|
| |
| |
| |
Bibliografie
Bibliographie
2000
Ludo Vandamme
met de medewerking van avec la collaboration de Dirk van Assche Luc Devoldere
| Deze rubriek wil de lezer inlichten over interessante publicaties, die op een of andere wijze betrekking hebben op de Franse Nederlanden. Deze bibliografie beschrijft publicaties uit 1999 en 2000 en werd afgesloten op 15 november 2000. De werken die in het najaar van 2000 verschenen, zullen pas in de volgende bibliografie aan bod komen. Onder de notities staan telkens de initialen van de auteurs (L.V., L.D. en D.v.A.) |
L'objectif de cette rubrique est d'informer le lecteur des publications intéressant de quelque manière que ce soit les Pays-Bas français. Cette bibliographie présente des publications éditées en 1999 et avant le 15 novembre 2000. Les oeuvres parues fin 2000 ne seront abordées que dans la prochaine bibliographie. Chaque compte rendu est suivi des initiales de son auteur (L.V., L.D. et D.v.A.) |
| Voor het samenstellen van deze bibliografie werd uitvoerig gebruik gemaakt van de diensten van het Fonds régional van de Stadsbibliotheek van Rijsel. Wij danken hiervoor de bibliothecarissen Tournouer en Martinache. De meeste van de hier vermelde publicaties kunnen geraadpleegd worden in de leeszaal van de Rijselse stadsbibliotheek. |
Pour établir cette bibliographie nous avons abondamment eu recours aux services du Fonds régional de la Bibliothèque municipale de Lille. Nous tenons à en remercier les bibliothécaires Mmes Tournouer et Martinache. La plupart des publications mentionnées peuvent être consultées dans la salle de lecture de la Bibliothèque municipale de Lille. |
| |
| |
| |
Annales du Comité Flamand de France, 57 (1999). - Hazebrouck: Comité Flamand de France, 2000. - 161 p.: ill.
| Deze jaargang telt 12 bijdragen over Frans-Vlaanderen, met een gevarieerde inhoud en chronologisch geordend. Het openingsartikel is van Jean Sommé, professor-emiritus van de Université de Lille I (wetenschappen) die een overzicht geeft van het bodemonderzoek in Frans-Vlaanderen. Kaartjes en een uitgebreide bibliografie helpen de lezer verder wegwijs. Twee bijdragen hebben betrekking op Edmond de Coussemaker, medestichter en eerste voorzitter van het Comité. Christiane Lesage publiceert en bespreekt een brief van De Coussemakers dochter op de sterfdag van haar vader en Michel Tomasek belicht de kunstenaar Orlando Norie, de illustrator van de Chants populaires des Flamands de France. Gewoontegetrouw krijgt ook minder bekend erfgoed aandacht, in kleine bijdragen (een grafsteen van Franchois van Wissche (†1413) in Zermezeele) of in grondige artikelen zoals het bouwhistorisch onderzoek en de bespreking van het kerkinterieur door Christine Lesage van de Sint-Maartenskerk in Wemaers-Cappel, op de Romeinse weg van Cassel naar Boulogne. Michel Spanneut onderzoekt de invloed van het 17e-eeuwse toneelwerk ‘Arlequin sauvage’ van Louis-François Delisle. Hij plaatst de Vlaamse bewerking (1787) in het rederijkersmilieu en schuift P.-M. van Doolaeghe uit Morbecque als mogelijke vertaler naar voren. Met de bijdrage van Christian Pfister-Langanay verplaatsen we ons naar de maritieme wereld in Duinkerke in de eerste helft van de 19e eeuw. Hij onderzoekt de plaatselijke handel in |
La présente livraison rassemble 12 articles à contenu varié et rangés par ordre chronologique, consacrés à la Flandre française. L'article liminaire est de Jean Sommé, professeur en retraite de l'Université de Lille I (sciences) qui donne une vue d'ensemble des recherches pédologiques en Flandre française. De petites cartes et une bibliographie étendue contribuent à l'information du lecteur. Deux articles concernent Edmond de Coussemaker, cofondateur et premier président du Comité. Christiane Lesage publie et commente une lettre de la fille de De Coussemaker, écrite le jour du décès de son père, et Michel Tomasek présente l'artiste Orlando Norie, illustrateur des Chants populaires des Flamands de France. Conformément à l'habitude, on s'y intéresse aussi au patrimoine moins connu, dans de petites communications (une pierre tombale de Franchois van Wissche (†1413) à Zermezeele) ou dans des articles de fond comme l'histoire de la construction et la présentation par Christine Lesage de l'intérieur de l'église Saint-Martin de Wemaers-Cappel, village situé sur la voie romaine de Cassel à Boulogne. Michel Spanneut étudie la transposition en flamand de l'‘Arlequin sauvage’, pièce de théâtre de Louis-François Delisle (XVIIe siècle). Il situe la version flamande (1787) dans le contexte des chambres de rhétorique et suggère P.-M. Doolaeghe de Morbecque comme possible traducteur. Avec l'article de Christian Pfister-Langanay, nous nous transportons dans le monde maritime dunkerquois de la première moitié du XIXe siècle. |
| |
| |
| vaartuigen. Na een crisis in het begin van de eeuw herstelt de havenactiviteit zich vrij vlug: het bouwen en verhandelen van bescheiden zeilboten wordt doorkruist door de opkomst van stoomboten, gefinancierd door kapitaalkrachtige compagnieën. Pfister brengt deze markt in kaart voor de periode 1823-1847 door het aanboren van de archieven van het vredegerecht. Korte berichten en boekbesprekingen worden niet in deze Annales opgenomen, maar gereserveerd voor het stipt verschijnende Bulletin. Hier zijn trouwens talrijke boeiende bijdragen van kortere adem opgenomen. Zo bevat aflevering 55 (februari 2000) een portret van de schilder César Pattein (Steenvoorde 1850 - Hazebroek 1931) en krijgt het artikel van Christine Kasper van het Institut für Germanistik/Nederlandistik van de Universiteit van Wenen over de geschiedenis en de plaats van het Nederlands in Noord-Frankrijk alle aandacht. Deze bijdrage, oorspronkelijk verschenen in Europa ethnica, 56 (1999), pp. 22-35, wordt hier weergegeven in Franse vertaling. (L.V.) |
L'auteur étudie le commerce de bateaux local. Après une crise au début du siècle, l'activité portuaire se développe assez rapidement: la construction et la vente de modestes voiliers est contrariée par l'arrivée des navires à vapeur, financés par de riches compagnies. Pfister reconstitue ce marché pour la période 1823-1847 à partir des archives de la justice de paix. Ces Annales ne comportent ni brèves ni présentations d'ouvrages, celles-ci étant réservées au Bulletin qui paraît à dates fixes. Ce dernier rassemble du reste de nombreux articles passionnants de moindre ampleur. C'est ainsi que la livraison 55 (février 2000) comporte un portrait du peintre César Pattein (Steenvoorde 1850 - Hazebrouck 1931) et que l'article de Christine Kasper de l'Institut de germanistique et de néerlandistique de l'Université de Vienne sur l'histoire et la place du néerlandais dans le nord de la France réclame toute notre attention. Cet article, d'abord paru dans Europa ethnica, 56 (1999), pp. 22 35, paraît ici en traduction française. (L.V.) |
| |
M. Aubry, 4000 bourgeois de Lille au XIVe siècle: le premier registre aux bourgeois 1291-1355: édition et commentaire. - Villeneuve d'Ascq: Centre de Recherche sur l'Histoire de l'Europe du Nord-Ouest / Université Charles de Gaulle-Lille 3, 2000. - 263 p.: ill. - ISBN 2-905637-37-4
| De historica Martine Aubry is als geen ander thuis in de Rijselse poorterij in de Middeleeuwen: voor haar (ongepubliceerde) proefschriften verrichtte ze onderzoek naar renteniers en naar de integratie van nieuwe burgers in het 14e eeuwse |
L'historienne Martine Aubry connaît mieux que quiconque le monde de la bourgeoisie lilloise au Moyen Age: pour ses thèses inédites, elle a fait des recherches sur des rentiers et l'intégration de nouveaux bourgeois à Lille au XIVe siècle. Pour ce faire, |
| |
| |
| Rijsel. Daartoe gebruikt ze als een van de belangrijkste bronnen het vroegste poortersboek dat loopt van 1291 tot 1355. In dit boek wordt deze Rijselse poorterslijst integraal gepubliceerd, vakkundig toegelicht en voorbeeldig ontsloten. In de inleiding beschrijft ze het register, staat ze stil bij het Rijselse poorterschap (door geboorte of koop), de familienamen (de top drie: Carlier, le Fevre, le Neveu), de professionele situering (textiel scoort het hoogst) en de herkomst (Rijsel was nog een regionaal centrum met 80% afkomstig uit dorpen van het huidige arrondissement). Volgt dan de editie, waarop een bewerking (geuniformiseerde schrijfwijze) en registers aansluiten. Het poortersboek werd zorgvuldig getoetst aan de stadsrekeningen waarin ook nieuwe poorters (door koop) staan ingeschreven. Alles samen leverde dit 4102 personen op. (L.V.) |
l'une des ses principales sources fut le premier recueil de bourgeoisie, lequel couvre la période 1291-1355. Dans le présent ouvrage, elle publie intégralement cette liste des bourgeois de Lille, en l'assortissant d'un commentaire professionnel et d'une mise en situation exemplaire. Dans l'introduction, elle décrit l'index, elle s'attarde sur la bourgeoisie lilloise (acquise par naissance ou achat), sur les noms de famille (les trois plus fréquents sont Carlier, le Fevre, le Neveu), sur la situation professionnelle (le textile domine) et l'origine (Lille était encore un centre régional alimenté à 80% par les villages de l'arrondissement actuel). Suit l'édition, à laquelle se rattachent une mise en forme (orthographe uniformisée) et des index. Le recueil de bourgeoisie a été soigneusement comparé aux comptes de la ville qui mentionnent également de nouveaux bourgeois (par achat). Tout ceci nous amène à un total de 4102 personnes. (L.V.) |
| |
R. Bauer (eindredactie) en G. Verschatse (coördinatie), Thomas Becket in Vlaanderen: waarheid of legende? - Kortrijk: Stedelijke Musea, 2000. - 256 p.: ill. - ISBN 90-71579-10-7
| Dit boek is de catalogus bij de gelijknamige tentoonstelling die plaats vond in de Kapel van de Groeningeabdij in Kortrijk van 7 mei tot 11 juli 2000. Boek en tentoonstelling focussen op de betekenis van de Engelse kanselier en aartsbisschop Thomas Becket (Thomas van Canterbury, 1120-1170) voor Vlaanderen. Centraal in dit verhaal staat de recent gerestaureerde, zogenaamde Becketkazuifel in Kortrijks bezit. Dit fraai verzorgde boek bevat een aantal inleidende artikelen (de 12e-eeuwse geschiedenis van Vlaanderen, de |
Cet ouvrage est le catalogue de l'exposition du même nom organisée à Courtrai dans la chapelle de l'abbaye de Groeninge du 7 mai au 11 juillet 2000. L'ouvrage et l'exposition portent essentiellement sur l'importance pour la Flandre du chancelier et archevêque anglais Thomas Becket (Thomas van Canterbury, 1120-1170). La ‘chasuble de Becket’, propriété de Courtrai, occupe le centre du récit. Cet ouvrage soigné comporte un certain nombre d'articles introductifs (l'histoire de la Flandre au XIIe siècle, la biographie, |
| |
| |
| biografie, hagiografie en verering van Becket), bijdragen over de kazuifel en een catalogusdeel. |
l'hagiographie et le culte de Becket), des exposés sur la chasuble et une partie catalogue. |
| Beckets relaties met Noord-Frankrijk zijn talrijk en liggen dik verspreid in deze publicatie. Zijn grote diplomatieke invloed op het beleid van de Engelse koning Hendrik II plaatste hem middenin de opvolgingskwestie van het graafschap Boulogne. In 1163 bracht hij, via Grevelingen (Gravelines), een eerste bezoek aan Vlaanderen. Toen Thomas het volgende jaar voor de Engelse koning op de vlucht ging, zocht hij onderdak in Vlaanderen; via Oye trok hij richting Sint-Omaars (Saint-Omer) waar hij zich geruime tijd schuil hield in de buurt van Clairmarais, vervolgens in de Sint-Bertijnsabdij, nog later in Guînes. Na de moord op Becket (1170) en zijn heiligverklaring kende zijn verering in Vlaanderen en het huidige Noord-Frankrijk uitzonderlijk veel bijval. Een van de merkwaardigste relieken, het met bloed besmeurde koorhemd, werd kort na de moord overgebracht naar de abdij van Dommartin. De abdijkerk bleef eeuwenlang één van de populairste Becket-bedevaartsoorden. Andere vereringsplaatsen zijn Atrecht (Arras), Anchin, Dowaai (Douai), Clairmarais, Broekburg (Bourbourg), enz. (L.V.) |
Les relations de Becket avec le nord de la France sont nombreuses et très présentes dans cette publication. Sa grande influence diplomatique sur la politique du roi d'Angleterre Henri II le plaça au centre de la question de la succession au comté de Boulogne. En 1163, débarquant à Gravelines, il rendit pour la première fois visite à la Flandre. En fuite l'année suivante devant le roi d'Angleterre, il chercha refuge en Flandre; par Oye, il se rendit à Saint-Omer où il se cacha longtemps dans les parages de Clairmarais, puis à l'abbaye Saint-Bertin, puis à Guînes. Après l'assassinat de Becket (1170) et sa canonisation, son culte connut une exceptionnelle popularité en Flandre et dans l'actuel nord de la France. Une des reliques les plus remarquables, son surplis souillé de sang, fut, peu après le meurtre, apporté à l'abbaye de Dommartin. L'abbatiale resta des siècles durant un des lieux de pèlerinage les plus populaires de ce saint. Becket est encore vénéré à Arras, Douai, Clairmarais, Bourbourg, etc. (L.V.) |
| |
Bilan scientifique de la région Nord-Pas-de-Calais 1999. - Lille: DRAC; Service Régional de l'Archéologie, 2000. - 150 p.: ill. - ISSN 1240-8565
| De bedoeling van deze publicatie is om de resultaten van het archeologisch onderzoek in de regio Nord-Pas-de-Calais zo snel mogelijk bekend te maken. De balans is samengesteld op basis van notities gemaakt door de verantwoordelijken |
L'objectif de cette publication est de faire connaître aussi vite que possible les résultats des recherches archéologiques dans la région Nord-Pas-de-Calais. Le bilan est établi à partir des notes rédigées par les responsables locaux des fouilles. Ce document |
| |
| |
| voor het onderzoek ter plaatse. Uit dit document blijkt dat in 1999 op 190 plaatsen in de regio archeologisch onderzoek werd uitgevoerd. In de meeste gevallen gaat het om een voorlopig onderzoek, bv. in het kader van infrastructuurwerken. De verschillende besproken plaatsen zijn alfabetisch geordend. (D.v.A.) |
nous apprend que, dans la région, 190 lieux ont fait l'objet d'une fouille archéologique. Dans la plupart des cas, il s'agit de fouilles provisoires, par exemple dans le cadre de travaux d'infrastructure. Les différents lieux abordés se présentent dans l'ordre alphabétique. (D.v.A.) |
| |
B. Bonduelle, Lettre aux 400 maires de Lille. - Lille: La Voix du Nord, 2000. - 144 p. ISBN 2-84393-032-4
| De auteur, een vooraanstaand Noord-Frans zakenman en voorzitter van een organisatie die zich met de internationale promotie van Rijsel bezighoudt, kent als geen ander de propagandataal waarmee Rijsel internationaal gepromoot wordt. Maar in dit boek richt hij zich voornamelijk tot de personen die in deze streek zelf verantwoordelijkheid dragen. Hij gaat na of de positie van Rijsel inderdaad zo riant is. Hij waarschuwt voor een braindrain van Rijsel naar de grote Europese steden. Het enige alternatief is dat de hele streek samenwerkt om de grote (grens)stad, met 2,5 miljoen inwoners, van de toekomst te vormen. Dan alleen zal Rijsel een plaats hebben op de Europese landkaart en zal het talent in eigen streek blijven. (D.v.A.) |
L'auteur, éminent homme d'affaires du nord de la France et président d'une association qui s'occupe de la promotion internationale de Lille, connaît comme personne le discours propagandiste dont on use pour la promotion internationale de Lille. Mais dans cet ouvrage, il s'adresse essentiellement aux gens qui, dans cette région, assument eux-mêmes des responsabilités. Il étudie si la position de Lille est effectivement aussi riante qu'on veut bien le dire. Il met en garde contre une fuite des cerveaux, de Lille vers les grandes villes européennes. La seule alternative est que toute la région collabore à la création de la mégalopole (transfrontalière) de l'avenir, forte de deux millions et demi d'habitants. C'est alors seulement que Lille prendra sa place sur la carte de l'Europe et que les talents resteront dans leur région propre. (D.v.A.) |
| |
Ph. Bragard, J. Termote en J. Williams (teksten), Wandelen in versterkte steden: historische stadsversterkingen in Kent, Côte d'Opale en West-Vlaanderen. - Maidstone, Kent County Council; Brugge, Provincie West-Vlaanderen; Duinkerke, Syndicat mixte de la
| |
| |
Côte d'Opale, 1999. - 148 p.: ill. - ISBN 2-9514550-0-3
| West-Vlaanderen, Kent en Nord-Pas-de-Calais beschikken over een uitzonderlijk rijk patrimonium aan historische, versterkte plaatsen. Zeventien van deze steden hebben zich verenigd in een netwerk (‘Netwerk van Kleine Versterkte Historische Steden’, ‘Réseau Des Places Fortes’) en werken over de grenzen heen samen om dit erfgoed te valoriseren. Dit bijzonder fraai uitgegeven boekje, uitgebracht in een Nederlandse, Franse en Engelse editie, is daar het resultaat van. Voor elke van de 17 steden is er een gedetailleerde kaart met de stadsversterkingen (wat er te zien is en wat verdwenen is), een korte geschiedenis van de stad en haar vestingbouw en een uitvoerig beschreven wandeling die met nummers verwijst naar de kaart. Dit boek is dus veel meer dan een wandelgids; ook aan de illustratie en de vormgeving werd heel veel zorg besteed. De Noord-Franse steden zijn Boulogne, Calais, Cassel, Montreuil, Grevelingen (Gravelines) en Sint-Winoksbergen (Bergues); aan de andere kant van de grens zijn dat Ieper, Lo, Menen en Nieuwpoort. (L.V.) |
La Flandre-Occidentale, le Kent et le Nord-Pas-de-Calais disposent d'un très riche patrimoine de places fortes historiques. Dix-sept de ces villes se sont réunies en un réseau (‘Réseau des Petites Villes Historiques Fortifiées’, ‘Réseau des Places Fortes’) et collaborent par-dessus les frontières à leur valorisation. Cet opuscule, d'une édition particulièrement soignée, disponible en néerlandais, français et anglais, en est le résultat. Chacune des 17 villes dispose d'une carte détaillée comportant les fortifications urbaines (tant ce qu'on voit encore que ce qui a disparu), d'un court historique de la ville et de sa fortification et d'une promenade abondamment commentée dont les numéros renvoient à ceux de la carte. Cet ouvrage est donc bien davantage qu'un guide de promenade; l'illustration et la mise en forme ont également bénéficié d'un soin extrême. Les villes du nord de la France sont Boulogne, Calais, Cassel, Montreuil, Gravelines et Bergues; les villes de Flandre belge sont Ypres, Lo, Menin et Nieuport. (L.V.) |
| |
Jean Callens, Mille ans d'histoire dans le Nord-Pas-de-Calais et en Picardie. - Bruxelles: La Renaissance du Livre, 2000. - 194 p. - (L'Esprit du Nord) ISBN 2-8046-0389-X
| Jean Callens koppelt een grote kennis aan een grote sympathie voor de Noord-Franse regio. Meer dan een kwart eeuw stond hij mee aan het roer van de Rijselse boekhandel ‘Le Furet du Nord’ en nadien pleegde hij zeer gesmaakte stukjes voor Fréquen- |
Jean Callens joint de larges connaissances à une grande sympathie pour la région du Nord de la France. Pendant plus d'un quart de siècle, il partagea la barre de la librairie lilloise ‘Le Furet du Nord’, après quoi il commit de petites interventions pour |
| |
| |
| ce Nord (Radio France) en voor het populaire tijdschrift Nord et Pays du Nord. Veel van deze informatie verwerkte hij in dit bescheiden maar mooi uitgegeven boekje waarin de geschiedenis van Noord-Frankrijk van het jaar 1000 tot vandaag wordt behandeld. Ook hier toont Callens zich een meester in het korte werk: elke eeuw wordt voorafgegaan door een korte inleiding, waarna de belangrijkste gebeurtenissen in de vorm van een chronologie worden vermeld. Het begint vroeg in de 11e eeuw met onder meer de afvaart van Willem van Normandië uit de haven van Saint-Valéry (1066) en eindigt in onze tijd met onder meer de chunnel (1994). Een boeiende mozaïek van veldslagen, verdragen, personen, ontdekkingen, tradities en culturele gebeurtenissen. (L.V.) |
Fréquence Nord (Radio France) et des articulets fort prisés pour la fort populaire revue Nord et Pays du Nord. On retrouve une bonne part de cette information dans cet opuscule modeste mais bien édité qui traite de l'histoire du Nord de la France de l'an mil à nos jours. Ici aussi Callens se montre un maître de l'oeuvre succincte: chaque siècle est précédé d'une courte introduction, après quoi les événement saillants apparaissent dans l'ordre chronologique. L'ouvrage débute à l'aube du XIe siècle avec l'embarquement de Guillaume le Conquérant au port de Saint-Valéry (1066) et se termine de nos jours, notamment avec Eurotunnel (1994). Il s'agit là d'une passionnante mosaïque de batailles, de traités, de personnes, de découvertes, de traditions et d'événements culturels. (L.V.) |
| |
D. Clauzel, Ch. Giry-Deloison et Ch. Leduc (éd.), Arras et la diplomatie européenne, XVe-XVIe siècles. - Arras: Artois Presses Université, 1999.- 428 p: ill. - ISBN 2-910663-40-X
| In dit boek worden de lezingen van het gelijknamige colloquium in september 1997 gebundeld. Atrecht lag op een kruispunt van verschillende nationale en culturele invloedssferen: Vlaanderen, Bourgondië, Engeland en Frankrijk. Daarenboven werd deze stad altijd weer belegerd en vormde ze daaropvolgend de zetel voor besprekingen om lokale/regionale conflicten op te lossen. Vooral in de 15e eeuw trad Atrecht op als diplomatiek oord. Ze vervulde een sleutelrol in het ‘vredescongres’ van 1435 waar vertegenwoordigers van de Franse koning, Filip de Goede, Hendrik VI van Engeland, de paus en het Concilie van Konstanz elkaar |
Cet ouvrage rassemble les communications du colloque du même nom organisé en septembre 1997. Arras se situait au carrefour de diverses sphères d'influence nationales et culturelles: la Flandre, la Bourgogne, l'Angleterre et la France. En outre la ville connut siège sur siège, à la suite de quoi elle fut le théâtre de pourparlers destinés à résoudre des conflits locaux ou régionaux. C'est surtout au XVe siècle qu'Arras prit des allures de haut lieu diplomatique. Elle joua un rôle-clé dans le ‘congrès de paix’ de 1435 où des représentants du roi de France, Philippe le Bel, d'Henri VI d'Angleterre, du pape et du concile de |
| |
| |
| troffen. Nieuw in de benadering van de verschillende sprekers/auteurs is dat ze loskomen van de loutere resultaten (tekstverdragen) van het diplomatieke overleg maar ook oog hebben voor de voorbereidingen, de medespelers, de verbanden tussen opeenvolgende onderhandelingen, enz. (L.V.) |
Constance se rencontrèrent. L'approche des divers locuteurs/auteurs est tout à fait neuve: ils se détachent des seuls résultats (textes des traités) de la concertation diplomatique pour s'intéresser aussi aux préparations, aux protagonistes, aux relations entre les tractations successives, etc. (L.V.) |
| |
S. Curveiller et Cl. Seillier (éd.), ‘Archéologie du littoral Manche-Mer-du-Nord, I: des origines à l'époque gallo-romaine: actes du ler colloque archéologique de Calais 1997’, in: Bulletin historique et artistique du Calaisis ‘Les amis du Vieux Calais’, no 160-162 (1998). - 111 p.
| Hier zijn de referaten bijeengebracht van het archeologisch colloquium over de kust en de kustvlakte dat in 1997 in Calais (Musée des beaux-arts et de la dentelle) werd gehouden. De meeste sprekers grepen deze gelegenheid aan om een synthese te brengen vanuit hun specialiteit: de geschiedenis van de vorming van de kustvlakte (J. Sommé), de prehistorie met ook aandacht voor bijzondere sites zoals de megalithische monumenten in de streek van Boulogne (G. Fosse), de Keltische handelswereld op basis van muntcirculatie (P. Leclercq), een overzicht van de historiografie over de Gallo-Romeinse periode met aanzetten tot nieuw onderzoek (R. Delmaire). Anderen brachten daarentegen verslag uit van hun detailonderzoek. Zo is er een bijzonder kritisch referaat van K. Hemelsoen over de Gallo-Romeinse periode in de streek tussen IJzer en Vlaamse heuvels, toegespitst op de streek van Cassel. (L.V.) |
La présente publication rassemble les communications au colloque archéologique consacré au littoral et à la plaine côtière, qui s'est tenu en 1997 à Calais au Musée des beauxarts et de la dentelle. La plupart des intervenants ont saisi cette occasion pour présenter une synthèse de leur spécialité: l'histoire de la formation de la plaine maritime (J. Sommé), la préhistoire ainsi que des sites prestigieux comme les monuments mégalithiques de la région de Boulogne (G. Fosse), le monde commercial celtique à partir de la circulation monétaire (P. Leclercq), un survol de l'historiographie de la période gallo-romaine avec des incitations à de nouvelles recherches (R. Delmaire). D'autres présentèrent par contre un compte rendu de leurs recherches de détail. Ainsi une communication particulièrement critique de K. Hemelsoen sur la période gallo-romaine dans la région comprise entre Ypres et les monts de Flandre, tout particulièrement dans la région de Cassel. (L.V.) |
| |
| |
| |
S. Dauchy, J.-M. Cauchies et J.-P. Verschaeve (textes réunis et présentés par), Droit et monde rural: le droit rural et son impact en milieu urbain: actes des Journées internationales tenues à Lierre du 21 au 24 mai 1998. - Lille: Centre d'Histoire Judiciaire, 1999. - 100 p. - ISBN 2-910114-03-1
| Rechtshistorici uit Nederland, België en Noord-Frankrijk vinden elkaar binnen de ‘Société d'Histoire du Droit et des Institutions des pays flamands, picards et wallons’. Deze bundel bevat de 7 referaten van hun meest recente ontmoetingsdag die in het teken stond van de uitwisseling tussen stad en platteland. De algemene invalshoek was de groeiende symbiose tussen stad en platteland vanaf de Middeleeuwen tot nu, als gevolg van een toenemende invloed van de centrale overheid. Slechts één referaat ging uitsluitend over een Noord-Frans thema: Sylvaine Cayet heeft het over de belangenverdediging van de boeren door de ‘Société d'agriculture, des sciences et des arts de Douai’, gesticht kort na de Franse Revolutie. (L.V.) |
Des historiens du droit des Pays-Bas, de la Belgique et du nord de la France se retrouvent au sein de la ‘Société d'Histoire du Droit et des Institutions des pays flamands, picards et wallons’. Le présent recueil rassemble sept communications de leur dernière journée de rencontre, placée sous le signe de l'interaction entre ville et campagne. L'angle de vue commun était la symbiose croissante entre ville et campagne du Moyen Age à nos jours, conséquence de l'influence croissante du pouvoir central. Une seule communication se consacrait exclusivement à un thème du nord de la France: Sylvaine Cayet traitait de la défense des intérêts des fermiers par la ‘Société d'agriculture, des sciences et des arts de Douai’, créée au lendemain de la Révolution française. (L.V.) |
| |
V. Deldreve et E. Goulliart, Marins pêcheurs du Nord-Pas-de-Calais. - Béthune: Musée d'Ethnologie régionale, [1999]. - 166 p.: ill. - (Documents d'Ethnografie régionale du Nord-Pas-de-Calais, no 11). - ISSN 1147-498X
| De reeks publicaties van het Musée d'Ethnologie régionale in Bethune over de meest diverse aspecten van de volkscultuur in Noord-Frankrijk is van een dusdanige kwaliteit dat elk nieuw deeltje automatisch hoge verwachtingen wekt. Dit boekje over het vissersleven is opnieuw bijzonder |
La collection publiée par le Musée d'Ethnologie régionale de Béthune sur divers aspects de la culture populaire dans le nord de la France est d'une telle qualité que chaque opuscule suscite automatiquement de grandes attentes. Ce petit livre consacré à la vie des pêcheurs est à |
| |
| |
| geslaagd. Zoals steeds werd een deskundige terzake aangesproken; Valérie Deldrève doceert sociologie aan de Université de Lille I en verricht reeds tien jaar lang onderzoek naar de visserscultuur in de Noord-Franse havens. Haar teksten worden bijzonder uitvoerig ondersteund door het werk van de fotograaf Emmanuel Goulliart. Eerst is er een historisch luik over de IJslandvaart (1830-1938) vanuit Duinkerke (Dunkerque) en Grevelingen (Gravelines) en de haringvisserij vanuit Étaples en Boulogne. In een uitgebreid tweede luik wordt de wereld van de visserij vandaag onder de loep genomen: het leven aan boord, de verschillende technieken, de vangst zelf, de verkoop en de veiling, het prepareren en fileren. In het derde hoofdstuk staat de volkscultuur van de vissersgemeenschappen centraal: de opleiding met de typische uitwisseling van ervaringen en deskundigheid van vader op zoon, het leven aan wal van de vissersvrouwen, de religieuze leefwereld met ex voto's, zeewijdingen, processies en bedevaarten. Het boekje bevat een handige bibliografie en een glossarium in bijlage waarin de benaming van de verschillende vissoorten in gebruik bij vissers in Boulogne, Étaples en Wissant naast elkaar worden geplaatst. (L.V.) |
nouveau une particulière réussite. Comme toujours on a fait appel à une spécialiste en la matière: Valérie Deldrève enseigne la sociologie à l'Université de Lille I et mène depuis déjà dix ans des recherches sur la culture des marins des ports du nord de la France. Ses textes sont plus qu'abondamment illustrés de photographies d'Emmanuel Gouillart. Elle commence par un volet historique consacré à la pêche en Islande (1830-1938) depuis Dunkerque et Gravelines et la pêche au hareng à partir d'Étaples et de Boulogne. Un second volet très fourni examine de près le monde de la pêche actuel: la vie à bord, les diverses techniques, la prise elle-même, la vente au détail et la criée, la préparation et la découpe en filets. Le troisième chapitre s'articule autour de la culture populaire des communautés de pêcheurs: la formation avec le passage typique de l'expérience et des compétences de père en fils, la vie à terre des femmes de pêcheurs, le vécu religieux avec ses ex-voto, ses bénédictions de la mer, ses processions et ses pèlerinages. L'opuscule comporte en annexe une bibliographie pratique et un glossaire qui rassemble les noms des différentes sortes de poissons en usage chez les pêcheurs de Boulogne, d'Étaples et de Wissant. (L.V.) |
| |
G. Deregnaucourt (textes réunis par), Société et religion en France et aux Pays-Bas XVe-XIXe siècle: mélanges en l'honneur d'Alain Lottin. - Arras: Artois Presses Université, 2000. - 648 p. - ISBN 2-910663-48-5
| Het op rust gaan van Alain Lottin, één van de grote historici binnen de Noord-Franse academische wereld, ging gepaard met het aanbieden van |
A son départ à la retraite, Alain Lottin, un des grands historiens du monde académique du nord de la France, s'est vu offrir ce prestigieux et |
| |
| |
| deze prestigieuze en lijvige bundel historische opstellen. Meer dan 40 historici, ook uit België en Nederland, zorgden voor een bijdrage en brachten hulde aan het brede interesseveld en de grote eruditie van de gevierde. De behandelde onderwerpen situeren zich in de Nieuwe Tijd (16e-18e eeuw) en reiken veel verder dan het Franse Noorden. Gilles Deregnaucourt bracht ze in een vijftal rubrieken samen: vorst, machtigen en hun gebieden met bijdragen over Calais, Boulogne, en Rijsel (doorwerking van het Aenasverhaal binnen de Rijselse aristocratie); patrimonium en architectuur (onder meer over Rijsel en Atrecht (Arras)); geestelijkheid en kerkelijke instellingen (begijnen in Dowaai (Douai), abdij Cysoing); spiritualiteit en religieuze mentaliteit (stichting van Filips de Goede in collegiale kerk in Bethune); sociabiliteit en Verlichting (kerkelijke heropbouw door Charles de la Tour d'Auvergne, bisschop van Atrecht (Arras), 1802-1851; religieus leven in Montreuil-sur-Mer tijdens de revolutietijd). (L.V.) |
volumineux recueil de dissertations historiques. Plus de 40 historiens, également de Belgique et des Pays-Bas, y ont apporté leur contribution et ont rendu hommage au large champ d'intérêts et à la grande érudition de celui qu'ils fêtaient. Les sujets traités se situent aux Temps Modernes (XVIe-XVIIIe siècles) et débordent largement le nord de la France. Gilles Deregnaucourt les a regroupés en cinq rubriques: souverain, puissants et leurs territoires, avec des études consacrées à Calais, Boulogne et Lille (retentissement de l'histoire d'Énée au sein de l'aristocratie lilloise); patrimoine et architecture (concernant notamment Lille et Arras), clergé et institutions ecclésiastiques (béguines de Douai, abbaye de Cysoing); spiritualité et mentalité religieuse (fondation de Philippe le Bon dans la collégiale de Béthune); sociabilité et Lumières (rétablissement de l'Église par Charles de la Tour d'Auvergne, évêque d'Arras, 1802-1851; la vie religieuse à Montreuil-sur-Mer sous la Révolution). (L.V.) |
| |
A. Derolez, The autograph manuscript of the Liber Floridus: a key to the Encyclopedia of Lambert of Saint-Omer. - Turnhout: Brepols, 1998. - 210, 42 p. - (Corpus Christianorum: autographia medii aevi, 4). - ISBN 2 503 50792 (gebonden) - 2 503 50793 X (paperback)
| Het Liber Floridus is een geïllustreerde, encyclopedische compilatie en één van de merkwaardigste teksten uit de Middeleeuwen. De samensteller, Lambert van Sint-Omaars, was, net als zijn vader, kanunnik aan het Onze-Lieve-Vrouwekapittel in Sint-Omaars (Saint-Omer); lange tijd werd hij verward met de meer |
Le Liber Floridus est une compilation encyclopédique illustrée et l'un des textes médiévaux les plus remarquables. Son auteur, Lambert de Saint-Omer, était, tout comme son père, chanoine du chapitre de Notre-Dame à Saint-Omer; on l'a longtemps confondu avec son homonyme plus célèbre, abbé de |
| |
| |
| bekende, gelijknamige abt van de Sint-Bertijnsabdij aldaar. Lambert voltooide zijn encyclopedisch werk omstreeks 1120/21; het bevat een bloemlezing van meer dan 350 stukjes over onder meer aardrijkskunde, natuurwetenschappen, geschiedenis, recht en theologie en werd bijzonder fraai geïllustreerd. Van het Liber Floridus bleven talrijke kopieën bewaard, maar bij wijze van uitzondering ook het autografische (het eigenhandig door Lambert geschreven) handschrift. In deze studie onderwerpt Albert Derolez deze autograaf, overigens een bijzonder complex manuscript (Gent, Universiteitsbibliotheek, ms. 92), op een exemplarische wijze aan een codicologisch onderzoek: schriftuur, schrijfstof, boekstructuur, enz. Tevens wordt onderzocht welke bronnen Lambert in zijn bloemlezing heeft verwerkt. Deze studie is een bewerking van het proefschrift waarop Derolez in 1970 promoveerde. (L.V.) |
l'abbaye de Saint-Bertin (Saint-Omer). Lambert a mis la dernière main à son oeuvre encyclopédique vers 1120/21; elle rassemble une anthologie de plus de 350 articulets portant notamment sur la géographie, les sciences naturelles, l'histoire, le droit et la théologie, et bénéficie d'une illustration particulièrement soignée. On possède de nombreuses copies du Liber Floridus, mais aussi, et c'est exceptionnel, le manuscrit de la main même de Lambert. Dans cette étude, Albert Derolez soumet cet autographe, un manuscrit d'ailleurs particulièrement complexe (Gand, Bibliothèque universitaire, manuscrit 92) à une recherche codicologique exemplaire: écriture, encre, structure du livre, etc. Il recherche également les sources utilisées par Lambert. Cette étude reprend en la remaniant la thèse présentée par Derolez en 1970. (L.V.) |
| |
Ph. Despriet, Frans-Vlaanderen verloren. Een beeldverslag van de Franse veroveringen 1635-1677. - Kortrijk: bij de auteur, 2000. - 256 p.: ill.
| Deze verzorgde publicatie is eigenlijk de heruitgave van het boek ‘Les Conquêtes du Roi’ dat samengesteld werd door ridder de Beaulieu le Donjon, beter bekend als Sébastien de Pontault en opgedragen was aan Lodewijk XIV. De auteur was maarschalk en eerste ingenieur van de Franse koning. Het boek bevat een tweehondertal tekeningen, plannen en kaarten van gebieden die al door de koning veroverd werden én van andere die de koning nog op zijn verlanglijstje had staan, maar die nog niet gerealiseerd waren. De originele |
Cette publication soignée est en fait une réédition de l'ouvrage ‘Les Conquêtes du Roi’ composé par le chevalier de Beaulieu le Donjon, plus connu sous le nom de Sébastien de Pontault, et dédicacé à Louis XIV. L'auteur était maréchal et premier ingénieur du roi de France. L'ouvrage comprend quelque deux cents dessins, plans et cartes des territoires déjà conquis par le roi et d'autres dont le roi envisageait la conquête. La version originale a été réalisée entre 1659 et 1667. Ph. Despriet assortit cette réédition d'une ample introduction. (D.v.A.) |
| |
| |
| versie van het boek kwam tot stand tussen 1659 en 1667. Ph. Despriet voorziet deze heruitgave van een uitgebreide inleiding. (D.v.A.) |
| |
M. Dubar et J.-M. Moura (textes réunis par), Le Nord, Latitudes imaginaire. - Lille: Université Charles-De-Gaulle, 2000. - 490 p. - (Collection UL3 travaux et recherches). ISBN 2-84467-022-9
| Deze publicatie bevat de akten van het 29e congres van de Société française de littérature générale et comparée. In meer dan 40 artikelen wordt de literatuur en de cultuur van het Noorden belicht. Met het Noorden wordt een ruim gebied bedoeld waartoe ook Scandinavië, Finland, Rusland, België, Noord-Frankrijk en Picardië behoren. Veel aandacht gaat uit naar de wisselwerking tussen het noorden en andere streken. Deze bundel bevat o.a. een bijdrage van Jacques Landrecies over ‘L'invention du Nord dans les lettres picardes’; van Paul Renard over ‘Littérature et région’ en van Jozef Deleu over het tijdschrift ‘Septentrion. Arts, lettres et culture de Flandre et des Pays-Bas’. (D.v.A.) |
Cette publication comprend les actes du vingt-neuvième congrès de la Société française de littérature générale et comparée. Plus de quarante articles y traitent de la littérature et de la culture du Nord, le terme Nord désignant un vaste territoire qui comprend également la Scandinavie, la Finlande, la Russie, la Belgique et la Picardie. L'intérêt y porte tout particulièrement sur l'interaction entre ce Nord et les autres contrées. Ce recueil contient notamment un article de Jacques Landrecies sur ‘L'invention du Nord dans les lettres picardes’, de Paul Renard sur ‘Littérature et région’ et de Jozef Deleu sur la revue ‘Septentrion. Arts, lettres et culture de Flandre et des Pays-Bas’. (D.v.A.) |
| |
G. Dumont (éd.), Sur les traces d'Antoine Delfosse, mineur de 1768 à 1823: enquête sur le premier temps de l'industrie minière dans le Nord de la France. - Lewarde: Centre historique minier, 1999. - 165 p.: ill. - (Mémoires de Gaillette, 5).
| Het ‘Centre historique minier in Lewarde’ zette van december 1999 tot juni 2000 een grote tentoonstelling op over de Noord-Franse steenkoolindustrie: ‘Les trois âges de la mine’. Dit mooi uitgegeven |
Le ‘Centre historique minier de Lewarde’ a organisé de décembre 1999 à juin 2000 une grande exposition sur l'industrie houillère du nord de la France: ‘Les trois âges de la mine’. Cette belle publication, qui |
| |
| |
| boek, dat de expositie ondersteunde, heeft twee grote verdiensten. In de eerste plaats wordt hier stilgestaan bij de dikwijls vergeten begintijd van de mijnexploitatie in het Noord-Franse bekken. Daarnaast wordt deze pionierstijd belicht vanuit een persoonlijk verhaal. Hier wordt immers het levensverhaal gebracht van de mijnwerker Antoine Delfosse uit Anchin, die op 7-jarige leeftijd afdaalde in de mijnen en dit 36 jaar volhield. Een bibliografie en een nuttig glossarium met technische termen sluiten dit boek af. (L.V.) |
servait de support à l'exposition, a deux grands mérites. Tout d'abord, on s'y intéresse aux débuts souvent oubliés de l'exploitation minière dans le bassin houiller du nord de la France. Mieux, ce temps des pionniers est mis en lumière grâce à un récit personnel. L'ouvrage publie en effet le récit de sa vie par le mineur anchinois Antoine Delfosse, galibot dès l'âge de sept ans et mineur 36 ans durant. Une bibliographie et un utile glossaire des termes techniques complètent l'ouvrage. (L.V.) |
| |
G. Dupas, Le clergé, les couvents et leurs biens dans la châtellenie de Bourbourg, avant la Révolution. - [S.I.]: Galaad, 2000. - 57 p.: ill. - ISBN 2-9514569-0-5
| In dit bescheiden boekje brengt Georges Dupas de kerkelijke instellingen in de stad en kasselrij Broekburg vóór de Franse Revolutie in kaart. Hij licht de geschiedenis van de verschillende instellingen fragmentarisch toe en heeft vooral oog voor hun onroerend patrimonium. Achtereenvolgens komen aan de orde: de kerk van Broekburg (Bourbourg), de kloosters intra-muros (de abdij van reguliere kanunnikessen en de kloosters van de zwartzusters, de penitenten en de kapucijnen), de stichtingen in de kasselrij (de cisterciënzerinnenabdij Ravensberg en het Willemijnenklooster) en het bezit van andere abdijen en kloosters binnen het gebied van Broekburg (Bourbourg) (Clairmarais, Sint-Bertijns, proosdij van Watten, enz.). (L.V.) |
Dans ce modeste opuscule, Georges Dupas présente les institutions ecclésiastiques de la ville et de la châtellenie de Bourbourg avant la Révolution française. Il apporte des informations fragmentaires sur les diverses institutions et s'intéresse surtout à leur patrimoine immobilier. Il aborde successivement: l'église de Bourbourg, les monastères et couvents intra-muros (l'abbaye des chanoines régulières et les couvents de soeurs noires, les pénitents et les capucins), les fondations au sein de la châtellenie (l'abbaye cistercienne du Ravensberg et le couvent des Willemines) et les propriétés des autres abbayes et couvents sur le territoire de Bourbourg (Clairmarais, Saint-Bertin, prieuré de Watten, etc.). (L.V.) |
| |
O. Hardy-Hémery e.a. (textes de), Usinor Trith. - [S.I.]: Centre Régional de la Photographie Nord- | |
| |
Pas-de-Calais, [2000]. - 95 p.: ill. - ISBN 2-904538-65-8
| Usinor, de Union sidérurgique du Nord de la France, ontstond in 1948 uit de fusie van een aantal staalfabrieken in het Franse Noorden. Het bedrijf kende in de jaren zestig haar hoogtepunt: in 1962 was de Duinkerkse staalfabriek toegetreden en in 1965 was Usinor goed voor één vijfde van de staalproductie in Frankrijk. Tien jaar later trad het verval in en dit betekende het einde van de grote vestigingen in Denain en Valencijn (Valenciennes). Tijdens de afbraakwerken van de ‘usine de Valenciennes’, eigenlijk op het grondgebied van Trith-Saint-Léger, stootten arbeiders middenin de chaos op een verzameling foto's die de naoorlogse geschiedenis van de fabriek documenteert. Ze werd toevertrouwd aan het Centre Régional de la Photographie; in dit mooie boek worden ze voor het eerst aan een ruimer publiek getoond. Twee portfolio's worden afgewisseld met 6 achtergrondartikelen. Het brede kader wordt geschetst door Odette Hardy-Hémery, hoogleraar hedendaagse geschiedenis (Lille III) die de bedrijfsgeschiedenis van Usinor plaatst binnen een algemeen economisch kader. De foto's zelf geven een ‘intiem’ beeld van de veelzijdigheid van de fabriek Usinor-Trith: machines, transportmiddelen maar vooral mensen. (L.V.) |
Usinor, l'Union sidérurgique du nord de la France, est né en 1948 de la fusion d'un certain nombre d'usines sidérurgiques du nord de la France. L'entreprise connut sa période faste au cours des années soixante: en 1965, l'usine sidérurgique de Dunkerque avait adhéré au groupe et en 1965 Usinor assurait le cinquième de la production française d'acier. Dix ans plus tard le déclin s'amorçait, ce qui entraîna la fermeture des grandes implantations de Denain et de Valenciennes. Au cours des travaux de démolition de l' ‘usine de Valenciennes’, située en fait sur le territoire de Trith-Saint-Léger, au milieu du chaos, les ouvriers tombèrent sur une collection de photos qui documentaient l'histoire de l'usine depuis la guerre. Elle fut confiée au Centre régional de la photographie; ce bel ouvrage la présente pour la première fois au grand public. Deux portfolios alternent avec 6 articles de fond. Odette Hardy-Hémery, professeur d'histoire contemporaine à l'université de Lille III, brosse le cadre d'ensemble, situant l'histoire d'Usinor dans un cadre économique général. Les photos elles-mêmes donnent une image ‘intime’ de la diversité de l'usine d'Usinor-Trith: les machines, les moyens de transport mais surtout les hommes. (L.V.) |
| |
J. van Heesch, De muntcirculatie tijdens de Romeinse tijd in het Noordwesten van Gallia Belgica: de civitates van de Nerviërs en de Menapiërs (ca. 50 v.C.-450 n.C.). - Brussel: Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, 1998. - 353 p. - (Monografie van Nationale Archeologie, 11).
| |
| |
| Dit boek biedt een inventaris van de antieke munten gevonden in het gebied (of liever: de civitates) van de Nerviërs en de Menapiërs; voor een groot deel is dit het huidige Noord-Frankrijk. Het is een bijzonder ambitieus project dat vorm kreeg in het proefschrift van Johan van Heesch, verbonden aan het Penningkabinet van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel en docent numismatiek aan de Université catholique de Louvain (Louvain-la-Neuve). Het basismateriaal is verzameld in een inventaris van alle vondsten (pp. 213-242); ze worden beschreven in hun archeologisch kader en met de kenmerken van de munten (aantal, soort metaal, enz.). Er kon uitgebreid geput worden uit de ‘Carte archéologique de la Gaulle’ voor de departementen Nord (1994) en Pas-de-Calais (1996). Op basis van deze inventaris beschrijft Van Heesch de muntcirculatie in de streek; hij maakt onderscheid tussen drie grote perioden (50-68/69; 68/69-midden 3e eeuw; midden 3e eeuw-midden 4e eeuw). Dit boek staat model voor gelijkaardig onderzoek voor andere regio's. (L.V.) |
Cet ouvrage offre un inventaire des monnaies antiques trouvées sur le territoire (ou pour mieux dire: les civitates) des Nerviens et des Ménapiens, lequel correspond en grande partie à l'actuel nord de la France. Il s'agit d'un projet extrêmement ambitieux qui a pris forme dans la thèse de Johan van Heesch, attaché au Cabinet des monnaies et médailles de la Bibliothèque royale de Bruxelles et professeur de numismatique à l'Université catholique de Louvain (Louvain-la-Neuve). Le matériau de base est rassemblé dans un inventaire de toutes les trouvailles (pp. 213-242); elles sont décrites dans leur cadre archéologique et avec les caractéristiques des monnaies (nombre, type de métal, etc.). L'auteur a pu abondamment puiser dans la ‘Carte archéologique de la Gaule’, pour les départements du Nord (1994) et du Pas-de-Calais (1996). A partir de cet inventaire, Van Heesch décrit la circulation monétaire dans la région; il distingue trois grandes périodes (50-68/69; 68/69-milieu du IIIe siècle; milieu du IIIe siècle-milieu du IVe siècle). L'ouvrage est un modèle à suivre pour une recherche comparable dans d'autres régions. (L.V.) |
| |
Histoire et archéologie du Pas-de-Calais: bulletin de la Commission départementale d'histoire et d'archéologie du Pas-de-Calais, 17 (1999). - Arras: Commission départementale... Pas-de-Calais, 2000. - 127 p.: ill. - ISSN 0758-2722
| Deze jaargang telt 7 artikelen over archeologie en geschiedenis van het departement Pas-de-Calais, van de Bronstijd tot de huidige landbouwproblematiek. Het archeologisch onderzoek van het kasteel van de graven van Sint-Pol in Frévent |
La présente livraison compte 7 articles sur l'archéologie et l'histoire du département du Pas-de-Calais, de l'époque du bronze aux problèmes agricoles actuels. Les fouilles archéologiques au château des comtes de Saint-Pol à Frévent ont |
| |
| |
| leverde op de valreep (1994) nog een verrassende muntvondst op; 289 munten in een kruik verborgen in een geheime schuilplaats. De munten dateren van de 14e eeuw tot het eerste kwart van de 16e eeuw en werden wellicht in veiligheid gebracht ten tijde van de grensoorlogen tussen de Franse vorst Frans I en Karel V. In een gedetailleerde en fotografisch gedocumenteerde lijst worden alle munten besproken (pp. 38-46). Marie-Laure Legay onderzoekt de machtsbasis van de provinciale staten van Artesië in de 18e eeuw. De algemene opinie dat de macht van de Statenvergaderingen op het einde van het Ancien Régime volledig was uitgehold, wordt hier resoluut ontkracht. De provinciale staten van Artesië beschikten over ruime bevoegdheden en vormden een belangrijke bouwsteen in de opbouw van de moderne staat in de 18e eeuw. De betekenis van de staten lag onder meer op het vlak van de openbare werken (steenwegen, waterwegen), de nijverheid (manufacturen), fiscaliteit, rechtspraak en bestuur. De staten bevoogdden de landelijke gemeenschappen en controleerden de politieke en financiële handel en wandel van de Artesische steden. Het artikel van Marc Loison is al evenzeer een correctie op een gangbare opinie. Op het einde van de 19e eeuw neemt de scholingsgraad van de bevolking afterwijl de alfabetiseringsgraad stijgt. De auteur stelt zich tot doel deze paradox op te lossen. Hij bevestigt de monopoliepositie van de dorpsschool in landelijke gebieden maar betwijfelt op basis van kritisch bronnenonderzoek de cijfers die door historici betreffende de alfabetisering worden aangereikt. Zoals elke jaargang wordt ook deze afgesloten met een kroniek met de verslagen van |
encore livré in extremis (1994) une surprenante trouvaille monétaire, 289 monnaies dans une cruche dissimulée dans une cache secrète. Les monnaies vont du XIVe siècle au premier quart du XVIe et ont peutêtre été mises en sécurité au cours des guerres frontalières entre le souverain français François 1er et Charles Quint. A partir d'une liste détaillée et illustrée de photos, toutes les monnaies font l'objet d'un commentaire (pp. 38-46). Marie-Laure Legay étudie les fondements du pouvoir des États provinciaux d'Artois au XVIIIe siècle. Elle infirme résolument l'opinion commune selon laquelle le pouvoir des assemblées d' État aurait été vidé de toute substance à la fin de l'Ancien Régime. Les États provinciaux d'Artois disposaient de larges compétences et constituèrent l'un des principaux moellons de la mise en oeuvre de l'État moderne au XVIIIe siècle. L'importance des États s'exprimait notamment sur le plan des travaux publics (chemins empierrés, voies d'eau), de l'industrie (manufactures), de la fiscalité, de la justice et de l'administration. Les États mandataient les communautés territoriales et contrôlaient les acitivités politiques et financières des villes artésiennes. L'article de Marc Loison corrige lui aussi une opinion courante. A la fin du XIXe siècle, le taux de scolarisation baisse tandis que le taux d'alphabétisation augmente. L'auteur se propose de résoudre ce paradoxe. Il confirme la situation de monopole de l'école du village dans les régions rurales mais conteste, à partir d'une étude critique
des sources, les taux d'alphabétisation avancés par les historiens. Comme chaque livraison, celle-ci aussi se clôt sur une chronique des comptes rendus des réunions de la |
| |
| |
| de commissievergaderingen en een jaaroverzicht betreffende het onroerend erfgoed, het archeologisch onderzoek, en de archieven en musea in het departement. (L.V.) |
commission et sur un rapport annuel portant sur le patrimoine immobilier, les fouilles archéologiques, les archives et les musées du département. (L.V.) |
| |
M.C. Howell, The marriage exchange: property, social place and gender in cities of the Low Countries, 1300-1550. - Chicago: University of Chicago Press, 1998. - XV, 278 p.: ill. - ISBN 0-226-35516-0
| Martha Howell is een Amerikaanse historica die al jaren onderzoek verricht naar de economische en sociale geschiedenis van Dowaai (Douai) (late Middeleeuwen-16e eeuw). Dit geldt ook voor haar jongste boek alhoewel de algemeen gestelde titel dit enigszins verhult. Aan de hand van duizenden bronnen uit de privé-rechterlijke sfeer (testamenten, wezenregisters, staten van goed) onderzoekt zij de regelgeving inzake bezitsverhoudingen, bezitsverdelingen en huwelijksrelaties in Dowaai (Douai) in de overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijd. Huwelijk was één van de belangrijkste middelen voor de overdracht van bezit tussen generaties. Daarbij stelt Howell een geleidelijke verschuiving van gewoonterecht naar geschreven (Romeins) recht vast. Concreet wil dat zeggen dat de belangen van de weduwe werden afgeschermd tegenover het allesoverheersende erfrecht van de kinderen. In het laatste hoofdstuk, waarin zij deze evolutie vergelijkt met die in tal van andere Europese steden, geeft zij aan hoe Dowaai (Douai) en andere steden in Noordwest-Europa op dat vlak behoudend waren. Een moeilijk leesbaar boek met toch ook veel concrete informatie over het leven in een Noord-Franse stad op |
Martha Howell est une historienne américaine qui étudie depuis des années l'histoire économique et sociale de Douai (de la fin du Moyen Age au XVIe siècle). C'est également le cas de son dernier ouvrage, bien que le titre d'allure très générale soit quelque peu trompeur. A partir de milliers de sources de la sphère du droit privé (testaments, registres d'orphelins, états de biens) elle étudie la législation en matière de relations de propriété, de partages de biens et de relations matrimoniales à Douai au cours du passage du Moyen Age aux Temps Modernes. Le mariage était l'une des procédures les plus importantes pour la transmission de biens entre générations. Au cours de son étude, Howell constate un glissement progressif du droit coutumier au droit écrit (romain). Cela signifie concrètement que les droits de la veuve sont protégés contre la suprématie absolue du droit des enfants à l'héritage. Dans le dernier chapitre, où elle compare cette évolution avec celle de nombre d'autres villes européennes, elle montre à quel point Douai et d'autres villes européennes étaient conservatrices sur ce plan. D'une lecture difficile, l'ouvrage regorge d'informations concrètes sur la vie dans une ville du nord de la France à la fin du Moyen Age. (L.V.) |
| |
| |
| het einde van de Middeleeuwen. (L.V.) |
| |
A. Lefebvre, Histoire d'un fleuve l'Escaut, 400 kms de villes et de traditions. - Cambrai: Nord Patrimoine Éditions, 2000. - 253 p.
| In dit boek wordt de geschiedenis van een rivier en een stroombekken verteld vanaf de Gallo-Romeinse periode tot vandaag. Burchten, abdijen en steden verrezen langs de Schelde die wel in Frankrijk ontspringt, maar in wezen de rivier blijft van de oude Nederlanden. Het boek gaat in op de Schelde als religieuze en politieke grens, als geleider van missionering, vervoerder van bouwsteen, en schetst het wel en wee van schippers, sluiswachters en handelaren die van de rivier moesten leven. Het ingrijpen van de mens in de stroomloop, de economische bloei en industriële omwenteling langs de oevers van de rivier komen eveneens aan bod. Er wordt weinig aandacht besteed aan de Schelde op Nederlands grondgebied. Deze uitgave bevat vele illustraties, waarvan enkele in kleurendruk. (L.D.) |
Cet ouvrage narre l'histoire d'un fleuve et de son bassin de la période gallo-romaine à nos jours. Forteresses, abbayes et villes surgirent le long d'un Escaut qui a bien sa source en France mais reste fondamentalement un fleuve des anciens Pays-Bas. L'ouvrage étudie l'Escaut en tant que frontière religieuse et politique, comme couloir de pénétration missionnaire, comme transport de pierre à bâtir, et raconte les heurs et malheurs des mariniers, éclusiers et marchands qui devaient vivre du fleuve. Il aborde également les manipulations humaines de son cours, l'essor et la débâcle économique de l'industrie qui s'y était fixée. Il ne s'intéresse guère à l'Escaut néerlandais. |
| |
Cette publication bénéficie de nombreuses illustrations, dont quelques-unes en couleur. (L.D.) |
| |
A. Lottin, Étre et croire à Lille et en Flandre, XVIe-XVIIIe siècle: recueil d'études. - Arras: Artois Presses Université, 2000. - 546 p.: ill. - ISBN 2-910663-46-9
| Deze bundel bevat 24 bijdragen van de historicus Alain Lottin (Saint-Martin-Boulogne, o1935), gebundeld naar aanleiding van zijn pensionering. Lottin was meer dan dertig jaar lang één van de drijvende krachten van het departement geschiedenis van de Université Charles de Gaulle (Lille III) en de grote ijveraar voor de oprichting van de Université d'Artois. Van 1992 tot |
Ce recueil rassemble 24 articles de l'historien Alain Lottin (Saint-Martin - Boulogne, o1935), à l'occasion de son départ en retraite. Lottin fut plus de trente ans durant l'une des figures de proue du département histoire de l'Université Charles de Gaulle (Lille III) et un fervent promoteur de la fondation de l'Université d'Artois. De 1992 à 2000, il fut du reste président de cette nouvelle |
| |
| |
| 2000 was hij trouwens ‘président’ van deze nieuwe universiteit. Lottin is vooral bekend door zijn grote boeken Chavatte ouvrier lillois (1979, Flammarion) en Lille, citadelle de la Contre-Réforme (Éditons des Beffrois-Westhoek, 1984). De artikelen in deze bundel sluiten daar nauw bij aan en werden door Pierre Deyon in 4 thema's bij elkaar gebracht: geboorte, liefde en sterven; Rijsel, inwoners en bestuurders; religieuze conflicten; opleiding en omkadering van het religieuze volk. Het betreft zowel detailstudies, verschenen in lokale tijdschriften (‘Le prêche de Bondues (1566)’), als meer academische stukken zoals zijn bijdrage tot de colloquiumbundel ‘La religion populaire’ van 1977. Alle bijdragen hebben betrekking op de Franse Nederlanden in de Nieuwe Tijd (16e-18e eeuw). (L.V.) |
université. Lottin est surtout connu pour ses grands ouvrages Chavatte ouvrier lillois (1979, Flammarion) et Lille, citadelle de la Contre-Réforme (Éditions des Beffrois-Westhoek, 1984). Les articles de ce recueil se rattachent étroitement à ces thèmes. Pierre Deyon les a regroupés sous quatre thèmes: naissance, amour et mort; Lille, habitants et dirigeants; conflits religieux; formation et encadrement du peuple religieux. Il s'agit aussi bien d'études de détail parues dans des revues locales (‘Le prêche de Bondues’ (1566)) que d'articles plus académiques comme celui publié dans les actes du colloque sur ‘La religion populaire’ en 1977. Tous les articles concernent les Pays-Bas français au cours des Temps Modernes (XVIe-XVIIIe siècle). (L.V.) |
| |
Philippe Marchand (coordonné par), Lille d'un millénaire à l'autre. - Paris: Fayard, 1999. - 219 p.: ill. - ISBN 2-213-60456-8
| Het millenniumgebeuren inspireerde ook de uitgevers van historische stadsmonografieën en dit leverde voor Rijsel een bijzonder fraai boek op in groot formaat. De samensteller, de historicus Philippe Marchand, omringde zich met vier collegae van de Université Charles de Gaulle-Lille III (de historici Stéphane Lebecq, Philippe Guignet en Félix-Paul Codaccioni, en de geograaf Federico Cuñat) en met de archeologe Catherine Monnet, ‘conservateur du patrimoine’. Dit resulteerde in een evenwichtig boek met 7 hoofdstukken: ‘L'isle avant Lille’ waarin de recente bevindingen van de stadsarcheologie voluit tot hun recht komen: de Middeleeuwen, de Nieuwe Tijd, de revolutietijd, de |
Le changement de millénaire a également inspiré les éditeurs de monographies urbaines, ce qui nous a valu pour Lille un très bel ouvrage de grand format. Son maître d'oeuvre, l'historien Philippe Marchand, s'est assuré le concours de quatre collègues de l'Université Charles de Gaulle-Lille III (les historiens Stéphane Lebecq, Philippe Guignet et Félix-Paul Codaccioni, et le géographe Federico Cuñat) et de l'archéologue Catherine Monnet, conservateur du patrimoine. Il en est résulté un ouvrage équilibré comportant sept chapitres: ‘L'isle avant Lille’ où les récentes découvertes d'archéologie urbaine reçoivent toute la place qui leur revient, le Moyen Age, les Temps Modernes, l'époque de la Révolu- |
| |
| |
| 19e eeuw, de twee wereldoorlogen en het interbellum, en ten slotte de hedendaagse tijd. Dit boek vertoont alle kenmerken die van een frisse, eigentijdse stadsgeschiedenis mogen worden verwacht: vlot lopende teksten, een wetenschappelijke benadering, origineel en voortreffelijk geïllustreerd, gelardeerd met talrijke gevarieerde kaderartikels (de eerste geschreven bron over Rijsel (1066), de belangrijkste patriciërsfamilies in de Middeleeuwen, het reliëfplan van 1743, Robert Salengro, enz.). Het sluit af met een uiterst selectieve bibliografie, een wat uitvoeriger chronologie en een kaderartikel van Serge Frémeaux over de Rijselse archieven. (L.V.) |
tion, le XIXe siècle, les deux guerres mondiales et l'entre-deux-guerres, et enfin la période contemporaine. Cet ouvrage présente toutes les caractéristiques que l'on peut attendre d'une histoire urbaine de notre temps: textes d'une lecture aisée, approche scientifique, illustration originale et de qualité exceptionnelle, profusion d'encadrés variés (la première source écrite de Lille (1066), les principales familles patriciennes du Moyen Age, le plan-relief de 1743, Robert Salengro, etc.). L'ouvrage s'achève sur une bibliographie extrêmement sélective, une chronologie un peu plus détaillée et un articlecadre de Serge Frémeaux sur les archives de Lille. (L.V.) |
| |
Mélanges: tome I (2000), tome II (2000). -Lille, Maison Saint-Exupéry. - ill.
| Maison Saint-Exupéry is een culturele vereniging uit Rijsel. Ze werd in 1970 opgericht door de toenmalige parochiepriester Marcel Debyser met de bedoeling van een vroegere parochiezaal in het centrum van de stad, een echt cultureel centrum te maken dat open staat voor iedereen. In het eerste jaarboek wil men een beeld geven van de activiteiten van het afgelopen jaar. In dit nummer worden zestien bijdragen verzameld die handelen over thema's die altijd al de bijzondere aandacht van de Maison Saint-Exupéry gehad hebben. Literatuur is daar een van de belangrijkste van. Het tweede nummer van Mélanges gaat over de ‘vervrouwelijking van het onderwijs’, dit naar aanlei-ding van de tentoonstelling ‘Une histoire de femmes’ die in 2000 op initiatief van het Maison Saint-Exupéry |
La Maison Saint-Exupéry est une association culturelle lilloise. Elle fut fondée en 1970 par le curé de l'époque Marcel Debyser dans le but de transformer une ancienne salle paroissiale du coeur de la ville en un véritable centre culturel ouvert à chacun. Les premières annales présentent les activités de l'année écoulée. Elles rassemblent seize articles qui traitent de thèmes particulièrement chers à la Maison Saint-Exupéry. La littérature est l'un des principaux. ‘La féminisation de l'enseignement’ a été choisi pour thème central du deuxième numéro de Mélanges, ceci en raison de l'exposition ‘Une histoire de femmes’ organisée en 2000 par l'Institut national de la recherche pédagogique et acceuillie par Lille à l'initiative de la Maison Saint-Exupéry. (D.v.A.) |
| |
| |
| in Rijsel werd georganiseerd. (D.v.A.) |
| |
H. Melin, Le patrimoine industriel dans le bassin minier Nord-Pas-de-Calais. - Lille: Institut Fédératif de Recherche sur les Économies et les Sociétés Industrielles, 1999. - 29 p.: ill. - (Études, no 5, avril 1999). - ISBN 2-911-975-05-7
| Het industriële erfgoed in het steenkoolbekken van de departementen Nord en Pas-de-Calais is indrukwekkend. Op het vlak van de conservatie en vooral de valorisatie van dit patrimonium dient nog veel te gebeuren. Ook bedrijfsarchieven en de verhalen van de betrokken behoren tot dit collectief geheugen waarmee zorgzaam moet worden omgesprongen. Op dit vlak ontbreekt het nogal eens aan een coherente aanpak. Het IFRESI, een instituut in de schoot van de Rijselse universiteit, zet zich daarvoor in met een onderzoeksprogramma ‘Études anthropologiques du Bassin Minier’ dat open staat voor onderwijsmensen, onderzoekers uit de mens- en sociale wetenschappen en alle geïnteresseerden. Dat resulteert onder meer in deze publicatie met een overzicht van de stand van zaken inzake het industrieel patrimonium (steenkoolnijverheid en de andere bedrijfstakken) en van de maatregelen die nodig zijn voor conservatie en valorisatie. In de bijlagen zit een uitvouwbare kaart met de situering van alle sites, een adressenlijst van de bestaande musea en beschermde sites (gebouwen, terrils en andere relicten). Een lijst van een tiental niet geslaagde museale projecten toont schrijnend de versnippering op dit domein aan. (L.V.) |
Le patrimoine industriel du bassin minier des départements du Nord et du Pas-de-Calais est impressionnant. Sur le plan de sa conservation et surtout de sa valorisation beaucoup reste à faire. Les archives d'entreprise et les récits de personnes concernées appartiennent à cette mémoire collective qu'il serait souhaitable de conserver avec soin. Sur ce plan, on peut assez souvent regretter un manque d'approche cohérente. L'IFRESI, une institution créée au sein de l'Université de Lille, s'y emploie à partir d'un programme de recherche intitulé ‘Études anthropologiques du Bassin Minier’; elle est ouverte aux enseignants, aux chercheurs en sciences humaines et sociales et à tous les intéressés. Elle a produit notamment la présente publication qui offre un panorama du patrimoine industriel (houille et autres branches industrielles) et des mesures nécessaires à sa conservation et à sa valorisation. Les annexes comportent une carte dépliable qui situe tous les sites, une liste d'adresses des musées existants et des sites classés (édifices, terrils et autres vestiges). Une liste de dix projets de musée avortés illustre cruellement la dispersion en la matière. (L.V.) |
| |
| |
| |
S. Nash, Between France and Flanders: Manuscript Illumination in Amiens. - London: The British Library and University of Toronto Press, 1999. - 421 p.: ill. - ISBN 0-7123-0485-1
| In de late Middeleeuwen waren de centra van de boekproductie en miniatuurkunst in Noordwest-Europa gesitueerd in Parijs en Vlaanderen (Brugge). In de 15e eeuw kwam ook in verschillende grote steden een eigen handschriftenproductie op gang, opgeroepen door de toenemende vraag van de lokale, kapitaalkrachtige burgerij op zoek naar getijdenboeken en literatuur. Tot nu toe bestond er geen studie van een regionaal productiecentrum; Amiens, in de 15e eeuw een belangrijk handelsknooppunt, is een eerste testcase. De auteur vertrekt van een grondige stijlstudie en stijlvergelijking, heeft oog voor de totale boekarcheologie, en linkt de handschriftenproductie aan een breed politiek, economisch en sociaal kader. Het grote probleem is de lokalisatie van verluchte handschriften in Amiens want geen enkel handschrift is gedocumenteerd door andere (geschreven) bronnen. Het definiëren van een ‘lokale stijl’ levert een corpus van 25 verluchte handschriften op die kunnen worden toegewezen aan ateliers in Amiens. De vroegste groep (1430-1450) houdt verband met het werk van de Meester van Raoul d'Ailly. De studie sluit af met een uitvoerige catalogus met beschrijving van 31 handschriften; slechts één wordt ter plaatse bewaard. Een verzorgde kleurenkatern (pp. 9-24) ondersteunt de tekst. (L.V.) |
Au Moyen Age tardif, les centres de production de livres et de miniatures de l'Europe du Nord-Ouest se situaient à Paris et en Flandre (Bruges). Au XVe siècle, diverses grandes villes se dotèrent également d'une production propre de manuscrits, impulsée par la demande croissante d'une bourgeoisie locale cossue à la recherche de livres d'heures et de littérature. Jusqu'à présent, il n'existait pas d'étude sur un centre de production régional; Amiens, important carrefour commercial au XVe siècle, est un premier testcase. L'auteur part d'une étude et d'une comparaison fouillées des styles, il n'ignore pas l'ensemble de l'archéologie du livre, et il place la production de manuscrits dans un large cadre politique, économique et social. Le grand problème est la localisation à Amiens de manuscrits enluminés car aucun manuscrit n'est documenté par d'autres sources (écrites). La définition d'un style local dégage un corpus de 25 manuscrits enluminés qui peuvent être attribués à des ateliers amiénois. Le groupe le plus ancien (1430-1450) se rattache à l'oeuvre du Maître de Raoul d'Ailly. L'étude s'achève sur un catalogue circonstancié qui décrit 31 manuscrits; sur place il n'en reste qu'un seul. Un feuillet en couleurs soigné (pp. 9-24) sert de support au texte. (L.V.) |
| |
Reconstructions en Picardie après 1918. - Paris: Éditions de la
| |
| |
Réunion des musées nationaux, 2000. - 312 p.: ill. ISBN 2-7118-4089-1
| Na de wapenstilstand in de herfst en de winter van 1918 werd het tijd voor het herstel van de geleden schade. Hoe zouden de huizen, dorpen en vooral de steden heropgebouwd worden? Wie zou deze belangrijke opdracht uitvoeren? Zou men alles herstellen in de staat zoals het voor de oorlog was, of zou men van de ‘tabula rasa’ die de oorlog had veroorzaakt, gebruik maken om iets nieuws te bouwen? In de Archives départementales de l'Aisne, het Musée national de la coopération Franco-Américaine de Blérancourt, de musea van Noyon en Soissons en de Office culturel d'Albert werden verschillende tentoonstellingen over deze problematiek gehouden. Bij deze gelegenheid werd een zeer verzorgde catalogus met een groot aantal unieke foto's uitgegeven. (D.v.A.) |
Après l'armistice de l'automne et de l'hiver 1918, il était temps de réparer les dégâts subis. Comment reconstruire les villages et surtout les villes? Qui s'acquitterait de cette tâche capitale? Allait-on tout reconstituer en l'état d'avant-guerre, ou profiterait-on de la table rase de la guerre pour faire du neuf? Aux Archives départementales de l'Aisne, au Musée national de la coopération franco-américaine de Blérancourt, aux musées de Noyon et de Soissons et à l'Office culturel d'Albert, on a organisé diverses expositions sur cette problématique. A cette occasion on a publié un catalogue très soigné illustré d'un grand nombre de photos. (D.v.A.) |
| |
Paul Renard (éd.), ‘Germaine Acremant’, in: Nord': revue de critique et de création littéraires du Nord/Pas-de-Calais. - Lille: Société de littérature du Nord, 2000. - No 35 (juin 2000). - 166 p. - ISBN 2-91385802-3; ISSN 0755-7884
| Schrijfster Germaine Acremant is vooral bekend door haar roman Ces dames aux chapeaux verts. Over haar leven en ander werk is bijzonder weinig bekend; de publicatie van een bundel herinneringen (Hier que j'aimais, Plon, 1980) kon daar weinig aan veranderen. Met dit themanum-mer willen Paul Renard en het literatuurtijdschrift Nord' deze leemte opvullen. In zeven korte bijdragen gaan verschillende auteurs in op haar |
L'écrivaine Germaine Acremant est surtout connue pour son roman Ces dames aux chapeaux verts. On n'en sait guère sur sa vie et le reste de son oeuvre; la publication d'un recueil de souvenirs (Hier que j'aimais, Plon, 1980) n'a guère changé cet état de choses. Grâce à ce numéro à thème, Paul Renard et la revue littéraire Nord' veulent combler cette lacune. En sept courts articles, les différents auteurs présentent sa vie et son oeuvre; ici aussi Ces dames aux |
| |
| |
| leven en werk; ook hier eist Ces dames aux chapeaux verts de meeste aandacht op. Renard wijst in zijn biografische schets op haar jeugdjaren in Sint-Omaars en op de vervreemding van haar geboortestad na de publicatie van ‘Ces dames’. Velen zagen in het conservatieve, kleinburgerlijke provinciestadje in de roman een portret van Sint-Omaars. Pas in 1964 werd dit goedgemaakt toen het stadsbestuur een plaquette aan haar geboortehuis onthulde. Het artikel ‘Flandre et Artois ou travail, famille, patrie’, opnieuw van Paul Renard, is onthullend over de ideologische situering van Acremant tijdens het interbellum. |
chapeaux verts se taille la part du lion. Dans son esquisse biographique, Renard évoque sa jeunesse à Saint-Omer et la désaffection entre sa ville natale et elle après la publication de ‘Ces dames’. Beaucoup virent dans la petite ville conservatrice et petite-bourgeoise du roman un portrait de Saint-Omer. On ne corrigea cette appréciation qu'en 1964 lors de la pose par la municipalité d'une plaquette sur sa maison natale. L'article ‘Flandre et Artois ou travail, famille, patrie’, à nouveau de Paul Renard, est révélateur de la position idéologique d'Acremant pendant l'entre-deux-guerres. |
| Ook de afleveringen 33 en 34 (1999) van dit tijdschrift zijn als themanummers opgevat: de romantiek met figuren als Sainte-Beuve, Lamartine en Marceline Desbordes-Valmore (Dowaai (Douai)), en de Noord-Franse dichter Pierre Dhainaut. (L.V.) |
Les livraisons 33 et 34 (1999) de cette revue sont également conçues comme des numéros à thème: le romantisme avec des personnages comme Sainte-Beuve, Lamartine et Marceline Desbordes-Valmore (Douai) et le poète du nord de la France, Pierre Dhainaut. (L.V.) |
| |
Revue du Nord: archéologie de la Picardie et du Nord de la France. - Tome 81 (1999), nr. 333. - Lille: Université Charles de Gaule - Lille 3, 2000. - 245 p.: ill. - ISSN 1166-486X
| Centraal in dit archeologienummer van de Revue du Nord staat een dossier waarin de resultaten van een jarenlange prospectie in de gemeenten Pitgam en Steene (Nord) worden medegedeeld en toegelicht. Beide plaatsen bevonden zich op het eindpunt van een Romeinse weg naar Cassel en waren in de Gallo-Romeinse periode levendige woonkernen, een vijftiental sites gericht op zoutwinning en handel. In afzonderlijke bijdragen wordt gehandeld over de topografie van |
Un dossier qui présente et étudie les résultats d'une prospection de plusieurs années dans les communes de Pitgam et de Steene (Nord) occupe le centre de ce numéro archéologique. Les deux localités se situaient au bout d'une voie romaine menant à Cassel et regroupaient des habitats prospères au cours de la période galloromaine; une quinzaine de sites s'adonnaient à la récolte du sel et au commerce. Différents articles traitent de la topographie de ces sites, de la céramique, de la récolte du sel, des |
| |
| |
| deze sites, keramiek, zoutwinning, amforen, munten en gebruiksvoorwerpen. Uit alle onderzoeksresulaten blijkt dat het hoogtepunt van deze bewoningsactiviteit in de tweede eeuw lag. Dit dossier wordt omkaderd door een aantal losse bijdragen zoals de bijna obligate artikels over Bavay en de vondsten naar aanleiding van de werken voor de aanleg van de TGV in het departement Nord. Aanvullend bij de artikelen enkele korte notities met onder meer een toelichting door archeoloog Philippe Hannois bij zijn inventaris van de landelijke bewoning in de Middeleeuwen in Steenvoorde en de omliggende dorpen. In tegenstelling tot Vlaanderen (F. Verhaeghe, J. Bourgeois, onder meer in Jaarboek 1998) is de belangstelling voor landelijke sites omgeven door grachten in Noord-Frankrijk nieuw. De landbouwrevolutie van de voorbije eeuw heeft evenwel vele sporen uitgewist. (L.V.) |
amphores, des monnaies et des objets usuels. De tous les résultats d'études, il ressort que ces activités et cet habitat ont connu leur période la plus prospère au IIe siècle. Ce dossier est encadré par un certain nombre d'articles isolés, comme les articles quasiment obligés sur Bavay et les trouvailles à l'occasion de la construction de la voie du TGV dans le département du Nord. En complément des articles, on trouve quelques notes, notamment un supplément de l'archéologue Philippe Hannois à son inventaire de la population rurale médiévale de Steenvoorde et des villages environnants. Contrairement à ce qui se passe en Flandre belge (F. Verhaeghe, J. Bourgeois, notamment dans les Annales 1998) l'intérêt pour les sites ruraux fossoyés est nouveau dans le nord de la France. La révolution agricole du siècle dernier a toutefois effacé bien des vestiges. (L.V.) |
| |
Revue du Nord: histoire Nord de la France, Belgique, Pays-Bas. - Villeneuve d'Ascq: Université Charles-de-Gaulle - Lille III: sciences humaines, lettres, arts, 1999. - Tome 81 (1999), no 332; tome 82 (2000) no 334, tome 82 (2000) 335-336. - ISSN 0035-2624
| Het uitbrengen van themanummers is een nieuwe tendens die duidelijk blijkt uit de meest recente afleveringen van Revue du Nord. In aflevering 332 bundelt Philippe Guignet 9 bijdragen over de elite in de Noord-Franse regio vanaf de Nieuwe Tijd; hijzelf zorgt voor de inleiding. Dit welomschreven thema werd door de verschillende auteurs toch zeer gevarieerd |
La publication de numéros à thème est une nouvelle tendance qui apparaît nettement dans les dernières livraisons de la Revue du Nord. Dans le numéro 332, Philippe Guignet a rassemblé 9 articles sur la région du nord de la France à partir des Temps Modernes; il a rédigé luimême l'introduction. Ce thème bien circonscrit a toutefois été abordé de façon très variée par les divers |
| |
| |
| ingevuld, zoals de functie van de stedelijke architectuur in de relatie tussen burgers en vorst in de Bourgondische Nederlanden (15e eeuw), de administratieve elite in Artesië in de 18e eeuw, en de nieuwe administratieve kaders die in 1790 werden geïnstalleerd (Nord-Pas-de-Calais). De referaten van de studiedagen over de evolutie van de stedelijke netwerken in het Franse Noorden vanaf Lodewijk XIV tot vandaag (Université Charles-de-Gaulle / Lille III), opnieuw een initiatief van Philippe Guignet, werden gepubliceerd in het dubbelnummer 335-336. Dit initiatief illustreert de sterke hedendaagse belangstelling voor stedelijkheid in al haar facetten. De Noord-Franse ruimte, als één van de meest verstedelijkte gebieden, leent zich uitstekend voor de studie van ontwikkelingen van lange duur. Vandaag woont 89,4% van de bevolking van het departement Nord in verstedelijkte gebieden. Aandachtspunten die in de 20 referaten aan de orde zijn, zijn onder meer stedelijke beïnvloeding en concurrentie, stedelijke hiërarchieën en netwerken. Aflevering 334 ten slotte bevat 6 stevige artikels en vooral veel boekbesprekingen. Laurent Feller heeft het over oproer en stedelijke naijver tussen Dowaai (Douai) en Rijsel in 1284. De opkomst van nieuwe ideeën en overheidsinitiatieven inzake armenzorg in de 16e eeuw wordt op een voorbeeldige manier getoetst aan de gebeurtenissen in Valencijn (Valenciennes) door Yves Junot. Pierre Deyon onderzoekt de protectionistische verleiding van de 19e eeuwse industriëlen in Amiens. (L.V.) |
auteurs; on y étudie notamment la fonction de l'architecture urbaine dans la relation entre les bourgeois et le souverain dans les Pays-Bas bourguignons (XVe siècle), l'élite administrative artésienne au XVIIIe siècle et les nouveaux cadres administratifs mis en place en 1790 (Nord-Pas-de-Calais). Les communications des journées d'étude sur l'évolution des réseaux urbains dans le nord de la France de Louis XIV à nos jours (Université Charles-de-Gaulle/Lille III), à nouveau à l'initiative de Philippe Guignet, ont été publiées dans le numéro double 335-336. Cette initiative illustre le brûlant intérêt actuel pour la citadinité sous toutes ses facettes. L'espace du nord de la France, étant l'une des contrées les plus urbanisées, se prête parfaitement à l'étude des évolutions de longue durée. Aujourd'hui 89,4% de la population du Nord vit dans des secteurs urbanisés. Les 20 articles s'intéressent notamment à l'influence réciproque et à la concurrence des villes, aux hiérarchies et aux réseaux urbains. Enfin, la livraison 334 comporte 6 articles copieux et surtout beaucoup de comptes rendus d'ouvrages. Laurent Feller évoque les émeutes et la rivalité urbaine entre Douai et Lille en 1284. L'apparition d'idées nouvelles et d'initiatives des autorités en matière d'aide aux pauvres au XVIe siècle est confrontée de manière exemplaire par Yves Junot aux événements survenus à Valenciennes. Pierre Deyon étudie la tentation protectionniste des industriels d'Amiens au XIXe siècle. (L.V.) |
| |
| |
| |
N. de Roo, De verbeelding van de Westhoek. - Tielt, Lannoo, 2000.- 224 p.: ill. ISBN 90 209 3777 4
| In dit boek wordt een beeld geschetst van de Vlaamse Westhoek. Een markant historisch document en de foto van een nog bestaand herkenningspunt uit de geschiedenis vormen het uitgangspunt voor 36 korte teksten over deze streek. Aspecten als het landschap en de natuur, de bewoning, de religie, militaire lotgevallen, de steden, enz. komen hierbij aan bod. In de epiloog wijst Filip Boury erop dat de Westhoek door het vervagen van de grens nu geen uithoek meer is, maar centraal in Europa komt te liggen. Het is dan ook zeer verwonderlijk dat men in dit verzorgde boek de kans gemist heeft om de hele Westhoek ter sprake te brengen, het Franse deel incluis! (D.v.A.) |
Cet ouvrage brosse un tableau du Westhoek flamand. Un document historique marquant et la photo d'un repère historique encore existant forment le point de départ de 36 petits textes sur cette région, qui abordent des aspects comme le paysage et la nature, l'habitat, la religion, les vicissitudes militaires, les villes, etc. Dans son épilogue, Filip Boury souligne que l'estompement des frontières a mué un Westhoek jadis excentré en coeur de l'Europe. Aussi est-il fort surprenant que cet ouvrage soigné ait raté la chance de traiter de tout le Westhoek, composante française incluse! (D.v.A.) |
| |
A. Salamagne, A la découverte des anciennes fortifications d'Arras. - Cambrai: Notre Patrimoine Éditions, 1999. - 119 p.: ill. - ISBN 2-912961-08-4
| Atrecht is de vestingstad bij uitstek van het Franse Noorden. Als Nemetacum, de oude hoofdstad van de Atrebaten, was het reeds een versterkte plaats. Verder is er sprake van een castrum toen de Sint-Vaastabdij werd versterkt tijdens de invallen van de Noormannen (9e eeuw) en kort na 1100 verkreeg de stad haar grote omwalling met een omtrek van 3 kilometer. De ommuring van de 15e/16e eeuw werd door Vauban bewaard toen hij vanaf 1670 de verdediging van de stad onder handen nam en grootschalige buitenwerken liet aanleggen. Op het einde van de 19e eeuw werd de vestinggordel als hinderlijk voor de ontwikkeling van de moderne stad |
Dans le nord de la France, Arras est la ville fortifiée par excellence. Ancienne capitale des Atrébates sous le nom de Nemetacum, elle était déjà une place forte. Plus tard on parlera d'un castrum lors de la fortification de l'abbaye Saint-Vaast contre les raids normands (IXe siècle) et peu après 1100 la ville se verra doter d'une grande circonvallation de 3 kilomètres de long. Les murailles du XVe/XVIe siècle seront conservées par Vauban lorsqu'il prit en main, à partir de 1670, les défenses de la ville et fit construire d'importants ouvrages extérieurs. A la fin du XIXe siècle, la ceinture de fortifications fut ressentie comme une entrave au |
| |
| |
| ervaren en grotendeels gesloopt. Fotografen en artiesten legden in die jaren deze monumentale stadsversterkingen voor het nageslacht vast. Alain Salamagne putte uit deze bijzonder rijke iconografische collectie aan foto's, schetsen en kaarten om deze ode aan de vestingstad Atrecht samen te stellen. Het is dus vooral een fotoboek geworden - vandaar ook het oblong formaat - met illustraties van uitstekende kwaliteit. De uitgebreide bijschriften en de algemene inleiding bieden de meer geïnteresseerde lezer een schat aan informatie. De auteur zorgde bij dezelfde uitgever voor een gelijkaardig boek over Valencijn (Valenciennes). (L.V.) |
développement de la ville moderne et en grande partie démolie. Au cours de ces années-là, des photographes et des artistes ont fixé pour la postérité ces fortifications urbaines monumentales. Alain Salamagne a puisé dans cette collection iconographique particulièrement riche constituée de photos, d'esquisses et de cartes pour composer cette ode à la place forte d'Arras. Son ouvrage est donc devenu essentiellement un recueil de photos - d'où d'ailleurs son format oblong - enrichi d'illustrations d'une excellente qualité. Les légendes détaillées et l'introduction générale offrent au lecteur plus intéressé une mine d'informations. L'auteur a consacré chez le même éditeur un ouvrage du même genre à Valenciennes. (L.V.) |
| |
B.-M. Tock (edidit) et L. Milis (juvamen praestante), Monumenta Arroasiensia. - Turnhout: Brepols Publishers, 2000. - (Corpus christianorum: continuatio Mediaevalis, CLXXV). - LXV, 811 p. - ISBN 2-503-0475-3 (gebonden) 2-503-04752-1 (paperback)
| In deze lijvige, streng wetenschappelijke bronneneditie worden alle documenten in verband met de abdij van reguliere kanunniken van Arrouaise (halfweg tussen Kamerijk en Amiens) vóór 1300 uitgegeven. Het zijn verhalende en, vooral, nietverhalende bronnen. In de grondige inleiding van 51 pagina's en 2 kaartjes worden het ontstaan en de geschiedenis van de abdij geschetst en worden de bronnen aan een grondige analyse onderworpen. De invloed van Arrouaise, opgericht ca. 1090, uitte zich onder meer in |
Cette édition de sources volumineuse et rigoureusement scientifique rassemble tous les documents antérieurs à 1300 concernant l'abbaye des chanoines réguliers d'Arrouaise (à mi-chemin entre Cambrai et Amiens). Elle comporte des sources narratives mais surtout des sources non narratives. L'introduction fouillée comptant 51 pages et deux petites cartes évoque la fondation et l'histoire de l'abbaye et soumet les sources à une analyse poussée. L'influence d'Arrouaise, fondée vers 1090, s'est exprimée |
| |
| |
| talrijke dochterstichtingen, overwegend in de Noord-Franse ruimte. De initiatiefnemers voor deze uitgave zijn Ludo Milis, die in de jaren 60 onderzoek deed naar Arrouaise in voorbereiding op zijn doctoraat (1969); en Benoît-Michel Tock, vanuit zijn grondige kennis van de middeleeuwse kanselarij van het bisdom Atrecht. Beide historici konden werken vanuit het basismateriaal samengebracht door de in 1977 overleden Amerikaanse historicus William Mendel Newman, specialist in de (kerkelijke) geschiedenis van Vermandaois en Artesië. Er worden 413 oorkonden uitgegeven, telkens vergezeld van een regest en notities rond datering en tekstvarianten. De originele charters zijn bijna allemaal verloren maar overgeleverd in een cartularium (cartularium A: Amiens, Bibliothèque municipale, ms. 1077). Daarna volgt de editie van het Liber traditionum, gevarieerde teksten in het cartularium zoals inkomstenlijsten, lijsten van charters, samenvattingen voor intern gebruik. Ten slotte zijn er nog enkele losse documenten zoals lijsten van renteniers (pp. 643-652). (L.V.) |
notamment dans les nombreuses fondations de filiales, surtout dans l'espace septentrional français. Les initiateurs de cette publication sont Ludo Milis, qui, dans les années soixante, fit des recherches à Arrouaise en préparation à son doctorat (1969), et Benoît-Michel Tock, fort de sa connaissance approfondie de la chancellerie médiévale du diocèse d'Arras. Les deux historiens ont pu s'appuyer sur les matériaux de base rassemblés par William Mendel Newman, historien américain décédé en 1977, spécialiste de l'histoire (ecclésiastique) du Vermandois et de l'Artois. L'édition comprend 413 chartes accompagnées d'un regeste et de notes précisant la datation et les variantes. Les chartes originales sont presque toutes perdues mais elles nous ont été transmises dans un cartulaire (cartularium A: Amiens, Bibliothèque municipale, ms. 1077). Elles sont suivies de l'édition du Liber traditionum, de textes variés du cartulaire comme des listes d'entrée en religion, des listes de chartes, des résumés à usage interne. Enfin on y trouve quelques documents indépendants comme des listes de rentiers (pp. 643-652). (L.V.) |
| |
L. Trenard (†) et Y.-M. Hilaire, Histoire de Lille, IV: du XIXe siècle au seuil du XXIe siècle. - Paris: Perrin, 1999. - 540 p.: ill. - ISBN 2-262-01579-1
| De grote stadsgeschiedenis van Rijsel is met het verschijnen van dit vierde deel compleet. Louis Trenard, de initiatiefnemer, mag dit niet meer beleven maar zijn naam blijft onlosmakelijk aan dit grote project verbonden. Dit laatste deel werd gecoördineerd door Yves-Marie |
Ce quatrième tome met un terme à la grande histoire de la ville de Lille. Louis Trenard, l'initiateur, n'a pas pu vivre cette parution mais son nom reste inséparable de ce grand projet. Ce dernier tome a été coordonné par Yves-Marie Hilaire qui s'est entouré des grands noms de l'histoire de Lille: |
| |
| |
| Hilaire die zich omringde met vier grote namen uit het Rijsels historisch bedrijf: Robert Vandenbussche, Patrick Oddone, Philippe Marchand en Félix-Paul Codaccioni, en met een nog grotere ploeg auteurs. In dit vierde deel wordt de ontwikkeling van Rijsel beschreven van een industriestad die buiten zijn vestingen treedt omstreeks het midden van de vorige eeuw tot de hedendaagse metropool. Dit gebeurt in vijf hoofdstukken die deels thematisch, deels chronologisch zijn opgezet. In elk geval komen alle aspecten van de stadsgeschiedenis ruim aan bod: stadsontwikkeling en architectuur, economie en sociale geschiedenis, het politieke bedrijf, de kerkelijke structuren en het religieuze leven, de onderwijsinfrastructuur, het culturele leven en de kunsten. Dit alles is verpakt in compacte, moeilijk leesbare hoofdstukken waarbij de volledigheid het wint van de leesbaarheid. Deze Histoire de Lille dient dan ook vooral als naslagwerk te worden gebruikt; de voortreffelijke uitgebreide registers en bibliografie nodigen daar overigens toe uit. De overvloedig illustraties (zwart-wit en twee katernen in kleur) zorgen voor een welkome verademing. (L.V.) |
Robert Vandenbussche, Patrick Odone, Philippe Marchand et Félix-Paul Codaccioni et d'une pléiade d'auteurs encore plus large. Ce quatrième tome décrit l'évolution de Lille, depuis la ville industrielle qui fait éclater ses murailles vers le milieu du siècle dernier jusqu'à la métropole actuelle. Il le fait en cinq chapitres qui sont pour une part thématiques, pour une part chronologiques. En tout cas, tous les aspects de l'histoire de la ville sont largement abordés: développement de la ville et architecture, économie et histoire sociale, activité politique, structures ecclésiales et vie religieuse, infrastructure scolaire, vie culturelle et arts. Tout ceci est comprimé dans des chapitres compacts, de lecture difficile, où l'exhaustivité l'emporte sur la lisibilité. Aussi cette Histoire de Lille doit - elle surtout être utilisée comme ouvrage de référence; les index et la bibliographie, excellents et détaillés, y invitent d'ailleurs. Les surabondantes illustrations (en noir et blanc mais comportant aussi deux feuillets en couleur) assurent une heureuse diversion. (L.V.) |
| |
R. Vandenbussche (éd.), 1896-1996: cent ans d'université lilloise: actes du colloque organisé à Lille, les 6 et 7 décembre 1996. - Villeneuve d'Ascq: Centre d'Histoire de l'Europe du Nord-Ouest/Université Charles de Gaulle, Lille III, 2000. - 254 p.: ill. - ISBN 2-905 6347-34-X
| In 1996 werd het honderdjarig bestaan van de Université de Lille onder meer met een colloquium over de geschiedenis van de |
En 1996, on a notamment fêté le centenaire de l'Université de Lille avec un colloque sur son histoire. Le présent ouvrage rassemble les |
| |
| |
| universiteit herdacht. In dit boek zijn de lezingen gebundeld. Aan de orde zijn de stichtingsperiode, de betekenis van de verschillende faculteiten voor de brede maatschappelijke omgeving, en ten slotte de universitaire expansie na de Tweede Wereldoorlog. Robert Vandenbussche, samensteller van deze bundel, zorgt voor het besluit. Paul Gerbod opent met een algemene bijdrage over de universitaire politiek van de Franse overheid, vanaf Napoleon tot nu. De verschillende faculteiten hadden meestal een eigen voorgeschiedenis. Zo wordt het begin van de Letterenfaculteit geschetst, overgekomen vanuit Dowaai (Douai). In het tweede luik behandelt Philippe Marchand de inbedding van het departement geschiedenis in het lokaal en regionaal historisch bedrijf. Van belang is de historicus Alexandre de Saint-Léger en de oprichting in 1910 van het tijdschrift Revue du Nord. Firmin Lentacker wijst op de grote invloed die uitging van het doctoraat (1906) van Raoul Blanchard over de geografie van Vlaanderen. Het vestigde de reputatie van de Rijselse geografische school en legde voor lange tijd het beeld van Vlaanderen vast, een beeld waarin het arme Vlaanderen van de 19e eeuw overheerst. Ook de inbedding van de faculteit wetenschappen wordt uitvoerig behandeld. Joseph Heubel toont aan dat de eerste aanzet in 1854 de erfgenaam is van een stedelijk initiatief inzake onderwijs in de scheikunde dat teruggaat tot 1823, toen het stadsbestuur de Elzasser Frédéric Kuhlmann aantrok. In het laatste deel heeft André Lebrun het over ‘la cité scientifique’ in Villeneuve d'Ascq |
communications. On y aborde la période de sa fondation, l'importance des diverses facultés pour le large environnement social et enfin l'expansion universitaire après la seconde guerre mondiale. Robert Vandenbussche, qui a composé ce recueil, en signe la conclusion. Paul Gerbod ouvre l'ouvrage par un article général sur la politique universitaire des autorités françaises de Napoléon à nos jours. Les diverses facultés avaient pour la plupart une préhistoire propre. Témoin la faculté des lettres qui provenait de Douai. Dans un second volet Philippe Marchand traite de l'insertion du département histoire au sein de l'activité locale et régionale. L'historien Alexandre de Saint-Léger y a joué un rôle crucial ainsi que la création en 1910 de la Revue du Nord. Firmin Lentacker souligne la forte influence exercée par le doctorat (1906) de Raoul Blanchart sur la géographie de la Flandre. Il établit la réputation de l'école géographique lilloise et fixa pour longtemps l'image de la Flandre, une image où domine la Flandre misérable du XIXe siècle. On traite également longuement de l'insertion de la faculté des sciences. Joseph Heubel montre que la première incitation (en 1854) héritait d'une initiative de la ville en matière d'enseignement de la chimie, initiative qui remonte à 1823, date à laquelle la municipalité recruta l'Alsacien Frédéric Kuhlmann. Dans la dernière partie, André Lebrun traite de ‘la cité scientifique’ de Villeneuve d'Ascq et Alain Lottin des dernières créations universitaires (Artois et Littoral). (L.V.) |
| |
| |
| en Alain Lottin over de jongste universitaire stichtingen (Artois en Littoral). (L.V.) |
|
| |
Vies de saints dans le nord de la France (VIIe-XIe siècles). - Lille: Université catholique de Lille, 1999. - 96 p. - (Mélanges de Science Religieuse, 56 (1999) no 2)
| Hagiografische bronnen blijven de historici boeien en stellen hoge eisen aan de historische kritiek. Vandaag is er zelfs een soort historisch ‘aggiornamento’ van de heiligenlevens waar te nemen, onderzoek naar middeleeuwse heiligen waarin abstractie wordt gemaakt van de legendevorming. In dit themanummer werden een vijftal bijdragen (drie artikelen en twee notities) gebundeld die getuigenis afleggen van deze vernieuwde wetenschappelijke belangstelling. Claire Thiellet laat 12 vrouwelijke heiligen uit de Merovingische en Karolingische tijd (450-700) de revue passeren, gesitueerd in het huidige België en Noord-Frankrijk (Aldegonde in Maubeuge, Austrude in Laon, Rictrude in Marchiennes, enz.). In deze heiligenlevens zijn de voorspelbare kenmerken van vrouwelijke heiligheid zoals ascetisme en maagdelijkheid legio, maar er is toch een verschuiving waar te nemen naar bijvoorbeeld het aanvaarden van de huwelijksliefde. Isabelle Westeel heeft vernieuwde aandacht voor de ‘Vita Eligii’ geschreven in de 7e eeuw. Een doordringend onderzoek naar handschriften met het heiligenleven van deze bisschop van Noyon legt een nieuwe teksttraditie bloot. Ook de bijdrage van Jean-Luc Villette over de heilige Quintinus, de apostel van Vermandois, gaat uit van een vernieuwd handschriftenonderzoek. Vóór 1100 waren er reeds |
Les sources hagiographiques continuent à passionner les historiens et posent de grandes exigences à la critique historique. On peut même noter de nos jours une sorte d'‘aggiornamento’ de l'hagiographie: une étude des saints médiévaux qui fait abstraction de la formation de la légende. Ce numéro thématique rassemble cinq contributions (trois articles et deux notes) qui témoignent de cet intérêt scientifique renouvelé. Claire Thiellet passe en revue 12 saintes des époques mérovingienne et carolingienne (470-700), situées dans la Belgique et le nord de la France actuels (Aldegonde à Maubeuge, Austrude à Laon, Rictrude à Marchiennes, etc.). Dans ces vies de saintes, les signes prévisibles de sainteté féminine comme l'ascétisme et la virginité sont légion mais on peut toutefois noter un glissement vers l'acceptation par exemple de l'amour conjugal. Isabelle Westeel accorde un intérêt renouvelé à la ‘Vita Eligii’ écrite au VIIe siècle. Une recherche poussée des manuscrits de la vie de cet évêque de Noyon fait apparaître une nouvelle tradition textuelle. L'article de Jean-Luc Villette sur saint Quentin, l'apôtre du Vermandois, part lui aussi d'une étude novatrice des manuscrits. Avant 1100, on lui avait déjà consacré 6 jours de fête qui avaient généré quantité de textes tant en prose qu'en vers. On peut ainsi reconstruire avec les nuances néces- |
| |
| |
| 6 feestdagen aan hem gewijd en dit leidde tot tal van teksten, zowel in proza als in dichtvorm. De beeldvorming van de heilige kan op deze manier genuanceerd gereconstrueerd worden. Villette repertorieerde immers niet minder dan 30 handschriften (tabel pp. 75-76). In een korte bijdrage heeft Jean Heuclin het ten slotte over het bisdom Terwaan in de tijd van de heilige Audomarus, die in 637 door Dagobert tot bisschop werd benoemd. (L.V.) |
saires les évolutions de l'image du saint. Villette a enfin répertorié pas moins de 30 manuscrits (tableau pp. 75-76). Dans un court article, Jean Heuclin traite du diocèse de Thérouanne à l'époque de saint Omer, qui fut nommé évêque par Dagobert en 657. (L.V.) |
| |
P. Villiers et Chr. Pfister-Langanay (sous la direction de), La pêche en Manche et Mer du Nord, XVIIIe-XXe siècle: actes du Colloque tenu à Boulogne-sur-Mer 18-21 mai 1995. - Boulogne-sur-Mer: Université du Littoral, 1998. - 329 p.: ill. - (Cahiers du Litteral, hors série; Collection histoire, Université du Littoral)
| Dit boek bundelt de 20 referaten die in mei 1995 op een colloquium in Boulogne-sur-Mer over visserij in het Kanaal en de Noordzee van de 18e eeuw tot vandaag naar voren gebracht werden. De samenstellers, Patrick Villiers en Christian Pfister, hebben hun sporen op dit gebied reeds verdiend. Villiers, hoogleraar moderne en hedendaagse geschiedenis aan de Université du Littoral, is trouwens bezieler van het universitaire onderzoekscentrum ‘Centre de recherches et d'historie atlantique et littorale’ (CRHAEL). Vanuit een multidisciplinaire invalshoek lieten ze vooral historici maar ook biologen, sociologen, etnologen, reders en zelfs mensen uit de maritieme vakbondswereld aan het woord. De bijdragen zijn doorgaans kort: over de ‘Compagnie van Visch-vaert’ in het 18e-eeuwse Nieuwpoort, een ambitieuze maar kortstondige |
Ce livre rassemble 20 communications présentées en mai 1995 à un colloque organisé à Boulogne-sur-Mer sur la pêche en Manche et en mer du Nord du XVIIIe siècle à nos jours. Les maîtres d'oeuvre, Patrick Villiers et Christian Pfister, ont déjà fait leurs preuves dans ce domaine. Villiers, professeur d'histoire moderne et contemporaine à l'Université du Littoral, est d'ailleurs animateur du centre de recherche universitaire ‘Centre de recherche et d'histoire atlantique et littorale’ (CRHAEL). A partir d'un angle d'approche multidisciplinaire, ils ont surtout donné la parole à des historiens mais aussi à des biologistes, des sociologues, des ethnologues, des armateurs et mêmes des syndicalistes maritimes. Les articles sont généralement courts: ils traitent de la ‘Compagnie de Visch-vaert (pêche hauturière)’ dans la Nieuport du XVIIIe siècle, |
| |
| |
| poging om een krachtige haringvloot uit te rusten, de vissersvloot in Boulogne in de 18e eeuw, de syndicale organisatie van het vissersvolk, de geschiedenis van het wetenschappelijk zeelaboratorium in Boulognesur-Mer, in 1886 opgericht als een ‘Station aquicole’, enz. (L.V.) |
tentative ambitieuse mais éphémère d'équiper une puissante flotte harenguière, de la flotte de pêche de Boulogne au XVIIIe siècle, de l'organisation syndicale des pêcheurs, de l'histoire du laboratoire scientifique marin de Boulogne-sur-Mer, créé en 1886 en tant que ‘Station aquicole’, etc. (L.V.) |
(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut)
|
|
Auteursrechtelijk beschermd