, à bien des points de vue plutôt comparable avec la culture théâtrale d'expression néerlandaise qu'avec ce qui se passait ailleurs en France. (DvA)

La grande reconstruction: reconstruire le Pas-de-Calais après la Grande Guerre: exposition présentée aux Archives départementales du Pas-de-Calais du 9 novembre 2000 au 24 février 2001: catalogue. - Arras: Archives départementales du Pas-de-Calais, 2000. - 250 p.: ill. - ISBN 2-86062-026-5

Grote delen van het departement Pas-de-Calais dienden na beide wereldoorlogen opnieuw te worden opgebouwd. De geschiedenis van deze heropbouw vormde het onderwerp van een meerjarig onderzoeksprogramma uitgevoerd door de Université d'Artois en het departementaal archief in Atrecht. Een vijftigtal studenten namen een aspect van de heropbouw tot onderwerp van hun scriptie. De resultaten werden gepresenteerd in het meerdaags colloquium (8-10 november 2000) waarvan de referaten zullen worden uitgegeven, en op een tentoonstelling in het departementaal archief waarvan dit boek de catalogus is. Het is een keurig uitgegeven boek met kleurenillustratie in een originele vormgeving. De catalogus bevat 405 notities bij de tentoongestelde stukken (kaarten, foto's, drukwerk, archieven) die verzameld zijn rond negen thema's zoals de eerste voorlopige gebouwen, de industrie, het platteland en de landbouw. Dit onderzoek toont het verschillend karakter van de heropbouw na de beide wereldoorlogen aan. Na 1918 betrof het overwegend ‘reconstituer’. Dit werd benadrukt in de dossiers en plannen terwijl in de realiteit de druk tot vernieuwing wel eens bepalend was. Helemaal anders was de

Après les deux guerres mondiales, le département du Pas-de-Calais appelait une large reconstruction. C'est l'histoire de cette reconstruction qui constitue le sujet d'un programme de recherche pluriannuel développé par l'Université d'Artois et les Archives départementales d'Arras. Une cinquantaine d'étudiants ont pris un aspect de cette reconstruction comme sujet de thèse. Les résultats de leurs recherches ont été présentés dans un colloque, tenu du 8 au 10 novembre 2000, dont les conférences seront publiées, et dans une exposition aux Archives départementales dont le présent ouvrage est le catalogue. Il s'agit d'une édition soignée avec illustrations en couleur et mise en forme originale. Le catalogue comprend 405 notices sur les pièces présentées (cartes, photos, publications, archives), lesquelles s'organisent autour de neuf thèmes comme les premiers locaux provisoires, l'industrie, la campagne et l'agriculture. Ces recherches montrent la dissemblance des recontructions après les deux guerres mondiales. Après 1918, on voulait surtout ‘reconstituer’. En témoignent les dossiers et les plans, alors que, dans la réalité, la pression de l'innovation parvenait parfois à l'emporter. Tout autre fut la reconstruction après la Seconde

heropbouw na de Tweede Wereldoorlog toen de streek meteen werd ingeschakeld in de modernisering inzake onder meer stedenbouw en economische ontwikkeling. (L.V.)

Guerre mondiale, la région étant aussitôt engagée dans une modernisation notamment urbanistique et économique. (L.V.)

L. Lenoir, A la découverte des anciennes fortifications de Calais. - Cambrai: Nord Patrimoine Éditions, 2001. - 136: ill. - ISBN 2-912961-14-9

Calais heeft lange tijd een zeer strategische positie bekleed. Het was een soort vooruitgeschoven post. Het kreeg dan ook al snel de nodige militaire infrastructuur. Vooral toen de Engelsen zich van de plaats meester hadden gemaakt, werd het tot een echte vesting uitgebouwd. Toen in 1558 de Fransen de stad weer veroverden, werden de versterkingen gemoderniseerd. Zo werd bijvoorbeeld het kasteel vervangen door een citadel en werd er een tweede omwalling gebouwd. In de 17de eeuw bouwde men een reeks forten om de haven te beschermen. Op het einde van de 17de eeuw verminderde het militaire belang van Calais. In de 18de en 19de eeuw bracht men nog wel enkele verbeteringen aan de militaire installaties aan. Nu zijn deze militaire constructies vooral een toeristische troef voor de stad. Deze hele geschiedenis wordt hier in detail en met zeer veel illustraties uit de doeken gedaan. (DvA)

Calais a longtemps occupé une position très stratégique. C'était une sorte de sentinelle avancée. Aussi ne tarda-t-elle pas à se voir dotée de l'infrastructure militaire adéquate. C'est surtout dès la prise de la ville par les Anglais qu'on en fit une véritable place forte. Lors de la reconquête française de 1558, on modernisa les fortifications. C'est ainsi qu'on remplaça le château par une citadelle et qu'on contruisit une deuxième enceinte. Au XVII^e siècle, on construisit une série de forts pour protéger le port. A la fin de ce siècle, l'importance militaire de Calais diminua. Aux XVIII^e et XIX^e siècles toutefois, on apporta encore quelques améliorations aux installations militaires. Ces constructions militaires sont maintenant un atout touristique pour la ville. Toute cette histoire est exposée ici en détail et à grand renfort d'illustrations. (DvA)

Le Patrimoine des Communes du Nord. - Paris: FLOHIC Éditions, 2001. - 1792 p.: ill. - (Collection le Patrimoine des Communes de France, 2 tomes) - ISBN 2-84234-119-8

In deze twee lijvige delen wordt het patrimonium van de regio Nord-

Ces deux tomes volumineux présentent en détail le patrimoine de

Pas-de-Calais gedetailleerd voorgesteld. Het boek bevat eerst een vijftal korte artikelen over ‘Histoire et Patrimoine du Nord’, ‘Oratoires et Chapelles’, ‘L'art campanaire’, ‘Le Nord, territoire de l'industrie’ en ten slotte ‘Les Géants’. Daarna wordt kanton per kanton het patrimonium van 653 gemeenten besproken. In totaal bevatten de twee delen 6300 notities, telkens geïllustreerd met een kleurenfoto. Men beschrijft vanuit verschillende standpunten zichtbare tekenen (gebouwen, voorwerpen, archieven, kunstwerken, enz.) en ook de evolutie die deze in de loop van de geschiedenis hebben ondergaan. Elke gemeente wordt beschreven en men neemt daarbij zowel het burgerlijk, militair, religieus, agrarisch, archeologisch als industrieel erfgoed onder de loep. Op het einde van deel 2 staat een lexicon met technische termen. Deze publicatie is een bijzonder interessant naslagwerk. In deze collectie werden vroeger al 31 andere Franse departementen behandeld en 9 grote instellingen. Een apart deel handelt over de Basiliek van Vézelay. (DvA)

la région Nord-Pas-de-Calais. L'ouvrage comprend d'abord cinq articulets intitulés ‘Histoire et Patrimoine du Nord’, ‘Oratoires et Chapelles’, ‘L'art campanaire’, ‘Le Nord, territoire de l'industrie’ et enfin ‘Les Géants’. Vient ensuite, canton par canton, la présentation du patrimoine de 653 communes. Au total, les deux tomes comprennent 6300 notices, illustrées chacune d'une photo en couleurs. Sous plusieurs angles de vue, on décrit des éléments visibles (édifices, objets, archives, oeuvres d'art, etc.) ainsi que l'évolution qu'ils ont subie au fil de l'histoire. Chaque commune fait l'objet d'une description pour laquelle on examine à la loupe le patrimoine tant civil, militaire, religieux, agraire, archéologique qu'industriel. Le tome 2 se clôt sur un lexique des termes techniques. Cette publication est un intéressant ouvrage de référence. Dans la collection, on a déjà traité précédemment 31 autres départements français et 9 grandes institutions. La basilique de Vézelay occupe un volume à elle seule. (DvA)

Édith Mannoni, Mobilier de Belgique et de la Flandre française. - Paris: Éditions Charles Massin, 2001. - 140 p.: ill. - ISBN 27072-0339-4

Dit rijk en keurig geïllustreerde boek biedt een overzicht van de oude meubelkunst in België en de Franse Nederlanden van de 16de tot en met de 18de eeuw. Dit gebeurt aan de hand van een twintigtal hoofdstukjes (bv. de invloed van de Italiaanse Renaissance, de opkomst van

Cet ouvrage richement et soigneusement illustré donne un aperçu de l'ébénisterie d'art en Belgique et dans les Pays-Bas français, du XVI^e au XVIII^e siècle compris, en une vingtaine de petits chapitres (par exemple l'influence de la Renaissance italienne, l'arrivée des cabinets) souvent inspirés de

kabinetkasten) die veelal worden opgebouwd vanuit concrete meubelstukken. Zo wordt de ‘Vlaamse’ Lodewijk XIII-meubelstijl geïllustreerd aan de hand van houten banken in het Museum Hospice Comtesse te Rijsel.	meubles concrets. C'est ainsi que le style ‘flamand’ Louis XIII est présenté à partir de bancs de bois du Musée de l'Hospice Comtesse de Lille.
Het boek heeft weinig wetenschappelijke pretenties en richt zich op een publiek van antiquairs en antiekliefhebbers. In de bijlagen achteraan worden enkel grote antiekhandelaren vermeld, evenals een lijst van musea die op het vlak van oude meubelkunst veel te bieden hebben (onder meer in Rijsel, Douai, Belle, Kassel en Sint-Omaars). (L.V.)	L'ouvrage n'a guère de prétentions scientifiques et s'adresse à un public d'antiquaires et d'amateurs d'antiquités. Les annexes de la fin mentionnent quelques grands antiquaires ainsi qu'une liste des musées riches en ébénisterie (notamment à Lille, Douai, Bailleul, Cassel et Saint-Omer). (L.V.)

C. Masson, Le cardinal Liénart: évêque de Lille, 1928-1968. - Paris: Les Éditions du Cerf, 2001. - 776 p.: ill. - ISBN 2-204-06664-8

Dit boek is de handelseditie van het proefschrift waarmee de auteur in 1999 de doctorstitel behaalde aan de Universiteit van Rijsel 1. Achille Liénart, van wie de auteur een achternicht is, stond van 1928 tot 1968 aan het hoofd van het bisdom Rijsel. Hij was ook lange tijd voorzitter van de Franse bisschoppenconferentie. Door deze zeer lange regeerperiode geeft de studie ook een goed beeld van de evolutie die de Kerk in bijna een eeuw heeft doorgemaakt. Liénart was aalmoezenier in de Eerste Wereldoorlog, werd op zijn vierenveertigste de jongste bisschop van Frankrijk, kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog voor moeilijke keuzes te staan en speelde ook tijdens het Vaticaans Concilie nog een belangrijke rol. Hij werd de rode bisschop genoemd, omwille van zijn sociaal engagement en zijn

Cet ouvrage est l'édition commerciale d'une thèse de doctorat présentée en 1999 à l'université de Lille I. Achille Liénart, dont l'auteur est une arrière-nièce, fut à la tête du diocèse de Lille de 1928 à 1968. Il fut également longtemps président de la conférence des évêques de France. La longueur de son épiscopat permet en outre de donner une bonne image de l'évolution de l'Église en près d'un siècle. Aumônier au cours de la Première Guerre mondiale, Liénart devint à quarante-quatre ans le plus jeune évêque de France, se trouva confronté à des choix difficiles au cours de la Seconde Guerre mondiale et joua encore un rôle important au concile du Vatican. Il fut appelé l'évêque rouge à cause de son engagement social et de son soutien aux prêtres-ouvriers. Au

steun aan de priester-arbeiders. Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft Liénart een vrij dubbelzinnige houding aangenomen. Hij heeft zich nooit uitgesproken tegen Pétain en het Vichy-regime. Na de oorlog is hem dat door verschillende mensen kwalijk genomen. Men kan hem zeker verwijten dat hij geen helder inzicht had in de gebeurtenissen. Toch heeft het niet echt zijn populariteit aangetast, want ook na de wereldoorlog bleef die erg groot. Liénart wordt in deze biografie vooral om zijn pastorale kwaliteiten geroemd. Hij ijverde voor een open kerk en vormde een brug tussen traditie en vernieuwing. Het is een zeer leesbare studie over een belangrijk man, met een groot hart voor zijn gelovigen, maar met een beperkt politiek inzicht. (DvA)

cours de la Seconde Guerre mondiale, il prit une attitude assez ambiguë. Jamais il ne s'est prononcé contre Pétain et le régime de Vichy, silence dont on lui fit grief après la Seconde Guerre mondiale. On peut certainement lui reprocher de n'avoir pas eu une vue claire des événements. Mais cela n'a pas vraiment entamé sa popularité, encore très grande après la guerre. Cette biographie loue surtout les qualités pastorales de Liénart. Il militait pour une église ouverte et jeta un pont entre tradition et renouvellement. Il s'agit ici d'une étude qui se lit bien sur un homme important, au grand coeur pour ses fidèles, mais politiquement peu perspicace. (DvA)

Bernard Ménager, Jean-Pierre Florin, Jean-Marc Guislin (éd.), Les parlementaires du Nord-Pas-de-Calais sous la IIIe République. - Villeneuve d'Ascq: Centre de Recherche sur l'histoire de l'Europe du Nord-Ouest / Université Charles de Gaulle Lille III, 2000. - 352 p.: ill. - ISBN 2-905637-36-6

Er is weinig bekend over het politieke personeel tijdens de zogenaamde Derde Republiek (1870-1940) in Frankrijk. Het meerdelige repertorium van J. Jolly (8 delen, 1960-1977) gaat terug op elementair onderzoek (gedrukte bronnen en mondelinge getuigenissen). Vandaar dat het CNRS een tiental jaar geleden een groot onderzoeksprogramma in het leven riep om de parlementariërs tijdens deze periode in kaart te brengen. De prosopografie diende

On n'en sait guère sur le personnel politique de la Troisième République française (1870-1940). Le répertoire en plusieurs tomes de J. Jolly (8 volumes, 1960-1977) s'appuie sur une recherche élémentaire (sources imprimées et témoignages oraux). C'est pourquoi le CNRS a lancé, il y a une dizaine d'années, un grand programme de recherche destiné à définir les parlementaires de cette période. La prosopographie sembla la meilleure méthode, à condition de ne pas

zich aan als de meest adequate onderzoeksmethode. Dit mag niet verhinderen dat de meeste aandacht gaat naar de familiale, sociale en culturele context van de gekozenen. In dit indrukwekkende boek worden de resultaten voor de Noord-Franse departementen Nord en Pas-de-Calais gepresenteerd. 338 parlementariërs worden in de prosopografie ten tonele gevoerd (pp. 182-310). Enkele figuren en drie families worden als ‘archetypes’ uitvoeriger besproken. In het synthesegedeelte peilen de onderzoekers naar de achtergronden (lokale verankering, familie, sociale oorsprong, ook van de schoonfamilie), het sociaaleconomisch en cultureel belang, en de politiek carrière van Noord-Franse politici. Achteraan het boek steken kaarten waarin deze indicatoren worden uitgezet. Verder is er een goede bibliografie en een reeks portretten, onder meer van Jules Lemire, die ook de kaft van dit boek haalde. (L.V.)

négliger le contexte familial, social et culturel des élus. Cet impressionnant ouvrage présente les résultats pour les départements du Nord et du Pas-de-Calais. 338 parlementaires y font l'objet d'une présentation prosopographique (pp. 182-310). Quelques figures et familles archétypiques y sont traitées plus à fond. Dans la partie de l'ouvrage consacrée à la synthèse, les chercheurs évaluent les arrière-plans (ancrage local, famille, origine sociale, également de la belle-famille), l'importance socio économique et culturelle, et la carrière politique des hommes politiques du nord de la France. A la fin du livre, des cartes situent ces données. On y trouve aussi une bonne bibliographie et une série de portraits, notamment de Jules Lemire, déjà représenté en couverture. (L.V.)

Michel Lefévre (présentation par), Athanase Postel, Mémoires d'un corsaire et aventurier. - Rennes: La Découvrance, 2001. - 145 p.: ill. - (Les inédits de Marine). - ISBN 2-84265-156-1

Met zijn talrijke havens is de Noord-Franse regio rijk aan zeemansverhalen. Michel Lefèvre diept ze graag op en brengt ze, voorzien van een inleiding (pp. 10-28), naar een breed publiek. Aan het woord hier is Athanasius Postel, in 1780 geboren in Boulogne, die tijdens zijn 23-jarige loopbaan (1792-1814) zowat alle zeeën heeft bevaren: hij monsterde aan op een kaperschip, een oorlogsschip, een slavenschip en een handelsschip.

Avec ses nombreux ports, le nord de la France est riche en récits de marins. Michel Lefèvre aime les découvrir et les présenter au grand public, munis d'une introduction (pp. 10-28). Ici, la parole est à Athanasius Postel. Né en 1780 à Boulogne, tour à tour marin sur un corsaire, un bâtiment militaire, un négrier et un navire de commerce, au cours d'une carrière maritime de 23 ans (1792-1814), il a pratiquement tout connu. Loin

Zijn relaas is geen heldenverhaal, het is eigenlijk een verslag van de belevenissen van een eenvoudige jongen die zeeman werd. Het is overgeleverd in één manuscript, bewaard in de stadsbibliotheek van Boulogne. Het verhaal vertoont raakpunten met dat van Jean-Baptiste Bonvoisin, eveneens uit Boulogne, en eerder door Lefèvre uitgegeven. De inleiding bevat ook een genealogie en een verkort overzicht van zijn loopbaan. (L.V.)

d'être une épopée, son récit n'est que la narration des vicissitudes d'un garçon simple devenu marin. Il nous est parvenu dans un manuscrit de la bibliothèque municipale de Boulogne. Il recoupe parfois celui de Jean-Baptiste Bonvoisin, également de Boulogne, déjà publié par Lefèvre. L'introduction comporte également une généalogie et un aperçu de sa carrière. (L.V.)

Jacques Messiant, Autour des monts de Flandre: un patrimoine à découvrir et protéger. - Bailleul: Office de Tourisme des Monts de Flandre, 2000. - 143 p.: ill. - ISBN 2-908838-13-3

Jacques Messiant is een auteur die hier al meer ter sprake kwam met betrekking tot het Frans-Vlaamse patrimonium. In dit boek staan de kapellen centraal, waarmee hulde wordt gebracht aan de inspanningen die de voorbije jaren werden geleverd om dit specifieke erfgoed opnieuw te waarderen. Er worden vier routes uitgetekend vanuit Belle (Bailleul) die een tiental dorpen in de omgeving aandoen. Voor elke gemeente is er een kaartje met aanduiding van de kapellen en historische en bouwkundige toelichting. Opvallend zijn de vele Vlaamse toponiemen. (L.V.)

Jacques Messiant est un auteur déjà souvent évoqué ici en rapport avec le patrimoine de la Flandre française. Cet ouvrage est axé sur les chapelles et rend ainsi hommage aux efforts de réhabilitation de ce patrimoine spécifique déployés ces dernières années. Il décrit quatre circuits au départ de Bailleul qui traversent quelque dix villages voisins. Pour chaque commune, il donne un petit plan mentionnant les chapelles et donnant quelques indications historiques et architecturales. On ne peut manquer d'être frappé par le grand nombre de toponymes flamands. (L.V.)

René Minon, La vie dans le Nord de la France au XVIII^e siècle: études, scènes et récits. - [S.I.]: Éditions ACCD, 2001. - 2 vol. (357, 220 p.)

Dit sober uitgegeven boek brengt aspecten van het dagelijks bestaan in het Franse Noorden (vooral de streek Valenciennes-Maubeuge) tot

Sobrement édité, ce livre évoque des aspects de la vie quotidienne dans le nord de la France (surtout la région de Valenciennes-Maubeuge). Les

leven. Gegevens uit literatuur en archiefonderzoek worden weinig samenhangend in hoofdstukjes samengebracht. Veel aandacht gaat uit naar het gerechtelijk kader met onder meer enkele beroemde rechtszaken. Verder is er informatie over het militaire leven, de herbergen, medische toestanden, de verschillende sociale groepen, enz. (L.V.)

petits chapitres rassemblent sans beaucoup de cohérence des données empruntées à la littérature et aux recherches d'archives. Le cadre juridique y est privilégié, notamment avec quelques célèbres affaires. On y trouve aussi des informations sur la vie militaire, les estaminets, la situation sanitaire, les différents groupes sociaux, etc. (L.V.)

Didier Paris & Jean-François Stevens, Lille et sa région urbaine: la bifurcation métropolitaine. - Paris - Montréal: Éditions L'Harmattan, [2001]. - 265 p.: ill. - (Métropoles 2000: géographies en liberté). - ISBN 2-7384-8977-X

Twee Rijselse onderzoekers, Didier Paris, specialist in ruimtelijke ordening en urbanisatie, en de econoom Jean-François Stevens analyseren in dit boek de transformatie die Rijsel de voorbije decennia heeft doorgemaakt. Rijsel was eeuwenlang een handelsstad, werd in de 19de eeuw een industriestad en vernieuwde zich vanaf de zestiger jaren van de vorige eeuw opnieuw tot een moderne metropool. Deze nieuwe ontwikkelingen worden gedragen door onder meer een culturele dynamiek, een bloeiend stadstoerisme, een verfijnde stedelijke marketing, en een vernieuwd bestuurlijk systeem. In een laatste hoofdstuk belichten de auteurs de uitdagingen en nieuwe strategieën voor de toekomst binnen het totaalconcept van de ‘qualité urbaine’. Geen vlotte lectuur maar wel een compacte synthese van wat lokale en regionale instellingen de laatste jaren aan onderzoek hebben verricht. (L.V.)

Deux chercheurs lillois, Didier Paris, spécialiste de l'aménagement du territoire et de l'urbanisation, et l'économiste Jean-François Stevens analysent dans cet ouvrage les transformations de Lille au cours des décennies écoulées. Des siècles durant ville commerciale, Lille devint ville industrielle au XIX^e siècle pour se muer, à partir des années soixante du siècle dernier, en métropole moderne. Ces dernières évolutions sont portées notamment par un dynamisme culturel certain, un tourisme urbain florissant, un marketing urbain subtil et une nouvelle organisation administrative. Dans leur dernier chapitre, les auteurs exposent les défis et les nouvelles stratégies d'avenir qui s'inscrivent dans un concept total de ‘qualité urbaine’. A défaut d'être une lecture facile, l'ouvrage propose une synthèse compacte de toutes les recherches que les institutions locales et régionales ont produites ces dernières années. (L.V.)

Walter Prevenier et Thérèse De Hemptinne (ed.), La diplomatique urbaine en Europe au Moyen Age: actes du congrès de la Commission internationale de Diplomatique, Gand, 25-29 août 1998. - Leuven-Apeldoorn: Garant, 2000. - 581 p.: ill. - (Studies in Urban Social, Economic and Political History of the Medieval and Early Modern Low Countries, 9). - ISBN 90-5350-996-8

Deze lijvige bundel bevat de referaten van een colloquium gehouden in augustus 1998 aan de Gentse Universiteit. Aan de orde zijn de middeleeuwse diplomatieke bronnen zoals deze door de stedelijke schepenbanken werden uitgevaardigd. Aspecten als de verhouding met ‘particuliere’ notarissen, de verschillende soorten contracten die werden vastgelegd, de bewaring van deze documenten, enz. Drie van de dertig bijdragen behandelen expliciet de Noord-Franse situatie. Benoît-Michel Tock behandelt de oorkonden uitgaande van stedelijke overheden in Noord-Frankrijk tijdens de 12de eeuw (pp. 501-522). Het gaat hier echter vooral om een kwantitatief beperkt onderzoek: 19 stedelijke akten vóór 1200 uit onder meer Péronne, Sint-Winoksbergen, Amiens en Valenciennes. In bijlage volgen regesten met verwijzing naar de editie van deze teksten. Dit onderzoek maakt deel uit van een breed opgezet onderzoeksproject over de relatie tussen geschreven cultuur en macht in de 12de eeuw in het gebied van het huidige Nord-Pas-de-Calais en Picardië. Bernard Delmaire staat stil bij een casus, met name de akten uitgevaardigd door de schepenbank van Aire in de

Ce volumineux recueil rassemble les communications d'un colloque tenu en août 1998 à l'université de Gand et consacré aux sources diplomatiques médiévales telles qu'elles ont été promulguées par les échevinages urbains. On y aborde des aspects comme la relation avec des notaires ‘particuliers’, les diverses sortes de contrats enregistrés, la conservation de ces documents, etc. Trois des trente communications concernent explicitement le nord de la France. Benoît-Michel Tock présente les chartes émanant d'autorités urbaines du nord de la France au cours du XII^e siècle (pp. 501-522). Il s'agit toutefois ici d'une étude limitée quantitativement: 19 actes urbains d'avant 1200 provenant notamment de Péronne, de Bergues, d'Amiens et de Valenciennes. En annexe, on trouve des regestes qui renvoient à l'édition de ces textes. Cette étude fait partie d'un ambitieux projet de recherche sur les relations entre la culture écrite et le pouvoir au XII^e siècle dans le territoire des actuels Nord-Pas-de-Calais et Picardie. Bernard Delmaire examine un casus, à savoir les actes produits par l'échevinage d'Aire au XIII^e siècle (pp. 101-122). Ces chartes sont examinées sous l'angle de toutes leurs caractéristiques

13de eeuw (pp. 101-122). Deze oorkonden worden getoetst op alle interne en externe diplomatieke kenmerken. Het is een aanzet om deze aspecten verder uit te diepen. De bijdrage van Alain Saint-Denis, L'administration communale face aux pouvoirs concurrents dans les villes de communes du nord du royaume de France au XIIIe siècle (pp. 437-451) gaat in concreto over schepenakten uit Laon en Bruyères. (L.V.)

diplomatiques internes et externes, ce qui invite à approfondir cet aspect. La communication d'Alain Saint-Denis, L'administration communale face aux pouvoirs concurrents dans les villes de communes du nord du royaume de France au XIII^e siècle (pp. 437-451) traite en fait des actes échevinaux de Laon et de Bruyères. (L.V.)

Revue du Nord: histoire du Nord de la France, Belgique, Pays-Bas, tome 82 (2000) n^o 337, tome 83 (2001) n^o 339-340; archéologie de la Picardie et du Nord de la France, tome 82 (2000) n^o 338. - Villeneuve d'Ascq: Université Charles de Gaulle, Lille III, 2000-2001. - Ill. - ISSN 0035-2624 en 1166-486X

De Revue du Nord blijft met succes thematische afleveringen publiceren. Aflevering 340 is gewijd aan religieuze geschiedenis en bundelt tien bijdragen over de parochie: La paroisse depuis 1000 ans. Vanuit deze invalshoek komt de (de-)christianisatie, de plattelandsontwikkeling, en de sociale, politieke en demografische geschiedenis van Noord-Frankrijk ter sprake. Parochies kwamen tot stand vanaf de 4de en 5de eeuw maar het is pas vanaf 1100 dat ze tastbaar worden voor de historicus. In deze periode verloor trouwens het onderscheid tussen de door bisschoppen gestichte ‘publieke’ kerken en privé-kerken (Eigenkirche) aan betekenis. Drie bijdragen behandelen de middeleeuwse geschiedenis. Bernard Delmaire onderzocht de stichtingsakten uit de 12de en 13de

La Revue du Nord continue à publier avec succès des numéros thématiques. La livraison 340 est consacrée à l'histoire religieuse et rassemble dix articles portant sur la paroisse: La paroisse depuis 1000 ans. Sous cette optique, on aborde la (dé)christianisation, le développement rural et l'histoire sociale, politique et démographique du nord de la France. Les paroisses sont nées à partir des IV^e et V^e siècles, mais ce n'est qu'à compter de 1100 qu'elles deviennent perceptibles à l'historien. C'est du reste au cours de cette période que la distinction entre églises ‘publiques’ fondées par les évêques et églises privées (Eigenkirche) perdit de son importance. Trois articles concernent l'histoire médiévale. Bernard Delmaire a étudié les actes de fondation des XII^e et XIII^e siècles pour des paroisses du Nord-Pas-de-

eeuw voor parochies in Nord-Pas-de-Calais, een periode met honderden nieuwe stichtingen. Hij kon er 65 terugvinden; ze bevatten informatie over de stichting, de aanvrager (de lokale heer of de bevolking), de reden (overbevolking) en de financiële voorwaarden. Heel wat bijdragen behandelen het parochiewezen tijdens de Contrareformatie (17de en 18de eeuw), vooral binnen een stedelijke context (Atrecht, Kamerijk). Ook de hedendaagse tijd wordt niet vergeten. Yves-Marie Hilaire brengt een godsdienstsociologische benadering van Nord-Pas-de-Calais tijdens de tweede helft van de vorige eeuw. De religieuze praktijk in de periode 1990-1995 vormt nog een kwart van deze in de periode 1957-1562. Ook de archeologieaflevering (nr. 338) brengt een dossier. Het betreft de zeven referaten van een studiedag gehouden aan de universiteit Lille III over de uitgeholde stenen platen, in grote hoeveelheden gevonden in Bavay. Zijn het muntgietvormen, mallen van een edelsmid of hadden ze nog een andere functie? Specialisten lichten de archeologische context toe die verwijst naar een ambachtelijke activiteit in de laatste decennia voor onze tijdrekening, of geven een typologische of archeometrische benadering. Simone Scheers maakt in haar bijdrage in elk geval komaf met de hypothese van een Nervisch muntatelier. Verder bevat deze aflevering veel boekbeprekingen, de jaarlijks numismatische kroniek en vier losse artikelen. Afleveringen 337 en 339 zijn ook disparaat qua samenstelling. Er zijn ondermeer bijdragen over het grafelijk domein

Calais, période marquée par des centaines de fondations nouvelles. Il a pu en retrouver 65; ils contiennent des informations sur la fondation, le demandeur (le seigneur local ou la population), les raisons (surpopulation) et les conditions financières. Une série d'articles traitent des paroisses à l'époque de la Contre-Réforme (XVII^e et XVIII^e siècles), surtout dans un contexte urbain (Arras, Cambrai). La période contemporaine n'est pas oubliée. Yves-Marie Hilaire projette les lumières de la sociologie religieuse sur le Nord-Pas-de-Calais au cours de la seconde moitié du siècle précédent. La pratique religieuse de la période 1990-1995 est réduite au quart de celle de la période 1957-1962. Le numéro archéologique (n^o 338) comporte également un dossier rassemblant les sept communications d'une journée d'études à l'université de Lille III sur les plaques à alvéoles trouvées en grande quantité à Bavay. Sont-ce des moules à flans monétaires, des creusets-lingotières d'orfèvre ou ont-elles une autre fonction encore? Des spécialistes évoquent le contexte archéologique qui renvoie à une activité artisanale dans les dernières décennies de notre ère ou se livrent à une approche typologique ou archéométrique. Simone Scheers ruine en tout cas l'hypothèse d'un atelier monétaire nervien. Cette livraison comprend en outre un grand nombre de comptes rendus de livres, la chronique numismatique annuelle et quatre articles isolés portant notamment sur le domaine comtal en Flandre sous Louis de Male et Philippe le Hardi (1346-1404), sur les professeurs d'histoire et de géographie à la Faculté des lettres

in Vlaanderen onder Lodewijk van Male en Filips de Stoute (1346-1404), over de docenten geografie en geschiedenis aan de letterenfaculteit in Rijsel tijdens de Derde Republiek (met bekende namen zoals Albert Demangeon en de Duinkerkse historicus Alexandre de Saint-Léger) en over ‘Nederlanders’ in Frankrijk (kunstenaars, kooplieden, enz.) in de renaissancetijd. (L.V.)

de Lille sous la Troisième République (dont des sommités comme Albert Demangeon et l'historien dunkerquois Alexandre de Saint-Léger) et sur les ‘Néerlandais’ en France (artistes, marchands, etc.) à l'époque de la Renaissance. (L.V.)

Revue historique de Dunkerque et du littoral: n^o 35, décembre 2001. - Dunkerque: Société dunkerquoise d'histoire et d'archéologie, 2001. - 454 p.: ill. Revue historique de Dunkerque et du littoral: tables 1972-2000: n^o 2, hors série. - Dunkerque: Société dunkerquoise d'histoire et d'archéologie, [2001]. - 245 p.

Samen met de 35e jaargang bracht de Société dunkerquoise d'histoire et d'archéologie meteen ook een extra-nummer uit met de bibliografie van de voorbije jaargangen, vanaf 1972. In dat jaar werd de Société opnieuw tot leven gewekt, tot 1983 onder de naam Société des Amis du Vieux Dunkerque. Deze vereniging wierp zich op als erfgenaam van haar prestigieuze voorgangers (Société Dunkerquoise pour l'encouragement des Sciences, des Lettres et des Arts, en de Union Faulconnier), opgericht diep in de 19de eeuw, maar in de dertiger jaren van de vorige eeuw van het toneel verdwenen. De nieuwe start zorgde voor een volwaardig historisch tijdschrift, dat medewerking vond in de academische wereld, en vandaag, in tegenstelling tot vele andere lokale en regionale historische kringen en

En même temps que sa trentecinquième livraison, la Société dunkerquoise d'histoire et d'archéologie a sorti un numéro spécial comportant la bibliographie des livraisons parues depuis 1972. Cette année-là vit la renaissance de la Société, appelée jusqu'en 1983 Société des Amis du Vieux Dunkerque. Cette association se présentait comme l'héritière de ses prestigieuses devancières (Société dunkerquoise pour l'encouragement des Sciences, des Lettres et des Arts, et Union Faulconnier), fondées à la fin du XIX^e siècle mais disparues dans les années trente du siècle dernier. Ce nouveau départ nous valut une revue historique digne de ce nom, bénéficiant de la collaboration du monde académique, et affichant aujourd'hui, sous la direction de Christian Pfister, contrairement à beaucoup d'autres cercles et revues

tijdschriften, een bijzonder bloeiend bestaan kent onder leiding van Christian Pfister. De specifieke grenssituatie van Duinkerke verklaart onder meer de internationale belangstelling voor het tijdschrift; de redactie ondersteunt dit door alle artikelen te voorzien van een samenvatting in het Spaans, het Engels en het Nederlands. In de bibliografie worden de 342 tot op heden verschenen artikelen meestal ook met deze samenvattingen opgenomen en verder ontsloten via twee registers.

historiques locaux et régionaux, une santé florissante. La spécificité frontalière de Dunkerque est l'une des explications de l'intérêt international pour la revue; la rédaction y ajoute en pourvoyant tous les articles d'un résumé en espagnol, en anglais et en néerlandais. La bibliographie présente les 342 articles parus à ce jour, le plus souvent avec lesdits résumés, et en facilite l'accès par deux index.

De lijvige jaargang 2001 biedt een getrouwe staalkaart van de domeinen waarop deze historische vereniging actief is met onder meer maritieme geschiedenis (o.a. over archieven over Duinkerke en Calais in Bilbao, smokkel in Ierland in de 16de eeuw), kaapvaart, schone kunsten (over beeldhouwer Émile Calot (1843-1906) en fotograaf Augustin Boutique (1897-1901)) en de wereldoorlogen (Patrick Oddone over de Duinkerkse epuratiedossiers (1944-1949)). (L.V.)

La volumineuse livraison 2001 offre un échantillonnage fidèle des domaines d'activité de cette association historique: notamment l'histoire maritime (on y traite entre autres d'archives de Bilbao sur Dunkerque et Calais, de la fraude en Irlande au XVI^e siècle), la course, les beaux-arts (le sculpteur Émile Calot (1843-1906) et le photographe Augustin Boutique (1897-1901)) et les guerres mondiales (Patrick Oddone aborde les dossiers dunkerquois de l'épuration (1944-1949)). (L.V.)

François Robichon (éd.), Création artistique et conflits historiques dans l'Europe du Nord: actes de la journée d'études du 3 décembre 1999. - Villeneuve d'Ascq: Centre de recherches en histoire de l'art pour l'Europe du Nord / Université Charles de Gaulle Lille III, 2000. - 128 p.: ill. - (Revue du Nord: Hors Série, collection Art et Archéologie, 7). - ISSN 1295-1315

De relatie tussen geschiedenis en kunstgeschiedenis is niet zo vanzelfsprekend; historici zien in kunst vaak niet meer dan

La relation entre l'histoire et l'histoire de l'art ne va pas de soi; les historiens ne voient souvent dans l'art qu'une illustration de leur

ondersteunende illustratie. Dat deze verankering veel verder reikt, werd aangetoond op deze studiedag waar de relatie tussen kunstproductie en conflictsituaties aan de orde was. Elf aspecten werden voor het voetlicht gebracht. In het openingsartikel van Jean-Paul Deremble wordt deze wisselwerking uitstekend aangetoond. Hij legt uit hoe onzekere tijden zoals de roerige 9de eeuw een breuk betekenden in de artistieke productie van het scriptorium van de Sint-Bertijnsabdij (Sint-Omaars). De ineenstorting van de centrale macht betekende niet het einde van de kunsten. Wel maakten de referenties naar de klassieke Oudheid plaats voor lokale, ‘barbaarse’ tradities. Tevens verglijdt de artistieke perceptie van realisme en classicisme naar het abstracte en het imaginaire. Over militaire vestingbouw gaat het stuk van Alain Salamagne. Hij staat stil bij het werk van meester Jehan Lartésien (ca. 1485-1548) afkomstig uit Aire, in dienst van de familie de Croÿ en actief vestingbouwer in Artesië en Henegouwen. De schilderkunst komt aan bod in het artikel van Gaëtane Maes die de vijf historiestukken over het beleg van Rijsel in 1792 van vader en zoon Watteau analyseert. Vanzelfsprekend zijn ook beide wereldoorlogen aan de orde. Thérèse Blondet-Bisch laat drie frontsoldaten-amateurfotografen getuigen met atypische opnamen die een ander beeld van de Eerste Wereldoorlog geven dan wat we gewend zijn van de patriottische officiële oorlogsfotografen. Ten slotte beschrijft Marie-Josèphe Lussien-Maissonneuve de heropbouw. (L.V.)

propos. Cet ancrage va beaucoup plus loin, la journée d'étude cidessus portant sur la relation entre production artistique et situations conflictuelles est là pour le prouver. On y aborda onze cas d'espèce. L'article liminaire de Jean-Paul Deremble démontre parfaitement cette interaction. Il expose comment des périodes incertaines comme le houleux IX^e siècle ont marqué une cassure dans la production artistique du scriptorium de l'abbaye Saint-Bertin (Saint-Omer). L'effondrement du pouvoir central ne signifia pas la fin des arts. Mais les références à l'Antiquité classique firent place à des traditions locales ‘barbares’. En même temps, la perception artistique glissa du réalisme et du classicisme à l'abstrait et à l'imaginaire. L'article d'Alain Salamagne traite des travaux de fortification militaire; il étudie l'oeuvre de maître Jehan Lartésien (vers 1485-1548) originaire d'Aire, au service de la famille de Croÿ et constructeur actif de fortifications en Artois et Hainaut. Gaëtane Maes aborde la peinture: elle analyse cinq toiles historiques sur le siège de Lille, dues au pinceau des Watteau père et fils. Naturellement, les deux guerres mondiales ne sont pas ignorées. Thérèse Blondet-Bisch présente le témoignage de trois photographes amateurs, soldats au front, dont les clichés atypiques donnent une tout autre image de la Première Guerre mondiale que les photographes de guerre officiels. Enfin Marie-Josèphe Lussien-Maissonneuve traite de la reconstruction. (L.V.)

E. Le Roy Ladurie, Histoire de France des Régions. La périphérie française, des origines à nos jours. - Paris: Éditions du Seuil, 2001. - 432 p. (L'univers historique). - ISBN 2-02-041568-2

Deze bekende Franse historicus geeft hier een overzicht van de verschillende taalminderheden in Frankrijk. Hij maakt daarbij een onderscheid tussen die minderheden die wel of geen Romaanse taal spreken. Hij wijdt een volledig hoofdstuk aan Frans-Vlaanderen (pp. 55-70). Daarin geeft hij een historisch overzicht, beginnend in de 9de eeuw. Hij heeft daarbij bijzondere aandacht voor de langzame verfransing van de streek. Opvallend is wel dat voor de auteur het Nederlands en het Vlaams twee verschillende culturen zijn. Een van de redenen van de verfransing in de 18de eeuw was volgens hem dat Frans-Vlaanderen afgesneden was van de Nederlandse cultuur door het toen door de Oostenrijkers bezette Vlaanderen (p. 59). In een apart kadertje schetst Le Roy Ladurie het portret van M. Delebarre, die op dit ogenblik aan het hoofd staat van de regio. Naast het hoofdstuk over Frans-Vlaanderen worden in deze interessante publicatie nog acht andere minderheden geportretteerd. In zijn voorwoord wijst Jacques Julliard erop dat het centrale gezag in Frankrijk altijd de volledige toewijding aan alle onderdelen van de staat geëist heeft. (DvA)

Ce célèbre historien français donne ici un aperçu des diverses minorités linguistiques de France où il distingue celles qui parlent une langue romane et celles qui appartiennent à une autre famille linguistique. Faisant commencer son aperçu historique au IX^e siècle, il consacre un chapitre entier (pp. 55-70) à la Flandre française, en s'intéressant tout particulièrement à la lente francisation de la région. Il est toutefois surprenant qu'il considère le néerlandais et le flamand comme deux cultures différentes. Une des raisons de la francisation au XVIII^e siècle est selon lui que la Flandre française était coupée de la culture néerlandaise par la Belgique alors occupée par les Autrichiens (p. 59). Dans un encadré, Le Roy Ladurie brosse le portrait de M. Delebarre, actuellement à la tête de la région. Outre la Flandre française, cette intéressante publication présente encore huit autres minorités. Dans son introduction, Jacques Julliard souligne que le pouvoir central français a toujours exigé le dévouement sans faille de toutes les composantes de l'État. (DvA)

Septentrion. Arts, lettres et culture de Flandre et des Pays-Bas, 30e année (2001), n^o 1. Rekkem: Stichting Ons Erfdeel. - 200 p.: ill.

Naar aanleiding van de dertigste jaargang bracht het tijdschrift Septentrion twee themanummers uit: een over de Schelde en een over de Maas. Beide rivieren ontspringen in Frankrijk, vloeien door België en monden in Nederland in de Noordzee uit. Voor de redactie van het tijdschrift vormen deze rivieren zo een symbool voor de verbinding tussen de Nederlandstalige en de Franstalige cultuur. In het kader van deze bibliografie is vooral het nummer over de Schelde van belang. Luc Devoldere heeft de hele loop van de rivier afgevaren en beschrijft zijn lotgevallen. Verder bevat het nummer ook bijdragen over de ecologische en de politieke aspecten van de Schelde. Vijf steden die aan de Schelde gelegen zijn, worden voorgesteld: Valenciennes, Doornik, Gent, Antwerpen en Vlissingen. Ook de Deltawerken worden besproken. Dit overvloedig geïllustreerde nummer bevat ook een bloemlezing met literaire teksten over de Schelde en een keuze uit recent verschenen Nederlandstalige poëzie. Zoals elk nummer van Septentrion vindt de lezer ook hier een uitgebreide rubriek ‘Actualités’. (DvA)

A l'occasion de sa trentième année de parution, la revue Septentrion a publié deux numéros à thème: l'un consacré à l'Escaut, l'autre à la Meuse. Les deux fleuves prennent leur source en France, arrosent la Belgique et se jettent dans la mer du Nord aux Pays-Bas. Aux yeux de la rédaction de cette revue, ces fleuves constituent un trait d'union entre les cultures néerlandaise et française. Dans le cadre de cette bibliographie, c'est surtout le numéro sur l'Escaut qui importe. Luc Devoldere en a descendu le cours et décrit cette expérience. Le numéro comporte aussi des articles sur les aspects écologiques et politiques de l'Escaut. Cinq villes riveraines de l'Escaut y font l'objet d'une présentation: Valenciennes, Tournai, Gand, Anvers et Flessingue, ainsi que les travaux du Delta. Ce numéro abondamment illustré comporte aussi une anthologie de textes littéraires sur l'Escaut et un choix de poésie néerlandaise récente. Comme dans chaque numéro, le lecteur y trouve aussi une copieuse rubrique d'‘Actualités’. (DvA)

Leah Shopkow (translated with an introduction by), Lambert of Ardres, The History of the Counts of Guines and Lords of Ardres. - Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2001. - 279 p.: krt., tab. - (The Middle Ages Series). - ISBN 0-8122-3568-1

Deze ‘Kroniek van de graven van Guînes en de heren van Ardres’ werd omstreeks 1200 (ca. 1190-ca. 1206) opgetekend door Lambert van Ardres (^oca. 1140). Lambert was een kapelaan in Ardres, en

Cette chronique des comtes de Guînes et des seigneurs d'Ardres a été rédigée vers 1200 (vers 1190-vers 1206) par Lambert d'Ardres (^overs 1140). Lambert était chapelain d'Ardres, et parent de la

verwant aan de plaatselijke familie van machthebbers. Hij brengt een genealogisch gekruid overzicht van de geschiedenis van twee vijandige, adellijke families: Ardres en Guines. Beide families kwamen op het einde van de 12de eeuw samen door het huwelijk van Boudewijn II van Guines met Christine van Ardres. Een Latijnse editie was reeds lang beschikbaar maar de regionale invalshoek en het weerbarstige Latijn maakten van deze kroniek een weinig geraadpleegde middeleeuwse bron. Het is Georges Duby, in zijn studies over de 12de eeuwse adel, die het verhaal van Lambert van Ardres opnieuw onder de aandacht bracht. Met deze vlotte Engelse vertaling door Leah Shopkow, een Amerikaanse historica, wordt de kroniek nu ook toegankelijk voor een ruim publiek. Shopkow zorgde ook voor een gedegen inleiding (pp. 1-39) met een profilering van de auteur, een situering binnen de bloeiende historiografie in het middeleeuwse graafschap Vlaanderen en een toetsing van wat deze kroniek ons bijbrengt over de regionale geschiedenis van het graafschap Guines. In de bibliografie achteraan ontbreekt de Nederlandstalige literatuur over het onderwerp. Een zorgvuldig samengesteld register ontsluit deze kroniek. (L.V.)

famille des potentats locaux. Il présente un aperçu de l'histoire, assaisonnée de généalogie, de deux familles nobles rivales: les Ardres et les Guînes, unies à la fin du XII^e siècle par le mariage de Baudouin II de Guînes avec Christine d'Ardres. On disposait depuis longtemps d'une édition latine de cette chronique mais l'angle de vue régional et le latin rébarbatif en faisaient une source médiévale peu consultée. C'est Georges Duby, dans ses études sur la noblesse du XII^e siècle, qui appela à nouveau l'attention sur le récit de Lambert d'Ardres. Cette élégante traduction de l'historienne américaine Leah Shopkow rend maintenant la chronique accessible au grand public. Shopkow l'a assortie d'une introduction sérieuse (pp. 1-39) qui présente l'auteur, situe son oeuvre dans la florissante historiographie du comté de Flandre médiéval et évalue l'apport de la chronique à l'histoire régionale du comté de Guînes. En fin d'ouvrage, la bibliographie ignore superbement les études en néerlandais sur le sujet. Un index soigné facilite l'accès à cette chronique. (L.V.)

Raphaël De Smedt (sous la direction de), Les Chevaliers de l'Ordre de la Toison d'or au XVe siècle: notice bio-bibliographiques. - Frankfurt am Main [e.a.]: Peter Lang, 2001. - XXXVI, 270 p. - (Kieler Werkstücke, Reihe D: Beiträge zur europaïschen Geschichte des späten Mittelalters, Band 3)

Op 10 januari 1430 richtte hertog Filips de Goede in Brugge de Orde van het Gulden Vlies op. In deze ridderorde zagen de Bourgondische hertogen een middel om de adel uit Bourgondië en de Nederlanden aan zich te binden. Dit biografisch repertorium bevat notities over de 109 edellieden die in de loop van de 15de eeuw in de orde werden opgenomen. De volgorde is die van de 16 opeenvolgende kapittelvergaderingen in de 15de eeuw; deze vergaderingen werden op onregelmatige tijdstippen samengeroepen (onder meer in Valenciennes, Rijsel en Sint-Omer). Telkens werden er een aantal nieuwe ridders opgenomen. De notities zijn van een hoge kwaliteit wat van dit werk het referentiewerk maakt voor de laatmiddeleeuwse adel uit de Franse Nederlanden. In de zuidelijkste Nederlanden verbleef veel adel en dat laat zich duidelijk uit dit repertorium aflezen. Bekende edellieden zoals Philippe de Crèvecoeur of de Grote Bastaard Antoon van Bourgondië, afkomstig van Tournehem, en uit de grote families zoals de Croÿ en de Lannoy, staan er naast nobele ‘onbekenden’ zoals Jan, heer van Roubaix en Herzele. Elke notitie bestaat uit een korte genealogische situering, een corpus van soms meerdere bladzijden en een bijzonder uitvoerige bibliografie. Een register met meer dan duizend persoonsnamen ontsluit dit boek. De samensteller deed voor elke notitie een beroep op een specialist. Auteurs zijn onder meer ook in deze bibliografie steeds weerkerende namen zoals Marie-Thérèse Caron, Monique Sommé en Christiane Piérard. Jacques Paviot staat in voor een uitvoerige

Le 10 janvier 1430, le duc Philippe le Bon institua à Bruges l'ordre de la Toison d'Or. Les ducs de Bourgogne voyaient dans cet ordre chevaleresque un moyen de s'attacher la noblesse de Bourgogne et des Pays-Bas. Ce répertoire biographique comporte des notices sur les 109 gentilshommes admis dans l'ordre au cours du XV^e siècle. L'ordre de succession est celui des 16 réunions du chapitre convoquées à intervalles irréguliers au XV^e siècle (notamment à Valenciennes, Lille et Saint-Omer). Chaque fois, on intronisa une certain nombre de nouveaux chevaliers. Les notices sont d'excellente qualité, ce qui fait de ce livre un ouvrage de référence pour la noblesse des Pays-Bas français à la fin du Moyen Age. Ce répertoire permet de s'en convaincre, les Pays-Bas méridionaux comptaient beaucoup de nobles. Des gentilshommes célèbres comme Philippe de Crèvecoeur ou le Grand Bâtard Antoine de Bourgogne, originaire de Tounehem, ou issus de grandes familles comme les de Croÿ et les de Lannoy, y côtoient de nobles ‘inconnus’ comme Jan, seigneur de Roubaix et Herzele. Chaque notice comporte une courte localisation généalogique, un corpus de plusieurs pages parfois et une bibliographie particulièrement détaillée. Un index de plus de mille patronymes facilite l'accès à l'ouvrage. Pour chaque notice, le directeur de la publication a fait appel au spécialiste en la matière. Comme dans la bibliographie, on retrouve régulièrement les noms de Marie-Thérèse Caron, Monique Sommé et Christiane Piérard. Jacques Paviot s'est chargé de la copieuse introduction (pp. XV-XXXII) et du portrait biographique

inleiding (pp. XV-XXXII) en voor een biografisch portret van de stichter van de orde, Filips de Goede. (L.V.)

du fondateur de l'ordre, Philippe le Bon. (L.V.)

Bernard Schaeffer, Lille, capitale diplomatique 1817-2000: histoire du Corps Consulaire de Lille. - Lille: 1999. - 520 p.: ill. - ISBN 2-902970-33-1

Rijsel is een Europese metropool waar talrijke landen officieel vertegenwoordigd zijn met een consulaat. Vaak stond het consulaat in verband met migratie naar de regio maar terzelfder tijd voerden ze promotie voor hun moederland. Spanje beet in 1817 de spits af, gevolgd door België in 1851. In 1861 woonden 80% van het half miljoen Belgische migranten in Frankrijk in het Noorderdepatement. Na de Eerste Wereldoorlog volgde een Poolse golf (opening van het Pools consulaat in 1923), nog later kwamen de migranten overwegend uit Noord-Afrika. Over deze rijke, consulaire traditie gaat dit boek van Bernard Schaeffer, sinds 1993 secretarisgeneraal van het ‘Corps consulaire et diplomatique de la région Nord-Pas-de-Calais’. Bezwaarlijk kan van een echte geschiedenis gesproken worden. Het boek is chronologisch opgebouwd en vertelt een verhaal aan de hand van anekdotes, authentieke documenten en veel illustraties. Vandaag is het Belgische consulaat aanwezig in Rijsel maar ook in Roubaix en Tourcoing. (L.V.)

Lille est une métropole européenne où beaucoup de pays sont officiellement représentés par un consulat. Souvent le consulat n'était pas sans relations avec l'immigration dans la région, souvent aussi il faisait la promotion de sa patrie. L'Espagne lança le mouvement en 1817, suivie par la Belgique en 1851. En 1861, 80% du demimillion d'immigrants belges de France habitaient le département du Nord. Après la Première Guerre mondiale, suivit une vague polonaise (ce qui entraîna l'ouverture du consulat polonais en 1923), puis les immigrants provinrent essentiellement du Maghreb. Cet ouvrage de Bernard Schaeffer, depuis 1993 secrétaire général du Corps consulaire et diplomatique de la région Nord-Pas-de-Calais, traite de cette riche tradition consulaire. On peut difficilement parler d'une véritable histoire. L'ouvrage est de construction chronologique et le récit est fait d'anecdotes, de documents authentiques et de nombreuses illustrations. Aujourd'hui le consulat de Belgique réside à Lille mais aussi à Roubaix et à Tourcoing. (L.V.)

Rik Sohier, Van blauwers en commiezen. - Poperinge: Davidsfonds, 1999. - 305 p.: ill.

Smokkelen is een typisch fenomeen van grensgebieden. In dit boek

La fraude est un phénomène typique des régions frontalières.

hangt de auteur een boeiend portret op van de smokkelbedrijvigheid langs de Frans-Vlaamse grens tijdens het grootste deel van de vorige eeuw. Rik Sohier, een ouddouanier, is bijzonder thuis in deze wereld en verzamelde getuigenissen aan beide zijden van de grens. Zijn belangrijkste zegsman is afkomstig uit Godewaersvelde en kon terugblikken op lange jaren smokkelpraktijk. Het boek bestaat uit vele, korte hoofdstukken. Deze stukken werden eerder gepubliceerd in afleveringen in het weekblad De IJzerbode. (L.V.)

Dans cet ouvrage, l'auteur en esquisse un portrait vécu le long de la frontière franco-belge au cours de la plus grande partie du siècle dernier. L'ex-douanier Rik Sohier, particulièrement au fait de ce petit monde, a rassemblé des témoignages des deux côtés de la frontière. Son principal informateur est originaire de Godewaersvelde et avait pratiqué la fraude de longues années durant. L'ouvrage se compose d'un grand nombre de chapitres courts, publiés auparavant dans l'hebdomadaire local De IJzerbode. (L.V.)

Patrick Villiers, Les corsaires du littoral: Dunkerque, Calais, Boulogne, de Philippe II à Louis XIV (1568-1713). - Villeneuve d'Ascq: Presses Universitaires du Septentrion, 2000. - 358 p.: ill., tab. - (Histoire et civilisations). - ISBN 2-85939-633-0

Deze indrukwekkende studie brengt het ‘definitieve’ verhaal van de kaapvaart vanuit de Noord-Franse havensteden Duinkerke, Calais en Boulogne tijdens de ‘lange’ 17de eeuw. Vooral Duinkerke is hier aan de orde. Het hoogtepunt van Boulogne situeert zich een eeuw later (Revolutietijd, Keizerrijk) en Calais heeft al die eeuwen een ondergeschikte rol gespeeld. Merkwaardig is dat geen enkele van de drie steden voorbestemd leek om op het vlak van de kaapvaart een rol van betekenis te spelen. Meteen is dat de invalshoek van Patrick Villiers, die spreekt vanuit een ervaring van 30 jaar onderzoek op het vlak van de maritieme oorlogsgeschiedenis. Hij opteert voor een chronologische behandeling, beginnende in de Tachtigjarige Oorlog toen de Spanjaarden

Cette impressionnante étude présente l'histoire ‘définitive’ de la course à partir des villes portuaires de Dunkerque, Calais et Boulogne au cours du ‘long’ XVII^e siècle. On y traite surtout de Dunkerque. L'apogée de Boulogne se situe un siècle plus tard (Révolution, Empire) et Calais n'a cessé de jouer un rôle subalterne. Il est étonnant qu'aucune des trois villes n'ait semblé prédestinée à jouer un rôle siginficatif dans la guerre de course. C'est le point de vue de Patrick Villiers, fort d'une expérience de trente ans de recherches sur l'histoire de la guerre maritime. Il opte pour une approche chronologique, qui commence à la guerre de Quatre-Vingts Ans, alors que les Espagnols font de Dunkerque un bastion militaire destiné à tenir tête aux gueux de

Duinkerke uitrustten als een militair bolwerk om de watergeuzen weerwerk te bieden. Duinkerke werd de zetel van de Admiraliteit en leverde admiraals aan de Spaanse zeemacht. Het Duinkerkse fregat onderscheidde zich als het ideale vaartuig voor de kaapvaart en voor lichte eskaders. De bureaucratische opvolging (onder meer via het ‘Conseil des Prises’ in Brussel) leverde stapels archief op die door de auteur werden doorploegd. Frankrijk en met name Lodewijk XIV bouwde voort op de succesformule van de Spanjaarden: een maritieme uitvalsbasis met particuliere kapers die nauw samenwerkten met de oorlogsmarine. Dit maakte tijdens de anderhalve eeuw waarin het Nauw van Kales nagenoeg permanent het toneel was van oorlogshandelingen de kaapvaart tot het belangrijkste fenomeen. (L.V.)

mer. Dunkerque devint le siège de l'amirauté et livra des amiraux à la flotte espagnole. La frégate dunkerquoise se révéla l'embarcation idéale pour la course et les escadres légères. Le suivi bureaucratique (notamment via le ‘Conseil des Prises’ de Bruxelles) a livré des piles d'archives intégralement exploitées par l'auteur. La France, et particulièrement Louis XIV, développa à son tour la formule à succès des Espagnols: une base d'attaque maritime faisant appel à des corsaires privés qui collaboraient étroitement avec la marine de guerre. Pendant le siècle et demi où le détroit du Pas-de-Calais fut le théâtre quasi permanent d'hostilités, cette tactique fit de la course la principale activité maritime. (L.V.)

Claudine Wallart (coord.), Florilège des archives départementales du Nord. - Lille: Archives départementales du Nord, [2000]. - 200 p.: ill. - ISBN 2-86059-032-3

Archieven hebben de reputatie saai te zijn. Met een gediversifieerde publiekswerking slagen archivarissen erin het grote publiek van het tegendeel te overtuigen. In dit opzicht is dit prachtige boek een schot in de roos. De schatten van het immens rijke Departementaal Archief in Rijsel worden op een aantrekkelijke manier gepresenteerd: een selectie van een kleine honderd preciosa met een pagina tekst en een pagina kleurenillustratie. Ook voor de toelichting was geen moeite teveel.

Les archives passent pour être ennuyeuses. Avec une approche diversifiée du grand public, des archivistes arrivent à le convaincre du contraire. A cet égard, ce magnifique ouvrage est un coup dans le mille. Il présente de façon attrayante les trésors des richissimes Archives départementales de Lille, en opérant une sélection de quelque cent joyaux dotés chacun d'une page de texte et d'une page d'illustrations en couleur. Pour le commentaire non plus on n'a pas ménagé sa peine. Plus de 30

Meer dan 30 specialisten met onder meer Jean Bruggeman, Stéphane Curveiller, Bernard Delmaire en Yves Le Maner zorgden voor toegankelijke, deskundige beschrijvingen. Het archief bewaart documenten vanaf 804; het oudste stuk in het boek dateert van 816 en is afkomstig uit de kanselarij van Lodewijk de Vrome. De vroegste vermelding van Rijsel is te vinden in een oorkonde van de graaf van Vlaanderen uit 1066 met betrekking tot de stichting van het Sint-Pieterskapittel. Er zijn iconografisch interessante zegels van de havensteden Duinkerke en Grevelingen. Papier als drager verschijnt voor het eerst in de Rijselse stadsrekening van 1301/2. Een prachtstuk is de ingekleurde kaart van de streek tussen Kassel en Terwaan uit de late 16de eeuw met legenden in het Nederlands. In zijn inleiding (pp. 7-17) wijst directeur Claude Lanette er trouwens op dat vele lokale archieven in het Nederlands zijn gesteld. Dichterbij komt de inlichtingenfiche uit 1943 die voorafging aan de arrestatie en overbrenging naar Ravensbrück van Lili Rosenberg. Geschreven informatie op papier en perkament vormt de hoofdmoot, maar er wordt ook gewezen op de collectie oude drukken (een plattegrond van Sint-Winoksbergen in Sanderus' Gallia Flandrica illustrata), op de beginnende fotografie en op zo veel meer. (L.V.)

spécialistes dont Jean Bruggeman, Stéphane Curveiller, Bernard Delmaire et Yves Le Maner ont peaufiné des descriptions accessibles et érudites. Les archives conservent des documents depuis 804; la pièce la plus ancienne du livre date de 816 et provient de la chancellerie de Louis le Pieux. On trouve la première mention de Lille dans une charte du comte de Flandre datant de 1066 et concernant la fondation du chapitre de Saint-Pierre. Les archives conservent d'intéressants sceaux des villes portuaires de Dunkerque et de Gravelines. Le support papier apparaît pour la première fois dans les comptes de la ville de Lille de 1301/2. Une merveille, la carte coloriée et à légendes en néerlandais de la fin du XVI^e siècle représente la région comprise entre Cassel et Thérouanne. Dans son introduction (pp. 7-17), le directeur Claude Lanette indique du reste que beaucoup d'archives locales sont rédigées en néerlandais. Plus près de nous, on trouve la fiche de renseignements de 1943 qui précéda l'arrestation et la déportation à Ravensbrück de Lili Rosenberg. L'essentiel des archives est constitué d'informations écrites sur papier ou parchemin mais on signale aussi la collection d'incunables et d'imprimés anciens (notamment un plan de Bergues tiré de la Gallia Flandrica illustrata de Sanderus), les débuts de la photographie et tant de sujets encore. (L.V.)

160 ans de photographie en Nord-Pas-de-Calais. - Roubaix: Association des musées du Nord-Pas-de-Calais, 2001. - 272 p.: ill - ISBN 2-74272860-0

Dit boek is de weerslag van een grote manifestatie die tot doel had het fotografisch patrimonium van de regio te presenteren. Het bestaat uit een tekstgedeelte en een portfolio. Het tekstgedeelte bevat een twintigtal korte artikelen waarin zowel historische als hedendaagse aspecten van de fotografie in de streek aan bod komen. We vinden er ook een goed overzicht in van de verschillende regionale archieffondsen en ook van het werk van verschillende fotografen, amateurs of professionelen, en over hun onderwerpen en hun opdrachtgevers. Uit deze verzorgde publicatie blijkt dat in Noord-Frankrijk vanaf het begin van de fotografie zeer grote belangstelling voor deze nieuwe techniek heeft bestaan. Naast dit boek bestond ‘160 ans de photographie en Nord-Pas-de-Calais’ uit zeventien tentoonstellingen in verschillende Noord-Franse musea. Bij elke expositie hoorde telkens een kleine publicatie. Zo werd een mooi overzicht gegeven van de fotografie in het noorden van Frankrijk en van de streek en haar geschiedenis in het algemeen. (DvA)

Cet ouvrage rend compte d'une grande manifestation destinée à présenter la patrimoine photographique de la région. Il comporte une partie texte et un portfolio. La partie texte compte une vingtaine d'articles succincts sur les aspects historiques et actuels de la photographie dans la région. Nous y trouvons aussi un bon survol des divers fonds d'archives régionaux et de l'oeuvre des différents photographes, amateurs et professionnels, de leurs sujets et de leurs donneurs d'ordre. Cette publication soignée montre que, dès les débuts de la photographie, le nord de la France s'est beaucoup intéressé à cette nouvelle technique. Outre cet ouvrage, ‘160 ans de photographie en Nord-Pas-de-Calais’ comportait seize expositions organisées dans différents musées du nord de la France, chacune s'assortissant d'une petite publication. Tout cela formait un beau panorama de la photographie dans le nord de la France, de la région et de son histoire en général. (DvA)

(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut)

Vorige Volgende

Bibliografie Bibliographie 2001 Ludo Vandamme