| |
| |
| |
De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk.
Nicaas, Zang-Stuk in een Bedrijv door M. Vadé. Vertaald in het Nederlands door een lid van de Rederijkerskamer De Baptisten Royaerts, ‘Onrust in Genoegte’ van Sint-Winoksbergen (eind 18e eeuw) ● 27
Cyriel Moeyaert
Bron
De operette NICAAS is uit het Frans vertaald. De auteur van het oorspronkelijke werk was Jean-Joseph Vadé (1719-1757), in Larousse alleen vermeld als poète, maar hij was ook componist. Nicaise werd het eerst opgevoerd in Parijs op 7 februari 1756. In de vertaling is de muziek voor de verschilllende duetten tussen de bedrijven door opgenomen, telkens met vier notenbalken: voor elk van de twee zangers de melodie met de erbij behorende begeleiding.
We beschikken over een fotokopie van dit ‘zangstuk’. Het maakt deel uit van een lijvig handschrift dat berust in het archief van het Comité Flamand de France in Hazebroek.Ga naar eindnoot1 Het vermelde handschrift draagt als titel: Verzameling der Tonneelstukken gemakt ofte vertaelt door de Gulde de Reden-Rijke Baptisten Royaers gezeid Rhetorica, Bergen Sint Winnocs onder de bescherming van Maria Hemelvaert.
Dit vrijwel onbekende manuscript bevat wel tien toneelstukken, geschreven tussen 1774 en 1785, wat wijst op de hoge bloei van de vermelde rederij-
| |
La langue écrite du Westhoek Français
Nicaas (Nicaise), opérette en un acte de M. Vadé. Traduite en néerlandais par un membre de la chambre de rhétorique De Baptisten Royaerts, ‘Onrust in Genoegte’ de Bergues (fin XVIIIe siècle) ● 27
Cyriel Moeyaert
Source
L'opérette Nicaas est traduite du français. L'auteur de l'original était Jean-Joseph Vadé (1719-1757), que le Larousse qualifie seulement de poète, mais il a aussi été compositeur. Nicaise est représenté en première le 7 février 1756 à Paris. La traduction reprend la musique des différents duos entre les scènes, chaque fois au moyen de quatre portées, la mélodie de chaque chanteur et son accompagnement étant chaque fois donnés.
Nous disposons d'une photocopie de cette opérette, littéralement appelée ‘pièce chantée’. Elle fait partie d'un volumineux manuscrit qui repose aux archives du Comité Flamand de France à Hazebrouck.Ga naar eindnoot1 Le titre du manuscrit en question signifie: Collection des pièces de théâtre composées ou traduites par la guilde des Reden-Rijke Baptisten Royaers dite Rhetorica de Bergues-Saint-Winoc, placée sous la protection de la Vierge de l'Assomption.
Ce manuscrit pratiquement inconnu comporte au moins dix pièces de théâtres, écrites entre 1774 et 1785, ce qui prouve le bel essor de la chambre de rhétorique susdite au cours de cette période. On ne connaît pas l'auteur de
| |
| |
| |
[Nederlands]
kerskamer in die periode. Van de meeste stukken is de auteur niet bekend. Het eerste, ‘De kroning van Apollo’, werd gemaakt voor de bekende dichter-rederijker Winnocus Hyacintus Servois, toen hij hoofdman werd van de gilde in 1784. Hier volgt de lijst van de opgenomen toneelstukken.
1. De kroning van Apollo, in twee bedrijven, gemakt en vertoont ter hulding van Winnocus Hyacintus Servois (1784)
2. Democrite, Klugt-Spel in Vijv Bedrijven Vertaald uit het fransch Stuk van M Regnard
3. Lievde-Verbond Tusschen Gulden van St. Joris, St Barbara en Rhétorica
| |
[Frans]
la plupart des pièces. La première, ‘Le couronnement d'Apollon’, a été écrite pour le célèbre poète et rhétoriqueur Winnocus Hyacintus Servois, alors qu'il devint hoofdman (président) de la guilde en 1784. Voici en traduction la liste des pièces reprises dans le manuscrit:
1. Le couronnement d'Apollon, en deux actes, écrit et joué en l'honneur de Winnocus Hyacintus Servois (1784).
2. Démocrite, comédie en quatre actes traduite de l'original français de M. Regnard.
3. Le pacte d'amour entre les guildes de Saint Georges, de Sainte Barbara et la ligue Rhétorica.
| |
| |
| |
[Nederlands]
4. Nicaas, Zang-Stuk in een Bedrijv, vertaald uit het Fransch door M. Vadé
5. Olinde en Sophronie, Heldaadig (sic) Treur-Stuk in Vijv Bedrijven in Franschen onrijm gemaakt door M. Mercier in vlaamschen rijm overgezet, door...
6. Romeo en Juliette, Treur-Stuk in Vijv Bedrijven, vertaald uit het fransch van M. Ducis. Eerstmaal vertoond door het Schol van Rhétorica binnen berghen St Wx den ... Wijnmaand 1785...
7. Des Schoeden-Lappers Proev, vertoond ter Looting naa het Treur-Stuk van Romeo en Juliette. (Het Tooneel is te Berghen)
8. Tancrede, treurstuk in Vijv Bedrijven, Looting gehouden den 23 van Wijnmaand 1785
9. Pigmalion, Lier-Toonneel door M. Rousseau
10. Prijz-deêling, Spel-Wijz, Verrigt den....
Uit andere bronnen weten we dat ‘Romeo en Juliette’ vertaald werd door de Sint-Winoksbergse dichter-rederijker Jan Frans Xavier de Breyne. Hij vertaalde ook ‘Hamlet’ van Ducis.Ga naar eindnoot2
| |
De taal van het ‘Zang-stuk’ Nicaas
De onbekende vertaler van Nicaas is zeker lid geweest van de Baptisten Royaerts van Sint-Winoksbergen, zoals blijkt uit de titel van het handschrift. Hij hanteert een niet al te vlot Nederlands, wat te wijten is aan de blijkbaar soms moeilijk te vertalen Franse tekst. Dit is vooral het geval met de te zingen tekst, waarin het kennelijk vooral op de muziek aankwam en
| |
[Frans]
4. Nicaise, opérette en un acte, traduite de l'original français de M. Vadé
5. Olinde et Sophronie, tragédie héroïque en cinq actes écrite en prose française par M. Mercier et traduite en vers flamands par...
6. Roméo et Juliette, tragédie en cinq actes, traduite du français par M. Ducis. Jouée pour la première fois par l'École de rhétorique à Bergues-Saint-Winoc, le... octobre 1785...
7. L'épreuve des rapiéceurs de chaussures, présentée au concours d'après la tragédie de Roméo et Juliette.
8. Tancrède, tragédie en cinq actes, présentée au concours le 23 octobre 1785.
9. Pygmalion, pièce lyrique de M. Rousseau
10. Remise de prix, jeu des acteurs, qui eut lieu le...
D'autres sources nous apprennent que la pièce Roméo et Juliette fut traduite par le poète et rhétoriqueur berguois Jan Frans Xavier de Breyne, lequel traduisit également Hamlet de Ducis.Ga naar eindnoot2
| |
La langue de l'opérette ‘Nicaise’
Le traducteur inconnu de Nicaise a certainement été membre des Baptisten Royaerts de Bergues comme il ressort du titre du manuscrit. Il use d'un néerlandais pas particulièrement aisé, ce qui est imputable aux évidentes difficultés de traduction du texte français. C'est surtout le cas du texte du chant qui privilégiait mani-festement la musique et la répétition de quelques mots-clés. Il semble qu'il ait traduit la pièce entre 1774 et 1785 à en juger par les dates connues des autres pièces.
| |
| |
| |
[Nederlands]
enkele herhaalde spilwoorden. Hij vertaalde het stuk blijkbaar tussen 1774 en 1785 gezien de bekende datums van de andere stukken.
Zolang de vertaler een doorlopende tekst schrijft, zijn z'n zinnen goed gebouwd. Toch past hij onder invloed van z'n streektaal de inversie na een bijwoordelijke bepaling als eerste zinsdeel niet toe. Bv. ‘Bij een jaar ik zal dry en twyntig jaar hebben’; ‘Op mijn hoofd, gij zult hem trouwen’. Onder diezelfde invloed past hij soms ook de zgn. verbuiging van ja of neen toe.
Oh jaa'k (= ja ik), Oh nen'k (= neen ik).
Een paar zeldzame keren gebruikt hij niet het pers. vnw. ‘gij’ maar ‘je’.
De typisch Frans-Vlaamse woorden zijn vrij zeldzaam: bv. oom, moei(e) (tante), gram, meestresse (lief, nu motresse uitgesproken) en vroem (vroom = sterk); moeie en vroom zijn tegelijk ook mnl. Verder de uitroep ‘wie!’ die ‘wat! of hoe!’ betekent en enkele typische Zuid-Vlaamse en westelijk West-Vlaamse meervoudsuitgangen op -s: jongmans, sots, guits.... Ook het Zuid-Vlaamse ‘raken’ (en niet geraken zoals meestal in West-Vlaanderen) dat tegelijk modern vlot AN is, wijst erop dat de vertaler een echte Frans-Vlaming is.
In de woordenschat van de vertaler vinden we wel nog al wat West-Vlaamse woorden zoals: monkelen (gnuiven), te beter (des te beter), elvste (elfde), gestoord (ontstemd), klappen (praten), knegt en dogter (vero. wvl. voor jongen en meisje), bij een jaar (over), zevenste (zevende), ook de ww. spreien (spreiden, wvl. spreen) en bien (bieden). Een zeldzame weergave van een West-Vlaams tussenwerpsel komt ook voor, nl. ‘kijk ten!’ Even typisch voor ‘toch wel’ is het West-Vlaams ‘t doet’.
| |
[Frans]
Tant que le traducteur écrit un texte suivi, ses phrases sont bien construites. Pourtant, sous l'influence de son idiolecte, il n'applique pas l'inversion après un complément circonstanciel placé en tête. Par exemple ‘Bij een jaar ik zal dry en twintig jaar hebben’ au lieu de ‘... zal ik...’; ‘Op mijn hoofd, gij zult hem trouwen’ au lieu de ‘... zult gij...’. Sous cette même influence, il emploie parfois ce qu'il est convenu d'appeler la ‘déclinaison’ de ‘ja’ (oui) ou de ‘neen’ (non). Oh jaa'k (= oui moi), Oh nen'k (= non moi).
Il lui arrive quelques rares fois de ne pas employer le pronom ‘gij’ (toi), habituel en flamand, mais le pronom néerlandais ‘je’ (tu, toi).
Les mots typiques du flamand de France sont assez rares: par exemple, oom (oncle, nl oom), moei(e) (nl tante), gram (fâché - dialectal), mestresse (fiancée, prononcée maintenant motresse) et vroem (vroom au sens ancien de fort); moeie et vroom sont également du moyen- néerlandais. En outre l'exclamation ‘wie!’ (normalement ‘qui’) qui signifie ‘quoi!’ ou ‘comment’ et quelques terminaisons de pluriel en -s typiques du flamand méridional et du ouest-flamand occidental: jongmans (jeunes gens), sots (sots), guits (coquins)... Le terme flamand méridional ‘raken’ (et non ‘geraken’ comme la plupart du temps en Flandre-Occidentale) qui est en même temps du néerlandais standard courant, prouve que le traducteur est un authentique Flamand de France.
Dans le vocabulaire du traducteur nous trouvons encore nombre de mots ouest-flamands comme: monkelen (pour gnuiven, rire sous cape), te beter (pour des te beter, d'autant mieux), elvste (pour elfde, onzième), gestoord
| |
| |
| |
[Nederlands]
Opmerkelijk zijn de talrijke Middelnederlandse woorden die blijkbaar nog levend waren in de tweede helft van de 18de eeuw: vinders (‘vingers’), ‘af’ in: ik ben er blijd af (‘om’), bewerp (‘plan’), lieven (‘houden van’), maalen (‘afschilderen’), proeven (‘bewijzen’), vaar (‘jonge stier’, hier figuurlijk), vertoeven (‘dralen’) enz.
Dat een vertaler gemakkelijk tot gallicismes komt, is begrijpelijk, vooral in een tijd toen er wel tegen bastaardwoorden gewaarschuwd werd maar niet tegen letterlijke vertalingen. Voorbeelden hiervan zijn kwartuur (‘kwartier’), het al vermelde ‘bij een jaar ik zal dry en twyntig jaar hebben’ (i.p.v. zijn), beest en beestelijk (‘bête en bêtement’, ‘dom’), heim! (fra. ‘hein’! voor ‘hè’), zich noemen en zich naamen (s'appeler, ‘heten’), raar (‘zeldzaam’).
| |
Spelling
Er moet in die tweede helft van de 18de eeuw in Sint-Winoksbergen een heel aparte Nederlandse spelling opgeld gemaakt hebben. We hebben niet kunnen achterhalen wie de maker was van deze eigen spelregels. Ook Servois, De Breyne en de auteur van ‘De kroning van Apollo’ passen die spelling althans gedeeltelijk toe.
Enkele bij benadering geformuleerde regels.
1. In alle verbogen en vervoegde woordsoorten waarvan de stam eindigt op -v of -z, worden die -v en de -z niet stemloos als -f of -s op het eind van het woord of voor een andere medeklinker. Dit naar analogie van -b, -g en -de in dergelijke gevallen.
| |
[Frans]
(pour ontstemd, contrarié), klappen (pour praten, parler), knegt et dogter (ancien ouest-flamand pour jongen et meisje, garçon et fille), bij een jaar (pour over een jaar, dans un an), zevenste (pour zevende, septième), ainsi que les verbes spreien (pour spreiden, répandre, ouest-flamand spreen) et bien (pour bieden, offrir). Nous trouvons aussi une curieuse version d'expression ouest-flamande, à savoir ‘kijk ten!’ (voyez donc). Tout aussi typique est l'expression ‘t doet’ (littéralement si fait!) pour ‘toch wel’ (si!).
On est frappé du nombre de mots moyen-néerlandais apparemment encore bien vivants dans la seconde moitié du XVIIIe siècle: vinders (‘vingers’, doigts), ‘af’ dans l'expression ik ben er blijd af (‘om’ j'en suis tout abasourdi), bewerp (‘plan’), lieven (‘houden van’, aimer), maalen (‘afschilderen’, dépeindre), proeven (‘bewijzen’, prouver), vaar (‘jonge stier’, jeune taureau, ici au sens figuré), vertoeven (‘dralen’, traîner), etc.
Il est compréhensible qu'un traducteur verse facilement dans le gallicisme, surtout en un temps où l'on mettait beaucoup en garde contre les mots d'emprunt mais non contre les traductions littérales. On peut citer comme exemple kwartuur (au lieu de ‘kwartier’, quart d'heure), l'expression déjà mentionnée ‘bij een jaar ik zal dry en twyntig jaar hebben’ (absence d'inversion, emploi fautif de l'auxiliaire avoir au lieu de l'auxiliaire être), beest en beestelijk (‘bête’ et ‘bêtement’ au lieu de ‘dom’), heim (< français ‘hein!’ au lieu de ‘hè’), zich noemen en zich namen (s'appeler, au lieu de ‘heten’), raar (‘rare’ au lieu de ‘zeldzaam’).
| |
| |
| |
[Nederlands]
Voorbeelden: bedrijv, durvt, durvde, vijv, verderv, verblijv...
ik vreez, vreezt, de keuz, onvolprijzbar
2. Zoals bij Des Roches wordt i.p.v ch voor een t een g gespeld.
Voorbeelden: tragt, opzigt, dogter, verzagten, nogtans, knegt.
3. Ook in open lettergrepen wordt de vrije a altijd dubbel gespeld:
Voorbeelden: taamelijk, jaaren, blaaken, Caazen (Nicaas), beraaden, vermaakelijk.
4. De vrije o en e in gesloten lettergreep worden enkel gespeld maar de e krijgt een accent;
Voorbeelden: hij wét (weet), hofd (hoofd), het og (oog), dat gelov ik (geloof), sprék (spreek)
5. De eerste persoon enkelvoud krijgt in veel gevallen een dubbele eindmedeklinker.
Voorbeelden: ik bekenn', ik zegg', ik vermomm', ik hebb', ik konn'.
Dit waarschijnlijk doordat de eerste persoon enkelvoud in het West-Vlaams op -en uitgaat: ik zeggen, ik bekennen, ik vermommen enz.
| |
[Frans]
Orthographe
Dans le seconde moitié du XVIIIe siècle, une orthographe néerlandaise tout à fait à part a dû être en vigueur à Bergues. Nous n'avons pas réussi à découvrir l'artisan de ces règles orthographiques particulières. Ce qui est sûr c'est que Servois, De Breyne et l'auteur du ‘Couronnement d'Apollon’ les appliquent également, du moins partiellement.
Voici quelques règles dans une formulation approximative.
1. Dans toutes les sortes de mots accordés ou conjugués dont le radical se termine sur un v ou un z, ces v et z ne se transforment pas en f et s à la fin du mot ou devant une autre consonne, un peu comme si l'on écrivait en français ‘neuv’ au lieu de ‘neuf’. Le ‘v’ et le ‘z’ se maintiennent par analogie avec le b, le g et d dans des cas comparables.
Exemples: bedrijv (nl bedrijf), durvt (nl durft), durvde (nl durfde), vijv (nl vijf), verderv (nl verderf), verblijv (nl verblijf)...
Ik vreez (nl vrees), vreezt (nl vreest), de keuz (nl keus), onvolprijzbar (pour onvolprijsbaar).
2. Comme chez Des Roches on écrit g au lieu de ch devant un t.
Exemples: tragt (nl tracht), opzigt (nl opzicht), dogter (nl dochter), verzagten (nl verzachten), nogtans (nl nochtans), knegt (nl knecht).
3. Le a libre est toujours doublé même en syllabe ouverte. (En néerlandais il est simple en syllabe ouverte.)
Exemples: taamelijk, jaaren, blaaken, Caazen (Nicaas, Nicaise), beraaden, vermaakelijk.
| |
| |
4. Les o et e libres en syllabe fermée ne sont pas doublés (comme en néerlandais) mais l'e reçoit un accent.
Exemples: hij wét (weet), hofd (hoofd), het og (oog), dat gelov ik (geloof), sprék (spreek).
5. La première personne du singulier reçoit dans bien des cas une double consonne finale.
Exemples: ik bekenn' (nl beken), ik zegg' (nl zeg), ik vermomm' (nl vermom), ik hebb' (nl heb), ik konn' (nl kon).
Ceci s'explique probablement parce que la première personne du singulier se termine en -en en ouest-flamand: ik zeggen, ik bekennen, ik vermommen, etc.
| |
| |
| |
Lexicon
Afkortingen
De nummers tussen haakjes verwijzen naar de bladzijde in het handschrift van het de operette Nicaas. |
DR: Nederduytsch-Fransch Woordenboek van J. des Roches, Antwerpen, 1812. |
mnl.: Middelnederlands (volgens Verdams Mnl. woordenboek) |
wvl. West-Vlaams |
westelijk wvl: westelijk West-Vlaams (langs de grens nabij Ieper, Poperinge en Veurne) |
zvl. Zuid- of Frans-Vlaams |
fr.: Frans |
Gal.: Gallicisme |
VD.: Van Dale's Groot Woordenboek, 1984 |
spr.: spreek uit |
dw.: deelwoord |
ev.: enkelvoud |
gewest.: gewestelijk |
lw.: lidwoord |
mv.: meervoud |
tw.: tussenwerpsel |
vero.: verouderd |
vnw.: voornaamwoord |
wsch.: waarschijnlijk |
ww.: werkwoord |
zn.: zelfstandig naamwoord |
| |
Abréviations
Les numéros entre parenthèses renvoient à la page du manuscrit de l'opérette Nicaise. |
DR: Nederduytsch-Fransch Woordenboek (Dictionnaire néerlandais-français) de J. des Roches, Anvers 1812. |
Mnl: moyen-néerlandais (selon le dictionnaire moyen-néerlandais de Verdam) |
Wvl: ouest-flamand |
westelijk wvl: ouest-flamand occidental (parlé le long de la frontière près d'Ypres, Poperinge et Furnes) |
zvl: flamand méridional ou flamand de France |
fr: français |
Gal: Gallicisme |
VD.: Grand dictionnaire Van Dale de 1984 |
spr.: prononcez |
dw.: participe |
ev.: singulier |
gewest.: régional |
lw.: article |
mw.: pluriel |
tw.: interjection |
vero.: vieilli |
vnw.: pronom |
wsch.: probablement |
ww.: verbe |
zn.: substantif |
| |
A
Af: ik ben er blijd af, 31, ‘van’ (hier: ‘om’)
Men zal er nooit iet af maken, 21, ‘van’. |
Afsteken: sij heeft wel gedaan met het af te steken, 42, ‘er een eind aan maken’, ‘afstoten’ mnl. |
Afzien: eenen braaven borst vinden die in de zaak van minne sijnen man kont afzien, 54, ‘z'n man staan’? |
Agtervolgen: gij gelovt mijnheer, mevrouw Clemen dat uwen will zal agtervolgt zijn, 11, ‘volbrengen’. ‘nakomen’, mnl. |
Allens: maar zij luistert allens beden, 24, ‘van allen’, ‘aller’. |
Altooz: marsel is eenen jongen gast altooz vermakelijk van zinnen, 9, ‘altijd’, mnl., VD. |
Angelijke: aan Angelijke die verschijnt, 6, ‘Angélique’ (vernederlandst, nu onbekend). |
Avondlocht: en gelijk de
|
| |
| |
avondlocht u mogd ongemakkelijk, ik ben strax in van iet te haal om u te dekken, 47, ‘avondlucht’, mnl. (mogd, wsch. Schrijffout voor ‘maakt’) |
| |
B
Bah neen: bah neen hij, waaragtig, maar ik ben hier, 45, ‘welnee’. |
Barbeels: ik zal barbeels en jonkillien (koopen), ik kom haar dan behaagen, 21, ‘blauwe korenbloem’. |
Bedacht: Marcel, zegt men, is meer bedacht, 30, ‘bedachtzaam’, mnl. |
Bedrijv: zang stuk in een bedrijv, 1, ‘bedrijf’ (spelling) |
Beest: hij is beest al een pot, 9; wat is hij beest? 21, ‘dom’, Gal. |
Beestelijk: Klaasje, beestelijk lachend, 15, ‘dom’, Gal. |
Beginnen: gij begost wat bang te worden, mijnher Clement, 42, ‘begon’, wvl. |
Bekhuiz: he wel sij niet zijn bij de verw op uw bekhuiz geschilderd, 33, ‘gezicht’, ‘bakkes’, ‘tronie’ (niet = niets). |
Bekommeren: zegg zegg, gij bekommert mij, 23, ‘bezorgd maken’, ‘lastig vallen’, mnl. |
Belévdelijk: eene bloem belévdelijk gegeven, is hog geagt, 31, ‘beleefd’. |
Beraaden: en (ik) vind u beide wel beraaden, 7, ‘verstandig’, mnl. |
Bestuiten: hij heeft m'n hert bestooten, 50, ‘treffen’, ‘kwetsen’. |
Betaamen: wij betaamden malkand'ren rédlijk wel, 25, ‘aanstaan aan’, mnl. |
Bewerp: ik ben, verwittigt van het schoon bewerp van Mevrouw Clement, 11; ah sa, nicaas om het bewerp van mijne vrouw te verijdelen, 44, ‘plan’, ‘ontwerp’, mnl. |
Bezitten: sij bezit haar niet, 40, ‘beheersen’, zich beheersen’, Gal. |
Bidden: zoo ik Angelijke baad om uwe beelteniss te maaken: 26, ‘smeken’. |
Bij: bij een jaar, 41, ‘over’, wvl. |
Bloembos: wat wilt hij met dien vervaarlijk bloembos, 31, ‘bos bloemen’, (ook: bloembosch). |
Bloemtjen: dan met tragt haaren smaak te vleien... door bloemtjens, ‘bloempje’, wvl. |
Brr: brr, of ik dat geloof, gij meent het te zeggen aan eenen simmen, 35, tw. van afschuw? |
Bruidlov: den bruidlov van sijnen tegenvrijer, 62, ‘bruiloft’, bruutloft is mnl. |
| |
C
Caazen: ja ja ja caazen op staanden voet, 2, ‘Nicaas’ erg vertrouwelijk, wvl. |
| |
D
Da: stil da de droes, 42, tw. ‘zie’? |
Daag: het is dat de daag haar nagt gaat zijn, 7, ‘dag’. |
Daazen: hij nimmer trouwen zal dien daazen, 5, ‘domkop’, zvl. en wvl. |
Dat: eenen jong man dat gij niet kent, 14, ‘die’, wvl betr. vnw. (als niet onderw.) |
Dekmantel: maar zoetigheden schijnen meermaals dekmantels te zijn van plaagen, 24, ‘voorwendsel’. |
Dierder: wét dat die mij dierder kost als eenen kleenen, 32, ‘duurder’, wvl. |
Dievlings: wanneer hij die dievlings past om arm onnoozel hert te winnen, 10, ‘heimelijk’ wvl |
| |
| |
Doen: dat was fraai nogtans...ah 't doet 't doet, 32, ‘toch wel’, wvl. |
Dogter: ik zou liever heel mijn leven dogter blijven als door zulken middel vrouw te worden, 46; schoon ik maar ene dogter ben, 21, ‘ongehuwd meisje’, mnl., VD vero. |
Dood van mijn leven: dood van mijn leven, 41, ‘nooit van m'n leven!’ (uitroep) |
Dorp: dat gezigt wijst geenen man van het dorp, 21, van het dorp, ‘boers’. |
Draaien: maar uwen broeder heeft den geest wel slegt gedraaien, 11, ‘slecht gevormde geest’; ik heb iets gedraaien uit mijn kop, 12, ‘uitgedacht’, gedraaien (gedraaid): zvl. Volt. dw. op -en. |
Driftig: wel ik ben van u taamlijk driftig zoo gij ziet, 25, ‘verliefd op’ (mnl. driftig is ‘vurig’) |
Driftighéd: men wilt driftighéd, maar te onbedagthéd, 35, ‘vurigheid’, mnl. |
Dringend: men teer en dringend wezen moet, 18, ‘aandringend’ |
Droes: de droes, 18, ‘verduiveld, tw. verwensing, (droes in VD: ‘duivel’) |
Droesch: ah, droesche vrouwen, 39, ‘verduivelde’! |
| |
E
Eerbaarhéd: men kont de minne wel met eerbaarheéd vervoegen, 35, ‘eerlijkheid’, ‘fatsoen’, mnl. |
Er af: misschien zult ge m'er af verpligt zijn, 34, ‘ervan’, ‘erdoor’; ah wel geklapt, en ik wil mij er af verzekeren, 18, ‘ervan’, mnl. |
Elvste: elvste tooneel, 50, ‘elfde’, wvl. |
| |
F
Fij: fij dan, nicaas, welk gedagt hebt gij? ik zou liever heel mijn leven dogter blijven, 46, ‘foei’, mnl. |
Fluit: ik eenen guit, eenen guit, bij lang niet, gij fluit, gij fluit, men (?) schoon spel
haast uit, 40, misschien mnl flauut ‘geblaas’, of Gal. flûte ‘niks van dat alles’? |
Fluks: fluks deden vonken mijnen gloed zoetighéd, vreedzaamhéd, 53, ‘snel’, VD (schrijftaal) |
| |
G
Gaai: will dien gaai aanschouwen, dien grooten gaai, 36, ‘dom, onnozel mens’, VD gewest. |
Gebogd: Marsel die naaderd al peizen het hofd gebogd, 50, ‘gebogen’, spr; geboogd, mnl. |
Gedogen: ik gedoog dat gij mij de hand kust, 45, ‘toestaan’. |
Gedulden: wat moet ik gedulden, 45, ‘dulden’, verdragen’, mnl. |
Geheugen (sig): geheugt gij u van eenen jongman zeer wel gemaakt, 11, ‘zich herinneren’ mnl. |
Gelijk: gelijk de avondlocht u mogd ongemakkelijk, ik ben strax in van iet te halen om u te dekken, 47, ‘aangezien’, (wvl. ‘lijk dat...’), (mo(o)gd, wschl. ‘maakt’, geen inversie in zvl.) |
Gelijken: en zoo ok eenen man had die hem gelijkte, 12, ‘die op hem leek’. |
Gemaal: het is eenen gemaal dat mevrouw Clement wilt aan angelijke geven, 17, ‘echtgenoot’. |
Genoegen: hoe héft angelijke in zoo korten tijd hem konnen van haar genoegen, 55, ‘aanstaan’, mnl. |
Genugt: om uw genugt staag aangejagen, 62, ‘geneugte’, ‘genoegen’, mnl. |
| |
| |
Gestalt: het schoon gestalt, 14, ‘de gestalte’, mnl. |
Gestoord: ik ben wel gestoord, 35, ‘ontstemd’, mnl. en wvl. |
Gister: ik ben van gister niet gemaakt ik, 45, ‘niet van gister’. |
Goedborstig: ik meen haar niet goedborstig, 51, ‘goedmoedig’, (niet in Verdam). |
Goeden daag: goeden daag, mijn zuster, gij zijt hier dan, 14, ‘goedendag’. |
Gram: maar ik bekenn dat ik niet gram zoud zijn, 11, ‘kwaad’, mnl. en zvl. |
Greetig: gij ziet niet greetig om te komen ter plaatse, 50, ‘erop gesteld’, ‘happig’. |
Griet: welke felle griet, 40, ‘bazige vrouw’. |
Grijpvogel: dien grooten grijpvogel zal u verwerren zoo hij komt, 59, ‘roofvogel’, DR. |
Guit: ik eenen guit,,men zal er haar bezorgen guits als ik, 41, ‘guit’, zvl. mv op -s. |
| |
H
Haast: door zorgen dat men wel te draagen men sig haast onderscheiden doet, 18, ‘gauw’, ‘vlug’, mnl. |
Hai, hai, hai, gij vervringt mij de hand, 34, ‘ai’, tw., hypercorrecte h. |
Heim: heim, hoe vind je dat, 39, ‘hè’, ‘wel’, tw. Gal. (fra. hein). |
Hebben: bij een jaar ik zal dry en twyntig jaaren en halv hebben, 41, ‘zijn’, Gal. |
Herwaars: marsel moet herwaars komen, 26; angelijke komt herwaars, 26, ‘hierheen’, ‘herwaarts’, zeldzaam zvl., ook. ‘herwaarts’, VD vero. |
Het gonne: denk op het gonn' ik u gezegt heb, 44, ‘wat’, ‘hetgene’, mnl. |
Hola: met dat ik zegg hola hola, 42, ‘hou op!’, tw. |
Hoofd: op mijn hoofd, gij zult hem trouwen, 41, ‘ik verwed er m'n hoofd onder’. |
| |
I
Iet: men zal er nooit iet af maken: ‘iets’, mnl. |
In: ik ben strax in, 47, ‘in huis’ |
| |
J
Jaa'k: he wel nicaas, zijt gij nu redelijker als tevoren? Oh jaa'k! 45, ‘ja’, wvl. |
Je: zie je dat wel!....de droes, zie je dat wel, 18, ‘je’ (normaal gij, je is heel zeldzaam maar is gewoon zvl.). |
Jongman: de jongmans, 12, ‘jongelui’, wvl. mv. op -s. |
Jonkillie: beziet eens die jonkillie hoe die schoone koorenbloemen, 33; ik zal barbeels en jonkillien koopen, 21, ‘jonquille’, ‘gele tijloos’. |
| |
K
Kaartuurs: bij een kaartuurs ik zal mij onder dezen olmen redden ter rechte tijd, 26, ‘kwartier’, Gal. |
Kallig: den and'ren minnaaar, jong snel en kallig, 17, ‘spraakzaam’, mnl. |
Keuring: zoo hunne minne u komt stooren, haare keuring is mij zoet, 36, ‘verleiding’? mnl. |
Klappen: wel geklapt, 18, ‘goed gesproken’, wvl. |
Knegt: Zie mijnheer, gij schijnt mij eenen weerdigen knegt, 23, ‘jongen’, ‘jongeman’, mnl. |
Knopen: laat ons... onze vriendschap vaster knopen, 14, ‘binden’, ‘vastmaken’, mnl. |
| |
| |
Koekuit: koekuits nest blijvt verlooren, 58, ‘koekoek’, zvl., oud wvl. |
Kost dat kost: ik gaa ze omhelzen kost dat kost, 34, ‘te allen prijze’, ‘kost wat kost’. |
Kunnen: Ah, kande sij mij raaden, 17, ‘kon’ (wensende wijs). |
Kussjen: door vlammend kussjen af te dwingen, 20; het kussjen dat men had belet, 20, ‘kusje’. |
| |
L
Leiren: wanneer hij leirt en dievlings past om arm onnoozel hert te winnen, 0,? |
Lieven: marsel, ik liev dien naam, ‘houden van’, mnl. |
Looz: hij is wel zoo das als sijne zuster looz is, 7, ‘slim’, ‘lisig’, mnl. |
| |
M
Maalen: het schoon verdigtzel dat gij u het brein laat maalen, 14, ‘afschilderen’, mnl. |
Maare: op mijn land waar ik van sijne maaren zal weten, 41, ‘bericht’, ‘tijding’, mnl. |
Meestresse: mijne meestresse wilt het, 44; en die voorzeker aan uwe meestresse zal behagen 18, ‘lief’, zvl. (spr. motresse) |
Méd: ik moei m'er niet meer méd, 46, ‘mee’ |
Meerst: het hert meerst moeilijk om verzagten, 20, ‘het meest’ (hypercorrecte r) |
Mejoefvrouw, mejoufvrouw: he wel mejoefvrouw Klaasje, 26; mejoufvrouw, ik vraag Clement een juweel dat ik kom kopen voor bruid, 22, ‘mejuffrouw’. |
Minne: gaa, gaa, de minn' zal er aan voorzien, 14, ‘liefde’, mnl. |
Minne gezang: dat men tracht haaren smaak te vleien door geestighéd en minne gezang, 19, ‘liefdelied’, mnl. (Minnebrief b.v. is gewoon zvl.) |
Minne smerte: te getuigen mijne minne smerte, 53, ‘liefdeverdriet’, mnl. |
Moeie: mijnen oom, mijne moeie, twist doch niet, 36; moei, ik ben wel pligtig, 7, ‘tante’, mnl., zvl. |
Monkelen: laat ons zoo een weinig monkelen om te zien, 34, ‘gnuiven’, ‘glimlachen’, wvl., VD. |
Mortioens: den gek, goed mortioens, hij sluit den bek, 8, ‘verduiveld’, tw. |
| |
N
Naa: naa de vorm van een wisselbrief, 22, ‘naar’, mnl |
Na: ik keer na mijn moei, 50, ‘naar’, mnl, wvl. |
Naletten: men aanleg en goeden handel naletten moet, 32, ‘nagaan’ |
Namaaken: Klaasje, hem namaakende, wét gij dat...? 15, ‘nabootsen’, mnl. |
Namen (sig): hoe naamt hij sig? 14, ‘heten’, Gal. |
Neen'k: oh nen'k, ik gaa zoet zijn, 45, ‘nee’, wvl. |
Neurs: gij durvt zeggen in mijnen neurs, 60, ‘neus’ (‘in m'n gezicht’), hypercorrecte r. |
Nietie: zonder de minste kennis van alle die kleene nieteis uitgevonden door de minn, 11, ‘kleinigheid’, verkleinwoord. |
Nieuwers mede: ik mij voorts nieuwers mede zal bemoeien, 44, ‘nergens mee’, mnl. |
Niew: wat is hij niew! 35, ‘naïef’ |
Noemen (sig): hoe noemt sij sig?, 25, ‘heten’, Gal. |
| |
| |
Nog: hij heeft nog zin nog reden, 39, ‘noch’ |
| |
O
Offeren (sig): en haar doen trouwen met den eersten die sig zal offeren, 44, ‘zich aanbieden’, Mnl. |
Olmen: ik zal mij onder dezen olmen redden ter regte tijd, 26, ‘olm’, ‘iep’. |
Om diez: om diez denk ik veel goeds van u, 51, ‘daarom’, (mnl dies is al ‘daarom’) |
Omermen: nicaas draagt eenen bloembos die hij kwaalijk kont omermen, 31, ‘omvatten’ |
Onbedagt: maar will mij niet verwerren, gezang en bloemen ‘zorgen kussjens onbedagt zijn, Hoor dan onbedagt, wilt dat niet zeggen stout? 21, ‘onbezonnen’, ‘dom’, mnl. |
Onbedagthéd: men wilt driftighéd, maar u onbedagthéd, 35, ‘onbezonnenheid’, mnl. |
Onderwerpinge: zoo gij u het weirig hadt gemaakt...door onderwerpingen, 35, ‘inschikkelijkheid’. |
Onderworpen: oh, ik ben onderworpen, ik, 45, ‘onderdanig’, ‘inschikkelijk’. |
Onderzetten (sig): het hert meerst moeilijk om verzagten dus vaak aan minn sig onderzet, 20, ‘zich onderwerpen’, mnl. |
Ontrouwen: ja maar en zoo mevrouw clement ons ging ontrouwen daarna, 44, ‘scheiden’. |
Ontrukken: ik gaa u ontrukken, 46, ‘schaken’, ‘met geweld wegbrengen’, mnl. |
Ontrusten (sig): ontrust u niet, mijn kind, gij zult mijnen név worden, 41, ‘zich verontrusten’ mnl. |
Oorzaaken: en nicaas en marcel oorzaaken mijn verdriet, 27, ‘veroorzaken’. |
Opletten: dat gij uwe nieuwe kennissen niet meer oplet als uwe oude, 54, ‘aandacht schenken aan’. |
Oplettendhéd: zoo gij u het weirdig hadd gemaakt door oplettendhéden, 35, ‘attentie’. |
Opregtighéd: gelovt gij dat sij wel uwe opregtighéd zoud prijzen? 26, ‘oprechtheid’ |
Op tijds: op tijds aangezet, 48, ‘op tijd’, ‘tijdig’. |
Opzigt: wat gaat gij doen met uw jonkillien? Daar moet opzigt bij zijn, zoetighéd, 21, hij is zonder oplettendhéden, zonder opzigt, 11, ‘inzicht’, bedoeling’ mnl. (misschien hier ‘respect’ als purisme?) |
| |
P
Pot: en beest als een pot, 8, ‘dom als een pot’ vgl. ‘potdoof’. |
Post: hem zelv. mijne aanstaande en ik, hebben ons te post betaamt, waarschijnlijk het huwelijk den selven lop zal gaan, gij kent haar, 22,? |
Prije: sij kant schreeuwen als drye, het is een prije, 43, ‘triest, ellendig iemand’ |
Proeven: den minnaar proevt zijnen gloed door vlammend kussjen af te dwingen, 19, ‘bewijzen’, mnl. |
| |
R
Raaden: ah, kande sij mij raaden, 11, ‘raadgeven’, mnl. |
Raar: de jongmans zoo lievelijk dat gij mij schildert, zijn wel raar, ‘zeldzaam’, zvl. |
Raken: ik raak er aan gewend, 44, ‘raken’, ABN en zvl (wvl meestal geraken). |
| |
| |
Ras: ras, ras, men doe dat op, 56, ‘vlug, vlug’ |
Redden (sig): ik zal me onder dezen olmen redden, 26, ‘zich in veiligheid stellen, Gal. |
Réden: ja, Lach, gaa, men bereid u goede reden, 15; sij na reden grootste zoethéd draagen moet, 14, ‘recht en reden’ |
| |
S
Schijn: wat heeft hij den schijn zot, 14, ‘uiterlijk’, ‘voorkomen’, mnl. |
Schilderen: de jongmans zoo lievelijk als dien gij schildert, zijn wel raar, 12, ‘beschrijven’. |
Schoon: schoon ik maar een dogter ben, 21, ‘ofschoon’. |
Schoont: en de schoont wijkt aan zoeten dwang,, 14; nloemtjens dat men weet te spreien in de schoont, 19, ‘schoonheid’, wvl. |
Schorten: het kont u weinig schorten, 22, ‘tegengaan’, mnl.; daar schort niet aan, 34, ‘ontbreken’ |
Sim: wie moet dat weten van ons twee, simmen haan, 15; gij meent dat te zeggen aan eenen simmen, 35, ‘dwaas’, wvl, DB. |
Sijne: Klaasje, de zuster van nicaas; sijne kent mijne gesteltenis, 11, ‘zij’. |
Slingeren: is het niet waar, ik slinger dat wel, 34, ‘het redden’? |
Sné: hij is van goede sné, 31, lett. ‘snede’, hier ‘goede soort’, ‘snit’. |
Sot: gij zijt twee groote sots, 15, ‘zotten’, zvl. mn. op -s. |
Spijts: spijts ik mijn verbod liet hooren, 35, ‘ofschoon’. |
Spreien: wat men weet te spreien in de schoont, wijkt aan zoeten dwang, 19, ‘verspreiden’ ‘uitstrooien’, ‘verbreiden’, mnl., opmerkelijk vlot, modern aandoende vorm, misschien het wvl ‘spreen’. |
Springen: hij springt, 21, ‘opspringen’. |
Staag: waar toe mij staag bekommeen, ik keer terug na mijne moei, 50, ‘voortdurend’, VD. |
Staan: gij staat om haar te trouwen, 23, ‘op het punt staan’ |
Staan en zien: dan gaan se staan en zien die onz' huwelijk willen beletten, 46, ‘staan te kijken’ wvl. |
Stooren: de schoont haar stoort maar tog van binnen sij nog ver af is van de woed, 20; zoo hunne minn u kont stooren, haar keuring is mij zoet, 36, ‘ontstemmen’, ‘een beetje kwaad maken’, wvl. |
| |
T
Taamlijk: wel ik ben van u taamlijk driftig zoo gij ziet, 25, ‘nogal’, ‘vrij’ ‘tamelijk’. |
Te beter: te beter hé, wel? gaan se me trouwen? 15, ‘zoveel te beter’, wvl. |
Teeken: angelijke belovt het bij teeken, 41, ‘met een teken’, ‘sein’. (dat ze zal proberen te ontsnappen). |
Teenemal: ik zal se teenemal trouwen ik, 22, ‘zeker’, ‘ten volle’, wvl., DB. |
Tegenvrijer: bekwaam om eenen tegenvrijer af te keeren, 18, ‘concurrent-lief’. Ook in de 18de eeuw ‘medevrijer’ genoemd in b.v. het toneelstuk ‘Crispijn medevrijer van zijnen meester’ |
Ten: kijk ten! Ik ben zoo zot niet, 15; onderwerpingen, kijk ten! 25, tw., ‘nou’. wvl, zvl. |
Ten lesten: daar ben ik ten lesten onbedagt geworden, 34, ‘te
|
| |
| |
langen leste’. |
Ter regte tijd: ik zal mij onder dezen olmen redden te regte tijd, 26, ‘op het gepaste ogenblik’, ‘op de juiste tijd’. |
Tippeltje: ik had het strax op het tippeltje van mijn tong, 32, ‘puntje’. |
Toebeschikken: dat gij mijnheer marsel zijt aan wie mevrouw clement haare nigt angelijke toevertrouwt, 22, (hier) ‘ten huwelijk geven’, ‘overgeven aan de hoede van’, VD. |
Tot nog: tot nog is het mij niet gebeurd zoo schoone bloembosschen te maaken, 32, ‘tot nog toe’. |
| |
U
Uere: twee ueren van hier, 12, ‘uur’. |
| |
V
Vaar: gaa weg! Ik doe dat niet, oh ik ben de vaar, lijk het zijn moet, 41, ‘het schaap’, ‘het slachtoffer’, lett. ‘jonge stier’; mnl. |
Vallig: van den eerste stoot komt, zijn niet vallig, 16, ‘vallende’; mnl. (onduidelijke gezongen zin) |
Van: ik zoud mij bijnaa verpligt geloven van u te zeggen...maar neen, 23, ‘om’, nog altijd veel verspreid Gal. |
Vatten: ik ben stout ik, zoo ik ging u in de hand vatten met mij verlof?, 34, ‘uw hand vastnemen’. |
Veirdig: sij kont haar veirdig houden want ik ben eenen keirel, 21, ‘’gereed, ‘klaar’, mnl. |
Verbien: ah, dat verbie ik u wel, 39, ‘verbieden’ (verbien is wvl). |
Vergrammen: gij mogt u niet vergrammen, 49, ‘zich kwaad maken’, mnl. |
Vermakedijd: vermakedijd! Ik ben te slim om haar te missen, 44, ‘vermaledijd’, ‘verduiveld’, tw., blijkbaar een bastaardvloek. |
Vermommen: ik niet vermomm dat ik zou wenschen dat uwen broeder meer onderrigt zoud zijn, 14, ‘verbergen’, ‘ontkennen’. |
Vermomdelijk: -vermomdelijk aan Angelijke - (terzijde), 55, ‘bedekt’, mnl. |
Verpligten: gij zult mij grootelijks verpligten, 26, ‘door dienst verbinden’, VD. |
Verporren: mij ontrukken? zeker ja, en u verporren na 't bij gelegenste dorp, 46, ‘vervoeren’, mnl. |
Versteld: wat ben ik versteld! 11, ‘onthutst’ VD. |
Verstooren: gij beklaagt dat gij mij verstoord hebt, 45, ‘ontstemmen’, ‘lichtjes kwaad maken’, ‘verontrusten’, mnl. |
Vertoeven: ik heb niet vertoevt gelijk gij ziet, 56, ‘dralen’, ‘talmen’, mnl. |
Vervoegen: men kont de minn met eerbaarhéd vervoegen, 35, ‘samenvoegen met’. |
Verw: de verw op uw bekhuiz geschilderd, 33, ‘verf’, spr. verf, hier: ‘rouge’. (verven is ook zvl., verwen is wvl.) |
Verwerren: maar wilt mij niet verwerren, 21, ‘in verwarring, beroering brengen’, mnl. |
Verzagten: het hert meerst moeilijk om verzagten, 20, ‘vermurwen’, ‘vertederen’, mnl. |
Viegeljon: en gaan er viegeljons zijn? 62, ‘viool’? (misschien van violon: fr. ‘viool’) |
Vinder: en gij zult in uwe vinders blaazen, 18, ‘vinger’, mnl.. |
Vlieden: gepraamd om te vlieden, ‘vluchten’, mnl. |
| |
| |
Vliegen: maar vliegt mij iets in het gedagt; ik ben een zorgvuldig keirel geworden, 46, ‘schiet mij te binnen’. |
Voorenhouden: vast ik hebb gelijk als ik nicaas voorenhoud, 31, ‘de toegang versperren’, ‘afhouden’, mnl. |
Voorzigt: ja maar stout met voorzigt, 21, ‘voorzichtigheid’ mnl. |
Vrindinne: gaa, lieve vrindinne, de jongmans zoo lievlijk als dien dat gij schildert, zijn wel raar, 12, ‘vriendin’. (raar = zeldzaam, Gal.) |
Vroem: dat maakte eenen vroemen bosch, 31, ‘groot’, eigenlijk ‘sterk’, mnl en zvl. |
| |
W
Waar af: mogelijks den lust van te zien den gonnen waar af men u gesproken héft, verkoelt is op de rekening van mijne broeder, 11, ‘over wie’, mnl. |
Waggelen: gij zelv. Waar toe tog waggelen, 51, ‘wankelmoedig zijn’, mnl. |
Wanen: ik waan de zaak belangrijk, 22, ‘achten’, ‘schatten’, |
Wederhouden: angelijke hun (oom en moeie) wederhoudende, 10, ‘terughouden’, mnl. |
Wederstaan: ik zal aan de vervolgingen van mijne moei niet kunnen wederstaan, 31, ‘weerstand bieden aan’, mnl. |
Wel: sij gewis is wel van leden, 24, ‘goed’, ‘mooi’, wvl. |
Welk: welk lievlijk meisken!, 22, ‘wat 'n’, Gal. |
Wermen: ik zal u doen zien met welk hout ik me werm, 11, ‘warmen’, plaatselijk zvl. |
Wie: wie, die schoone koorenbloemen, 33, ‘wat!’ of ‘hoe!’, tw., zvl. |
Wijs: gij zult dan wijzer zijn?, 35, ‘braaf’, ‘verstandig’, mnl. |
Wijzen: dat gezigt wijst geen van van het dorp, 21, ‘verwijzen naar’, mnl. |
Wisselbriev: dit is eenen briev na de vorm van eenen wiselbriev die men getrokken heeft op de minn van eene dogter van het dorp, 22, ‘wissel’. |
| |
Z
Zamenspraakig: zamenspraakige twee-gezang, 15, ‘in dialoogvorm’. |
Zangstuk: Nicaas, zangstuk, 1, ‘operette’. |
Zedert dat: zedert dat ik u zoek, 51, ‘sinds’ |
Zevenste: zevenste tooneel, 35, ‘zevende’, wvl. |
Zien: het is waar dat tot nog toe gij hem nooit zaag, 7, ‘zag’. |
Zijn: het waar jammer, 21, ‘het zou (jammer) zijn’, vero. |
Zoo: zoo het u believt moeie, 7, ‘zoals’. |
Zot: hoe meer zots hoe meer vermaak, 57, ‘zotten’, zvl. mv. op -s. |
Zotten: gij wilt mij zotten, 49, ‘een loopje nemen met’, mnl. |
Zweven: hij gaat den kop al zweven, 8, ‘heen en weer bewegen’, mnl. |
|
-
eindnoot1
- We willen hierbij tegelijk het Comité hartelijk danken en dan vooral de bibliothecarisarchivaris, de heer Philippe Masingarbe die ons toestond om deze tekst te becommentariëren en er een lexicon uit samen te stellen. We bedanken ook Dr. Eric Duvosqueldt voor bijkomende informatie over de componist en de operette.
-
eindnoot1
- Nous remercions chaleureusement le Comité et tout particulièrement le bibliothécaire-archiviste, Philippe Masingarbe, qui nous a autorisé à commenter ce texte et à en tirer un lexique. Nous remercions aussi Dr. Eric Duvosqueldt pour les informations sur le compositeur et l'operette.
-
eindnoot2
- In z'n ‘Les Flamands de France’ vermeldt L. de Baecker dat Servois Tancrede van Voltaire in het Nederlands vertaald heeft (210) en dat De Breyne ‘Romeo e Juliette’ en ‘Hamlet’ van Ducis in Vlaamse verzen vertaald heeft (213). Zie ook, A Lowyck, Nederlandstalige schrijvers en Rederijkerskamers in Sint-Winoksbergen, in de Westhoek in Frankrijk, Poperinge, 1993, 34 en 35.
-
eindnoot2
- Dans son ouvrage Les Flamands de France L. de Baecker mentionne que Servois a traduit Tancrède de Voltaire en néerlandais (210) et que De Breyne a traduit en vers flamands Roméo et Juliette et Hamlet de Ducis (213). Voir aussi A. Lowyck, ‘Écrivains et rhétoriqueurs néerlandophones de Bergues’, in De Westhoek in Frankrijk (Le Westhoek français), 1993, p. 34 et 35.
|