De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 2000

[p. 408]

Bibliografie
Bibliographie 1999
Ludo Vandamme
met medewerking van avec collaboration de Dirk van Assche

Deze rubriek wil de lezer inlichten over interessante publicaties, die op een of andere wijze betrekking hebben op de Franse Nederlanden. De nagestreefde volledigheid is uiteraard geen garantie tegen leemtes. Deze bibliografie beschrijft publicaties uit 1998 en 1999 en werd afgesloten op 15 november 1999. De werken die in het najaar van 1999 verschenen, zullen pas in de volgende bibliografie aan bod komen. Onder de notities staan telkens de initialen van de auteurs (L.V. en D.v.A.).

L'objectif de cette rubrique est d'informer le lecteur des publications intéressant de quelque manière que ce soit les Pays-Bas français. Si elle vise à l'exhaustivité, elle ne peut toutefois la garantir absolument. Cette bibliographie présente des publications éditées en 1998 et avant le 15 novembre 1999. Les oeuvres parues fin 1999 ne seront abordées que dans la prochaine bibliographie. Chaque compte rendu est suivi des initiales de son auteur (L.V. et D.v.A.).

Voor het samenstellen van deze bibliografie werd uitvoerig gebruik gemaakt van de bibliotheek van het Centre d'histoire de l'Europe du Nord-Ouest (Université Charles de Gaulle-Lille III) en van het Fonds régional van de Stadsbibliotheek Rijsel. De meeste van de hier vermelde publicaties kunnen geraadpleegd worden in de leeszaal van de Rijselse stadsbibliotheek, 32-34 rue Édouard Delsalle, F-59043 Rijsel.

Pour établir cette bibliographie, nous avons eu abondamment recours à la bibliothèque du Centre d'histoire de l'Europe du Nord-Ouest (Université Charles de Gaulle-Lille III) et au Fonds régional de la Bibliothèque municipale de Lille. La plupart des publications mentionnées peuvent être consultées dans la salle de lecture de la Bibliothèque municipale de Lille.

[p. 409]

Annales du Comité Flamand de France, 56 (1998). - Hazebrouck, 1998. - ISBN 2-908062-06-2

Het Comité gaat traditiegetrouw verder met opnieuw een keurig uitgegeven jaarboek waarin academisch gevormde en amateurhistorici elkaar perfect aanvullen. Bernard Delmaire (Université Lille III) brengt een teksteditie van twee rentelijsten van de priorij in Nieppe, een stichting die sinds 1084 afhankelijk was van de grote abdij Marmoutier nabij Tours. Deze rekeningen, opgesteld in opdracht van de ‘verre’ moederabdij, zijn in het Frans; documenten in verband met de priorij zelf waren doorgaans in het Nederlands. Christiane Lesage, beroepshalve betrokken bij de studie en de zorg van het monumentale patrimonium in de kantons Kassel en Steenvoorde, brengt een monumentenstudie van de parochiekerk van het bescheiden dorp Zermezele, aan de voet van de Kasselberg. De duizend jaar oude Sint-Audomaruskerk bezit nog steeds haar Romaanse muren; de grote grafkapel van de familie De la Wissche dateert uit de 15de eeuw. Grote architecturale veranderingen voltrokken zich vooral vanaf de 17e eeuw. Vier auteurs beschrijven elk vanuit hun discipline de munten en penningen die werden opgegraven in de abdij Beaupré-sur-la-Lys. De oudste munt was een Engelse esterlin (1251-1272); het oudste Vlaamse muntje een ‘double mite’ (1388-1404). Verder dient hier ook het drie maal per jaar verschijnend Bulletin te worden vermeld (1999: nr. 50-52) met veel boekennieuws, een archeologische kroniek van Nathalie Vanbrugghe, verslagen van bezoeken (ondermeer aan het bouwvallig

Le Comité, continuant sur sa lancée, publie derechef des annales soigneusement éditées où des historiens amateurs et universitaires se complètent parfaitement. Bernard Delmaire (université de Lille III) propose une édition textuelle de deux listes de rentes émanant du prieuré de Nieppe, fondation dépendant dès 1084 de l'abbaye de Marmoutier près de Tours. Ces comptes commandés par la ‘lointaine’ abbaye mère sont rédigés en français; les documents concernant le prieuré lui-même étaient généralement en néerlandais. Christiane Lesage, impliquée de par sa profession dans l'étude et la conservation du patrimoine monumental des cantons de Cassel et de Steenvoorde, se livre à une étude monumentale de l'église paroissiale du modeste village de Zermezeele, au pied du Mont Cassel. La millénaire église Saint-Omer possède toujours ses murs romans; la grande chapelle funéraire de la famille De la Wissche date du XV^e siècle. C'est surtout depuis le XVII^e siècle que l'édifice a connu des bouleversements architecturaux. Quatre auteurs décrivent, chacun à partir de sa discipline, les monnaies et pièces trouvées lors de fouilles de l'abbaye de Beaupré-sur-la-Lys. La monnaie la plus ancienne est un esterlin anglais (1251-1272); la pièce flamande la plus ancienne est une ‘double mite’ (1388-1404). Il convient aussi de mentionner le Bulletin qui paraît trois fois par an (1999: n^OS 50-52) et qui comporte beaucoup de présentations d'ouvrages, une chronique archéologique de Nathalie Vanbrugghe, des comptes rendus de visites (en particulier du château en

[p. 410]

kasteel van Edmond de Coussemaker in Broekburg) en artikelen zoals dat van Fabrice de Muelenaere over de geschiedenis van Sint-Jans-Cappel. (L.V.)

ruines d'Edmond de Coussemaker à Bourbourg) et des articles comme celui que Fabrice de Muelenaere consacre à l'histoire de Saint-Jans-Cappel. (L.V.)

Atlas du Nord-Pas de Calais: supplément 1999. - [S.l.]: Conseil régional; INSEE, 1999. - 41 p.: ill. - ISBN 2 11 052221-6

Vijf jaar na de uitgave van de ‘Atlas du Nord-Pas de Calais’ verschijnt deze substantiële aanvulling, keurig uitgeven in oblongformaat en opnieuw met een schat aan actuele gegevens over de meest verscheidene sectoren van het maatschappelijk leven. De negen thema's die worden geactualiseerd, hebben betrekking op het milieu, de verstedelijking, de fiscaliteit, de werkgelegenheid, het toerisme, de nieuwe technologieën, informatie en communicatie, en de culturele infrastructuur. Alle thema's krijgen een dubbele pagina toegemeten. Rechts staan de keurig en kleurrijk uitgewerkte regionale kaarten, links vergelijkende kaarten (Frankrijk, Europese regio), grafieken en een begeleidende tekst. Het is een doordachte manier om een grote hoeveelheid complexe informatie op een toegankelijke manier aan te bieden. Achteraan staat een indrukwekkende lijst van experts die voor elke rubriek instonden en van de organisaties die hun cijfers en informatie ter beschikking stelden. (L.V.)

Cinq ans après la parution de l'‘Atlas du Nord-Pas de Calais’ paraît ce supplément substantiel, soigneusement édité en format oblong et à nouveau bourré d'un trésor de données actuelles sur les secteurs les plus divers de la vie sociale. Les neuf thèmes qui font l'objet d'une actualisation concernent l'environnement, l'urbanisation, la fiscalité, l'emploi, le tourisme, les nouvelles technologies, l'information et la communication, et l'infrastructure culturelle. Tous les thèmes se voient attribuer une double page. A droite, on trouve des cartes régionales soignées et riches en couleur, à gauche des cartes comparatives (France, région européenne), des graphiques et un texte d'accompagnement. C'est là une manière mûrement réfléchie d'offrir un accès facile à une masse d'informations complexes. Au bout de l'ouvrage on trouve la liste impressionnante des experts responsables de chaque rubrique et des organisations qui ont mis leurs données chiffrées et leurs informations à disposition. (L.V.)

Bailleul, ville reconstruite 1919-1934. - Lille: Association Christophe Dieudonné, 1999. - 50 p. - (Itinéraire du patrimoine - Nord)

In dit bescheiden maar verzorgd boekje staat de heropbouw van Belle (Bailleul) centraal. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd 98% van de stad

Cet ouvrage modeste mais soigné évoque la reconstruction de Bailleul. Détruite à 98% au cours de la Première Guerre mondiale, la ville,

[p. 411]

in puin gelegd en er diende na de oorlog, net zoals in Ieper, een nieuwe stad te worden gebouwd. De heropbouw werd gecoördineerd door architect Louis-Marie Cordonnier, die opnieuw aansluiting zocht bij de Vlaamse traditie en regionale stijl: trapgevels, gele baksten en een markt beheerst door belfort en stadhuis. Voor wie het allemaal nog eens zelf wil bekijken, werd een wandeling uitgestippeld en in de brochure opgenomen. (L.V.)

tout comme Ypres, a dû être rebâtie à neuf, reconstruction coordonnée par l'architecte Louis-Marie Cordonnier, qui chercha son inspiration dans la tradition flamande et le style régional: pignons à pas de moineau, briques jaunes, grand-place dominée par un beffroi et un hôtel de ville. La brochure propose une promenade fléchée à qui voudrait voir tout cela de ses propres yeux.

E. Balduck (ed.), Liber amicorum Roger-A. Blondeau. - Roesbrugge: Schoonaert, 1999. - 331 p.: ill.

Een werkgroep ad hoc onder leiding van Elie Balduck zette de wetenschapshistoricus Roger Blondeau op zijn tachtigste verjaardag in de bloemen met de aanbieding van dit vriendenboek. 29 auteurs tekenden voor gevarieerde bijdragen over onderwerpen die de gevierde nauw aan het hart liggen: Verbiest, regionale geschiedenis, wetenschapsgeschiedenis met het accent op de cartografie en de geneeskunde. Het huldeboek opent met persoonlijk getinte biografieën (E. Balduck; G. Mandelinck) en een bibliografie. Elie Balduck zelf (pp. 21-31) heeft het over de antikerkelijke politiek tijdens de Derde Republiek in Frankrijk en de gevolgen daarvan in de grensstreek. De trappistenabdij van de Catsberg die in 1901 een onderdak zocht in Watou, de opheffing van kloosters en congregaties die hun onderwijs in Poperinge en andere dorpen voortzetten en de incidenten die de gedwongen confiscatie van kerkelijke bezittingen met zich mee brachten (Boeschepe). In ware

A l'occasion de son quatre-vingtième anniversaire, un groupe de travail ad hoc dirigé par Elie Balduck a gratifié l'historien des sciences Roger Blondeau d'un liber amicorum. Vingt-neuf auteurs ont signé des articles variés sur les sujets de prédilection du jubilaire: Verbiest, l'histoire régionale, l'histoire des sciences et plus particulièrement la cartographie et la médecine. L'ouvrage s'ouvre sur des biographies à l'accent personnel (E. Balduck; G. Mandelinck) et sur une bibliographie. Elie Balduck luimême traite de la politique anticléricale de la III^e République française et de ses conséquences pour la région frontalière: la fuite à Watou en 1901 des trappistes de l'abbaye du Mont des Cats, la suppression des monastères et des congrégations qui continuèrent leur enseignement à Poperinghe et dans d'autres villages et les incidents qui émaillèrent la confiscation des biens d'église (Boeschèpe). Dans un véritable style de détective, Ghislain Beeuwsaert (pp. 33-40) se met en quête de la localité littorale choisie en 55 et 54

[p. 412]

detectivestijl gaat Ghislain Beeuwsaert (pp. 33-40) op zoek naar de kustplaats die door Julius Caesar werd uitgekozen om in 55 en 54 voor Christus zijn expeditie naar Groot-Brittannië te ondernemen. Deze ‘Portus Itius’ wordt gemakshalve nog wel eens geïdentificeerd met Boulogne; Beeuwsaert haalt goede redenen aan om deze havenplaats in Bazinghen te lokaliseren. Anselm Hoste (pp. 155-158) treedt in de sporen van Thomas Becket die in 1164 voet aan wal zette in Oye (Grevelingen) en onder meer de abdijen Clairmarais en Sint-Bertijns aandeed. Verder bevat deze bundel nog sterke en op grondig bronnenonderzoek gefundeerde Westhoek-bijdragen van Germain Schoonaert (onderwijsgeschiedenis 16e eeuw) en Jan van Acker (voorouders Simon Stevin). (L.V.)

avant J.-C. par Jules César comme base de départ pour ses expéditions en Grande-Bretagne. Pour des raisons de commodité, on continue parfois à identifier ce ‘Portus Itius’ avec Boulogne; Beeuwsaert avance de bonnes raisons de localiser ce port à Bazinghen. Anselm Hoste (pp. 155-158) se lance sur les traces de Thomas Becket qui débarqua en 1164 à Oye (près de Gravelines) et s'arrêta notamment dans les abbayes de Clairmarais et de Saint-Bertin. Ce recueil comporte enfin des articles sur le Westhoek, fondés sur des études de sources solides et approfondies, de la main de Germain Schoonaert (histoire de l'enseignement au XVI^e siècle) et de Jan van Acker (ancêtres de Simon Stevin). (L.V.)

E. Belot et V. Canut, Les inconnus dans la maison: trésors archéologiques gallo-romains, médiévaux et modernes: réserves du Château-Musée de Boulogne-sur-Mer. - Boulogne-sur-Mer: Service Archéologique, 1999. - 111 p.: ill. - (Éléments d'Archéologie Boulonnaise, 6)

Verzorgde publicatie waarin 22 archeologische vondsten en kunstvoorwerpen uit de regio worden voorgesteld. Van een Gallo-Romeinse urn, middeleeuwse gebeeldhouwde engelenhoofden, mortieren en retabelfragmenten tot Rijnlands aardewerk uit de 16de en de 17de eeuw. Er is steeds een kleurenillustratie. Elk object vormt de aanleiding tot een kort essay waarin de context van het voorwerp wordt geschetst. In de marge staan de technische gegevens. (L.V.)

Publication soignée qui présente 22 trouvailles archéologiques et objets d'art de la région. Cela va d'une urne gallo-romaine à des poteries rhénanes des XVI^e et XVII^e siècles en passant par des têtes d'anges sculptées, des mortiers et des fragments de retables. Chaque objet bénéficie d'une illustration en couleurs et d'un court essai qui évoque son contexte. On trouve les données techniques dans la marge. (L.V.)

[p. 413]

M.-M. Bongard, D. Grelet, B. Pruvost et V. Roux, Industrie dans le Nord - Pas-de-Calais. - Lille: INSEE Nord - Pas-de-Calais; Douai: DRIRE Nord - Pas-de-Calais, 1999. - 114 p.: ill. - (Les dossiers de Profils, n^o 52, mars 1999)

In dit economisch dossier wordt de Noord-Franse industrie op een vlotte manier voorgesteld (kaarten, tabellen, grafieken in een aantrekkelijke vormgeving) en toegelicht. Ondanks de opmars van de tertiaire sector blijft het Franse Noorden ook vandaag nog een uitgesproken textielregio, de derde op nationaal vlak. Na een overzicht van de huidige situatie wordt het perspectief voor het derde millennium geschetst met grote uitdagingen zoals de vrije markt en de nieuwe technologieën. In een derde hoofdstuk toetsen de auteurs de regionale industrie aan verschillende thema's (werkgelegenheid, buitenlandse handel, onderzoek, innovatie, enz.). De meeste aandacht (pp. 41-91) gaat vervolgens naar een sectorsgewijs overzicht. De grote, uitvouwbare overzichtskaart achterin vormt een trouwe toeverlaat bij het doornemen van deze studie. (L.V.)

Ce dossier économique à la mise en forme attrayante offre une présentation et une explicitation alerte de l'industrie du Nord de la France à grand renfort de cartes, de tableaux et de graphiques. En dépit de la progression du secteur tertiaire, la région du Nord reste aujourd'hui encore dédiée au textile, qui la situe en troisième position sur le plan national. A un panorama de la situation actuelle fait suite une évocation des perspectives pour le troisième millénaire, marquées par les grands défis de l'ouverture des marchés et des nouvelles technologies. Dans un troisième chapitre, les auteurs évaluent l'industrie régionale à partir de divers thèmes (emploi, commerce extérieur, recherche et innovation, etc.). Ils s'attachent ensuite (pp. 41-91) à un panorama secteur par secteur. La grande carte générale dépliable qu'on trouve à la fin est un recours fidèle pour la lecture de cette étude. (L.V.)

A. Borderie, Le Crédit Municipal de Lille: quatre siècles de tradition bancaire et sociale. - Lille: Crédit Municipal, 1999. - 156 p.: ill. - ISBN 2-95 13464-0-9

Le Crédit Municipal de Lille heeft een verleden van vier eeuwen achter zich en is daar bijzonder trots op. De geschiedenis van deze bancaire en sociale instelling wordt in dit boek op een aantrekkelijke manier in drie delen gepresenteerd. In de eerste plaats wordt ingegaan op de vroegste wortels: twee Rijselse instellingen die in de vroege 17de eeuw werden opgericht. In 1610 richtte de

Le Crédit Municipal de Lille peut se targuer d'un passé quadriséculaire. En trois parties, le présent ouvrage offre une présentation attrayante de l'histoire de cette banque doublée d'une institution sociale. Il évoque d'abord ses racines lointaines: deux institutions lilloises créées au début du XVII^e siècle. En 1610, le marchand et philanthrope Bartholomeus Masurel lançait une

[p. 414]

koopman en filantroop Bartholomeus Masurel een instelling voor renteloze leningen op; 18 jaar later werd er een Berg van Barmhartigheid opgericht, de elfde in het netwerk dat door Wenceslas Cobergher tijdens het bewind van de aartshertogen Albrecht en Isabella in de Nederlanden was voorzien. Tijdens de 19de eeuw groeide Rijsel uit tot een industriestad. Beide instellingen opereerden binnen de armenzorg, ontgroeiden de kerkelijke controle van het begin van de eeuw, kwamen hoe langer hoe meer onder stedelijk toezicht om uiteindelijk uit te groeien tot een moderne kredietinstelling. (L.V.)

institution de prêt sans intérêt; 18 ans plus tard, on fondait un Mont de Piété, le onzième du réseau dont Wenceslas Cobergher dota les Pays-Bas sous le gouvernement des archiducs Albert et Isabelle. Au cours du XIX^e siècle, Lille acquit toute sa stature de ville industrielle. Les deux institutions opérant dans le cadre du soutien aux pauvres échappèrent peu à peu au contrôle de l'Église dont elles relevaient au début du siècle pour passer de plus en plus sous celui de la ville jusqu'à devenir une institution de crédit moderne. (L.V.)

Bulletin de la Commission départementale d'histoire et d'archéologie du Pas-de-Calais: histoire et archéologie du Pas-de-Calais, 16 (1998). - Arras, 1999

Deze jaargang bestaat uit zeven stevige artikelen en een uitgebreide kroniek met het jaarverslag van archieven, musea, monumentendiensten en archeologische opgravingen in het departement Pas-de-Calais. F. Debussche brengt zijn tweede deel over de 19de eeuwse architectuur in de wat mondaine badplaats Boulogne-sur-Mer. Aan de orde zijn de gebouwen bestemd voor de recreant zoals hotels en badhuizen. B. Béthouart maakt de balans op van het optreden van de nationale politicus en vakbondsman Jules Catoire na de Tweede Wereldoorlog. Archeologische bijdragen hebben de laat-Romeinse begraafplaats in Harnes en de vondsten in een Gallo-Romeinse villa in Zouafques tot onderwerp. De meeste aandacht in deze jaargang gaat evenwel uit naar de monumentenbeschrijving van de cisterciënzerabdij Clairmarais

La livraison de cette année rassemble sept solides articles et une chronique détaillée du rapport annuel des archives, musées, services des monuments historiques et fouilles archéologiques du département du Pas-de-Calais. F. Debussche propose la deuxième partie de son article sur l'architecture XIX^e de la ville balnéaire assez mondaine de Boulogne-sur-Mer, article axé sur les édifices destinés au touriste comme les hôtels et les établissements de bains. B. Béthouart évalue l'action de Jules Catoire, homme politique et syndicaliste d'envergure nationale, après la Seconde Guerre mondiale. Des articles archéologiques traitent du cimetière romain tardif de Harnes et des trouvailles faites dans la villa gallo-romaine de Zouafques. Mais l'intérêt s'y porte essentiellement sur la description des monuments de l'abbaye cistercienne de Clairmarais près de Saint-Omer. Il n'en reste pas

[p. 415]

bij Sint-Omaars. Veel bleef niet bewaard maar uitgaande van wat er nu nog te zien is en steunend op een brede documentatie brengt C. Lesage (pp. 145-210) een reconstructie van het abdijcomplex en behandelt zij de geschiedenis van de gebouwen na de opheffing (1789). (L.V.)

grand-chose mais à partir de ce qu'on peut encore voir et en s'appuyant sur une large documentation, C. Lesage (pp. 145-210) procède à une reconstitution du complexe abbatial et évoque l'histoire des bâtiments après la suppression de l'abbaye en 1789. (L.V.)

D. Cardon, La draperie au Moyen Age: essor d'une grande industrie européenne. - Paris: CNRS, 1999. - 661 p.: ill. - ISBN 2-271-05592-X

De textielnijverheid was eeuwenlang de drijvende economische kracht in Middeleeuws Europa en beïnvloedde de ontwikkeling en de groei van steden, de sociale en politieke organisatie in de stad en op het platteland en de ontwikkeling van de handel. Het wekt dan ook verbazing dat tot nu toe over de technische aspecten van de middeleeuwse draperie geen overzichtstudie voor handen was. Dit boek van Dominique Cardon komt daaraan op een voorbeeldige manier tegemoet. In dit boek deel behandelt zij de draperie vanaf het scheren van de wol tot het ogenblik dat de wever zijn laken losmaakt uit het raam van zijn weeftoestel. Het boek is daarom verdeeld in drie grote delen: de wol, de gesponnen draad, en het weefsel. De etappes die daarop volgen (appreteren, verven enz.) zullen het onderwerp vormen van een tweede studie. Cardon maakt overvloedig gebruik van geschreven (keuren, reglementen) en iconografische bronnen. Het vernieuwende aan haar benadering is evenwel dat zij als eerste de sterke inbreng van de archeologie, een verworvenheid van de laatste decennia, kan integreren. Ook de indrukwekkende bibliografie geeft aan dat het hier om een meesterwerk gaat. Vanzelfsprekend

L'industrie textile fut des siècles durant le moteur économique de l'Europe médiévale: elle influença le développement et la croissance des villes, l'organisation sociale et politique urbaine et rurale et l'essor du commerce. Aussi ne pouvait-on que s'étonner de ne pas disposer d'une étude d'ensemble des aspects techniques de la draperie médiévale. Le présent tome de Dominique Cardon vient exemplairement combler cette carence. Elle traite de la draperie depuis la tonte de la laine jusqu'au moment où le tisserand détache sa toile des lames de son métier. Aussi l'ouvrage comporte-t-il trois grandes parties: la laine, le filage et le tissage. Les étapes qui suivent (l'apprêt, la teinture, etc.) feront l'objet d'une seconde étude. Cardon utilise à foison les sources écrites (chartes, règlements) et iconographiques. La nouveauté de son approche tient au fait qu'elle est la première à pouvoir intégrer à son étude le solide apport de l'archéologie, qui est un acquis des dernières décennies. L'impressionnante bibliographie confirme que nous avons bien affaire ici à un chef-d'oeuvre. Bien sûr, la Flandre et le Nord de la France, région textile par excellence, sont largement abordés.

[p. 416]

komen Vlaanderen en Noord-Frankrijk als prominente textielregio uitvoerig aan bod. Daartoe kon uitvoerig worden geput uit de (bronnen)studies van Georges Espinas, Emile Coornaert, Henri Pirenne, Georges de Poerck en anderen. (L.V.)

Pour ce faire, elle a pu abondamment puiser dans les études (de sources) de Georges Espinas, Émile Coornaert, Henri Pirenne, Georges de Poerck et autres. (L.V.)

M. Carnier, Parochies en bidplaatsen in het bisdom Terwaan vóór 1300: een repertorium van de parochies van de dekenijen Veurne en Ieper en een overzicht van alle bidplaatsen van het bisdom. - Brussel: Algemeen Rijksarchief, 1999. - 408 + 4 p. - (Studia, 78)

Dit boek is een bewerkte versie van het tweede deel van het proefschrift over de vroege middeleeuwse geschiedenis van het bisdom Terwaan waarmee de auteur in 1996 promoveerde. Met zijn 6000 km^2 was Terwaan één van de grote bisdommen van het aartsbisdom Reims. Zowel de stad als het bisdom Terwaan hielden op te bestaan in het midden van de 16de eeuw. Voorlopig moet nog gewacht worden op het eerste deel, het echte corpus. De ondertitel geeft goed de inhoud van dit boek weer. In een eerste luik inventariseert de auteur alle 13de-eeuwse parochies (80; eigenlijk 90 als de stadsparochies worden meegerekend) binnen de dekenijen Ieper en Veurne. Dit valt ongeveer samen met de huidige Vlaamse Westhoek, aangevuld met enkele Frans-Vlaamse grensparochies zoals Steenwerck, Houtkerke en Godewaersvelde. Van elke parochie geeft de auteur de eerste vermelding, een verklaring van het toponiem, de patroonheilige, de resultaten van archeologische opgravingen, de bezitter van de bidplaats en van de tienden, de moederparochie en de dekenij, andere bidplaatsen en

Le présent ouvrage est une version remaniée de la seconde partie d'une thèse de doctorat, présentée en 1996, sur les débuts de l'histoire médiévale du diocèse de Thérouanne. Avec ses 6000 km^2 Thérouanne était l'un des plus vastes diocèses de l'archevêché de Reims. La ville et le diocèse disparurent au milieu du XVI^e siècle. Il nous faut provisoirement attendre la parution de la première partie, le corpus proprement dit. Le sous-titre rend bien le contenu de ce livre. Dans un premier volet, l'auteur répertorie toutes les paroisses du XIII^e siècle (80, 90 en fait si l'on y ajoute les paroisses urbaines) au sein des doyennés d'Ypres et de Furnes, lesquels représentent à peu près la partie belge du Westhoek actuel, plus quelques paroisses frontalières de la partie française comme Steenwerck, Houtkerque et Godewaersvelde. Pour chaque paroisse, l'auteur signale la première mention, il donne une explication du toponyme, le saint patron, les résultats des fouilles archéologiques, le propriétaire du lieu de culte et des dîmes, la paroissemère et le doyenné, les autres lieux de cultes et chapellenies fondés à partir de la paroisse, une bibliographie et

[p. 417]

kapelanieën gesticht vanuit de parochie, een literatuurlijst en een namenlijst van de bekende parochiegeestelijkheid. De meeste van deze gegevens worden nog eens vermeld in een uitgebreide toelichting. In het tweede deel brengt de auteur essentiële gegevens samen van alle 652 bidplaatsen in het hele bisdom uit die periode. Deze summiere gegevens omvatten de plaatsnaam, de patroonheilige, de eerste vermelding (met veel vrucht wordt hier gebruik gemaakt van het werk van Maurits Gysseling, eventueel gecorrigeerd), de dekenij en de bezitter. In de bijlagen worden alle patroonheiligen nog eens opgesomd (de top vier bestaat uit Sint-Maarten, Sint-Pieter, Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Audomarus). Dit is stevig werk van de Leuvense mediëvistische school dat basismateriaal aanreikt voor de geschiedenis van het Middeleeuwse parochiewezen en aansluit op ondermeer het werk van B. Delmaire voor het bisdom Atrecht (1093-ca 1350), eerder hier gesignaleerd. (L.V.)

une liste nominale du clergé connu. La plupart de ces données sont reprises dans un commentaire détaillé. Dans la seconde partie, l'auteur rassemble des données essentielles sur l'ensemble des 652 lieux de culte que comptait le diocèse entier au cours de cette période. Ces données sommaires comportent le nom de la localité, le saint patron, la première mention (il utilise ici avec grand profit, en la corrigeant à l'occasion, l'oeuvre de Maurits Gysseling), le doyenné et le propriétaire. Les annexes énumèrent à nouveau tous les saints patrons (les quatre plus fréquents étant saint Martin, saint Pierre, Notre-Dame et saint Omer). Voici un solide ouvrage de l'école lovaniste d'études médiévales qui fournit des matériaux de base pour l'histoire des paroisses médiévales et s'inscrit dans la lignée notamment de l'oeuvre de B. Delmaire pour le diocèse d'Arras (1093-vers 1350), déjà signalée ici. (L.V.)

Châteaux du Nord: Augustin Boutique Photographe 1862-1944. - Douai: Musée de Douai, Photothèque Augustin Boutique, 1998. - 94 p.: ill. - (ISBN 2-911-911 374-04-5)

Augustin Boutique (^o1862) werd geboren in Valenciennes, maar verhuisde als kleine jongen met zijn familie naar Dowaai (Douai). Hij werd er opgeleid tot een vakbewaam fotograaf; in de jaren '90 gaf hij reeds een fotobundel uit over zijn stad. Weldra reisde hij als fotograaf door heel Frankrijk; tussen 1900 en 1907 deed hij in opdracht van de Commission Historique du Nord alle dorpen in het Noorderdepartement

Augustin Boutique (^o1862) naquit à Valenciennes mais dans sa tendre enfance il déménagea avec sa famille à Douai. Il y reçut une solide formation de photographe; dans les années 90, il éditait déjà un recueil de photos sur sa ville d'adoption. Il ne tarda pas à sillonner la France, son appareil à la main; entre 1900 et 1907, il fut chargé par la Commission Historique du Nord de fixer sur plaque sensible tous les monuments

[p. 418]

aan om belangrijke monumenten op de gevoelige plaat vast te leggen. Dit leidde tot een fotografisch repertorium van 5.000 clichés. Ze behoorden tot de 25.000 glasnegatieven die zijn dochter in 1977 aan de stad Dowaai (Douai) schonk en die schenking was aanleiding tot de oprichting van de Photothèque Augustin Boutique. Vanaf 1992 organiseert de fototheek regelmatig thematentoonstellingen over aspecten van het leven in het Noorderdepartement: Feesten en reuzen ('92), ‘Le Nord au travail’ ('93), Versterkte steden ('94), De zee ('96) en ‘Paysages d'eau’ ('97). Nu werden de kastelen als thema uitgekozen en zoals steeds hoort daar een verzorgde catalogus bij met een reproductie van de foto en een beknopte beschrijving en historische achtergrond van het monument. Alle periodes zijn vertegenwoordigd en er zijn grote geografische verschillen. Zo worden er nauwelijks kastelen aangetroffen in Kust-Vlaanderen. Het geheel is ingedeeld naar arrondissement, beginnend in Duinkerke (ondermeer Ekelsbeke, Steene en Zegherskapelle) en Hazebroek (Hazebrouck) (ondermeer Ebblinghem, Vleteren en Noordpeene) en eindigend in Avesnes. (L.V.)

importants du département du Nord, ce qui donna un répertoire photographique de 5 000 clichés. Ils faisaient partie des 25 000 négatifs sur verre que sa fille donna en 1977 à la ville de Douai et qui entraînèrent la fondation de la Photothèque Augustin Boutique. Depuis 1992, la photothèque organise régulièrement des expositions à thème sur des aspects de la vie dans le département du Nord: fêtes et géants (92), ‘Le Nord au travail’ (93), villes fortifiées (94), la mer (96) et ‘paysages d'eau’ (97). Cette fois les châteaux constituent le thème choisi, et, comme toujours, l'exposition dispose d'un catalogue soigné avec des reproductions des photos présentées et une description succincte du monument, doublée d'un aperçu du contexte historique. Si toutes les périodes sont bien représentées, on note toutefois de grandes différences géographiques. C'est ainsi qu'on ne rencontre guère de châteaux en Flandre littorale. L'ensemble est classé par arrondissement, en commençant par celui de Dunkerque (notamment Esquelbecq, Steene et zegerscappel) et celui d' Hazebrouck (notamment Ebblinghem, Flètre et Noordpeene) pour finir par celui d'Avesnes. (L.V.)

R. Chaussois, Géants du Nord - Pas de Calais. - [S.I.]: Le Téméraire, 1998. - 341 p.: ill. - (Terres Septentrionales de France). - ISBN 2-84399-034-3

Tijdens zijn lange loopbaan als journalist van La Voix du Nord volgde Robert Chaussois (^o1925, Calais) de lokale Noord-Franse gebruiken en in het bijzonder de folklore rond de reuzen op de voet. Vanuit deze belangstelling stelde hij dit overzichtswerk samen. Hier is

Au cours de sa longue carrière de journaliste à La Voix du Nord, Robert Chaussois (^o1925, Calais) a pu observer de près les usages locaux du Nord de la France et tout particulièrement le folklore qui entoure les géants. C'est à cet intérêt que nous devons le présent

[p. 419]

duidelijk de journalist aan het woord: de historische inleiding wordt bijzonder beknopt gehouden waarna meteen per gemeente een verhaal wordt gebracht over de ‘actieve’ reuzen of over de reuzen die er in het nabije verleden waren. Meestal worden deze journalistieke stukjes vergezeld van fotomateriaal. Het valt trouwens op hoeveel Noord-Franse reuzen van recente datum zijn. In bijlage II worden de nieuwkomers sinds 1989 nog eens extra opgesomd, ongeveer een tiental per jaar. Alle informatie daaromtrent wordt trouwens bijgehouden in het Maison des Géants in F-59374 Loos (Ferme d'Ennequin, 11 rue Ambroise Paré, BP 56). Bijlage I somt alle reuzen nog eens op, waarbij wordt aangegeven of ze actief, ‘slapend’ of verdwenen zijn en met de datum waarop ze uitgaan; in de bijlagen III en IV wordt de reuzenpopulatie in de omringende departementen, respectievelijk landen, in kaart gebracht. (L.V.)

panorama. Il est clair que c'est un journaliste qui tient la plume: l'introduction historique est particulièrement succincte; l'auteur aborde ensuite, commune par commune, les géants encore en activité et ceux d'un proche passé. Des photos agrémentent le plus souvent ces petits textes journalistiques. On est frappé par le grand nombre de géants du Nord de la France qui sont de date récente. L'appendice II récapitule une fois encore les nouveaux venus depuis 1989: il y en a une dizaine par an. D'ailleurs, la Maison des Géants (Ferme d'Ennequin, 11, rue Ambroise Paré, BP 56, 59374 Loos) rassemble toute information les concernant. L'appendice I reprend tous les géants en indiquant s'ils sont en activité, ‘en sommeil’ ou disparus, ainsi que leur date de sortie; les appendices III et IV établissent un relevé de la population de géants dans les départements et pays limitrophes. (L.V.)

M. Colleu et M. Lefèvre, Cahiers de chants marins, 4: Mer du Nord & Manche. - Lille: Le Chasse-Marée / Armen, 1999. - 92 p.: ill. - ISBN 2-903-708-95-9

Deze brochure maakt deel uit van een reeks die de liederen in verband met het maritieme leven in Frankrijk vastlegt en toelicht. In dit deel wordt het meest noordelijke kustgebied in kaart gebracht, van Saint-Malo tot Zuydcoote. Twee overkoepelende organisaties zorgden voor de coördinatie: de Fédération régionale pour la culture et le patrimoine maritimes (Rijsel) en de Fédération maritime des associations normales pour la culture, l'histoire et 71 liederen werd opgenomen, telkens met muzieknotatie. Enkele Vlaamse liederen werden aangevuld met een

Cette brochure appartient à une collection qui recueille et commente les chants corrélés à la vie maritime française. Ce tome traite des côtes les plus septentrionales, de Saint-Malo à Zuydcoote. Deux organisations fédératrices en ont assuré la rédaction: la Fédération régionale pour la culture et le patrimoine maritimes (Lille) et la Fédération maritime des associations normales pour la culture, l'histoire et l'ethnologie. Elles ont retenu 71 chants, chaque fois accompagnés de leur partition et fort hétérogènes de style. Quelques chants flamands

[p. 420]

Franse vertaling. Het geheel is zeer heterogeen van aard en geeft een goed beeld van het zeemanslied omstreeks de eeuwwisseling. Deze liederen zijn meestal onuitgegeven of werden gepubliceerd in weinig toegankelijke lokale publicaties; het boek sluit overigens af met een gedetailleerde opgave van de vindplaatsen Vanzelfsprekend werd ook ontleend aan Charles-Edmond de Coussemaker die in het midden van de vorige eeuw als eerste zijn oor te luisteren legde in zeemanskringen in Grevelingen en Duinkerke. Samen met dit deel werd ook een cd uitgebracht met liederen, uitgevoerd door onder meer Blootland en Het Reuzekoor. (L.V.)

bénéficient d'une traduction française. L'ouvrage donne une bonne image du chant de marin aux alentours du changement de siècle. Ces chants sont la plupart du temps inédits ou figurent dans des publications locales peu accessibles; l'ouvrage s'achève du reste sur une liste détaillée des lieux de trouvaille. Bien sûr, on a également emprunté à Charles-Edmond De Coussemaker, le premier à avoir tendu l'oreille, au milieu du siècle dernier, dans les milieux de marins de Gravelines et de Dunkerque. Ce tome s'assortit d'un CD de chants, exécutés notamment par Blootland et Het Reuzekoor. (L.V.)

J.-M. Decelle, B. Grailles, P. Marcilloux, F. Schoonheere, 1914-1918, le Pas-de-Calais en guerre: les gammes de l'extrême. - Arras: Archives départementales du Pas-de-Calais, 1998. - 248 p.: ill ISBN 2-86062-025-7

Naar aanleiding van de 80e verjaardag van de Eerste Wereldoorlog wordt een selectie van documenten in facsimile uitgegeven. De documenten worden ingedeeld in een zestal hoofdstukken: de militaire feiten; de verhalen en getuigenissen; de gevolgen van de oorlog voor de burgerbevolking; de situatie in de bezette zone en het leven van de gevangenen en weggevoerden; de internationalisatie van het conflict en tenslotte de cultus van het herdenken van de doden. Elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door een korte inleidende tekst. Het is de bedoeling dat het geheel een nieuwe visie op het conflict toont, gebaseerd op recent wetenschappelijk onderzoek. (D.v.A.)

Le quatre-vingtième anniversaire de la Première Guerre mondiale a donné lieu à la publication en fac-similé d'une sélection de documents. Les documents sont répartis en six chapitres: les événements militaires; les récits et témoignages; les conséquences de la guerre pour la population civile; la situation en zone occupée et la vie des prisonniers et déportés. Chaque chapitre s'ouvre sur une courte introduction. L'objectif est de permettre un nouveau regard sur le conflit à partir de recherches scientifiques récentes. (D.v.A.)

[p. 421]

E. Dejonghe [et] Y. le Maner, Le Nord-Pas-de-Calais dans la main allemande. - Lille: La Voix du Nord, 1999. - 400 p.; ill. - ISBN 2-84393-015-4

Dit omvangrijke boek, overvloedig met zwart-wit foto's geïllustreerd, maakt zich op om het definitieve werk te worden over de Noord-Franse regio (de departementen Nord-Pas-de-Calais) tijdens de Tweede Wereldoorlog. Beide auteurs zijn al meer dan tien jaar met dit onderzoek bezig. Ze deden bijna 30 archieven in Europa en Noord-Amerika aan en publiceerden de voorbije jaren regelmatig over dit onderwerp. Anderzijds worden in deze synthese niet alle details opgenomen: met name de militaire operaties worden in hun algemene context geschetst. De auteurs wijzen op de eigenheid van Noord-Frankrijk tijdens de bezetting. De regio bleef al die jaren oorlogsgebied (‘zone de guerre’). De sterke industriële infrastructuur werkte voor Duitsland wat onder meer verklaart dat meer dan de helft van de geallieerde bombardementen op Frankrijk, gericht waren op de Nord-Pas-de-Calais. Wellicht werd in geen enkele andere streek de Duitse aanwezigheid zo sterk gevoeld en leefde de weerstand tegen de bezetter zo sterk op. De uitgeverij van dit boek, La Voix du Nord, begon trouwens als clandestiene verzetskrant in deze periode. (L.V.)

Ce livre volumineux abondamment agrémenté de photos en noir et blanc a l'ambition d'être l'ouvrage définitif sur le Nord de la France (les départements du Nord et du Pas-de-Calais) au cours de la Seconde Guerre mondiale. Ses deux auteurs ont consacré plus de dix ans à cette étude, ils ont consulté quelque trente dépôts d'archives en Europe et en Amérique du Nord, et ils n'ont cessé de publier sur le sujet au cours des années écoulées. Toutefois cette synthèse ne reprend pas tous les détails: c'est ainsi que les opérations militaires ne sont évoquées que dans leur contexte général. Ses auteurs soulignent la spécificité du Nord de la France sous l'Occupation. La région resta pendant toutes ces années ‘zone de guerre’. La puissante infrastructure industrielle travaillait au profit de l'Allemagne, ce qui explique, entre autres, que la moitié des bombardements alliés sur la France visaient le Nord-Pas-de-Calais. Aucune autre région n'a sans doute ressenti aussi profondément la présence allemande ni connu une telle résistance à l'occupant. L'éditeur de l'ouvrage, La Voix du Nord, est du reste au départ un journal clandestin apparu au cours de cette période. (L.V.)

B. Deprez (textes édités par), La ville de Marguerite Yourcenar. - Brussel: Racine, 1999. - 320 p.: ill. - (Académie royale de langue et de littérature françaises de Belgique). - ISBN 2-87386-169-X

Over Marguerite Yourcenar is reeds een bibliotheek vol geschreven. Dit boek springt er toch wat uit: de vorm (oblong), een keurige vormgeving en

Les livres consacrés à Marguerite Yourcenar rempliraient une bibliothèque. Mais le présent ouvrage frappe plus que les autres par

[p. 422]

vooral de originele invalshoek van waaruit haar werk wordt benaderd. Het belang van de stad en het stedelijk milieu in het leven en vooral het literaire werk van Yourcenar wordt van naderbij onderzocht. Uitgangspunt is telkens de wijze waarop de historische en sociale werkelijkheid van steden als Brugge, Keulen, Florence, Dresden enz. vorm kregen in haar literaire wereld. Dit onderwerp wordt aangekaart door een grote groep auteurs in relatief korte bijdragen. Zowel het universele thema (bijvoorbeeld de stad als labyrint) als concrete nasporingen zijn aan de orde. Niet toevallig krijgt Rome de meeste aandacht. (L.V.)

sa forme (oblongue), par le soin apporté à sa réalisation et surtout par l'approche originale de son oeuvre. Il s'intéresse en effet à l'impact de la ville et du milieu urbain sur la vie et surtout sur l'oeuvre littéraire de Yourcenar. Il part chaque fois de sa manière d'appréhender et de formuler la réalité historique et sociale de villes comme Bruges, Cologne, Florence, Dresde, etc. Abordant le thème universel (la ville en tant que labyrinthe par exemple) ou se livrant à des recherches concrètes, une multitude d'auteurs consacrent au sujet des textes relativement courts. Rien de fortuit à ce que Rome bénéficie d'une attention toute particulière. (L.V.)

A. Derville, L'agriculture du Nord au Moyen Age: Artois, Cambrésis, Flandre Wallonne. - Villeneuve d'Ascq: Presses universitaires du Septentrion, 1999. - 332 p.: graph., tab. - (Histoire et civilisations). - ISBN 2-85939-584-9

In deze stevige studie vat Alain Derville twintig jaar onderzoek over de middeleeuwse landbouw in Noord-Frankrijk samen. Alles begon toen hij in 1970 rekeningen van het hospitaal Saint-Sauveur in Rijsel op het spoor kwam die toelieten het rendement van de landbouwexploitaties minutieus te berekenen. Hij breidde dit onderzoek uit voor de vruchtbare hoogvlakte van Artesië, het Kamerijkse en Waals-Vlaanderen en besluit dat de rendementen aldaar tot vier maal hoger lagen dan in de omliggende regio's. Is er hier geen sprake van een landbouwrevolutie, dan toch zeker van een opmerkelijke groei. Derville leidt dit af uit de eerste teksten (ca. 800); vanaf 1285 beschikt hij over rekeningen. De klassieke etappes in deze groei zijn de introductie van het

Dans cette solide étude, Alain Derville rassemble vingt années de recherches sur l'agriculture médiévale dans le Nord de la France. Tout commença quand il découvrit en 1970 des comptes de l'hôpital Saint-Sauveur de Lille qui permettaient un calcul minutieux des rendements des exploitations agricoles. Il étendit ses recherches aux fertiles plateaux d'Artois, au Cambraisis et à la Flandre romane et conclut que les rendements y étaient jusqu'à quatre fois supérieurs aux régions environnantes. On ne peut pas parler d'une révolution agricole mais bien d'un remarquable progrès. Derville l'observe à partir des premiers textes (vers 800); à compter de 1285, il dispose de comptes. Les étapes classiques de ce progrès sont l'introduction du cheval de trait, la

[p. 423]

trekpaard, het telen van vitsen, het opheffen van braak, enz. De periode van expansieve groei situeert zich tussen 1000 en 1350, nadien volgde een contractiefase, weliswaar zonder invloed op de landbouwrendementen. Deze bleven even spectaculair hoog en werden pas omstreeks 1800/1850 geëvenaard. Het boek geeft overvloedig cijfermateriaal dat over beide periodes en over de verschillende regio's wordt uitgesplitst. In zijn besluit gaat hij op zoek naar de oorzaken van de uitzonderingspositie van de Noord-Franse landbouw, maar hij slaagt er niet echt in om voor deze ‘exception gênante’ een bevredigende verklaring te geven. In dit boek is een gedreven historicus aan het woord die niet aarzelt om scherp uit te halen naar collegae die het met zijn stellingen oneens zijn. (L.V.)

culture de vesces, l'abandon de la jachère, etc. La période d'expansion se situe entre 1000 et 1350; elle est suivie d'une phase de récession, il est vrai sans influence sur les rendements agricoles. Ceux-ci restèrent étonnamment élevés et ne furent à nouveau atteints que vers 1800/1850. L'ouvrage comporte d'abondantes données chiffrées réparties sur les deux périodes et entre les diverses régions. Dans sa conclusion, il s'interroge sur les causes de cette singularité agricole nordique mais ne parvient pas vraiment à donner une explication satisfaisante à cette ‘exception gênante’. Dans cet ouvrage, c'est un historien passionné qui tient la plume: il n'hésite pas à fulminer contre des collègues qui contestent ses thèses. (L.V.)

Destruction et reconstruction de villes, du Moyen Age à nos jours: 18e Colloque international: Actes = Verwoesting en wederopbouw van steden, van de Middeleeuwen tot heden: 18de Internationaal Colloquium: Handelingen, Spa, 10-12.IX. 1996. - Brussel: Gemeentekrediet, 1999. - 464 p.: ill. - (Crédit Communal, Collection Histoire in 8^o = Gemeentekrediet, Historische Uitgaven in 8^o, nr. 100). - ISBN 2-87193-261-1

In de historische colloquia georganiseerd door het Gemeentekrediet van België, zijn doorgaans onderwerpen in verband met de stad en het stedelijk leven aan de orde. Dit was niet anders op het 18e colloquium waarvan nu pas de handelingen uit zijn. In twintig referaten buigen historici en kunst- en architectuurhistorici zich over de verwoesting en heropbouw van steden in de Zuidelijke Nederlanden

Les colloques historiques organisés par le Gemeentekrediet (Crédit communal) de Belgique sont généralement consacrés à des sujets qui ont trait à la ville ou à la vie urbaine. Il n'en fut pas autrement du 18^e colloque dont les actes viennent de paraître. Dans vingt conférences, des historiens, des historiens de l'art et de l'architecture se penchent sur les destructions et reconstructions de villes des Pays-Bas méridionaux, du

[p. 424]

vanaf de Middeleeuwen tot na de Tweede Wereldoorlog. Bernard Delmaire van de universiteit Rijsel III behandelt de casi ‘Terwaan’ en ‘Hesdin’ (pp. 127-153) die beide in de 16de eeuw totaal werden verwoest. Terwaan en Hesdin werden met de grond gelijk gemaakt op initiatief van Karel V in zijn strijd tegen de Franse koning. Beide steden in van het omstreden grensgebied van Picardië en Artesië werden niet herbouwd en verrezen enkel als ‘dorp’. Deze bijdrage van Delmaire kan het best gelezen worden tegen de achtergrond van de algemene beschouwingen van M. Boone (pp. 339-368). (L.V.)

Moyen Age à la Seconde Guerre mondiale. Bernard Delmaire, de l'université de Lille III, y traite des cas de Thérouanne et d'Hesdin (pp. 127-153) toutes deux complètement dévastées au XVI^e siècle. Thérouanne et Hesdin furent ruinées de fond en comble à l'initiative de Charles Quint dans sa lutte contre le roi de France. Ces deux villes du territoire contesté de la Picardie et de l'Artois ne furent pas reconstruites et ne réapparurent que sous forme de ‘villages’. Cet article de Delmaire gagne à être lu avec en arrière-plan les considérations générales de M. Boone (pp. 339-368). (L.V.)

Ph. Guignet, Vivre à Lille sous l'Ancien Régime. - Paris: Perrin, 1999. - ISBN 2-262-01130-3

Zoals elk jaar mag de metropool Rijsel zich verheugen in enkele boeken over haar geschiedenis. Deze studie van Philippe Guignet, professor moderne geschiedenis aan de Université Charles de Gaulle - Lille III, steekt daar bovenuit. Ze werd geschreven als bijdrage in een nieuwe reeks, opgezet door uitgever Perrin om het dagelijks leven in de Franse steden te beschrijven tijdens de 17de en 18de eeuw, op de vooravond van de Franse Revolutie. De auteur verwerkt de vele voorstudies tot een vlot leesbaar verhaal; in zijn analyse van trends en conjuncturen ruimt hij veel plaats om concrete mensen en typische voorvallen te integreren. Na een woord vooraf door Alain Lottin volgen er vier grote delen in het boek: een demografische en topografische analyse; een bijdrage over de thema's werken, geloven en solidariteit; consumeren, leven en

Comme chaque année, la ville de Lille peut se réjouir de la parution de quelques ouvrages consacrés à son histoire. Cette étude de Philippe Guignet, professeur d'histoire moderne à l'université Charles de Gaulle - Lille III sort vraiment du lot; elle a été rédigée en fonction d'une nouvelle collection, lancée par les éditions Perrin, qui s'attache à décrire la vie quotidienne dans les villes françaises au cours des XVII^e et XVIII^e siècles, à l'avant-veille de la Révolution française. L'auteur fond ses nombreuses études préalables en un récit qui se lit comme un roman; dans son analyse des tendances et conjonctures il accorde beaucoup de place à des gens concrets et à des cas typiques. A l'avant-propos d'Alain Lottin font suite quatre grandes parties qui présentent: une analyse démographique et topographique; les thèmes du travail, de la foi et de la solidarité; ceux de la consommation,

[p. 425]

wonen; het socio-culturele leven. (L.V.)

de la vie et de l'habitat; la vie socioculturelle. (L.V.)

H.A.M. van der Heyden, Oude kaarten der Nederlanden, 1548-1794: historische beschouwing, kaartbeschrijving, afbeelding en commentaar = Old maps of The Netherlands, 1548-1794: an annotated and illustrated cartobibliography. - Alphen aan de Rijn: Uitgeverij Canaletto/Repro-Holland; Leuven: Universitaire Pers, 1998. - 2 vol; 892 p.: ill. - ISBN 90 6186 909 9

Dit standaardwerk bevat een repertorium van alle kaarten van de Nederlanden (de Zeventien Provinciën) vanaf de vroegste kaarten uit de 16de eeuw tot 1795. Ook na de scheiding van Noord en Zuid op het einde van de 16de eeuw bleven kaartmakers de Verenigde Nederlanden afbeelden. Dit kaartmateriaal vormt vanzelfsprekend een uitstekende bron voor de studie van de Zuidelijkste Nederlanden. In de twee eerste delen komen de historische aspecten aan bod. Het derde deel werd voorbehouden om alle 319 kaarten af te beelden en op een systematische manier te beschrijven. Deze beschrijvingen zijn als volgt uitgevoerd: titel, technische kenmerken, exemplaren, commentaar, literatuur. Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen de verschillende staten van de kaarten. Het boek sluit af met een register op de kaarttitels en op de persoonsnamen. (L.V.)

Le présent ouvrage de référence présente un répertoire de toutes les cartes des Pays-Bas (Les dix-sept Provinces) depuis les toutes premières (XVI^e siècle) jusqu'en 1975. Même après la séparation du Nord et du Sud à la fin du XVI^e siècle, des cartographes continuèrent à représenter les Pays-Bas Unis. Ce matériel cartographique constitue naturellement une excellente source pour l'étude des Pays-Bas méridionaux. Les deux premières parties traitent des aspects historiques. La troisième est réservée à la reproduction et à la description systématique de l'ensemble des 319 cartes. Ces descriptions sont conçues comme suit: titre, caractéristiques techniques, exemplaires, commentaire, bibliographie. On relève également l'état de conservation des différentes cartes. L'ouvrage s'achève sur un index des titres de cartes et des noms de personnes. (L.V.)

I. van Isfghfm (red.) ‘'t Is al zoo van buiten, 't is al zoo van bin’: Guido Gezelle in Kortrijk 1872-1899. - Kortrijk: Stedelijke Openbare Bibliotheek, 1999. - 199 p.: ill.

Deze catalogus begeleidde een belangrijke tentoonstelling georganiseerd door de Openbare Bibliotheek van Kortrijk in het kader

Ce catalogue accompagnait une importante exposition organisée par la Bibliothèque publique de Courtrai dans le cadre de l'année Guido

[p. 426]

van het Guido Gezellejaar 1899-1999. Uitgangspunt was leven en werk van Gezelle tijdens zijn Kortrijkse periode (1872-1899). Vanuit deze stad onderhield de dichter een goed contact met Frans-Vlaanderen. Deze relatie wordt in deze catalogus uitgewerkt door Cyriel Moeyaert (Over de schreve, pp. 61-74). Onder meer komen aan bod: ‘Vlaams Comité van Frankrijk’, ‘Ons oud Vlaemsch’ en talrijke Frans-Vlaamse figuren zoals Jules Lemire, Emiel Descamps (Zurkel), Renaat Despicht en Camiel Looten. Een beknopte beschrijving van de tentoongestelde stukken volgt op pp. 179-181. (L.V.)

Gezelle 1899-1999 sur le thème de la vie et de l'oeuvre de Gezelle au cours de sa période courtraisienne (1872-1899). A partir de cette ville, Gezelle entretint de bons contacts avec la Flandre française. Dans le catalogue, c'est Cyriel Moeyaert qui expose cette relation (Over de schreve, pp. 61-74). On y évoque notamment le ‘Vlaams Comité van Frankrijk’ (Comité flamand de France), ‘Ons oud Vlaemsch’ (notre vieux flamand) et de nombreux personnages de Flandre française comme Jules Lemire, Emiel Descamps (Sercus), René Despicht et Camille Looten. Aux pages 179 à 181, on trouve une description succincte des pièces exposées. (L.V.)

H. Jacob-Hugon, L'oeuvre jongleresque de Jean Bodel: l'art de séduire un public. - Parijs en Brussel: De Boeck Université, 1998. - 364 p. - (Bibliothèque du Moyen Age). - ISBN 2-8041-2671-4

Jean Bodel leefde en werkte in Atrecht tussen ca. 1165-1210. Hij behoorde er als schepen tot de stedelijke elite en als prominent lid van het lokale jongleursgezelschap tekende hij voor een uitgebreid en hoogstaand literair oeuvre. Uit zijn pen vloeiden de meest uiteenlopende genres (mirakelverhalen, ‘fabliaux’, herdersliederen) dikwijls bedoeld om voor een publiek te worden opgevoerd. Bodel is vooral onsterfelijk geworden omdat hij als de vroegst bekende auteur in de (Franse) volkstaal van deze genres wordt gezien. In dit boek, de bewerking van een proefschrift aan de Universiteit van Zürich, wordt Bodels literaire oeuvre voor de eerste maal vanuit zijn totaliteit benaderd. Deze streng-wetenschappelijke studie aarzelt niet om af te rekenen met de bestaande historisch-literaire

Jean Bodel a vécu et oeuvré à Arras entre 1165 et 1210 environ. Échevin, il appartenait à l'élite urbaine; membre éminent de la société locale de jongleurs, il réalisa une oeuvre ample et de haute tenue littéraire. Il s'exerça aux genres les plus divers (miracles, ‘fabliaux’, pastorales), souvent destinés à des représentations publiques. Bodel doit l'essentiel de son immortalité au fait qu'il est le premier auteur connu à avoir pratiqué ces genres en langue vulgaire (française). Le présent ouvrage, adapté d'une thèse présentée à l'université de Zurich aborde pour la première fois l'oeuvre de Bodel dans sa totalité. Cette étude strictement scientifique n'hésite pas à en finir avec les traditions historicolittéraires existantes; l'auteur formule des appréciations novatrices et souligne la cohérence et la

[p. 427]

tradities; de auteur formuleert vernieuwende voorkeuren en onderstreept de coherentie en het publiekgerichte karakter. Ofschoon de ‘historische’ Jean Bodel zich nog steeds niet laat vatten, is deze studie een belangrijke bijdrage aan de constructie van deze literaire persoonlijkheid. (L.V.)

destination publique de l'oeuvre. Bien que le Jean Bodel historique nous échappe toujours, cette étude est une contribution décisive à la reconstitution de sa personnalité littéraire. (L.V.)

L. Molle, Le trois-mâts carré Duchesse Anne, ex voilier-école allemand Grossherzogin Elisabeth. - Wimille, Punch Éditions, 1999. - 112 p.: ill. ISBN 2-913132-13-8

De Duchesse Anne is een Duitse driemaster die in 1901 te water gelaten werd en gedurende jaren dienst deed als schoolschip van de Duitse koopvaardij. In 1946 werd het schip als herstelbetaling aan Frankrijk gegeven. In 1980 kocht de stad Duinkerke het schip met de bedoeling het in zijn oude glorie te herstellen en om te vormen tot een drijvend museum. Het volledig gerestaureerde schip ligt nu aangemeerd voor het Havenmuseum van Duinkerke. Dit overvloedig geïllustreerde boek bevat de geschiedenis van dit zeilschip vanaf zijn tewaterlating tot de restauratie. (D.v.A.)

Trois-mâts allemand lancé en 1901, la Duchesse Anne servit des années durant de navire-école à la marine marchande allemande. En 1946, le navire fut remis à la France au titre des dommages de guerre. En 1980, la ville de Dunkerque l'acheta pour lui rendre sa splendeur passée et en faire un musée flottant. Complètement restauré, le vaisseau est maintenant amarré devant le Musée portuaire de Dunkerque. Le présent ouvrage, abondamment illustré, présente l'histoire de ce voilier, de son lancement à sa restauration. (D.v.A.)

Revue du Nord: n^o 326-327 (1998), n^o 329, 330, 331 (1999). - Villeneuve d'Ascq: Université Charles de Gaulle / Lille III, 1998-1999.

In deze vijf afleveringen van Revue du Nord worden bijna dertig artikelen samengebracht, steeds van een hoog gehalte en dikwijls aansluitend op ruimere onderzoeksprojecten. Nummer 326-327 is een dubbelnummer dat sterk opent met een eerste bijdrage van Alain Derville in wat een reeks moet worden over de bevolking in Noord-Frankrijk tijdens

Ces cinq livraisons de la Revue du Nord rassemblent quelque trente articles, toujours d'une haute tenue et souvent corrélés à des projets de recherche plus vastes. Le numéro 326-327 est un numéro double qui s'ouvre puissamment sur le premier article d'une série qu'Alain Derville consacrera à la population du Nord de la France au cours du Moyen Age.

[p. 428]

de Middeleeuwen. In dit eerste artikel wordt een demografisch overzicht gegeven tot 1384. Daaruit blijkt dat er in de vroege Middeleeuwen een dichte bevolking was waarop een breuklijn volgt ten tijde van de inval van de Noormannen. Het herstel verliep traag en bereikte in het begin van de 14de eeuw een nieuw hoogtepunt (bevolkingsdichtheid van 200/km^2 in Artesië). De ‘waanzinnige’ 14e eeuw zorgde evenwel opnieuw voor een grote ontvolking. Vervolgens brengen Nicolas Dessaux, Stéphane Révillon en Sébastien Delchambre een boeiend stuk landschaps- en economische geschiedenis over de drooglegging en exploitatie van het moeras van Seclin in de Deulevallei, een verhaal dat loopt van de 13de tot de 19de eeuw. In het nummer 330 schetst Sylvain Vigneron de verwikkelingen nadat de kasselrij Rijsel in 1668 definitief bij Frankrijk werd ingelijfd met onder meer de confiscatie van Spaanse bezittingen. Er is ook nu (zie ook nummer 324) een bijdrage van Joël Ravier over de inspectie van het lager onderwijs in de 19de eeuw. Nu peilt hij naar de invloed van de inspectie tijdens de Julimonarchie op basis van de rapporten en correspondentie van de inspecteurs. Jean-Marie Popineau opent in het nummer 331 met een boeiend verhaal over Le Theil, een bloeiend middeleeuwse dorp in Picardië dat vandaag volledig van de kaart is verdwenen. De mooie reeks etsen van Sébastien Leclerc over plaatsen in Noord-Frankrijk en België tijdens de oorlogen van Lodewijk XIV is bij een breed publiek bekend. René Faille trof nu in Vincennes een manuscript aan met 42 aanvullende traktaten en prenten (p. 515-548). Verder bevatten deze

Ce premier article donne un aperçu démographique jusqu'en 1384. Il relève une forte densité de population au haut Moyen Age, les invasions normandes introduisant une cassure. La restauration prit bien du temps avant d'atteindre un nouvel acmé au début du XIV^e siècle (densité de 200 habitants au kilomètre carré en Artois). Mais la ‘folie’ du XIV^e siècle provoqua à nouveau un sévère dépeuplement... Puis Nicolas Dessaux, Stéphane Révillon et Sébastien Delchambre nous offrent un passionnant morceau d'histoire du paysage et de l'économie: l'assèchement et l'exploitation du marais de Seclin dans la vallée de la Deûle du XIII^e au XIX^e siècle. Dans le numéro 330, Sylvain Vigneron décrit les vicissitudes que connut la châtellenie de Lille après son annexion définitive par la France en 1668, notamment à propos de la confiscation des biens espagnols. Nous trouvons à nouveau (cf. le numéro 324) un article de Joël Ravier sur l'inspection primaire au XIX^e siècle. Il essaie cette fois d'évaluer l'influence de l'inspection sous la monarchie de Juillet, à partir des rapports et de la correspondance des inspecteurs. Jean-Marie Popineau ouvre le numéro 331 par un article passionnant sur Le Theil, village médiéval picard florissant, complètement rayé de la carte de nos jours. Le grand public connaît la série d'eaux-fortes de Sébastien Leclerc sur les places du Nord de la France et de Belgique pendant les guerres de Louis XIV. René Faille vient de trouver à Vincennes un manuscrit riche de 42 notices et gravures complémentaires (pp. 515-548). En outre, ces numéros comportent chaque fois un grand nombre de comptes rendus d'ouvrages et de

[p. 429]

nummers telkens opnieuw veel boekbesprekingen en verslagen over de verdediging van proefschriften. (L.V.)

soutenances de thèses de doctorat. (L.V.)

Revue du Nord: archéologie de la Picardie et du Nord de la France, tome LXXX (1998) n^o 328. - Villeneuve d'Ascq: Université de Charles de Gaule / Lille III, 1999. - 268 p.: ill. - ISSN 0035-2624

Dit lijvige archeologienummer van Revue du Nord opent met een dossier over Sint-Omaars tijdens de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Drie noodopgravingen uitgevoerd in 1995 en 1996 laten Hervé Barbé toe om de middeleeuwse topografie in de buurt van de Sint-Bertijnsabdij toe te lichten. Hij brengt vooral nieuwe inzichten over de aanleg en de datering van het hydrografisch netwerk in de binnenstad. De beide andere bijdragen over Sint-Omaars handelen over keramiekvondsten (10de en 13de tot 18de eeuw). Verder brengt dit nummer zes artikelen over uiteenlopende onderwerpen, onder meer de stand van zaken in Bavay en de bijdrage van de Gallische numismatiek tot de geschiedenis en de territoriale organisatie in Noord-Gallië (Belgium). Ook dit nummer bevat weer uitgebreide kronieknotities en enkele boekbesprekingen. (L.V.)

Ce volumineux numéro archéologie de la Revue du Nord s'ouvre sur un dossier consacré à l'archéologie moderne et médiévale de Saint-Omer. Trois fouilles de sauvetage menées en 1995 et 1996 permettent à Hervé Barbé d'éclairer la topographie médiévale du quartier de l'abbaye Saint-Bertin. Il apporte surtout de nouvelles perspectives sur l'élaboration et la datation du réseau hydrographique intérieur de la cité. Les deux autres articles sur Saint-Omer traitent de la céramique du X^e siècle pour le premier, du XIII^e au XVIII^e siècle pour le second. Ce numéro comporte encore six articles sur des sujets très divers, notamment un état des recherches à Bavay et l'apport de la numismatique à l'histoire et à la connaissance de l'organisation territoriale du Nord de la Gaule (le Belgium). Ce numéro s'enrichit également d'amples chroniques et de quelques comptes rendus d'ouvrages. (L.V.)

Cl. Sellier, Histoire insolite des regions de France: Nord-Pas-de-Calais. - [S.I.]: Lorisse éditeur, 1999. - 214 p.: ill.

Dit boek maakt deel uit van een reeks onder leiding van M.-G. Micberth waarin wordt gezocht naar historische gebeurtenissen en verhalen die tussen de plooien van de grote geschiedenis vallen. Dit zou lovenswaardig zijn indien men deze ‘petite histoire’ ook aan de

Cet ouvrage fait partie d'une collection publiée sous la direction de M.-G. Micberth, le quel se propose de rechercher les événements et récits historiques qui échappent à la grande histoire. L'entreprise serait louable si l 'on soumettait également

[p. 430]

historische kritiek zou onderwerpen, maar dat is hier geenszins het geval. De auteur gaat vooral op zoek naar anonieme helden of naar bijzonderheden over bekende figuren, zoals de thuiskomst van de valse graaf van Vlaanderen uit Constantinopel en de kruistochten van de revolutionair Marat. (L.V.)

à la critique historique cette ‘petite histoire’, ce qui n'est pas du tout le cas ici. L'auteur recherche surtout des héros anonymes ou des détails concernant des célébrités: l'arrivée au pays du faux comte de Flandre, retour de Constantinople, et les croisades du révolutionnaire Marat. (L.V.)

H. Servant, Artistes et gens de lettres à Valenciennes à la fin du Moyen Age (vers 1440-1507). - [S.I.]: Éditions Klinckieck, 1999. - 389 p.: ill. - (Cahiers d'Histoire du Livre, 3). - ISBN 2-252-03218-9

In deze studie, een proefschrift voor de École des Chartes in Parijs, 1985-1988 wordt de artistieke faam van Valenciennes tijdens de late Middeleeuwen (tweede helft 15de eeuw) getoetst aan een uitvoerig bronnenonderzoek. De auteur komt tot de conclusie dat deze reputatie op stevige gronden berust. De grote namen waren vanzelfsprekend bekend (Jehan Molinet, Georges Chastellain), maar in deze studie wordt eer gedaan aan de tientallen minder bekenden of onbekenden binnen de artistieke ambachten. Dit beeld van een levendige, artistieke stad op het einde van de Middeleeuwen geldt ook voor andere steden zoals Rijsel, Dowaai (Douai), Kamerijk en Doornik. Anderzijds vertoonde Valenciennes ook een eigen gezicht onder meer door de invloed die uitging van de residentie van de Bourgondische hertogen. De studie valt uiteen in drie delen. Eerst komt het algemeen stedelijk kader en het dagelijkse leven aan bod. In een tweede deel brengt de auteur het artistieke leven in kaart, de producenten (ambachten en ambachtslieden zoals goudsmeden, juweliers, schilders en beeldhouwers)

Cette thèse présentée à l'École des Chartes de Paris (1985-1988), évalue la renommée artistique de Valenciennes au cours de la fin du Moyen Age (seconde moitié du XV^e siècle) à partir d'amples recherches dans les sources. L'auteur conclut que cette réputation repose sur des bases solides. Les grands noms étaient naturellement connus (Jehan Molinet, Georges Chastellain) mais cette étude fait honneur aux dizaines de méconnus ou d'inconnus qui peuplaient les métiers artistiques. Cette image d'une ville vivante, artistique, à la fin du Moyen Age peut être étendue à d'autres villes comme Lille, Douai, Cambrai et Tournai. Par ailleurs, Valenciennes avait ses particularités, imputables entre autres à l'influence exercée par la résidence des ducs de Bourgogne. L'étude comporte trois parties. La première présente le cadre urbain général et la vie quotidienne. La seconde évoque la vie artistique, les producteurs (métiers et gens de métier comme les orfèvres, les joailliers, les peintres et les sculpteurs) et la clientèle. La troisième décrit la vie intellectuelle: l'enseignement, la littérature et le

[p. 431]

en de cliëntèle. Tenslotte wordt stilgestaan bij het intellectuele leven: het onderwijs, de literatuur en het theater, en de boekenwereld. Een glossarium, vele keurig uitgegeven documenten, een literatuurlijst en registers sluiten deze voorbeeldige en keurig uitgegeven studie af. Middenin zit trouwens nog een katern illustraties. (L.V.)

théâtre, et le monde du livre. Un glossaire, beaucoup de documents impeccablement reproduits, une liste bibliographique et des index concluent cette étude exemplaire et soigneusement éditée. On trouve d'ailleurs au centre de l'ouvrage un feuillet entier d'illustrations. (L.V.)

M. Smeyers, Vlaamse miniaturen van de 8ste tot het midden van de 16de eeuw: de middeleeuwse wereld op perkament. - Leuven: Davidsfonds, 1998. - 528 p.: ill. - ISBN 90 6152 598 5

Dit kunsthistorisch monument is het magnum opus én het testament van Maurits Smeyers, overleden op 26 april 1999. Hij realiseerde dit werk in samenwerking met het Centrum Vlaamse Miniatuurkunst, een door hem in 1983 opgericht wetenschappelijk onderzoekscentrum verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven. Dit boek biedt een synthese van meer dan dertig jaar studie over Vlaamse miniaturen, van de vroegste sporen in de achtste eeuw tot omstreeks 1550, met een kleine appendix voor de neogotische miniatuurkunst in onze vorige eeuw. Het boek is chronologisch opgebouwd en biedt vanuit de invalshoek van de boek verluchting een eigenzinnig en bijzonder rijk en fraai geïllustreerd (645 miniaturen!) overzicht van het middeleeuwse Vlaanderen. Vlaanderen wordt hier geografisch ruim geïnterpreteerd. De rijke traditie aan abdijscriptoria en lekenateliers in de grote steden, en de invloed van het Bourgondisch mecenaat geven de Noord-Franse regio een opvallende aanwezigheid in dit boek. Dit geldt voor de pre-Romaanse periode (8de-11de eeuw)

Ce monument d'histoire de l'art est le magnum opus et le testament de Maurits Smeyers, décédé le 26 avril 1999. Il a réalisé cet ouvrage en collaboration avec le Centrum Vlaamse Miniatuurkunst, centre de recherche scientifique fondé par lui en 1983 et lié à l'université catholique de Leuven (Louvain). Cet ouvrage offre une synthèse de plus de trente années d'étude des miniatures flamandes, depuis les premières traces au huitième siècle jusqu'aux environs de 1550, avec un petit appendice consacré à l'art de la miniature néogothique au siècle qui a précédé le nôtre. Structuré chronologiquement, l'ouvrage offre, à partir de l'enluminure, un panorama original particulièrement riche et somptueusement illustré (645 miniatures!) de la Flandre médiévale, le concept Flandre étant pris ici au sens géographique large. La riche tradition des scriptoria abbatiaux et des ateliers laïcs dans les grandes villes, ainsi que l'influence du mécénat bourguignon entraînent une remarquable présence dans l'ouvrage de la région du Nord de la France. Cela vaut pour la période préromane (VIII^e-XI^e siècle) avec les scriptoria

[p. 432]

met de scriptoria van Sint-Bertijns (Sint-Omaars) en van Sint-Vaast (Atrecht), de Romaanse periode (12de eeuw) met de grote benedictijnen- en cisterciënzerabdijen in de regio en voor de gotische periode met ateliers in Valenciennes, Atrecht (Arras), Dowaai (Douai), Amiens, enz. Een uitvoerige bibliografie en een register van handschriften (de Noord-Franse bibliotheken zijn vanzelfsprekend goed vertegenwoordigd) sluiten dit overzichtswerk af. (L.V.)

de Saint-Bertin (Saint-Omer) et de Saint-Vaast (Arras), la période romane (XII^e siècle) avec les grandes abbayes bénédictines et cisterciennes de la région et pour la période gothique avec des ateliers à Valenciennes, Arras, Douai, Amiens, etc. Une abondante bibliographie et un index des manuscrits (les bibliothèques du Nord de la France sont naturellement bien représentées) viennent conclure cette synthèse. (L.V.)

Société Nationale d'Agriculture, Sciences et Arts: Centrale du Département du Nord: deux cents ans d'histoire 1799-1999. - Douai: Société Nationale d'Agriculture, Sciences et Arts, 1999. - 292 p. - ISBN 2-9513152-0-1

De Société Nationale d'Agriculture, Sciences et Arts werd in het departement Nord opgericht in 1799 in Dowaai (Douai). Instellingen van dit type waren gegroeid uit de ideeën van de 18de eeuwse fysiocraten en werden in de eerste periode vooral gerund door landeigenaars met het oog op een krachtig herstel van de landbouw na de Franse Revolutie. In 1805 sloot in Dowaai (Douai) ook de gecultiveerde stadselite zich aan en werden de werkzaamheden uitgebreid met kunst en wetenschappen. Het hoogtepunt van de invloed lag in de eerste helft van de 19de eeuw. De tweehonderdste verjaardag, samen met de verhuizing naar een nieuwe vestiging, geïntegreerd in het nieuwe gebouw van het stadsarchief, vormde de aanleiding om de eigen, rijke geschiedenis te boek te stellen. Er is zowel aandacht voor de algemene

La Société Nationale d'Agriculture, Sciences et Arts du département du Nord fut fondée à Douai en 1799. Les institutions de ce type étaient nées des idées des physiocrates du XVIII^e siècle et furent, dans un premier temps, dirigées par des propriétaires terriens soucieux d'une énergique restauration de l'agriculture après la Révolution française. En 1805, à Douai, une élite urbaine cultivée s'y affilia et les activités s'élargirent à l'art et aux sciences. L'apogée fut atteint dans la première moitié du XIX^e siècle. Le deux centième anniversaire de l'institution ainsi que le déménagement dans les nouveaux bâtiments destinés aux archives de la ville ont été l'occasion de coucher par écrit la riche histoire de cette institution. On s'y intéresse autant à l'histoire générale qu'aux quelque 750 membres qui ont fait cette histoire. Quelques grands personnages sont particulièrement

[p. 433]

geschiedenis als voor de bijna 750 leden die deze geschiedenis hebben gemaakt. Enkele grote figuren worden speciaal belicht, zoals de musicoloog Edmond de Coussemaker die een korte tijd magistraat was in Dowaai (Douai). De rijke bibliotheek en het archief worden toegelicht door Monique Mestayer, de stadsarchivaris. (L.V.)

mis en lumière, comme le musicologue Edmond de Coussemaker qui fut quelque temps magistrat à Douai. C'est Monique Mestayer, l'archiviste de la ville, qui présente la riche bibliothèque et les archives. (L.V.)

A. Tuffreau et J.-L. Marcy, Les premiers habitants du Pas-de-Calais. - Arras: Musée départemental de Préhistoire du Pas-de-Calais, 1998. - 46 p.: ill. - ISBN 2 9512144 0 5

In dit klein boekje wordt de vroegste bewoningsgeschiedenis van de Noord-Franse regio (Pas-de-Calais) op basis van wetenschappelijk onderzoek aan een breed publiek aangeboden. Dit onderwerp wordt behandeld tegen de algemene achtergrond van het Paleolithicum in Noord-Europa en vanuit verschillende wetenschappelijke invalshoeken zoals geologie, antropologie en chronologie. Enkele lokale sites zoals Biache-Saint-Vaast worden gedetailleerd toegelicht en geïllustreerd. (L.V.)

S'appuyant sur la recherche scientifique, cet opuscule présente au grand public les débuts de l'habitat dans la région du Pas-de-Calais. Le sujet est traité sur la toile de fond générale du paléolithique dans le nord de l'Europe et à partir des diverses perspectives scientifiques de la géologie, de l'anthropologie et de la chronologie. Quelques sites locaux comme celui de Biache-Saint-Vaast font l'objet d'une présentation détaillée et illustrée. (L.V.)

G. Tyran, Jean Hollebecque: l'Homme en marche du Nord au Berry - Châteauroux: Les Amis de Jean Hollebecque, 1999. - 36 p.: ill. ISBN 2-9513826-0-X

De schilder Jean Hollebecque werd in 1914 geboren in Zuid-Wervik (Wervicq-Sud). Hij kreeg een opleiding als schilder in Wervik en Roubaix en na de Tweede Wereldoorlog aan de École nationale supérieure des beaux-arts van Parijs. Na de oorlog verliet Hollebecque zijn geboortestreek om zich in de buurt van Châteauroux te vestigen. Hollebecque schilderde portretten,

Le peintre Jean Hollebecque naquit en 1914 à Wervicq-Sud. Il reçut une formation de peintre à Wervicq et à Roubaix et, après la Seconde Guerre mondiale à l'École nationale supérieure des beaux-arts de Paris. Après la guerre, Hollebecque quitta sa région natale pour se fixer dans les parages de Châteauroux. Hollebecque peignit des portraits, des fresques, de grandes

[p. 434]

fresco's, grote composities en landschappen. Hij overleed in 1983. Deze kleine publicatie is geen monografie over deze schilder, maar bevat naast informatie over zijn familie en zijn schilderkunst, ook gegevens over zijn geboortestreek die voor zijn werk een bron van inspiratie is geweest. In 1915 verbleef de Duitse schilder Max Beckmann als verpleger in Zuid-Wervik (Wervicq-Sud). Ook over dit verblijf bevat deze publicatie informatie. (D.v.A.)

compositions et des paysages. Il mourut en 1983. Cette petite publication n'est pas une monographie de ce peintre, mais, outre des informations sur sa famille et sa peinture, elle comporte aussi des données sur sa région natale qui fut une source d'inspiration pour son oeuvre. En 1915, le peintre allemand Max Beckmann résida à Wervicq-Sud en qualité d'infirmier. Cette publication traite aussi de ce séjour. (D.v.A.)

Valenciennes à coeur ouvert: 1989-1999: 10 ans d'archéologie urbaine: exposition Musée des Beaux-Arts de Valenciennes 7 juin-31 octobre 1999. - Valenciennes: Musée des Beaux-arts, 1999. - 112 p.: ill. - ISBN 2-912241-01-5

De stadsarcheologische dienst in Valenciennes bestaat tien jaar en dat werd gevierd met een prestigieuze tentoonstelling in het Museum voor Schone Kunsten. Deze bijhorende catalogus biedt veel meer dan een uitvoerige beschrijving van de stukken. Negen thema's worden uitgediept in wetenschappelijke opstellen waarop dan telkens een catalogusgedeelte volgt. Deze onderwerpen zijn: bouwmaterialen en -technieken, kerkelijk patrimonium, dodencultus, kledij, muntstukken en penningen, stadsverdediging, stadsbestuur, arbeidswereld en keuken en voeding. In inleidende opstellen wordt de algemene context geschetst en wordt ook gewezen op het toenemend succes van de stadsarcheologie. Die zorgt voor de werkgelegenheid en profiteert van de mobilisatie en historische bewustwording van jongeren. (L.V.)

Le service d'archéologie urbaine de Valenciennes existe depuis dix ans, anniversaire fêté par une exposition prestigieuse au Musée des beauxarts. Le catalogue afférent offre une description plus que copieuse des pièces exposées. Des exposés scientifiques approfondissent neuf thèmes suivis chacun d'une partie du catalogue. Les voici: les matériaux et les techniques de construction, le patrimoine ecclésiastique, le culte des morts, l'habillement, les monnaies et pièces, la défense de la ville, la municipalité, le monde du travail, et enfin la cuisine et l'alimentation. Des introductions brossent le contexte général et soulignent également le succès croissant de l'archéologie urbaine. Elle crée de l'emploi et profite de la mobilisation et de la prise de conscience historique des jeunes. (L.V.)

[p. 435]

L. Vandamme (red.), ‘Reizen in den geest’: de boekenwereld van Guido Gezelle. - Brugge: Openbare Bibliotheek, 1999. - 208 p.: ill.

Deze catalogus begeleidde de gelijknamige tentoonstelling georganiseerd door de Openbare Bibliotheek Brugge, waar het Gezelle-archief en de Gezellebibliotheek worden bewaard. Uitgangspunt van deze tentoonstelling vormde de boekenverzameling van Gezelle die wordt benaderd als spiegel van zijn gevarieerde belangstelling voor vreemde talen, literatuur, landen, enz. Uitgaande van één of meer boeken uit zijn bibliotheek wordt elke belangstellingssfeer verder uitgediept. Zo gaat Willy Muylaert (pp. 174-179) dieper in op Gezelles relatie met Frans-Vlaanderen; het vertrekpunt is een zeldzaam bibliofiel drukje, samengesteld door Ignace de Coussemaker en met een opdracht van de auteur aan Gezelle. (L.V.)

Le présent catalogue accompagnait l'exposition du même nom organisée par la Bibliothèque publique de Bruges, qui conserve les archives Gezelle et la bibliothèque de Gezelle. Servait de point de départ à cette exposition la collection de livres de Gezelle, témoignage de l'éclectisme de ses intérêts, pour les langues étrangères, la littérature, les pays, etc. A partir d'un ou plusieurs ouvrages de sa bibliothèque, chaque sphère d'intérêt fait l'objet d'une étude approfondie. C'est ainsi que Willy Muylaert (pp. 174-179) creuse les relations de Gezelle avec la Flandre française; son point de départ est une petite édition bibliophile rare, composée par Ignace de Coussemaker et enrichie d'une dédicace de l'auteur à Gezelle. (L.V.)

M. Vandermaesen, De besluitvorming in het graafschap Vlaanderen tijdens de veertiende eeuw: bijdrage tot een politieke sociologie van de Raad en van de raadsheren achter de figuur van Lodewijk II van Nevers (1322-1346). - Brussel: Algemeen Rijksarchief; Brugge: Genootschap voor Geschiedenis ‘Société d'Emulation’, 1999. - 3 vol. (591, 542, 244 p.; 1 losse kaart). - (Bronnen en bijdragen tot de Vlaamse geschiedvorsing, 6). - ISBN 90-805078-1-4

Meer dan twintig jaar geleden, in 1977, promoveerde Maurice Vandermaesen met dit indrukwekkende proefschrift, bijna 1400 pagina's wetenschappelijke acribie, tot doctor in de geschiedenis. Dat het nú pas in boekvorm verschijnt, kan alleen maar worden

En 1977, il y a plus de vingt ans, Maurice Vandermaesen obtenait son doctorat d'histoire avec cette thèse impressionnante, forte de 1400 pages de méticulosité scientifique. On ne peut que regretter qu'elle paraisse maintenant sous forme de livre; le texte et la bibliographie n'ont pas été

[p. 436]

betreurd; tekst en bibliografie werden niet geactualiseerd. De auteur onderzoekt de grafelijke besluitvorming in Vlaanderen ten tijde van Lodewijk van Nevers (1322-1346). Lodewijk was pas 18 toen hij de troon besteeg in Vlaanderen, een graafschap dat hem trouwens volkomen vreemd was. In zijn beleid had de grafelijke Raad daarom een grote hand. Het onderzoek naar het functioneren en de samenstelling van deze Raad vormt dan ook de hoofdmoot van dit boek; in een prosopografie (I, pp. 423-591) volgen de biografische notities van alle bekende raadsleden. Robert de Wavrin, Jan van Broekburg, André de Charolles en anderen waren afkomstig uit de zuidelijkste Nederlanden. Eén van de grote conflicten tijdens Lodewijks bewind was de opstand van Kust-Vlaanderen. De besluitvorming rond deze opstand en rond de figuur van Robrecht van Kassel komt vanzelfsprekend uitgebreid aan bod. Delen twee en drie bevatten een regestenlijst van grafelijke oorkonden en een itinerarium van graaf Lodewijk. Hij verbleef bij voorkeur in het grafelijk slot in Male maar we treffen hem veelvuldig aan in Rijsel, Kamerijk, Sint-Omaars, enz. (L.V.)

actualisés. L'auteur étudie la prise de décision comtale en Flandre au temps de Louis de Nevers (1322-1346). Louis n'avait que 18 ans quand il monta sur le trône de Flandre, comté qui lui était d'ailleurs tout à fait étranger. De ce fait, le conseil comtal joua un rôle capital dans son gouvernement. Aussi l'étude du fonctionnement et de la composition de ce conseil constitue-t-elle l'essentiel de l'ouvrage; une prosopographie (I, pp. 423-591) rassemble les notices biographiques de tous les membres connus du conseil. Robert de Wavrin, Jan van Broekburg (Bourbourg), André de Charolles et d'autres encore étaient originaires de l'extrême sud des Pays-Bas. Le soulèvement de la Flandre littorale fut l'un des grands conflits qui marquèrent le gouvernement de Louis. Les décisions prises à ce propos et le rôle de Robert de Cassel sont évidemment largement évoqués. Les parties deux et trois contiennent une liste des regestes des chartes comtales et un itinéraire du comte Louis. Il résidait de préférence dans le château comtal de Mâle mais nous le rencontrons souvent à Lille, Cambrai, Saint-Omer, etc. (L.V.)

C. Vleeshouwers en M. van Melkebeek (éd.), Registres de sentences de l'Officialité de Cambrai (1438-1453). - Bruxelles: Ministère de la Justice, 1998. - XV, 990 p. - (Recueil de l'ancienne jurisprudence de la Belgique; septième série)

Het terrein waarop de kerkelijke rechtbank bevoegd was (huwelijksrecht, jurisdictie over geestelijke personen), was in de late Middeleeuwen vrij uitgebreid. Vonnissen uitgesproken door de

Le champ de compétence du tribunal ecclésiastique (droit matrimonial, juridiction sur les personnes morales), était fort vaste à la fin du Moyen Age. Aussi les sentences prononcées par l'officialité - le

[p. 437]

officialiteit of bisschoppelijke rechtbank vormen daarom een uitstekende bron om de laatmiddeleeuwse maatschappij van onderuit te leren kennen. Probleem is dat weinig van dit soort bronnenmateriaal bewaard is gebleven en dat het bovendien moeilijk toegankelijk is. Voor het grote bisdom Kamerijk (met onder meer Kamerijk en Valenciennes) zijn er enkel vonnisregisters over de jaren 1438-1453 en 1543-1551 beschikbaar. Het is deze eerste reeks die hier keurig wordt uitgegeven: 1453 vonnissen waarbij heel dikwijls de promotor van het bisdom één van de beide partijen is. Het betreft zaken over onder meer incest, bigamie, overspel, zedeloos leven van priesters en geschillen over kerkelijke ambten. De Latijnse tekst is volledig weergegeven, voorzien van een samenvatting in het Frans en ontsloten via gedetailleerde registers en glossaria achterin het boek. (L.V.)

tribunal épiscopal - forment-elles une excellente source pour apprendre à connaître par le bas la société médiévale. Le problème est que nous n'avons guère conservé ce type de source, de surcroît difficile d'accès. Pour le vaste diocèse de Cambrai (qui comportait entre autres Cambrai et Valenciennes), nous ne disposons des registres des sentences que pour les années 1438-1453 et 1543-1551. C'est la première série qui fait ici l'objet d'une édition soignée: 1453 sentences dans lesquelles le procureur du diocèse est très souvent l'une des parties. Il s'agit notamment d'affaires d'inceste, de bigamie, d'adultère, de débauche sacerdotale et de différends portant sur des fonctions ecclésiastiques. Le texte latin est repris intégralement, assorti d'un résumé français et explicité par les index et glossaires détaillés rassemblés à la fin de l'ouvrage. (L.V.)

(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut)