De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1999

(1999)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– rechtenstatus



[pagina 227]
Bibliografie 1998 Bibliographie Ludo Vandamme Brugge (B) Met medewerking van - avec la collaboration de Dirk van Assche, Oudenaarde (B) Deze rubriek wil de lezer inlichten over interessante publicaties, die op een of andere wijze betrekking hebben op de Franse Nederlanden. De nagestreefde volledigheid is uiteraard geen garantie tegen leemtes. Deze bibliografie beschrijft publicaties uit 1997 en 1998 en werd afgesloten op 15 november 1998. De werken die in het najaar van 1998 verschenen zijn, zullen pas in de volgende bibliografie aan bod komen. Onder de notities staan telkens de initialen van de auteurs (L.V. en D.v.A.) Voor het samenstellen van deze bibliografie werd uitvoerig gebruikgemaakt van de bibliotheek van het Centre d'histoire de l'Europe du Nord-Ouest (Université Charles de Gaulle - Lille III) en van het Fonds régional van de Stadsbibliotheek Rijsel onder leiding van mevrouw Deparday. De meeste van de hier vermelde publicaties kunnen geraadpleegd worden in de leeszaal van de Rijselse stadsbibliotheek, 32-34 rue Edouard Delsalle, F-59043 Rijsel. ● L'objectif de cette rubrique est d'informer le lecteur des publications intéressant de quelque manière que ce soit les Pays-Bas français. Si elle vise l'exhaustivité, elle ne peut toutefois la garantir absolument. Cette bibliographie présente des publications éditées en 1997 et avant le 15 novembre 1998. Les oeuvres parues fin 1998 ne seront abordées que dans la prochaine bibliographie. Chaque compte rendu est suivi des initiales de son auteur (L.V. et D.v.A.). Pour établir cette bibliographie, nous avons eu abondamment recours à la bibliothèque du Centre d'histoire de l'Europe du Nord-Ouest (Université Charles de Gaulle - Lille III) et au Fonds régional de la Bibliothèque municipale de Lille dirigée par madame Deparday. La plupart des publications mentionnées peuvent être consultées dans la salle de lecture de la Bibliothèque municipale de Lille.

[pagina 228]
J.-L. Andréi et V. Dupuis, Lille Métropole. - (S.l.): Ouest France, 1997. - 160 p.: ill. A nouveau un bel album sur Lille qui met l'accent sur les jolies photos (Samuel Dhote, Max Lerouge, Marc Hellebois). L'ouvrage présente succinctement l'art et la musique, les auberges et restaurants, le marché de Wazemmes, Euralille, le métro, etc. Lille y apparaît comme une ville aux riches musées, aux traditions vivaces et à l'architecture passionnante et variée. Ce livre, les auteurs le déclarent avec un chauvinisme voulu et assumé, s'adresse à tous ceux qui n'ont pas eu la chance de naître dans le Nord de la France. (L.V.) ● Dit is opnieuw een mooi plaatjesboek over Rijsel, waarbij de klemtoon op de fraaie foto's ligt (Samuel Dhote, Max Lerouge, Marc Hellebois). In kort bestek worden kunst en muziek, eetgelegenheden en restaurants, de markt van Wazemmes, Euralille, de metro, enz. behandeld. Rijsel wordt er getoond als een stad met rijke musea, levendige tradities en een boeiende, afwisselende architectuur. Een boek, zoals de auteurs vanuit een gewild chauvinisme stellen, voor wie niet het geluk had in Noord-Frankrijk geboren te zijn. (L.V.)
Annales du Comité Flamand de France, 54 (1996), 55 (1997). - Hazebrouck, 1996-1997. - 411, 223 p. Le Comité Flamand de France, établi à Hazebrouck, manifeste un nouveau dynamisme. La parution en temps et en heure d'annales passionnantes et variées s'inscrit dans cette nouvelle politique. Ces annales visent à un équilibre entre historiens professionnels et historiens amateurs, qui consacrent à la Flandre française des articles axés plus particulièrement sur la culture. L'archéologue Nathalie Vanbrugghe nous rapporte les découvertes romaines de Bavinchove et ses fouilles à l'abbaye cistercienne de Beauprésur-la-Lys. Fabrice de Muelenaere est lui aussi un collaborateur attitré: il expose la féodalité dans la région de Bailleul et ses recherches sur les guildes d'archers. Michel Spanneut présente l'historien et poète Charles De Crocq (1874-1950) et la fondation de la chaire de néerlandais à l'Université catholique de Lille, avec des personnages comme Camille Looten, René Despicht et Maxime Deswarte. (L.V.) ● Er gaat een nieuwe dynamiek uit van het Comité Flamand de France gevestigd in Hazebroek (Hazebrouck). De stipte uitgave van boeiende en gevarieerde jaarboeken kadert in dit vernieuwde beleid. In deze jaarboeken wordt gezocht naar een evenwicht tussen professionele en amateurhistorici die bijdragen brengen over Frans-Vlaanderen met een bijzonder accent op de Vlaamse cultuur. De archeologe Nathalie Vanbrugghe brengt verslag uit over Romeinse vondsten in Bavinkhove (Bavinchove) en over haar opgravingen in de cisterciënzerinnenabdij van Beaupré-sur-la-Lys. Ook Fabrice de Muelenaere is een vaste medewerker. Hij brengt de feodaliteit in de regio Belle (Bailleul) in kaart en doet onderzoek naar schuttersgilden. Michel Spanneut belicht de historicus en dichter Charles De Crocq (1874-1950) en de stichting van de leerstoel
[pagina 229]
Nederlands aan de Université catholique de Lille met de figuren Camille Looten, René Despicht en Maxime Deswarte. (L.V.)
F. Baligand et C. Carpentier-Bogaert, Sainte Barbe: légende et traditions. - Lewarde: Centre Historique Minier, 1997. - 166 p.: ill. - (Coll. ‘Mémoires de Gaillette’, 3/1997) Le 4 septembre était et est toujours jour de fête dans les régions des mines: on y célèbre sainte Barbara ou Barbe, protectrice des mineurs. Malgré le recul des activités minières, cette tradition reste vivace dans le bassin houiller du Nord de la France. Trois musées du Nord de la France ont joint leurs efforts pour présenter Sainte Barbe et son influence sur la culture populaire: le Centre historique minier de Lewarde, le Musée de la Chartreuse de Douai et le Musée d'ethnologie de Béthune. Cela nous vaut cette publication soignée et joliment illustrée. La première partie évoque la vie de Sainte Barbe, l'origine de son culte et sa popularité au Moyen Age. La seconde partie, ethnologique, éclaire le culte voué plus récemment à sainte Barbe par les mineurs, les artilleurs et les pompiers. Un appendice rassemble un glossaire, une liste d'enquêtes (1996/97) et une bibliographie. (L.V.) ● Op 4 december vierden en vieren de mensen in de mijnstreken feest. Die dag is het de dag van de Heilige Barbara, de beschermheilige van de mijnwerkers. Ondanks de achteruitgang van de mijnactiviteit blijft deze traditie in de Noord-Franse mijnbekkens levend. Drie Noord-Franse musea sloegen de handen ineen om het leven van de Heilige Barbara en haar invloed op de volkscultuur in kaart te brengen: het Centre historique minier in Lewarde, het Musée de la Chartreuse in Dowaai (Douai) en het Musée d'ethnologie in Bethune. Het resultaat is deze verzorgde en mooi geïllustreerde publicatie. In een eerste deel worden het leven van de Heilige Barbara, de oorsprong van de verering en haar populariteit in de Middeleeuwen belicht. Het tweede deel is volkskundig van inhoud en behandelt de Barbara-verering in de meer recente tijd door mijnwerkers, artilleristen en brandweermannen. De bijlage bevat een glossarium, een lijst van enquêtes (1996/97) en een bibliografie. (L.V.)
G. Billiet en K. Papin, Bertinus Redivivus. Jubileumuitgave naar aanleiding van het 1300-jarig overlijden van de heilige Bertinus (698-1998). - Poperinge: eigen beheer, 1998. - 64 p.: ill. Deze brochure werd in 1992 geschreven door G. Billiet. In 1998 werd de publicatie naar aanleiding van de dertienhonderdste verjaardag van de dood van de H. Bertinus herzien en bijgewerkt door K. Papin. Ze diende ook als catalogus bij een tentoonstelling over Bertinus, die in Poperinge plaatsvond. Bertinus was abt van de abdij van St. Omaars, die later naar hem de Bertinusabdij werd genoemd. Deze abdij heeft een grote invloed gehad op de geschiedenis van Poperinge, dat aan de abdij toebehoorde. De publicatie geeft een beeld van Bertinus en zijn tijd en gaat na wat er vandaag nog rest van zijn werk. (D.v.A.) ●
[pagina 230]
Cette brochure a été écrite en 1992 par G. Billiet. Elle a été revue et remaniée en 1998 par K. Papin, à l'occasion du treize centième anniversaire de la mort de saint Bertin. Elle a également servi de catalogue à l'exposition organisée à Poperinge sur saint Bertin. Saint Bertin fut abbé de l'abbaye de Saint-Omer. Cette abbaye exerça une grande influence sur l'histoire de Poperinge, qui était l'une de ses possessions. Cette publication présente Bertin et son époque et évalue ce qui reste de nos jours de son oeuvre. (D.v.A.)
Ph. Bocuhet, Édouard Pignon rétrospective (catalogue d'exposition), 6 décembre 1997 - 1 mars 1998. - Lille: Palais des Beaux-Arts, 1997. - 223 p.: ill. Édouard Pignon fut l'un des plus éminents artistes modernes. Il naquit en 1905 dans une famille de mineurs du Pas-de-Calais. Autodidacte, il traduisit d'emblée son engagement dans son art. Son existence vagabonde le mena à Paris et même quelque temps à Ostende (1947). Le Palais des Beaux-Arts de Lille a consacré son exposition d'hiver à une rétrospective de ce peintre engagé. C'est le commissaire d'exposition, Philippe Bouchet, qui a réalisé le catalogue de son oeuvre; les toiles, qui vont de 1926 à 1989, sont commentées par groupes en fonction de thèmes artistiques ou intrinsèques. Le catalogue comporte en outre un certain nombre d'articles introductifs (notamment une interview de Jean-Louis Ferrier), une biographie objective et une liste récapitulative des oeuvres exposées (pp. 214-219). (L.V.) ● Édouard Pignon was een van de meest vooraanstaande moderne kunstenaars. Hij werd in 1905 geboren in een mijnwerkersgezin in de Pas-de-Calais. Als autodidact bracht hij van meet af aan zijn engagement in de arbeidersbeweging tot uiting in zijn kunst. Zijn zwervende bestaan leidde hem naar Parijs en bracht hem ook even in Oostende (1947). Het Paleis van Schone Kunsten in Rijsel presenteerde in haar wintertentoonstelling een retrospectieve van deze geëngageerde schilder. Tentoonstellingscommissaris Philippe Bouchet stelde de oeuvrecatalogus samen; de werken lopen van 1926 tot 1989 en worden in groepen besproken naargelang artistieke of inhoudelijke thema's. De catalogus bevat verder een aantal inleidende artikelen (onder meer een interview met Jean-Louis Ferrier), een zakelijke biografie en een samenvattende lijst van de geëxposeerde werken (pp. 214-219). (L.V.)
A. Bonvarlet, Un habitat médiéval: rue Mongat à Douai (XIII^e-XV^e siècles), Douai: Arkeos - Service Archéologique de Douai, 1998. - 203 p.: ill. - (Archaelogia Duacensis, 12) Douai était au XIII^e siècle une ville en pleine expansion. La ‘rue Mongat’ faisait partie de cette extension médiévale; ces dernières années, elle a fait l'objet d'importantes recherches archéologiques. Cet ouvrage, qui remanie un mémoire de licence (Paris, Sorbonne), offre un compte rendu de la campagne de fouilles. La première partie, synthétique, situe la rue dans l'histoire, décrit les fouilles et interprète les trouvailles (matériel céramique et autres petits objets: monnaies et accessoires vestimentaires (pp. 1-76). La seconde partie est conçue comme un catalogue: on y trouve la descrip-
[pagina 231]
tion détaillée de 370 objets, illustrée chaque fois du dessin correspondant. Les annexes publient quelques contrats chirographes comportant des données sur la rue et empruntés aux archives municipales de Douai. Cette monographie présente beaucoup de particularités de la vie urbaine au bas Moyen Age. (L.V.) ● Dowaai (Douai) was in de 13de eeuw een stad in volle expansie. De ‘rue Mongat’ maakte deel uit van die middeleeuwse stadsuitbreiding; de voorbije jaren vond er een grootschalig archeologisch onderzoek plaats. In dit boek, de bewerking van een licentiaatsverhandeling (Parijs, Sorbonne), wordt verslag uitgebracht van deze opgravingsactiviteiten. In het eerste deel, een synthese, wordt de straat historisch geduid, worden de opgravingen beschreven en de vondsten (keramisch materiaal en andere kleine voorwerpen zoals munten en kledingaccessoires) geïnterpreteerd (pp. 1-76). Het tweede deel is als catalogus opgevat; het geeft een gedetailleerde beschrijving van 370 objecten, telkens met een bijbehorende tekening. In de bijlagen worden enkele chirografen (contracten) met gegevens over de straat uit het stadsarchief van Dowaai (Douai) uitgegeven. Deze detailstudie biedt veel bijzonderheden over het stedelijk leven in de late Middeleeuwen. (L.V.)
D. Brice, Actes des 1ères journées régionales Nord / Pas-de-Calais du Patrimoine Géologique, Lille, 20-23 Novembre 1997. - Villeneuve d'Ascq: SGN, 1998. - 109 p. - (Société géologique du Nord, publications n^o 28) Ce recueil rassemble les conférences données au cours d'un symposium sur le patrimoine géologique des départements du Nord et du Pas-de-Calais, organisé par la Société géologique du Nord, le Musée d'histoire de la nature de Lille et le Conservatoire des sites naturels du Nord/Pas-de-Calais. Il y a à peine dix ans, on créait en France les premiers parcs naturels géologiques. Le ‘Conservatoire’ en a maintenant terminé avec l'inventaire des sites géologiques remarquables des deux départements. Cet inventaire doit permettre de définir une politique de valorisation de ce patrimoine. Les journées d'étude en question entraient du reste dans le cadre de cette stratégie. Les huit conférences traitent de sujets fort divers, allant de l'histoire de la recherche géologique régionale aux aspects juridiques des procédures de protection. Ces actes présentent aussi trois réalisations concrètes (notamment La Maison du marbre et de la géologie à Boulogne). (L.V.) ● Deze bundel bevat de referaten gehouden op een symposium over het geologisch patrimonium in de departementen Nord en Pas-de-Calais, dat georganiseerd werd door de Société géologique du Nord, het Natuurhistorisch Museum van Rijsel en het Conservatoire des sites naturels du Nord-Pas-de-Calais. Pas tien jaar geleden werden in Frankrijk de eerste geologische natuurreservaten gevormd en vandaag is het ‘Conservatoire’ klaar met de inventarisatie van merkwaardige, geologische sites in beide departementen. Deze inventaris moet het mogelijk maken een beleid uit te stippelen om dit patrimonium te herwaarderen. Deze studiedagen kaderen trouwens in deze strategie. De acht referaten handelen over uiteenlopende onderwerpen, van de geschiedenis van het regionaal-geologisch onderzoek tot de juridische aspecten van
[pagina 232]
beschermingsprocedures. Ook worden drie concrete realisaties voorgesteld (o.a. La Maison du marbre et de la géologie in Boulogne). (L.V.)
Bulletin de la Commission départementale d'histoire et d'archéologie du Pas-de-Calais: histoire et archéologie du Pas-de Calais 15 (1997). - Arras, 1998. - 339 p.: ill. Les annales publiées chaque année par la Commission départementale d'histoire et d'archéologie du département du Pas-de-Calais présente une structure fixe. L'accent porte sur la collecte d'articles, 13 en l'occurrence, portant sur l'histoire de l'art, l'histoire et l'archéologie. Les sujets en sont divers: trouvailles archéologiques, faïence à Boulogne, Louis Ducornet, peintre du XIX^e siècle (1806-1856), le testament de Jean de Griboval (Archives nationales de Namur), chanoine de Thérouanne et de Cambrai (1474). Les comptes rendus de l'année écoulée sur le monde des archives, la protection des monuments historiques et l'archéologie départementale concluent l'ouvrage. (L.V.) ● Het jaarboek dat de Commission départementale d'histoire et d'archéologie van het departement Pas-de-Calais elk jaar publiceert, vertoont een vaste structuur. Het accent ligt op een verzameling artikelen, hier 13, over kunstgeschiedenis, geschiedenis en archeologie. De onderwerpen zijn divers: archeologische vondsten, faience in Boulogne, de 19de-eeuwse schilder Louis Ducornet (1806-1856), het testament (Rijksarchief Namen) van Jean de Griboval, kanunnik van Terwanen en Kamerijk (1474). Het jaarboek sluit af met de verslagen van het voorbije jaar over de archiefwereld, de monumentenzorg en de archeologie in het departement. (L.V.)
Bulletin de la Commission Historique du Département du Nord, 48 (1994-1995). - Lille: Archives départementales du Nord, 1997. - 194 p.: ill. La Commission Historique du Département du Nord connaît un nouvel élan. Henri Platelle ayant abandonné sa présidence, une équipe de direction renouvelée sous la direction d'Alain Gérard a pris le relais. La présence en son sein de l'archiviste Claude Lanette a permis de resserrer les liens avec les Archives départementales du Nord. Avec quelque retard, cette équipe renouvelée sort de nouvelles annales. La première partie comporte des articles consacrés à des sujets divers: une étude d'un document héraldo-généalogique (1593) provenant du château de West-Cappel, et des familles qui s'y trouvent mentionnées (F. Boniface), une confrontation de plans de la ville de Lille avec les plans reliefs (C. Lesage), les quartiers militaires à Lille au XVIII^e siècle, etc. La seconde partie présente succinctement les comptes rendus annuels d'institutions qui s'occupent du patrimoine culturel du département: archives, bibliothèques, musées, recherche archéologique et protection des monuments. L'ensemble permet un passionnant regard sur ce riche héritage et la façon de le conserver. (L.V.) ● De Commission Historique van het Noorderdepartement is met een nieuwe aanpak begonnen. Nadat Henri Platelle zich als voorzitter had teruggetrokken, trad een vernieuwde bestuursploeg aan onder leiding van Alain Gérard. De banden met de Archives départementales du Nord werden aangehaald in de figuur van archivaris
[pagina 233]
Claude Lanette. Met enige vertraging brengt de huidige ploeg een nieuw jaarboek uit. Het eerste gedeelte bevat artikelen over uiteenlopende onderwerpen: de studie van een heraldisch-genealogisch document (1593) uit het kasteel van West-Cappel, en van de vermelde families (F. Boniface), 18de-eeuwse Rijselse stadsplannen geconfronteerd met de reliëfplannen (C. Lesage), de inkwartiering van troepen in het 18de-eeuwse Rijsel, enz. In het tweede deel worden in kort bestek de jaarverslagen gepresenteerd van instellingen die zich bezighouden met het cultuurpatrimonium van het departement: archieven, bibliotheken, musea, archeologisch onderzoek en monumentenzorg. Het geheel biedt een boeiende kijk op het rijke erfgoed en geeft aan hoe ermee wordt omgesprongen. (L.V.)
Cahiers Marguerite Yourcenar, n^o 7 (1997-1998). - Paris: L'association des lecteurs et amis de l'oeuvre de Marguerite Yourcenar, 1998. - 30 p. L'intérêt pour Marguerite Yourcenar ne se traduit pas seulement par le grand nombre de biographies qu'on lui consacre. Ces ‘Cahiers’ émanent d'une association de fidèles de Marguerite Yourcenar et comportent des contributions sans prétention à l'étude de sa vie et de son oeuvre. Ce dernier numéro comporte quelques témoignages sur Marguerite Yourcenar, quelques courtes études (notamment sur les relations entre Yourcenar et Jorge-Luis Borges) et quelques courtes informations. (L.V.) ● De belangstelling voor Marguerite Yourcenar laat zich niet enkel aflezen uit het groot aantal biografieën dat wordt gepubliceerd. Deze ‘Cahiers’ worden uitgegeven door een vereniging van Yourcenar-getrouwen en bevatten pretentieloze bijdragen tot de studie van haar leven en werk. In dit laatste nummer werden enkele getuigenissen over Yourcenar opgenomen. Enkele korte studies (onder meer over de relatie Yourcenar - Jorge-Luis Borges) en wat korte berichten completeren dit Cahier. (L.V.)
M. Caron, Du tulle à la dentelle: naissance d'une industrie: Calais 1815-1860. - La Sentinelle: Le Téméraire, 1998. C'est au début du XIX^e siècle qu'apparurent en Angleterre les premiers métiers mécaniques à tulle. Des entrepreneurs anglais ne tardèrent pas à se fixer à Calais, ce qui fit naître un quartier du textile au sud de la ville (Saint-Pierre) regroupant usines, logements ouvriers et bistrots. Suite à la crise sévère de 1837-'38, la production de dentelle mécanique commença dès 1840. Le présent ouvrage nous offre un récit chronologique de cette industrialisation (1815-1860). Les annexes fournissent des listes de fabricants de tulle vers 1829 et des cartes de la répartition géographique des ateliers de tulle. (L.V.) ● In het begin van de 19de eeuw werden in Engeland de eerste mechanische getouwen voor tule in gebruik genomen. Engelse ondernemers vestigden zich al vlug in Calais, en dat deed een textielkwartier ontstaan ten zuiden van de stad (Saint-Pierre) met fabrieken, arbeiderswoningen en kroegen. Na de zware crisis van 1837-'38, nam de productie van mechanische kant vanaf 1840 een aanvang. In dit boek wordt het chronologische verhaal gebracht van deze industrialisering (1815-1860). In de bijlagen
[pagina 234]
werden lijsten opgenomen van tulefabrikanten omstreeks 1829 en wordt de geografische spreiding van de tulewerkplaatsen in het gebied rond Calais in kaart gebracht. (L.V.)
C. Carpentier-Bogaert, D. Demazière et Y. Maerten, Le peuple des tribunes dans le Nord-Pas-de-Calais. - Béthune: Musée d'Ethnologie régionale, 1998. - 239 p.: ill. - (Coll.: Documents d'Ethnographie Régionale du Nord-Pas-de-Calais, 10) Le football fut introduit dans nos contrées il y a environ un siècle. Il ne tarda pas à prendre une place dominante dans la culture populaire. Ce n'est pas tellement l'aspect sportif que les liens avec la culture régionale et l'impact profond dans toutes les couches de la société qui constituent le point de départ de cette belle publication. Dans les années quatre-vingt du siècle précédent, à Tourcoing, Roubaix, Arras, Douai et Avesnes, les premières associations footballistiques débutèrent tant bien que mal, la plupart du temps à partir des équipements éducatifs de l'époque. La première percée véritable de la culture footbalistique eut lieu à la veille de la Première Guerre mondiale. (L.V.) ● De voetbalsport werd in onze streken zowat een eeuw geleden geïntroduceerd en verwierf in korte tijd een prominente plaats in de volkscultuur. Niet zozeer het sportieve aspect, maar de verbondenheid met de regionale cultuur en de diepe doorwerking in alle maatschappelijke lagen vormen het uitgangspunt van deze mooie publicatie. In de jaren tachtig van de vorige eeuw gingen in Tourcoing, Roubaix, Atrecht (Arras), Dowaai (Douai) en Avesnes aarzelend de eerste voetbalverenigingen van start, vooral aansluitend bij de toenmalige onderwijsvoorzieningen. De echte doorbraak van de voetbalcultuur kwam aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. (L.V.)
W. Corsmit, Charles Deulin. Een meester van de vertelkunst uit het Henegouwen onder Frankrijk. - Ieper/Mijdrecht: Vereniging/Stichting Zannekin, 1998. - 32 p.: ill. Korte biografische notitie en presentatie van het werk van Charles Deulin (1827-1877), auteur van verhalen. Hij situeert zijn vertellingen in zijn Henegouwse geboortestreek, die naar zijn mening historisch en cultureel bij de Lage Landen hoort. Hij publiceerde o.a. ‘Contes d'un buveur de bière’ (1868), ‘Contes du roi Cambrinus’ (1874) en ‘Chardonnette, les amours de petite ville’ (1872). In deze verhalen maakt Deulin ook graag gebruik van het Picardisch. Uit het eerste boek wordt hier het verhaal ‘De perenboom van miserie’ in vertaling opgenomen. Verder bevat dit boekje ook een korte geschiedenis van Condé aan de Schelde, het geboortedorp van Deulin. (D.v.A.) ● Notice biographique de Charles Deulin (1827-1877), auteur de contes, et présentation de son oeuvre. Elle se situe dans sa région hennuyère natale, qu'il considère comme faisant historiquement et culturellement partie des Plats Pays. Il a publié notamment ‘Contes d'un buveur de bière’ (1868), ‘Contes du roi Cambrinus’ (1874) et ‘Chardonnette, les amours de petite ville’ (1872). Dans ces récits, Deulin aime également
[pagina 235]
utiliser le picard. L'auteur illustre son propos par la traduction néerlandaise d'un conte tiré du premier ouvrage de Deulin et intitulé ‘Le poirier de misère’. Cet opuscule comporte enfin une courte histoire de Condé-sur-Escaut, village natal de Deulin. (D.v.A.)
S. Curveiller, avec la collaboration de L. Burchard et E. Tintillier, La vie hospitalière à Calais des origines à nos jours. - (S.l.): Le Téméraire, 1997. - 154 p.: ill. - (Coll. Terres septentrionales de France) Cet ouvrage est une ample histoire du secteur hospitalier calaisien. Le premier chapitre traite de la période médiévale et de l'aube des temps modernes. Les traces les plus anciennes remontent à 1264 mais il n'est pas toujours possible de distinguer les diverses institutions médiévales. Les deux parties suivantes abordent les périodes qui vont de 1659 à 1885 et de 1885 à 1970. Au siècle dernier, le soin des malades était ouvert à tous; il finit par être confié au Centre hospitalier de la Libération. Les auteurs font un ample usage de sources d'archives et situent toujours le soin des malades dans un cadre plus large: le soin des pauvres, la vie militaire dans une ville de garnison, la sécurité sociale moderne. (L.V.) ● Dit boek is een uitgebreide geschiedenis van het hospitaalwezen in Calais. In een eerste hoofdstuk komen de middeleeuwse en de vroeg-moderne periode aan bod. De vroegste sporen dateren uit 1264, maar het is niet steeds mogelijk om de verschillende middeleeuwse stichtingen te onderscheiden. In de twee volgende delen worden de perioden 1659-1885, en 1885-1970 behandeld. In de laatste eeuw stond de ziekenverzorging open voor iedereen en dit kreeg uiteindelijk gestalte in het moderne Centre hospitalier de la Libération. De auteurs maakten uitvoerig gebruik van archivalische bronnen en schetsen de ziekenzorg steeds binnen een breed kader: de armenzorg, het militaire leven in een garnizoensstad, de moderne sociale zekerheid. (L.V.)
J. Deboudt et D. Mons, Mémoire de l'habitat du Nord-Pas-de-Calais. - (S.l.), Observatoire régional de l'habitat et de l'aménagement du Nord-Pas-de-Calais, 1998. - 96 p.: ill. - (Numéro hors série de la revue mensuelle ‘Urbanismes et architecture’) Ce panorama de l'architecture du Nord de la France distingue dix types, ramenés à trois grands groupes. Les habitations et fermes rurales, de huttes à châteaux, occupent la campagne. Ni révolutions industrielles ni guerres ni crises ni reconversions n'ont réussi à entamer ce modèle d'habitat dominant. L'habitat urbain constitue un second groupe rassemblant vastes hôtels de ville, maisons ouvrières et immeubles collectifs. Il existe enfin un large groupe d'habitations qui font la transition entre la ville et la campagne. Dans un chapitre introductif, les deux auteurs soulignent la riche diversité typique de régions où diverses cultures se rencontrent. Dans la région, deux maisons sur trois sont du reste des maisons individuelles alors que la moyenne française n'atteint que 44%. (L.V.) ● In dit overzicht van de woonhuisarchitectuur in Noord-Frankrijk worden tien types onderscheiden, die tot drie grote groepen zijn herleid. De rurale woningen en hoeven,
[pagina 236]
van hutten tot kastelen, beheersen het platteland. Industriële revoluties, oorlogen, crisissen noch herstructurering hebben dit dominante woonmodel kunnen verdringen. De stedelijke huisvesting vormt een tweede groep met ruime stadshuizen, arbeiderswoningen en collectieve huisvesting. Ten slotte is er een brede groep woningen die de overgang vormt tussen stad en platteland. In een inleidend hoofdstuk wijzen beide auteurs op deze rijke verscheidenheid, die typisch is voor regio's waar verschillende culturen elkaar ontmoeten. Twee op de drie huizen in de regio zijn overigens vrijstaande woningen, terwijl het Franse gemiddelde slechts 44% bedraagt. (L.V.)
G. Dehon, L'université de Douai dans la tourmente (1635-1765): heurs et malheurs de la Faculté des Arts. - Villeneuve d'Ascq: Presses universitaires Septentrion, 1998. - 303 p. - (coll. Histoire et civilisations) Cet ouvrage traite de l'histoire de l'université de Douai, fondée au XVI^e siècle, de 1635, début de la Guerre de trente ans, à 1765, départ des jésuites. Pendant toute cette période, Douai resta une petite université qui gardait son propre cap en toute indépendance vis-à-vis de la maison royale française et de l'épiscopat, et combattait toute forme d'influence janséniste. Cette étude comprend deux parties. Un premier volet nous donne une narration chronologique des événements: la crise au cours des guerres du XVII^e siècle, l'annexion à la France, la lutte entre jésuites et jansénistes, la défaite des jésuites. La seconde partie offre une approche géographique et sociologique, étudiant notamment le corps professoral et le recrutement des étudiants. Cette étude historique sérieuse s'appuie sur une recherche fouillée dans les sources et la bibliographie. (L.V.) ● In dit boek wordt de geschiedenis van de universiteit van Dowaai (Douai), een 16de-eeuwse stichting, behandeld van 1635, het begin van de Dertigjarige Oorlog, tot 1765, het vertrek van de jezuïeten. Dowaai (Douai) bleef al die tijd een kleine universiteit die een onafhankelijke koers volgde tegenover het Franse vorstenhuis en het episcopaat, en zich afzette tegen elke jansenistische invloed. Deze studie is ingedeeld in twee delen. In het eerste gedeelte wordt het chronologische verhaal verteld: crisis tijdens de 17de-eeuwse oorlogen, de aanhechting bij Frankrijk, de strijd tussen jezuïeten en jansenisten, de nederlaag van de jezuïeten. Een geografische en sociologische benadering is aan de orde in het tweede deel met onder meer een doorlichting van het professoren- en studentenbestand. Deze degelijke historische studie berust op een uitgebreid bronnen- en literatuuronderzoek. (L.V.)
R. Deruyck, Louise de Bettignies (1880-1918). - Lille: La Voix du Nord, 1998. - 247 p. Cette biographie de Louise de Bettignies évoque la vie de cette intelligente jeune femme qui, au début de la Première Guerre mondiale, se met au service des Britanniques et crée un réseau de renseignements. Arrêtée en 1915, elle est condamnée à mort. Elle meurt en captivité des suites du typhus. De Bettignies la patriote et la catholique est devenue un véritable ‘lieu de mémoire’ de la première guerre mondiale. (D.v.A.) ●
[pagina 237]
Deze biografie van Louise de Bettignies schetst het leven van een intelligente jonge vrouw, die bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in dienst treedt van de Britten en een inlichtingennet opzet. In 1915 wordt ze gearresteerd en ter dood veroordeeld. Ze sterft in gevangenschap aan de gevolgen van tyfus. De patriottische en katholieke De Bettignies wordt in Noord-Frankrijk gezien als een echte ‘lieu de mémoire’ van de Eerste Wereldoorlog. (D.v.A.)
Ph. Despriet, Historische atlas van Frans-Vlaanderen. - Kortrijk: bij de auteur, 1998. - 240 p.: ill. In deze verzorgd uitgegeven en mooi geïllustreerde publicatie gaat de auteur in het inleidende hoofdstuk na waarom Frans-Vlaanderen gedurende 1000 jaar het slagveld van de grote Europese mogendheden is geweest. In het tweede hoofdstuk passeren de verschillende veldslagen, wapenbestanden en vredesakkoorden chronologisch de revue. De auteur begint bij het Karolingische rijk en eindigt bij het Verdrag van Frankfurt in 1871. Telkens wordt heel bondig uiteengezet wat de gevolgen waren van een bepaalde veldslag of van een bepaald verdrag voor het Noorden van Frankrijk. In het derde hoofdstuk ten slotte bespreekt de auteur kort de belangrijkste plaatsen en vestingen in deze streek. Het boek wordt afgesloten met een bibliografie en enkele registers. (D.v.A.) ● L'auteur de cette publication soignée et bien illustrée se demande dans le chapitre d'introduction pourquoi la Flandre française a été pendant 1000 ans le champ de bataille des grandes puissances européennes. Dans le second, il passe chronologiquement en revue les diverses batailles, armistices et traités de paix, depuis l'Empire carolingien jusqu'au traité de Francfort en 1871. Il explique chaque fois succinctement quelles furent les conséquences de la bataille ou du traité en question pour le Nord de la France. Dans le chapitre trois, l'auteur présente brièvement les principales places et fortifications de cette région. L'ouvrage se clôt sur une bibliographie et quelques index. (D.v.A.)
M. Cl. Dinet et M.T. Flourez (études réunies par), Nicolas Barré: l'éducation des pauvres aux XVII^e et XVIII^e siècles: le rayonnement d'un éducateur picard: actes du colloque Nicolas Barré, religieux minime 1621-1686, Amiens, 30 mai 1997. - Arras: Artois Presses Université, 1998. - 123 p. Après la publication en 1994 de l'oeuvre intégrale de Nicolas Barré, le colloque d'Amiens (30 mai 1997) se proposa d'étudier son itinéraire religieux et son influence sur l'enseignement des pauvres. Barré, né à Amiens en 1621, y fit ses études chez les jésuites et entra lui-même chez les minimes. Jeune encore, il partit pour Paris où il fonda une congrégation de religieuses vouées à l'enseignement chrétien (Maîtresses charitables pour l'instruction des enfants pauvres). C'est là le sujet que creusent les huit conférences: le collège jésuite d'Amiens au XVII^e siècle, l'origine et le développement de l'Ordre des minimes en France, la congrégation de religieuses fondée par Barré et leur importance pour les ‘petites’ écoles, aussi et surtout dans le Nord de la France. L'ensemble constitue un recueil intéressant et homogène. (L.V.) ●
[pagina 238]
Nadat in 1994 het volledig werk van Nicolas Barré werd uitgegeven stelde het colloquium in Amiens (30 mei 1997) zich tot doel zijn religieuze levenswandel en zijn invloed op het armenonderwijs te bestuderen. Barré, geboren in Amiens in 1621, ging er op school bij de jezuïeten en trad zelf toe tot de miniemen. Op jonge leeftijd trok hij naar Parijs, waar hij een zustercongregatie voor christelijk onderwijs stichtte (Maîtresses charitables pour l'instruction des enfants pauvres). Meteen zijn dit de onderwerpen die in de acht referaten werden uitgediept: het 17de-eeuwse jezuïetencollege in Amiens, de oorsprong en ontwikkeling van de Ord van de Miniemen in Frankrijk, de door hem opgerichte zustercongregatie en het belang daarvan voor de ‘kleine’ scholen, ook en vooral in Noord-Frankrijk. Het geheel vormt een interessante, homogene bundel. (L.V.)
B. Dolez, A. Laurent, Chr.-M. Wallon-Leducq (éd.), La revanche de la gauche: les élections législatives de 1997 dans la région (Nord-Pas-de -Calais). - Villeneuve-d'Ascq: Presses universitaires Septentrion, 1998. - 195 p. - (Histoire et Civilisations) Dans le Nord aussi, les élections législatives françaises de 1997 ont provoqué un véritable séisme. Des 38 élus des départements du Nord et du Pas-de-Calais, 31 appartenaient à des partis de gauche. En 1997, la droite avait encore emporté 24 sièges. Aussi la victoire de la gauche en 1997 avait-elle de très nettes allures de revanche. Dans huit communications, des politologues éclairent ces élections: le lancement, la campagne, les résultats. Des analyses générales des résultats alternent avec quelques études spécifiques (par exemple sur le Parti communiste à Valenciennes ou sur l'importance de thèmes locaux). La fin du volume offre des tableaux détaillés de tous les résultats. Cette publication est l'oeuvre du CRAPS, le Centre de recherches administratives, politiques et sociales. (L.V.) ● De wetgevende verkiezingen in Frankrijk in 1997 brachten ook in het Noorden een aardverschuiving teweeg. Van de 38 verkozenen in de departementen Nord en Pas-de-Calais behoorden er 31 tot linkse partijen. In 1993 had rechts nog 24 zetels behaald. De verkiezingsoverwinning van links in 1997 had dan ook veel weg van een revanche. In acht bijdragen belichten politicologen deze verkiezing: de aanloop, de campagne en de uitslagen. Algemene analyses van de resultaten wisselen af met enkele specifieke bijdragen (bijv. over de communistische partij in Valenciennes of over het belang van lokale thema's). Achteraan staan gedetailleerde tabellen met alle uitslagen. Deze bundel opstellen is het werk van het CRAPS, het Centre de recherches administratives, politiques et sociales. (L.V.)
Ch. Drugy, La généalogie dans le Nord - Pas-de-Calais en 200 questions: texte de la ‘Chronique historique et généalogique’ diffusée sur Fréquence Nord (septembre 97-juillet 98). - Arras: Association généalogiques du Pas-de-Calais, 1998. - 120 p. Cet opuscule se présente comme un manuel à l'usage du chercheur en généalogie que sa recherche conduit dans le Nord de la France. Cette introduction a été conçue comme un jeu de questions et de réponses (pp. 16-92): on y trouve 200 questions par exemple comment commencer, les souces, les premières difficultés, les archives, l'ono-
[pagina 239]
mastique, etc. L'auteur est un jeune généalogiste rompu à la recherche parce gagné par le virus dès l'enfance. Les questions et réponses proviennent du reste de conversations généalogiques diffusées un an durant sur Fréquence Nord. Il y a joint des listes utiles comme les adresses des associations du Nord-Pas-de-Calais et de Belgique. L'ample bibliographie est elle aussi utile. (L.V.) ● Dit boekje dient zich aan als een handleiding voor de genealogische onderzoeker die met zijn research in Noord-Frankrijk terechtkomt. Deze inleiding is opgesteld in vraag en antwoordvorm (pp. 16-92). De 200 vragen behandelen thema's als: hoe te beginnen, de bronnen, eerste moeilijkheden, archieven, naamsverklaring, enz. De auteur is een jonge deskundige genealoog die reeds als kind het genealogisch virus te pakken had. De vragen en antwoorden zijn trouwens een neerslag van een genealogisch praatje dat een jaar lang op Fréquence Nord te beluisteren was. Voor deze uitgave voegde hij daar nog nuttige lijsten aan toe, zoals adressen van verenigingen in Nord-Pas-de-Calais en in België. Ook de uitgebreide bibliografie is bijzonder bruikbaar. (L.V.)
P.A. Dubois, N. Duronsoy et N. Van Bost, Nord-Pas-de-Calais: terre de brasseries. - Béthune: Musée d'Ethnologie régionale, 1998. - 247 p.: ill. - (Coll.: Documents d'Ethnographie Régionale du Nord-Pas-de-Calais, 9). Le Musée d'ethnographie de Béthune a fourni les années précédentes un bon travail en organisant des expositions et des publications soignées qui établissent l'âme et l'identité de la région. Après des thèmes comme les combats de coqs et la chicorée, c'est la brasserie qui est à l'honneur dans ce bel ouvrage. Comme toujours l'intérêt s'y porte sur la culture populaire et ses aspects ethnologiques. La tradition brassicole remonte à l'an 800 (on trouvait cinq moulins et quatre brasseries sur le domaine royal d'Annappes); elle fut reprise par les abbayes médiévales et connut son acmé vers 1900, lorsque la région Nord-Pas-de-Calais comptait plus de 2000 brasseries (1910). (L.V.) ● Het etnografisch museum in Bethune leverde de voorbije jaren knap werk met verzorgde tentoonstellingen en publicaties die de ziel en de eigenheid van de regio vastleggen. Eerder waren thema's als hanengevechten en cichorei aan de orde; in dit mooie boek wordt de brouwnijverheid behandeld. Zoals steeds gebeurt dit met veel aandacht voor de volkskundige en etnologische aspecten. De traditie van de biernijverheid gaat terug tot 800 (vijf molens en vier brouwerijen op het koninklijk domein van Annappes) en werd overgenomen door de middeleeuwse abdijen. Het bouwen kende een hoogtepunt rond 1900, toen de regio Nord-Pas-de-Calais meer dan 2000 brouwerijen telde (1910). (L.V.)
Eulalie. Médiathèques, librairies et lecteurs en Nord - Pas-de-Calais. Revue publiée par l'Association Régionale des Directeurs de Bibliothèques du Nord-Pas-de-Calais. Tome 1 (1998) - Valenciennes: ARDIB, 1998. Eulalie est un recueil d'annales sur l'histoire du livre dans le Nord de la France et sur la recherche en matière de diffusion des médias dans la région Nord-Pas-de-Calais. Ce
[pagina 240]
titre renvoie au plus célèbre manuscrit conservé dans le Nord de la France: ‘La cantilène de sainte Eulalie’ (882), considérée comme le premier poème de la littérature française. Ce premier tome rassemble les textes des importantes communications du colloque ‘Le livre dans le Nord de la France: douze siècles d'entremise culturelle’ qui s'est tenu à Valenciennes en novembre 1994. (D.v.A.) ● Eulalie is een jaarboek waarin bijdragen gepubliceerd worden over de geschiedenis van het boek in Noord-Frankrijk en over het onderzoek naar de verspreiding van de ‘media’ in de regio Nord-Pas-de-Calais. De titel van het jaarboek refereert aan het beroemdste manuscript dat in Noord-Frankrijk wordt bewaard: ‘La cantilène de sainte Eulalie’ uit 882. Het wordt beschouwd als het eerste gedicht uit de Franse literatuur. Dit eerste deel bevat de teksten van de belangrijkste lezingen van een colloquium over ‘Het boek in het Noorden van Frankrijk: twaalf eeuwen van culturele bemiddeling’, dat in november 1994 in Valenciennes plaatsvond. (D.v.A.)
J. Heuclin, Hommes de Dieu et fonctionnaires du roi en Gaule du Nord du V^e au IX^e siècle (348-817). - Villeneuve-d'Ascq: Presses universitaires du Septentrion, 1998. - 404 p. - (coll.: Histoire et civilisations) Cette étude scientifique sérieuse traite des ecclésiastiques mérovingiens et carolingiens à la recherche de leur identité. Au centre de la question, leur relation au pouvoir politique. Cette relation connut des avancées décisives notamment au baptême de Clovis et au concile d'Orléans. Les ecclésiastiques passèrent sous l'autorité royale et les synodes devinrent des tribunaux politiques. La période qui va de 687 à 768 fut un temps d'anarchie. L'intronisation de Charlemagne (769-814) amena le clergé à être au service du souverain. L'auteur étudie cette relation entre l'église et le souverain pour le nord de la Gaule, la région entre Loire et Rhin, au centre de laquelle se situait le grand diocèse de Reims. Les sources disponibles sont des lettres épiscopales, des résolutions de conciles, des capitulaires, des vies de saints, etc. Il s'agit d'un ouvrage important sur un terrain pas encore défriché, mais d'une lecture difficile. (L.V.) ● Deze degelijke, wetenschappelijke studie handelt over de Merovingische en Karolingische geestelijken op zoek naar hun identiteit. De relatie tot de politieke macht staat hierbij centraal. De beslissende stappen in die verhouding waren onder meer het doopsel van Clovis en het Concilie van Orléans. Geestelijken kwamen onder koninklijk gezag en synoden werden politieke tribunalen. De periode 687 tot 768 was een tijd van anarchie. Het aantreden van Karel de Grote (769-814) leidde tot een geestelijkheid in dienst van de vorst. De auteur onderzocht deze verhouding tussen kerk en vorst voor Noord-Gallië, de streek tussen Loire en Rijn, met centraal het grote bisdom Reims. Het bronnenmateriaal dat ter beschikking staat, wordt gevormd door bisschoppelijke brieven, conciliebesluiten, capitularia, heiligenlevens, enz. Een belangrijk boek over een onontgonnen terrein, dat zich echter niet gemakkelijk laat lezen. (L.V.)

[pagina 241]
J.-P. Jesenne et E.H. Lemay, avec assistance de Martine AUBRY, Député-Paysan et fermière de Flandre en 1789: la correspondance des Lepoutre. - Villeneuve d'Ascq: Centre d'Histoire de l'Europe du Nord-Ouest, Université Charles de Gaulle - Lille 3, 1998. - 558 p. A sa grande surprise, Pierre-François Lepoutre, fermier de Linselles, fut élu en 1789 membre de l'Assemblée constituante qui siégea d'abord à Versailles avant de s'établir à Paris. Notre homme quitta sa ferme et résida pendant des mois dans la capitale française. Du printemps 1789 au 30 septembre 1791, il entretint une intense correspondance avec son épouse, restée à Linselles. Il y aborde aussi bien la grande politique que les soucis quotidiens. Ces quelque 500 lettres sont restées deux siècles durant en possession de la famille jusqu'à la publication soignée dont elles font ici l'objet. Les lettres se répartissent en cinq sections chronologiques, chaque section s'ouvrant sur une chronologie. Une introduction bien documentée esquisse le contexte régional et national. Des cartes, des tableaux, un glossaire et un index des noms de personnes facilitent la consultation de cette volumineuse et utile édition de sources. (L.V.) ● In 1789 werd de boer Pierre-François Lepoutre uit Linselles tot zijn grote verbazing verkozen als lid van de Wetgevende Vergadering (Assemblée constituante) in Versailles, later Parijs. De man verliet zijn hoeve en verbleef maandenlang in de Franse hoofdstad. Met zijn vrouw, die in Linselles was achtergebleven, voerde hij een drukke correspondentie, van de lente van 1789 tot 30 september 1791. Zowel de grote politiek als de dagelijkse beslommeringen komen aan de orde. Twee eeuwen lang zijn deze bijna 500 brieven in familiebezit gebleven, tot ze nu zorgvuldig zijn uitgegeven. De uitgave van de brieven is ingedeeld in vijf chronologische secties; elke sectie wordt ingeleid door een chronologie. In een goed gedocumenteerde inleiding worden de regionale en nationale context geschetst. Kaartjes, tabellen, een glossarium en een register met persoonsnamen ontsluiten deze lijvige en nuttige bronneneditie. (L.V.)
M. Le Calvé, Bailleul et les Monts de Flandre. - Joué-lès-Tours: Alan Sutton, 1998. - (Coll.: Mémoire en images) La collection ‘Mémoire en images’ recourt à un procédé éprouvé et toujours payant: la collecte de photos anciennes munies de légendes plus ou moins fournies. Cette sorte de publications connaît également le succès dans la région Nord, si bien que les éditeurs peuvent consacrer un volume à chaque petite ville. Celui-ci concerne Bailleul et les villages des collines environnantes (Boeschèpe, Berthen, Saint-Janscappel, Godewaersvelde). L'introduction historique ne prend même pas une demi-page. Tout l'intérêt s'y porte sur les photos, la plupart du temps des cartes postales anciennes, et les légendes, regroupées en dix chapitres. La vie urbaine à Bailleul, le jardinage à Bailleul (chrysanthèmes, raisins), les moulins et le houblon, la dentelle, les fêtes et le temps libre, la frontière, la douane et la fraude, le Mont Noir, le Mont des Cats et ses villages, et enfin Boeschèpe. (L.V.) ● De reeks ‘Mémoire en images’ gaat terug op een reeds meermaals beproefd en succesvol bevonden model: het bijeenbrengen van foto's uit de oude doos voorzien van min of meer uitgebreide bijschriften. Ook in de Noord-Franse regio slaat dit soort
[pagina 242]
publicaties aan zodat de uitgevers voor elke kleine stad een boekdeel kunnen reserveren. In dit boek zijn Belle (Bailleul) en de omliggende dorpen in de heuvels aan de orde (Boeschepe, Berthen, Sint-Janscappel, Godevaersvelde). De historische inleiding beslaat nog geen halve pagina. Alle aandacht gaat naar de foto's, veelal oorspronkelijk ansichtkaarten, en de bijschriften, in tien hoofdstukken bijeengebracht. Er is aandacht voor het stadsleven en de tuinbouw in Belle (Bailleul) (chrysanten, druiven), molens en hop, kant, feesten en vrije tijd, de grens, douane en smokkel, de Zwarte Berg, de Catsberg met haar dorpen, en ten slotte voor Boeschepe. (L.V.)
Le Groupe de Roubaix: Musée d'Art et d'Industrie de Roubaix, 20 décembre 1997-15 février 1998. - Roubaix: Musée d'Art et d'Industrie de Roubaix, 1997. - 119 p.: ill. Le ‘Groupe de Roubaix’ continue à intriguer. Il s'agit de quelque vingt-cinq artistes modernes qui, dans les années 50 et 60 exposaient régulièrement dans des galeries à Roubaix, avec le soutien d'un certain nombre de gérants de galeries et de collectionneurs d'art enthousiastes. Il n'ont jamais constitué une association stable et c'est seulement après la fermeture de la dernière galerie en 1968 et la dispersion des artistes qu'on parla pour la première fois d'un ‘Groupe de Roubaix’. C'est seulement ces dernières années que les autorités locales se sont intéressées à cette étonnante génération d'artistes: la rétrospective de Roubaix et son catalogue sont là pour nous le prouver. On y rassemble et y commente 136 oeuvres de 25 artistes. L'article introductif est de Michel Delporte, l'un des fondateurs du ‘Groupe’ (pp. 7-18) et la prosopographie qu'il a composée constitue une incitation à pousser plus avant l'étude. (L.V.) ● De zogenaamde ‘Groupe de Roubaix’ blijft intrigeren. Het betreft een groep van ongeveer vijfentwintig moderne kunstenaars die in de jaren '50 en '60 regelmatig exposeerden in galeries in Roubaix, gesteund door een aantal bevlogen galerijhouders en kunstverzamelaars. Een vaste vereniging hebben ze nooit gevormd en pas nadat de laatste galerie in 1968 haar deuren sloot en de diaspora van de kunstenaars een feit was, was er voor het eerst sprake van de ‘Groupe de Roubaix’. Pas de laatste jaren toonde de lokale overheid belangstelling voor deze merkwaardige kunstenaarsgeneratie. De overzichtstentoonstelling in Roubaix met bijbehorende catalogus is daar een passend bewijs van. 136 werken van 25 kunstenaars werden bijeengebracht en toegelicht. Het inleidende artikel van Michel Delporte, een van de grondleggers van de ‘Groupe’ (pp. 7-18), en de door hem samengestelde prosopografie vormen een basis voor verdere studie. (L.V.)
La Métropole rassemblée. - Lille: Fayard, 1998. - 365 p.: ill. La loi du 31 décembre 1966 a entraîné la création en France de quatre communautés urbaines, dont celle de Lille. Au début celle-ci ne soulevait guère l'enthousiasme des élus locaux. Trente ans plus tard, la communauté urbaine de Lille est devenue une réalité incontournable. Les 87 communes qui en font partie ont appris à travailler ensemble. Le présent ouvrage jette un regard rétrospectif sur cette période et donne surtout la parole à qeulque vingt-cinq personnes qui furent et sont directement impli-
[pagina 243]
qués dans cette histoire. Pierre Mauroy, maire de Lille et président actuel de la communauté urbaine, a rédigé l'introduction de l'ouvrage qui se conclut sur une longue interview accordée également par lui. (D.v.A.) ● Met de wet van 31 december 1966 werden in Frankrijk vier stadsgewesten (‘Communautés urbaines’) opgericht, waaronder die van Rijsel. In het begin was hierover bij de plaatselijke verkozenen weinig enthousiasme te bespeuren. Dertig jaar later echter is het Rijselse ‘stadsgewest’ een realiteit, waar men niet meer omheen kan. De 87 gemeenten die er deel van uitmaken hebben geleerd samen te werken. Dit boek kijkt terug op deze periode en laat ongeveer vijfentwintig personen aan het woord die direct bij deze geschiedenis betrokken waren en zijn. Pierre Mauroy, burgemeester van Rijsel en huidige voorzitter, leidt het boek in en het wordt afgesloten met een uitgebreid interview met hem. (D.v.A.)
G. Maës et C. Michel, Les Watteau de Lille: Louis Watteau (1731-1798), François Watteau (1758-1823). - Paris: Arthena, 1998. - 585 p.: ill. Ce magnifique catalogue, abondamment illustré, consacré à la vie et à l'oeuvre des peintres lillois Watteau, accompagnait une exposition au Palais des Beaux-Arts de Lille. La première partie (pp. 23-165) présente la vie et l'oeuvre des deux peintres. Louis (1731-1798) devint en 1778 le peintre officiel de la ville de Lille; il excellait dans les grands tableaux historiques et laissa une oeuvre impressionnante (400 toiles). Son fils François (1758-1823) suivit une formation à Paris, pratiqua des genres différents et mena une vie chaotique. En 1806, il cessa de peindre pour s'adonner au dessin. La seconde partie comprend le catalogue de l'oeuvre des deux peintres. Les oeuvres datées sont présentées dans l'ordre chronologique, les oeuvres non datées sont traitées par thème. Le commentaire fournit une description détaillée avec pedigree, bibliographie et illustration. Les toiles et dessins perdus mais documentés sont également mentionnés. Les attributions incertaines forment une catégorie à part. En annexe on trouve une généalogie des Watteau, une chronologie claire, une bibliographie et un index. Cet impressionnant ouvrage est un hommage adéquat aux peintres lillois les plus connus. (L.V.) ● Deze prachtige, uitvoerig geïllustreerde catalogus over leven en werk van de Rijselse schilders Watteau begeleidde een tentoonstelling in het Palais des Beaux-Arts in Rijsel. In een eerste deel (pp. 23-165) worden het leven en het werk van beide schilders toegelicht. Louis (1731-1798) werd in 1778 de officiële schilder van de stad Rijsel. Hij muntte uit in grote historische taferelen en liet een uitgebreid (400) oeuvre na. Zijn zoon François (1758-1823) volgde een opleiding in Parijs, schilderde verschillende genres en leed een chaotisch leven. In 1806 stopte hij met schilderen en legde zich toe op de tekenkunst. Het tweede deel vormt de oeuvrecatalogus van beide schilders. De gedateerde werken worden chronologisch, de ongedateerde thematisch besproken. Dit gebeurt door een uitvoerige beschrijving met pedigree, bibliografie en illustratie. Ook de verdwenen maar gedocumenteerde schilderijen en de tekeningen zijn opgenomen. Een aparte categorie vormen de onzekere toeschrijvingen. Een genealogie van de Watteau's, een overzichtelijke chronologie, een bibliografie en een register vormen de
[pagina 244]
bijlagen. Dit indrukwekkende boek is een passende hulde aan de meest bekende Rijselse schilders. (L.V.)
J. Mitry (éd.), Le Nord et le Cinéma: contributions à l'histoire du cinéma dans le Nord/Pas-de-Calais. - (S.l.): Temps des Cerises, 1998. - 345 p. Voici un ouvrage varié sur un siècle de culture cinématographique dans le Nord de la France. Les articles en sont divers, souvent succincts et pas toujours vraiment fouillés. Ils se regroupent autour de cinq thèmes: une approche économique, culturelle et thématique, un point de vue biographique et enfin une relation spécifique des films avec le Nord de la France. L'un des mieux documentés est l'article de François Baudinet sur l'image du Nord dans le cinéma, des ‘Trois Mousquetaires’ (à Calais, Béthune et Lille) à ‘La kermesse héroïque’ de Jacques Feyder (1935). Les annexes fournissent un utile inventaire de tous les films tournés dans le Nord de la France ou qui ont cette région pour sujet. Pour chaque film on mentionne les localités concernées. On y trouve enfin des statistiques sur la fréquentation des salles obscures et une bibliographie détaillée. (L.V.) ● Dit is een gevarieerde bundel over een eeuw filmcultuur in Noord-Frankrijk. De bijdragen zijn meestal beknopt en niet steeds echt uitgewerkt. Ze werden samengebracht rond vijf thema's: een economische, culturele en thematische benadering, een biografisch aspect en ten slotte bijdragen over specifieke films in relatie tot Noord-Frankrijk. Een van de best gedocumenteerde opstellen is dat van François Baudinet over de manier waarop het Franse Noorden in de film verschijnt, van de ‘Drie musketiers’ (in Calais, Béthune en Rijsel) tot ‘La kermesse héroïque’ van Jacques Feyder (1935). In de bijlagen is een bijzonder nuttige inventaris opgenomen van alle films die in Noord-Frankrijk werden gedraaid, of deze regio tot onderwerp hebben. Voor elke film worden de betreffende plaatsen vermeld. Verder zijn er statistieken over bioscoopbezoek opgenomen en een uitgebreide bibliografie. (L.V.)
S. Murray, Notre-Dame, cathedral of Amiens: the power of change in Gothic. - Cambridge: University Press, 1996. - 233 p.: ill. De bouw van de imposante kathedraal van Amiens (13de eeuw) behoort tot de meest ambitieuze bouwcampagnes uit de volle Middeleeuwen. In deze studie wordt de kathedraalbouw op basis van archivalisch en archeologisch onderzoek op een indrukwekkende wijze gereconstrueerd. De auteur houdt voor de interpretatie rekening met de toen actuele theologische discussies en met de sociale, politieke en economische context. Dit stelt hem in staat de chronologie van de bouw te herzien, waarbij vooral aandacht wordt gevraagd voor het dynamische aspect door de wijzigingen die nog tijdens de bouwcampagne zelf werden doorgevoerd. Het boek telt acht hoofdstukken: een historiografische inleiding waarin de huidige studie wordt gesitueerd, de stedelijke context van Amiens, het algemene plan, de beginfase van de bouw (1220-1230), de veranderingen (1230-1260), de bouwmeesters vermeld in het bekende labyrint, de gevels, en de portalen. Er is een uitvoerige bibliografie en de bijlagen bevatten heel wat boeiend, documentair materiaal, zoals de resultaten van het dendrochronologisch
[pagina 245]
onderzoek en het iconografisch schema van het westportaal. 138 zwart-wit illustraties zijn een onmisbare hulp bij de lectuur. Een schitterend boek, waarvan het belang veel verder reikt dan enkel de kathedraal van Amiens. (L.V.) ● La construction de l'imposante cathédrale d'Amiens (XIII^e siècle) constitue l'un des chantiers les plus ambitieux de tout le Moyen Age. A partir de recherches archivistiques et archéologiques, cette étude nous offre une impressionnante reconstitution de la construction de la cathédrale. Dans son interprétation, l'auteur tient compte des discussions théologiques de l'époque et du contexte social, politique et économique. Cela lui permet de revoir la chronologie de la construction et d'appeler l'attention sur les modifications apportées au cours même des campagnes de construction. L'ouvrage compte huit chapitres: une introduction historiographique destinée à situer la présente étude, le contexte urbain d'Amiens, le plan général, la phase initiale de la construction (1220-1230), les modifications (1230-1260), les maîtres d'oeuvre mentionnés dans le célèbre labyrinthe, les tympans et les portails. L'ouvrage s'enrichit d'une ample bibliographie et les annexes comportent une quantité de matériaux documentaires passionnants comme les résultats d'une étude dendrochronologique et le schéma iconographique du portail ouest. 138 illustrations en noir et blanc constituent une aide indispensable à la lecture. Un splendide ouvrage dont l'intérêt dépasse de loin la seule cathédrale d'Amiens. (L.V.)
Nord': revue de critique et de création littéraires du Nord/Pas-de-Calais, n^o 30 (décembre 1997), n^o 31 (juin 1998). - Lille: Société de littérature du Nord, 1997-1998. - 115 p. Nord' comporte toujours des études et des nouvelles intéressantes sur (l'histoire de) la littérature de la région. Le numéro de décembre met notamment en vedette Camille Lemonnier (trois articles) et comporte des articles sur Georges Eekhout et Paul Adam (son roman ‘Chair Molle’). On y commente aussi de petits documents, notamment sur l'influence du naturalisme sur l'oeuvre de Maxence vander Meersch. Le numéro de juin est à nouveau entièrement consacré à Marguerite Yourcenar. L'originalité de l'approche consiste en une découverte de l'écrivain à partir de ce qu'elle dévoile d'elle-même dans son oeuvre. On s'y livre à une analyse onomastique de L'OEuvre au noir, on y examine Le Labyrinthe du monde et Mémoires d'Hadrien, et on s'y intéresse enfin à sa poésie. Ce numéro a été composé par Camille van Woerkum. (L.V.) ● Nord' bevat steeds boeiende studies en berichten over literatuur(geschiedenis) uit de regio. Het decembernummer vestigt o.a. de aandacht op Camille Lemonnier (drie bijdragen) en bevat verder artikelen over Georges Eekhoud en Paul Adam (zijn roman Chair Molle). Verder worden er kleine documenten toegelicht, onder meer over de naturalistische invloed in het werk van Maxence vander Meersch. Het juninummer is helemaal aan Marguerite Yourcenar gewijd. De invalshoek is origineel: een nadere kennismaking met de auteur in zoverre zij zich kenbaar maakt in haar werk. Zo is er een naamkundige analyse van L'oeuvre au noir en worden Le labyrinthe du monde en Mémoires d'Hadrien doorgelicht, ook is er aandacht voor haar poëzie. Camille van Woerkum stelde dit nummer samen. (L.V.)

[pagina 246]
L. Nys et A. Salamagne (sous la direction de), Valenciennes aux XIV^e et XV^e siècles: art et histoire: recueil d'études. - Valenciennes: Presses universitaires de Valenciennes, 1996. - 438 p.: ill. Au Moyen Age, Valenciennes était une ville importante, dotée d'une riche culture urbaine. De nos jours, il ne subsiste plus guère de liens avec ce passé artistique. Aussi était-il plus que temps de faire renaître ce riche passé, tout particulièrement le bas Moyen Age (XIV^e et XV^e siècles). Ludovic Nys et Alain Salamagne ont rassemblé une solide équipe d'historiens et d'historiens de l'art qui, avec le soutien de l'université de Valenciennes, ont brossé l'image de cette culture urbaine du bas Moyen Age. Il en est résulté ce magnifique ouvrage qui rassemble 18 articles de qualité exceptionnelle. Il s'appuie sur une étude intensive des sources, axée sur la relation entre l'artiste et sa production artistique d'une part et la clientèle d'autre part. Une première partie regroupe des articles qui évoquent l'histoire topographique, politique et financière de Valenciennes au cours de la période concernée. Les diverses formes artistiques occupent la seconde partie: architecture, sculpture, peinture, art de la miniature avec un intérêt tout particulier pour Simon Marmion, littérature, art de la tapisserie, etc. L'annexe présente une prosopographie très amplement documentée des artistes en relation avec Valenciennes aux XIV^e et XV^e siècles. Cette étude sérieuse, et soignée dans sa forme est un exemple à suivre. (L.V.) ● Valenciennes was in de Middeleeuwen een belangrijke stad, met een rijke stadscultuur. Vandaag resten er nog weinig aanknopingspunten met dit artistieke verleden. Het was dus hoog tijd om dit rijke verleden te laten herleven, met de volle aandacht voor de late Middeleeuwen (14de-15de eeuw). Ludovic Nys en Alain Salamagne brachten een sterke ploeg historici en kunsthistorici samen, die met de steun van de Universiteit van Valenciennes deze stedelijke, laat-middeleeuwse cultuur in kaart brachten. Het resultaat is dit prachtige boek, waarin achttien uitstekende artikelen zijn gebundeld. Ze vormen het resultaat van intensief bronnenonderzoek, waarbij de relatie tussen de kunstenaar en zijn artistieke productie enerzijds en de klant anderzijds centraal staan. Een eerste deel groepeert bijdragen over de topografische, politieke en financiële geschiedenis van Valenciennes in de betrokken periode. De verschillende kunstvormen komen aan bod in het tweede deel: architectuur, beeldhouwkunst, schilderkunst, miniatuurkunst - met bijzondere aandacht voor Simon Marmion - , literatuur, tapijtkunst, enz. De bijlage bevat een zeer uitvoerig gedocumenteerde prosopografie van kunstenaars in relatie tot Valenciennes in de 14de en 15de eeuw. Deze degelijke en fraai verzorgde studie verdient navolging. (L.V.)
D. Poulet, Noms de lieux du Nord - Pas-de-Calais. - Paris: Bonneton, 1997. - 234 p. Ce petit ouvrage maniable constitue une bonne introduction à la toponymie du Nord de la France. Son auteur est professeur émérite de dialectologie picarde à l'université de Lille III. Il a déjà publié précédemment, en collaboration avec F. Carton, le ‘Dictionnaire du français régional du Nord-Pas-de-Calais’. Après une introduction traitant de toponymie, une première partie donne un aperçu chronologique de l'apparition des toponymes: celtiques, romains (mots en castrum comme Caestre), germaniques (suffixes inghem, hem, ham, zeele, zelle, hove...), mérovingiens et carolingiens, médiévaux et ultérieurs. Un second volet s'intéresse à la signification des toponymes:
[pagina 247]
noms de lieu en relation avec l'eau, les monts, les champs, les bois, les animaux, les ponts et chemins, les noms de personnes. Cet opuscule est une invitation à creuser plus profond dans les publications scientifiques sur ce sujet. (L.V.) ● Dit handige boekje vormt een leuke inleiding op de plaatsnaamkunde van Noord-Frankrijk. De auteur is professor emeritus Picardische dialectologie aan de Université de Lille III en publiceerde eerder en samen met F. Carton ‘Dictionnaire du français régional du Nord-Pas-de-Calais’. Na een inleidend stuk over toponymie wordt in een eerste deel een chronologisch overzicht gegeven van het ontstaan van plaatsnamen: Keltische, Romeinse (castrum namen zoals Caestre), Germaanse (uitgangen inghem, hem, ham, zeele, zelle, hove,...), Merovingische en Karolingische, middeleeuwse en nog latere vormen. In een tweede deel worden toponiemen inhoudelijk doorgelicht: plaatsnamen in verband met water, bergen, akkers, bossen, dieren, bruggen en wegen en persoonsnamen. Meteen vormt dit boek een uitnodiging om dieper te graven in de wetenschappelijke literatuur op dit gebied. (L.V.)
P. Pourchain, Les Maîtres du nord du XIX^e siècle à nos jours. - (S.l.): Perrin, 1998. - 420 p. Le Nord de la France a un riche passé industriel qui, au XIX^e siècle, s'exprima essentiellement dans le textile. Les crises qui ont rayé le textile de la carte ont poussé les entrepreneurs à envisager de nouveaux secteurs comme l'agro-industrie. Ces entreprises sont portées par de grandes familles d'industriels disposant de gros capitaux, lesquelles sont pour la plupart ancrées dans la région de Lille-Roubaix-Tourcoing. L'auteur, un ethnologue, évoque avec beaucoup de chaleur humaine l'histoire de ces dynasties industrielles (Prouvost, Thiriez, Pollet, Mulliez) et explique comment elles se sont maintenues grâce à une politique nuptiale calculée et une bonne dose d'audace et de flexibilité. (L.V.) ● Noord-Frankrijk heeft een rijk industrieel verleden dat in de 19de eeuw overwegend in de textielnijverheid vorm kreeg. De crisissen die de textielindustrie van de kaart veegden, deden ondernemers uitzien naar nieuwe sectoren, zoals de agro-industrie. Deze ondernemingen worden gedragen door grote families van kapitaalkrachtige industriëlen, die overwegend verankerd zijn in de regio Rijsel-Roubaix-Tourcoing. De auteur, een etnoloog, brengt met een grote menselijke warmte het verhaal van deze industriële dynastieën (Prouvost, Thiriez, Pollet, Mulliez) en verklaart hoe ze zich staande hielden door een berekenende huwelijkspolitiek en een grote dosis durf en flexibiliteit. (L.V.)
Rapports du préfet Fernand Charles (1940-1944), tome I: 25 juillet 1940-3 juin 1942; tome II: 3 août 1942 - 13 mai 1944. - Villeneuve d'Ascq: Memor, Université Charles de Gaulle, 1998. - 731 p. - (Bulletin d'information MEMOR, n^o 26-28) Ces ouvrages volumineux contiennent l'édition textuelle des rapports du préfet du département du Nord sous l'Occupation (1940-1944). Les préfets étaient tenus d'envoyer périodiquement un rapport sur tous les aspects de la vie publique au
[pagina 248]
ministère de l'Intérieur à Vichy. Pour le département du Nord on a conservé 36 rapports dont on a publié ici une sélection (le paquet total compte la bagatelle de 2500 pages dactylographiées) sans l'assortir de commentaires ni de jugements de valeur. Par contre, on a regroupé par thèmes les passages sélectionnés: situation économique, opinion publique, relations avec les pouvoirs locaux et régionaux, les partis et mouvements politiques, l'église, la famille et la jeunesse, etc. L'introduction de cette édition de sources est de la main d'Étienne Dejonghe; René Bargeton a rédigé l'ample biographie de Fernand Charles, préfet du département du Nord de 1936 à 1944. (L.V.) ● Deze lijvige bundels bevatten de teksteditie van de rapporten van de prefect van het Noorderdepartement in bezettingstijd (1940-1944). De prefecten dienden periodiek verslag uit te brengen over alle aspecten van het openbare leven bij het ministerie van Binnenlandse Zaken in Vichy. Voor het Noorderdepartement zijn er 36 rapporten bewaard gebleven, die hier selectief (het totale pakket bedraagt 2500 getypte pagina's) en zonder commentaar of waardeoordeel worden uitgegeven. Wel werden de geselecteerde passages thematisch bij elkaar gebracht: economische situatie, publieke opinie, relatie met de lokale en regionale besturen, politieke partijen en bewegingen, kerk, familie en jeugd, enz. De inleiding van deze bronneneditie is van Etienne Dejonghe; René Bargeton zorgde voor een uitvoerige biografie van Fernand Charles, prefect van het Noorderdepartement van 1936 tot 1944. (L.V.)
Revue du Nord: archéologie de la Picardie et du Nord de la France, n^o 323 (1997). - Villencuve d'Ascq: Université Charles de Gaulle, 1998. Le numéro archéologie de la Revue du Nord continue sur sa lancée, avec des articles bien étayés, beaucoup de comptes rendus de livres et la seizième livraison de la ‘Chronique numismatique’. L'article principal est consacré à de nouvelles données sur le forum de Bavay (pp. 65-140). Nathalie Vanbrugghe, l'active archéologue départementale du Nord, fait le compte rendu de fouilles des sites fossoyés du Leet-Acker et des Nattebilken aux environs de Bailleul. Il s'agit d'établissements habités au XIII^e siècle et abandonnés dès le siècle suivant. On y trouve enfin des comptes rendus de trouvailles particulières. (L.V.) ● Het archeologienummer van de Revue du Nord komt opnieuw, met goed onderbouwde artikelen, veel boekbesprekingen en de 16de aflevering van de ‘Chronique numismatique’. Het hoofdartikel is gewijd aan nieuwe gegevens over het forum in Bavay (pp. 65-140). Verder brengt Nathalie Vanbrugghe, de actieve archeologe verbonden aan het Département Nord, verslag uit over opgravingen van ‘keulsistes’ in Leet Acker en Nattebilken, sites in de omgeving van Belle (Bailleul). Het betreft nederzettingen die waren bewoond in de 13de eeuw en reeds in de volgende eeuw werden verlaten. Verder bevat dit nummer vooral bijdragen over bijzondere vondsten. (L.V.)

[pagina 249]
Revue du Nord, n^o 320-321 en 322 (1997), n^o 324 et 325 (1998). - Villeneuve d'Ascq: Université Charles de Gaulle, 1997-1998. Le n^o 320-321 (1997) est un numéro double composé par Philippe Guignetmet et intitulé ‘Démographie urbaine, urbanisation, urbanisme dans la région du Nord et en Belgique (du XV^e siècle à nos jours)’. Y alternent des articles de valeur sur le développement urbain, l'urbanisation et la démographie sociale. A. Derville évalue l'urbanisation de la Flandre romane à la fin du Moyen Age à partir de sources fiscales (1449-1549). Ch. Pétillon s'intéresse au pôle de développement que constituait Roubaix au XIX^e siècle; aucune ville française ne connaissait semblable dynamisme à cette époque. Dans le même ordre d'idées, on y trouve une étude de la mobilité géographique de la population ouvrière dans la vallée de la Lys au milieu du XIX^e siècle. L'apport de la Flandre belge à des villes comme Halluin et Armentières était énorme. On s'y intéresse aussi à l'influence du mouvement néogothique dans les villes du Nord de la France. Le n^o 322 rassemble des ‘Études offertes à Gérard Sivéry’, au nombre de douze, réparties équitablement entre les thèmes ‘Société rurale’ et ‘Comptabilité et financement’. Le médiéviste Sivéry a fini sa carrière à l'université Charles de Gaulle. L'article de Bertrand Hacquette sur la draperie rurale dans la vallée de la Lys à la fin du Moyen Age (pp. 859-882) renouvelle la question. Le n^o 325 est également thématique. Annette Becker, auteur avec S. Audoin-Rouzeau de ‘La Grande Guerre, 1914-1918’ (Gallimard, 1998), a rassemblé 9 articles sur ‘1914-1918: guerre et occupation’: l'industrie houillère en zone occupée, l'établissement pénitentiaire de Loos, l'attitude de l'évêque de Lille, Mgr Alexis-Armand Charost, etc. Le n^o 324 rassemble essentiellement des comptes rendus d'ouvrages. Parmi les articles nous en notons un de Joël Ravier sur les premiers inspecteurs primaires du département du Nord (1833-1850). (L.V.) ● Nr. 320-321 (1997) van de Revue du Nord is een dubbelnummer samengesteld door Philippe Guignetmet met als titel ‘Démographie urbaine, urbanisation, urbanisme dans la région du Nord et en Belgique (du XV^e siècle à nos jours)’. Waardevolle bijdragen over stadsontwikkeling, urbanisatie en sociale demografie wisselen elkaar af. A. Derville peilt naar de urbanisatie in Waals-Vlaanderen in de late Middeleeuwen op basis van fiscale bronnen (1449-1549). Ch. Pétillon staat stil bij de 19de-eeuwse groeipool Roubaix; geen enkele Franse stad kende in die periode een vergelijkbare dynamiek. Daarbij aansluitend is er een onderzoek naar de geografische mobiliteit van de arbeidersbevolking in de Leievallei in het midden van de 19de eeuw. De influx vanuit Vlaanderen in plaatsen als Halewijn (Halluin) en Armentiers (Armentières) was verpletterend groot. Verder is er onder meer aandacht voor de invloed van de neogotische beweging in de Noord-Franse steden. Het nr. 322 bevat de ‘Études offertes à Gérard Sivéry’, waarin twaalf bijdragen werden opgenomen, evenredig verdeeld over de thema's ‘Landelijke samenleving’ en ‘Boekhouding en financiering’. De mediëvist Sivéry beëindigde zijn loopbaan aan de Université Charles de Gaulle. Vernieuwend is de bijdrage van Bertrand Hacquette over de ‘plattelandsdraperie’ in de Leievallei op het einde van de Middeleeuwen (pp. 859-882). Ook het nr. 325 is thematisch ingedeeld. Annette Becker, samen met S. Audoin-Rouzeau auteur van ‘La Grande Guerre, 1914-1918’ (Gallimard, 1998), bracht negen artikelen samen over ‘1914-1918:
[pagina 250]
guerre et occupation’: het steenkoolgebied in bezet gebied, de strafinstelling in Loos, de houding van bisschop Alexis-Armand Charost van Rijsel, enz. In nr. 324 werden overwegend boekbesprekingen samengebracht, waaronder een bijdrage van Joël Ravier over de eerste inspecteurs voor het lager onderwijs in het departement Nord (1833-1850). (L.V.)
H. Sachter et J.-C. Verez (études réunies par), Développement économique et reconversion industrielle. - Arras: Artois Presses Université, 1997. - 262 p. - (Cahiers Scientifiques de l'Université d'Artois, 4/1997) La reconversion des régions à industrie ancienne est l'une des grandes préoccupations des économistes. La grande mobilité du capital et du travail requiert de la part des autorités locales des initiatives sociales adaptées. Les nouvelles théories sur la polarisation de l'espace (concentration et internationalisation) laissent en effet du champ aux initiatives locales. Tels sont les thèmes principaux abordés dans ce recueil dû à l'université d'Artois. Les quinze articles ont été regroupés en trois ensembles: modèles théoriques de développement économique et de dynamique régionale, processus de reconversion et intervention. Quelques articles traitent explicitement de la situation du Nord de la France (Serge Dormand abordant la dynamique de l'industrie locale et G. Joignaux se concentrant sur l'industrie ferroviaire). (L.V.) ● Herstructurering van regio's met een oude industrie is een van de belangrijkste aandachtspunten van economen. De grote mobiliteit van kapitaal en arbeid vraagt passende sociale initiatieven vanuit de (lokale) overheid. De nieuwe theorieën over ruimtelijke polarisatie (concentratie en internationalisatie) bieden immers ruimte voor lokale initiatieven. Dit waren de hoofdthema's die in deze bundel zijn uitgewerkt, een initiatief van de Universiteit van Artesië. De vijftien bijdragen werden in drie groepen bijeengebracht: theoretische modellen over economische ontwikkeling en regionale dynamiek, herstructeringsprocessen en interventie. In enkele artikelen werd expliciet ingegaan op de Noord-Franse situatie (Serge Dormand over de dynamiek van de regionale industrie, en G. Joignaux specifiek over de spoorwegnijverheid). (L.V.)
M. Sommé, Isabelle de Portugal, duchesse de Bourgogne: une femme au pouvoir au XV^e siècle. - Villeneuve d'Ascq: Presses universitaires Septentrion, 1998. - 584 p.: ill. - (Coll. Histoire et Civilisations) Cette biographie impressionnante et érudite de la duchesse Isabelle de Portugal (1430-1471), épouse de Philippe le Bon, s'appuie sur une vaste étude des sources. Elle aborde successivement: les relations familiales, la politique financière, la vie à la cour et son attitude religieuse et politique. En 1457, Isabelle se retira dans le Nord de la France, à La Motte-au-Bois. C'était un ancien domaine comtal qui occupait à peu près le centre de ses possessions de Flandre méridionale et d'Artois. L'ouvrage expose d'ailleurs par le menu la gestion du domaine de la Motte-au-Bois (pp. 137-145). (L.V.) ● Dit is een indrukwekkende biografie van hertogin Isabella van Portugal, de vrouw (1430-1471) van Filips de Goede, gebaseerd op uitgebreid bronnenonderzoek. Achter-
[pagina 251]
eenvolgens komen aan bod: de familiale verhoudingen, het financiële beheer, het hofleven, en haar religieuze en politieke houding. In 1457 trok Isabella zich terug op haar domein in Noord-Frankrijk, in La Motte-au-Bois. Dit was een oud grafelijk landgoed dat zo ongeveer de kern vormde van haar bezittingen in Zuid-Vlaanderen en Artesië. Het beheer van het domein van La Motte komt trouwens uitvoerig aan bod (pp. 137-145). (L.V.)
A. Spicer, The French-Speaking Reformed Community and their Church in Southampton 1567-c. 1620. - Southampton, 1997. - 198 p. - (Southampton Record Series, 39) Duizenden geloofsvluchtelingen uit de Zuidelijke Nederlanden kwamen in de 16de eeuw in Engeland terecht. Ze vonden elkaar daar in vluchtelingengemeenten. Heel wat hervormden uit de industriesteden van Henegouwen en Zuid-Vlaanderen migreerden naar de Zuid-Engelse havenstad Southampton en vormden er vanaf 1567 een vluchtelingengemeente. Vooral families uit Valenciennes, zoals de Herlins en de Sohiers, waren er dominant. De jonge historicus Andrew Spicer, een leerling van Alastair Duke, beschrijft in dit boek de stichting, de herkomst, de organisatie en de invloed van deze Franssprekende vluchtelingenkerk. (L.V.) ● Des milliers de religionnaires originaires des Pays-Bas méridionaux trouvèrent refuge en Angleterre au XVI^e siècle. Ils s'y retrouvèrent dans des communes de réfugiés. Quantité de réformés du Hainaut et la Flandre méridionale émigrèrent dans la ville portuaire de Southampton, au sud de l'Angleterre, et y constituèrent, à compter de 1567, une commune de réfugiés. Y dominaient surtout des familles originaires de Valenciennes comme les Herlins et les Sohiers. Le jeune historien Andrew Spicer, élève d'Alastair Duke, évoque dans ce livre la fondation, l'origine, l'organisation et l'influence de cette église de réfugiés francophones. (L.V.)
Sur la chaussée Brunehaut d'Arras à Thérouane. - Raimbeaucourt: Cercle d'Études Mythologiques, 1998. - Non paginé Le ‘Cercle d'Études Mythologiques’ se propose de débusquer les légendes et les mythes du Nord de la France, de les conserver et de les étudier. Cet ouvrage rassemble des récits concernant des localités situées entre Thérouanne et Arras. Les deux villes étaient reliées par une voie légendaire, appelée au bas Moyen Age chemin de Thérouanne, et au XVIII^e siècle chaussée Brunehaut, en référence au poème épique du XII^e siècle qui attribue l'établissement de cette voie à la reine d'Austrasie Brunehaut. Au gré de cette voie on s'arrête aux endroits les plus bizarres comme les pierres d'Écoivres (territoire d'Acq) qui renvoient à Baudouin Bras de Fer, et la chambre diabolique du château d'Olhain. Le terminus, Thérouanne, évoque naturellement l'image du mont sacré des Morins; les Romains construisirent par la suite plus à l'ouest une nouvelle ville qui finit par être rasée en 1553 par Charles Quint. C'est là un recueil de récits passionnants et enlevés. (L.V.) ● De ‘Cercle d'Études Mythologiques’ stelt zich tot doel de kennis over legendes en mythes uit de Noord-Franse regio op te sporen, te bewaren en te bestuderen. In dit
[pagina 252]
boek worden verhalen gepubliceerd die verband houden met plaatsen gelegen tussen Terwanen (Thérouanne) en Atrecht (Arras). Beide plaatsen werden verbonden door een legendarische weg, in de late Middeleeuwen de weg naar Terwanen (Thérouanne) genoemd, in de 18de eeuw de Steenweg van Brunehaut, verwijzend naar het 12de-eeuwse epische gedicht dat de aanleg van deze weg aan koningin Brunehaut van Austrasië toeschrijft. Langs deze weg wordt stilgestaan bij de meest bizarre plaatsen zoals de stenen van Écoivres (grondgebied Acq) die verwijzen naar Boudewijn met de Ijzeren Arm, en de duivelskamer in het kasteel van Olhain. Het eindpunt, Terwanen (Thérouanne), roept vanzelfsprekend het beeld op van de heilige berg van de Morinnen; de Romeinen bouwden vervolgens een nieuwe stad meer westwaarts, die uiteindelijk in 1533 door Karel V werd verwoest. Een bundel boeiende, lichtvoetige verhalen. (L.V.)
P. Thomas, Tranchées et bowettes. Le Pays noir durant la guerre 14-18. - Lille: La Voix du Nord, 1998. - 240 p.: ill. La Première Guerre mondiale entraîna la partition de l'important bassin minier du Nord de la France. Cet ouvrage évoque le travail des mineurs de part et d'autre du front. En dépit des hostilités, on continua à extraire du charbon. L'ouvrage s'intéresse tout particulièrement au rôle joué dans cette guerre par les mineurs. L'attention de l'auteur ne se limite pas aux circonstances politiques et militaires, elle porte aussi sur les caractéristiques particulières de ce bassin minier en temps de guerre. (D.v.A.) Door de Eerste Wereldoorlog werd het belangrijke Noord-Franse steenkolengebied in twee zones verdeeld. In dit boek wordt het werk van de mijnwerkers aan beide zijden van het front belicht. Ondanks de oorlogsomstandigheden bleef men kolen delven. De rol die de kompels in deze oorlog speelden, krijgt hier bijzondere aandacht. Naast de politieke en militaire omstandigheden komen ook de specifieke kenmerken van deze mijnstreek in oorlog uitvoerig aan bod. (D.v.A.)
F. Vidocq, Les véritables mémoires de Vidocq. - Rennes: La Découvrance, 1997. - 276 p. - (Coll.: L'amateur averti) Fils d'un boulanger d'Arras, François Vidocq (1775-1857) mena une vie des plus aventureuses qu'il raconta dans ses mémoires. Le présent ouvrage les publie sans les situer ni les assortir d'un appareil scientifique. Vidocq voulait chercher fortune en Amérique, mais fut dévalisé avant son embarquement à Ostende. Il se joint à une troupe d'acrobates, devient inventeur et finit à la tête des services de sécurité impériaux et royaux. Sa vie invraisemblable s'acheva à Bruxelles en 1857. Cette figure légendaire inspira divers écrivains comme Victor Hugo (le personnage de Jean Valjean dans ‘Les Misérables’), Balzac, Dumas et Eugène Sue. (L.V.) ● François Vidocq (1775-1857) was een bakkerszoon uit Atrecht (Arras), die een hoogst avontuurlijk leven leidde en daarvan verslag uitbracht in deze memoires. Ze worden in dit boek uitgegeven, zonder situering of wetenschappelijk apparaat. Vidocq wilde fortuin zoeken in Amerika, maar voor zijn aanmonstering in Oostende werd hij
[pagina 253]
beroofd. Hij trekt mee met acrobaten, wordt uitvinder en brengt het uiteindelijk tot hoofd van de keizerlijke en koninklijke veiligheidsdienst. Dit onwerkelijke leven eindigde in Brussel in 1857. Deze legendarisch figuur inspireerde verschillende schrijvers, zoals Victor Hugo (de persoon van Jean Valjean in ‘Les Misérables’), Balzac, Dumas en Eugène Sue. (L.V.)
Zannekin Jaarboek. - Jaarboek 20 (1998). - Ieper/Mijdrecht: Vereniging/Stichting Zannekin, 1998 - 224 p.: ill. Deze twintigste editie bevat opnieuw een viertal bijdragen over Noord-Frankrijk. A. Lowyck stelt enkele Nederlandstalige schrijvers (uit de zestiende tot de achttiende eeuw) en twee rederijkerskamers uit Wormhout voor. K. Papin geeft de visie van de Franse pers op het proces Gantois. Het jaarboek bevat eveneens twee bijdragen van W. Corsmit. In een eerste heeft hij het over Fénelon, die door Lodewijk de veertiende tot bisschop van Kamerijk werd benoemd en ten slotte bepreekt hij de visie van de Noord-Franse auteur Maxence van der Meersch (1907-1951) op zijn streek. Het jaarboek sluit af met een uitgebreid register op de jaarboeken 11 t.e.m. 20. (D.v.A.) ● Cette vingtième livraison comporte à nouveau quatre articles sur le Nord de la France. A. Lowyck présente quelques écrivains néerlandophones (du XVI^e au XVIII^e siècle) et deux chambres de rhétorique de Wormhout. K. Papin étudie le point de vue de la presse française sur le procès Gantois. Les annales comportent aussi deux articles de W. Corsmit. Dans le premier, il évoque Fénelon, nommé évêque de Cambrai par Louis XIV. Dans le second, il étudie la vision que Maxence van der Meersch (1907-1951) avait de sa région. Les annales se concluent par un ample index des annales 11 à 20 comprises. (D.v.A.) (Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut)

Vorige Volgende

Bibliografie 1998 Bibliographie Ludo Vandamme

J.-L. Andréi et V. Dupuis, Lille Métropole. - (S.l.): Ouest France, 1997. - 160 p.: ill.

Annales du Comité Flamand de France, 54 (1996), 55 (1997). - Hazebrouck, 1996-1997. - 411, 223 p.

F. Baligand et C. Carpentier-Bogaert, Sainte Barbe: légende et traditions. - Lewarde: Centre Historique Minier, 1997. - 166 p.: ill. - (Coll. ‘Mémoires de Gaillette’, 3/1997)

G. Billiet en K. Papin, Bertinus Redivivus. Jubileumuitgave naar aanleiding van het 1300-jarig overlijden van de heilige Bertinus (698-1998). - Poperinge: eigen beheer, 1998. - 64 p.: ill.

Ph. Bocuhet, Édouard Pignon rétrospective (catalogue d'exposition), 6 décembre 1997 - 1 mars 1998. - Lille: Palais des Beaux-Arts, 1997. - 223 p.: ill.

A. Bonvarlet, Un habitat médiéval: rue Mongat à Douai (XIIIe-XVe siècles), Douai: Arkeos - Service Archéologique de Douai, 1998. - 203 p.: ill. - (Archaelogia Duacensis, 12)

D. Brice, Actes des 1ères journées régionales Nord / Pas-de-Calais du Patrimoine Géologique, Lille, 20-23 Novembre 1997. - Villeneuve d'Ascq: SGN, 1998. - 109 p. - (Société géologique du Nord, publications no 28)

Bulletin de la Commission départementale d'histoire et d'archéologie du Pas-de-Calais: histoire et archéologie du Pas-de Calais 15 (1997). - Arras, 1998. - 339 p.: ill.

Bulletin de la Commission Historique du Département du Nord, 48 (1994-1995). - Lille: Archives départementales du Nord, 1997. - 194 p.: ill.

Cahiers Marguerite Yourcenar, no 7 (1997-1998). - Paris: L'association des lecteurs et amis de l'oeuvre de Marguerite Yourcenar, 1998. - 30 p.

M. Caron, Du tulle à la dentelle: naissance d'une industrie: Calais 1815-1860. - La Sentinelle: Le Téméraire, 1998.

C. Carpentier-Bogaert, D. Demazière et Y. Maerten, Le peuple des tribunes dans le Nord-Pas-de-Calais. - Béthune: Musée d'Ethnologie régionale, 1998. - 239 p.: ill. - (Coll.: Documents d'Ethnographie Régionale du Nord-Pas-de-Calais, 10)

W. Corsmit, Charles Deulin. Een meester van de vertelkunst uit het Henegouwen onder Frankrijk. - Ieper/Mijdrecht: Vereniging/Stichting Zannekin, 1998. - 32 p.: ill.

S. Curveiller, avec la collaboration de L. Burchard et E. Tintillier, La vie hospitalière à Calais des origines à nos jours. - (S.l.): Le Téméraire, 1997. - 154 p.: ill. - (Coll. Terres septentrionales de France)

J. Deboudt et D. Mons, Mémoire de l'habitat du Nord-Pas-de-Calais. - (S.l.), Observatoire régional de l'habitat et de l'aménagement du Nord-Pas-de-Calais, 1998. - 96 p.: ill. - (Numéro hors série de la revue mensuelle ‘Urbanismes et architecture’)

G. Dehon, L'université de Douai dans la tourmente (1635-1765): heurs et malheurs de la Faculté des Arts. - Villeneuve d'Ascq: Presses universitaires Septentrion, 1998. - 303 p. - (coll. Histoire et civilisations)

R. Deruyck, Louise de Bettignies (1880-1918). - Lille: La Voix du Nord, 1998. - 247 p.

Ph. Despriet, Historische atlas van Frans-Vlaanderen. - Kortrijk: bij de auteur, 1998. - 240 p.: ill.

M. Cl. Dinet et M.T. Flourez (études réunies par), Nicolas Barré: l'éducation des pauvres aux XVIIe et XVIIIe siècles: le rayonnement d'un éducateur picard: actes du colloque Nicolas Barré, religieux minime 1621-1686, Amiens, 30 mai 1997. - Arras: Artois Presses Université, 1998. - 123 p.

B. Dolez, A. Laurent, Chr.-M. Wallon-Leducq (éd.), La revanche de la gauche: les élections législatives de 1997 dans la région (Nord-Pas-de -Calais). - Villeneuve-d'Ascq: Presses universitaires Septentrion, 1998. - 195 p. - (Histoire et Civilisations)

Ch. Drugy, La généalogie dans le Nord - Pas-de-Calais en 200 questions: texte de la ‘Chronique historique et généalogique’ diffusée sur Fréquence Nord (septembre 97-juillet 98). - Arras: Association généalogiques du Pas-de-Calais, 1998. - 120 p.

P.A. Dubois, N. Duronsoy et N. Van Bost, Nord-Pas-de-Calais: terre de brasseries. - Béthune: Musée d'Ethnologie régionale, 1998. - 247 p.: ill. - (Coll.: Documents d'Ethnographie Régionale du Nord-Pas-de-Calais, 9).

Eulalie. Médiathèques, librairies et lecteurs en Nord - Pas-de-Calais. Revue publiée par l'Association Régionale des Directeurs de Bibliothèques du Nord-Pas-de-Calais. Tome 1 (1998) - Valenciennes: ARDIB, 1998.

J. Heuclin, Hommes de Dieu et fonctionnaires du roi en Gaule du Nord du Ve au IXe siècle (348-817). - Villeneuve-d'Ascq: Presses universitaires du Septentrion, 1998. - 404 p. - (coll.: Histoire et civilisations)

J.-P. Jesenne et E.H. Lemay, avec assistance de Martine AUBRY, Député-Paysan et fermière de Flandre en 1789: la correspondance des Lepoutre. - Villeneuve d'Ascq: Centre d'Histoire de l'Europe du Nord-Ouest, Université Charles de Gaulle - Lille 3, 1998. - 558 p.

M. Le Calvé, Bailleul et les Monts de Flandre. - Joué-lès-Tours: Alan Sutton, 1998. - (Coll.: Mémoire en images)

Le Groupe de Roubaix: Musée d'Art et d'Industrie de Roubaix, 20 décembre 1997-15 février 1998. - Roubaix: Musée d'Art et d'Industrie de Roubaix, 1997. - 119 p.: ill.

La Métropole rassemblée. - Lille: Fayard, 1998. - 365 p.: ill.

G. Maës et C. Michel, Les Watteau de Lille: Louis Watteau (1731-1798), François Watteau (1758-1823). - Paris: Arthena, 1998. - 585 p.: ill.

J. Mitry (éd.), Le Nord et le Cinéma: contributions à l'histoire du cinéma dans le Nord/Pas-de-Calais. - (S.l.): Temps des Cerises, 1998. - 345 p.

S. Murray, Notre-Dame, cathedral of Amiens: the power of change in Gothic. - Cambridge: University Press, 1996. - 233 p.: ill.

Nord': revue de critique et de création littéraires du Nord/Pas-de-Calais, no 30 (décembre 1997), no 31 (juin 1998). - Lille: Société de littérature du Nord, 1997-1998. - 115 p.

L. Nys et A. Salamagne (sous la direction de), Valenciennes aux XIVe et XVe siècles: art et histoire: recueil d'études. - Valenciennes: Presses universitaires de Valenciennes, 1996. - 438 p.: ill.

D. Poulet, Noms de lieux du Nord - Pas-de-Calais. - Paris: Bonneton, 1997. - 234 p.

P. Pourchain, Les Maîtres du nord du XIXe siècle à nos jours. - (S.l.): Perrin, 1998. - 420 p.

Rapports du préfet Fernand Charles (1940-1944), tome I: 25 juillet 1940-3 juin 1942; tome II: 3 août 1942 - 13 mai 1944. - Villeneuve d'Ascq: Memor, Université Charles de Gaulle, 1998. - 731 p. - (Bulletin d'information MEMOR, no 26-28)

Revue du Nord: archéologie de la Picardie et du Nord de la France, no 323 (1997). - Villencuve d'Ascq: Université Charles de Gaulle, 1998.

Revue du Nord, no 320-321 en 322 (1997), no 324 et 325 (1998). - Villeneuve d'Ascq: Université Charles de Gaulle, 1997-1998.

H. Sachter et J.-C. Verez (études réunies par), Développement économique et reconversion industrielle. - Arras: Artois Presses Université, 1997. - 262 p. - (Cahiers Scientifiques de l'Université d'Artois, 4/1997)

M. Sommé, Isabelle de Portugal, duchesse de Bourgogne: une femme au pouvoir au XVe siècle. - Villeneuve d'Ascq: Presses universitaires Septentrion, 1998. - 584 p.: ill. - (Coll. Histoire et Civilisations)

A. Spicer, The French-Speaking Reformed Community and their Church in Southampton 1567-c. 1620. - Southampton, 1997. - 198 p. - (Southampton Record Series, 39)

Sur la chaussée Brunehaut d'Arras à Thérouane. - Raimbeaucourt: Cercle d'Études Mythologiques, 1998. - Non paginé

P. Thomas, Tranchées et bowettes. Le Pays noir durant la guerre 14-18. - Lille: La Voix du Nord, 1998. - 240 p.: ill.

F. Vidocq, Les véritables mémoires de Vidocq. - Rennes: La Découvrance, 1997. - 276 p. - (Coll.: L'amateur averti)

Zannekin Jaarboek. - Jaarboek 20 (1998). - Ieper/Mijdrecht: Vereniging/Stichting Zannekin, 1998 - 224 p.: ill.

Over het gehele werk

landen

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

vertalers

Bibliografie 1998
Bibliographie
Ludo Vandamme

A. Bonvarlet, Un habitat médiéval: rue Mongat à Douai (XIII^e-XV^e siècles), Douai: Arkeos - Service Archéologique de Douai, 1998. - 203 p.: ill. - (Archaelogia Duacensis, 12)

D. Brice, Actes des 1ères journées régionales Nord / Pas-de-Calais du Patrimoine Géologique, Lille, 20-23 Novembre 1997. - Villeneuve d'Ascq: SGN, 1998. - 109 p. - (Société géologique du Nord, publications n^o 28)

Cahiers Marguerite Yourcenar, n^o 7 (1997-1998). - Paris: L'association des lecteurs et amis de l'oeuvre de Marguerite Yourcenar, 1998. - 30 p.

M. Cl. Dinet et M.T. Flourez (études réunies par), Nicolas Barré: l'éducation des pauvres aux XVII^e et XVIII^e siècles: le rayonnement d'un éducateur picard: actes du colloque Nicolas Barré, religieux minime 1621-1686, Amiens, 30 mai 1997. - Arras: Artois Presses Université, 1998. - 123 p.

J. Heuclin, Hommes de Dieu et fonctionnaires du roi en Gaule du Nord du V^e au IX^e siècle (348-817). - Villeneuve-d'Ascq: Presses universitaires du Septentrion, 1998. - 404 p. - (coll.: Histoire et civilisations)

Nord': revue de critique et de création littéraires du Nord/Pas-de-Calais, n^o 30 (décembre 1997), n^o 31 (juin 1998). - Lille: Société de littérature du Nord, 1997-1998. - 115 p.

L. Nys et A. Salamagne (sous la direction de), Valenciennes aux XIV^e et XV^e siècles: art et histoire: recueil d'études. - Valenciennes: Presses universitaires de Valenciennes, 1996. - 438 p.: ill.

P. Pourchain, Les Maîtres du nord du XIX^e siècle à nos jours. - (S.l.): Perrin, 1998. - 420 p.

Rapports du préfet Fernand Charles (1940-1944), tome I: 25 juillet 1940-3 juin 1942; tome II: 3 août 1942 - 13 mai 1944. - Villeneuve d'Ascq: Memor, Université Charles de Gaulle, 1998. - 731 p. - (Bulletin d'information MEMOR, n^o 26-28)

Revue du Nord: archéologie de la Picardie et du Nord de la France, n^o 323 (1997). - Villencuve d'Ascq: Université Charles de Gaulle, 1998.

Revue du Nord, n^o 320-321 en 322 (1997), n^o 324 et 325 (1998). - Villeneuve d'Ascq: Université Charles de Gaulle, 1997-1998.

M. Sommé, Isabelle de Portugal, duchesse de Bourgogne: une femme au pouvoir au XV^e siècle. - Villeneuve d'Ascq: Presses universitaires Septentrion, 1998. - 584 p.: ill. - (Coll. Histoire et Civilisations)