| |
| |
| |
De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk. Een Frans-Vlaamse deserteur in een Engels regiment (1793-1802). Reisverhaal van Philippus Boone van Meteren
(1774-1852)
Lexicon ● 24
C. Moeyaert
Watou (B)
| |
Titel
Gelukkige en Verre Reyze gedaen en beschreven door Philippus Boone gewezen schoolmeester tot Meteren.
Inhoudende de voornaemste steden en provintien die hij in Europa en een deel van America binnen zijn emigratie doorloopen heeft.
| |
Auteur
Philippus Jacobus Boone werd geboren in Meteren bij Belle in 1774. Zijn vader heette Philippus Jacobus Joseph en zijn moeder was Alexandra Josepha Clarisse. Het feit dat hij zo goed Nederlands schreef en later onderwijzer werd, zou erop kunnen wijzen dat hij na de lagere school in Meteren misschien enkele jaren leerling is geweest aan het jezuïetencollege in Belle (Bailleul). Hij zou een boerenzoon geweest kunnen zijn, gezien zijn aandacht voor de landbouw in het boek en gezien het feit dat hij zonder problemen ruiter werd in het leger.
| |
| |
| |
| |
In 1793 wordt hij, zoals alle jongeren tussen de 18 en 25, door de eerste ‘requisitie’ gemobiliseerd in Sint-Winoksbergen. Hij deserteert, omdat hij moest gaan plunderen in Pollinkhove over de grens. Na een korte terugkeer in Duinkerke wordt hij definitief emigrant. In Passendale besluit hij, op aanraden van een vriend uit Noord-Berkijn, zich aan te sluiten bij het Engelse regiment van Rohan. Hiermee begint in 1794 voor een periode van acht jaar een avontuurlijk soldatenleven en start een veel bewogen reis door Zuid- en Noord-Nederland, door Duitsland, Denemarken, Engeland, de Antillen en Portugal. In Santo Domingo (Haïti) sterft zijn broer. In Portugal wordt hij eindelijk gedemobiliseerd, waarna hij op 1 september 1802 weer thuis in Meteren arriveert.
Hij ondervindt geen enkele vanwege die dubbele desertie. Integendeel, in 1815 ontvangt hij een ‘décoration du Lys’ van de koning (‘een zilvere lelie schoon’, schrijft hij zelf). Hij wordt in 1823 onderwijzer in zijn geboortedorp en blijft dat 26 jaar, tot zijn 75ste. In 1826 krijgt hij zelfs 150 frank van de koning als oudgediende.
In 1849 schrijft Philippus Boone als ‘gewezen schoolmeester’ zijn boek van 314 bladzijden. Drie jaar later sterft hij op 30 januari 1852. Hij is twee keer getrouwd geweest, eerst met Françoise Collette Schrevel en een tweede keer met Rosalie Pupe, die hem overleeft.
Of Philippus Boone lid is geweest van een rederijkerskamer weten we niet. Misschien bestond de gilde nog die in 1741 en 1748 in Meteren speelde.Ga naar eindnoot(1) Zo'n lidmaatschap is waarschijnlijk, gezien de liefde en de ijver waarmee hij zowat de helft van zijn boek met verzen vult.
| |
Handschrift
Het handschrift bevat 314 bladzijden (30 × 20 cm), keurig en duidelijk beschreven in sierlijk lopend schrift. Het berust in het archief van de Katholieke Faculteiten van Rijsel.Ga naar eindnoot(2)
| |
Inhoud
Het boek begint met een ‘Voor-reden’ en een ‘Inleydinge tot dit werkje’. Het is verder verdeeld in drie delen.
| |
| |
Het eerste deel bevat alles wat hij meegemaakt en gezien heeft binnen Europa van 1793 tot 1796. Het tweede deel gaat over zijn verblijf in Amerika, met name in Santo Domingo (Haïti) van 1796 tot 1797. In het derde deel vertelt hij over wat hij beleefd en ontdekt heeft in Portugal en het besluit met zijn thuiskomst (1797-1802).
Zijn regiment ‘peerdevolk’ verlaat al heel gauw Zuid-Nederland en trekt door Noord-Nederland, o.m. door Groningen waar problemen zijn met een dominee en de ‘botte boeren’. In de streek van Hannover in Duitsland zijn de mensen minzaam. Zijn garnizoen wordt verjaagd door de Fransen en het moet zich inschepen. Eerst landen ze in Kopenhagen, maar ze varen al vlug door naar Engeland. In 1796 steken ze de oceaan over en belanden uiteindelijk in Santo Domingo (Haïti), waar de zwarte slaven in opstand zijn tegen de blanken en de vrijgelaten slaven. Heel wat soldaten sterven er aan de ‘landziekte’ en de hitte is ondraaglijk. Zijn broer sterft er maar hijzelf overleeft zijn ziekte. Hij schrijft met weerzin over de wrede opstandige ‘mooren’, maar later spreekt hij er zich verontwaardigd over uit in een stukje ‘op de slavernye der mooren’.
In 1797 verlaten ze de Antillen en keren terug naar Engeland. Al meteen na de winter wordt het regiment ontbonden. Hij kan niet naar huis en neemt dienst in het Engelse regiment van ‘Loyal Emigré’, want ‘Engelsche officieren...zogten ook de Vlaemingen nae hun te trekken’. Dat regiment had zijn garnizoen in Belem in Portugal. Napoleon valt in Portugal binnen en levert slag met de Engelsen bij Campo Major. Die worden verslagen. Na de vrede van Amiens in 1801 vertrekt zijn leger uit Lissabon en komt aan in Portsmouth in Engeland. Daar vernemen ze dat Frankrijk een algemeen ‘pardon’ gegeven heeft aan alle emigranten. Via het eiland Jersey varen ze naar Saint-Malo. Van hieruit trekt hij naar wat hij noemt ‘ons schoon weird Nederland’, naar Meteren!Ga naar eindnoot(3)
| |
Taal en stijl
Philippus Boone moet een boeiende onderwijzer geweest zijn. Hij kan vertellen en beschrijven. Hij schrijft een volks soort letterkunde. Wat hij schrijft, schijnt bovendien waarheidsgetrouw te zijn en bevat een stuk nergens anders vermelde geschiedenis van de Fran- | |
| |
se Revolutie.
Waarschijnlijk is Boone lid geweest van een plaatselijke rederijkerskamer. Hij schrijft de helft in proza en de helft in verzen, alexandrijnen, die goed rijmen. Het is geen fraaie poëzie, soms zijn zijn verzen zelfs onhandig. Het proza is natuurlijker, eenvoudiger, en afwisselend verhalend en beschrijvend.
Boones woordenschat is rijk te noemen. Hij wil goed algemeen Nederlands schrijven en wat hij schrijft, zal verstaanbaar zijn geweest in het hele Nederlandse taalgebied. Wel kent hij, zoals veel Frans-Vlamingen toen - en soms nu nog - heel wat Middelnederlandse woorden, zoals vriend (verwante), vroom (sterk), krank (ziek), vrij (mooi), vlieden (vluchten), schouwen (schuwen), genoegte (plezier, geneugte), onthelzen (onthoofden), enz. De Zuid-Vlaamse woorden zijn niet zo talrijk: speute (brandspuit), feule (zweep), leggen (liggen), viszelingen (uitvluchten, praatjes), zambogen (graan uitslaan uit schoven), den bout opsteken (het hazenpad kiezen), e.a.
Franse en uit het Frans overgenomen woorden en plaatsnamen komen natuurlijk ook voor, zoals pleyne (vlakte), Barbade (Barbados in de Antillen), afrijken (Afrika), geconspireerde (samenzweerder), martiliseeren (martelen), enz.
Sommige woorden zijn hypercorrect of volksetymologisch gevormd, b.v. vervollen (vervullen), Noordmandien (Normandië), landsdauw (landouw), Muylaet (mulat), Luyteraen (Lutheraan)... Boone sluit graag zijn serie verzen af met een spreekwoord of zegswijze. ‘Heden slaef, morgen graef’, ‘Niemand en voelt meer als zijn eygen zeer’, ‘'t Zijn kloeke lien, als zij niemand zien’. Na de dood van zijn broer in Santo Domingo maakt Philippus Boone zelfs een jaarschrift: aCh goD WILt zYne zIeLe geVen D'eeUWIge rUst In 't anDer LeVen (1796).
Boone haalt ook een weinig bekend spreekwoord aan: ‘Het kleed was kwaelijk gesneden, het moest ook kwaelijk genaeyt worden’ (Zoals het geknipt is, moet het genaaid worden).
Sommige scheidbare werkwoorden zijn bij Boone onscheidbaar: aenranden, toeeygenen. Typisch Zuid-Vlaams zijn bij hem meervoudsvormen op -s: mans b.v.
Een enkele keer past Boone na een bijwoord of een ander eerste zinsdeel de inversie niet toe.
| |
| |
| |
Spelling
De spelling staat bij Philippus Boone dicht bij die van Des Roches, zodat ik vermoed dat hij dat woordenboek gebruikte. Er is misschien nog wel wat invloed uitgegaan van de spelling van Andries Steven o.a. door het aanbrengen van accents aigus op de vrije e in open lettergrepen, b.v. zégeprael. Ik heb in het lexicon die accenten niet overgenomen. Misschien gebruikte Boone op school Stevens Nederlandschen Voorschriftboek, een handboek dat toen nog in gebruik was.
| |
Houding van Boone tegenover Frankrijk, Vlaanderen, Nederland en de Nederlanden
Vlaanderen en Nederland of de Nederlanden worden blijkbaar door Boone door elkaar gebruikt. Zo schrijft hij: ‘de winter is in Portugael zoo sterk en lang als hier in Vlaenderen’. En elders: ‘haer straelen (van de zon) doen meer blaeken als in ons Nederland’. Op een andere bladzij: ‘den product is zoo overvloedig niet als in onze Nederlanden’. En over Frankrijk: ‘ik zaeg met mijn oogen klaer Vrankrijk met veel droefheyd// ik zeyde adieu Vlaenderen tot inder eeuwigheyd.’
| |
| |
| |
Lexicon
Afkortingen
- | Mnl: Middelnederlands (Verdam: Middelnederlandsch handwoordenboek 's Gravenhage, 1964) (ook Supplement, Leiden-Antwerpen, 1983). |
- | Zvl: Zuid-Vlaams, streektaal van de Westhoek in Frankrijk. |
- | Wvl: West-Vlaams. |
- | DB: De Bo, Westvlaamsch Idioticon. |
- | DR: J. des Roches, Nederduytsch-Fransch woordenboek, Antwerpen, 1812. |
- | Stal: Stallaert, Glossarium, voortgezet door F. Debrabandere. |
- | Gal: Gallicisme. |
- | Rek: Mevr. Th. Horrein, Rekspoede, kent dat woord. |
De getallen verwijzen naar de bladzijden in het handschrift.
| |
Opmerkingen
Opm. 1.: |
onscheidbaar vervoegde scheidbare werkwoorden. |
Opm. 2.: |
hypercorrecte vorm of volksetymologie. |
Opm. 3.: |
voltooid deelw. op -en (i.p.v. op d of t.) |
Opm. 4.: |
bijwoorden op -lijk. |
Opm. 5.: |
geen inversie waar het moet in het AN. |
Opm. 6.: |
Typisch Zuid-Vlaams meervoud op -s. |
Opm. 7.: |
dubbele uitgang in de OVT. |
| |
A
- | Aen: den mensch is g'lijk een bloem die schoon opwast aen d'oogen (165) ‘voor’, Gal. |
- | aengeecht: met een fort aengeecht (285) ‘eraan gehecht’. |
- | aenhangsel: was gij naer Groeninge gevlugt met al uw aenhangsels (7) ‘volgeling’ Groeninge = Groningen. |
- | aenranden: zij aenrande eerst ons quartier (221), opm. 1. ‘aanranden onscheidbaar vw’. |
- | aenrannen: om ons 't zaem aen te rannen (79), ‘aanranden’. |
- | aenslag: ik zal hier in 't kort op vers beschrijven den geheelen uytval van dezen grooten aenslag (152), ‘aanval’. |
- | aenvallen: c... aenviel den vijand ons met grooten moed aen (82), opm. 1. ‘aanvallen onscheidbaar’. |
- | aenzienig: een aanzienig gebouw van buyten aen te zien (270) ‘aanzienlijk’. |
- | aerbeyd: deze onvrugtbaere landen die ik niet zonder aerbeyd en prijs doorloopen hebbe (283), ‘arbeid’, Wvl. |
| |
| |
- | aerspriegel: dat zij dezen fijnen burgermeester vijf en twintig aerspriegels op zijn agterkasteel ontfangen zoude (74) ‘stokslagen, op zijn achterste’. |
- | af: dien is genoeg bekent van veel te spreken af (180) ‘erover’? |
- | afdankinge: ik stel hieragter der naervolgende vers op deze blijde afdankinge (309) ‘het afzwaaien’. |
- | afdoen: geen van deze al konnen den nagtegael...afdoen in zijn tael (185) ‘de loef afsteken’. |
- | afhangen: op 't afhangen van een berg (286) ‘de helling’. |
- | aflossen: hebben zij hunne stukken afgelost (51) ‘schoten laten lossen’. |
- | afrijken: gelijk de mooren in afrijken (176) ‘Afrika’. |
- | afscheydinge: Wij moesten korts daernaer...verlaeten...al onze meedemaeten...deze afscheydinge was niet aengenaem (248) ‘scheiding’. |
- | afslaen: een bevel van alle onze tenten af te slaen (286) ‘afbreken’. |
- | afspoen: den vijand af te spoen die meest in d'houten laeg (162) ‘afspieden’. |
- | afsteken: en boven deze vijf...was er nog een gewond die 't af hadde gesteken (97) ‘het opgeven, sterven’. |
- | afvallen: de troupen van het land kwaemen ons af te vallen (46) ‘afvallig zijn’. |
- | agterdenken: wij gingen zonder agterdenken onze weg voorts (188) ‘achterdocht’. |
- | agterhaelen: hoopende den vijand te konnen agterhaelen (194) ‘inhalen’. |
- | agterkaeke: werden zij met eene zweep op hunne bloote agterkaeke gekastijd (174) ‘bil’. |
- | agterkasteel: op zijn agterkasteel (75) ‘achterste’. |
- | agterleger: (we) hielden hier het agterleger ofte reserve (alzoo in 't fransch gezegd) (287) ‘achterhoede’ ‘reserveleger’. |
- | agtervolgen: dit order moeste stiptelijk agtervolgt wezen (207) ‘opvolgen’. |
- | agterwacht: vijf à zeshonderd peerdevolk...met verscheyde stukken kwaemen de agterwacht houden (211) ‘achterhoede’. |
- | agtinge: in wat schrikkelijk gevaer ik... zonder agtinge geloopen hebbe (167) ‘aandacht’. |
- | alsmet: alsmet meer ander vrugt als citroenen en fijgen (281) ‘alsmede’. |
- | anderwoorden: ik ben niet wederspannig anderwoorde hij (139) ‘antwoorden’, opm. 2. |
- | anker smijten: ons regiment met meer andere schepens kwaemen anker smijten (107) ‘het anker werpen’. |
- | ankervast: wij blijven hier niet lange ankervast (106) ‘geankerd’. |
- | aschhoop: men liep bij den aschhoop (58) ‘hoop asse’. |
- | asemloos: schier g'heel asemloos gekomen zijnde (28) ‘ademloos’. |
| |
B
- | Barbade: hoe dat wij het eyland van Barbade naekende waeren (131) ‘Barbados, Kleine Antillen’. |
- | barbarissche: haere dogter...ziende haer lieve moeder op zoo barbarissche wijze gehandelt (217) ‘barbaars’. |
| |
| |
- | bargie: 's anderdaegs naemen wij de bargie (34) ‘soort oorlogsboot met riemen geroeid’, Mnl. |
- | beangt: dat zij voor ons niet beangt zouden wezen (53) ‘angstig’. |
- | bedien: men wist niet voor manieren die zulks kwaem bedien (102) ‘betekenen’, Mnl. |
- | bedrankt: maer zij wierden volgen ik zag bedrankt (49) ‘bedronken’. |
- | bedwang: dit vremd werk die wij met bedwang...bedrijven moesten (4) ‘dwang, geweld’, Mnl. |
- | begeven (mij): ik moest mij begeven aen den wille van den heere (165) ‘overgeven’. |
- | beginnen: men begonste daernaer de edelmannen vervolgen (10) ‘beginnen, begon’. |
- | bekaeyt: g'heel dezen krijgstogt (expeditie) was g'heel bekaeyt (143) ‘mislukt’, ‘verkeerd’, Wvl., Zvl. D.R. Van Dale |
- | beklakken: maer onzen medgezel was g'heel beklakt in bloed (189) ‘bekladden’, Wvl. |
- | beleydinge: onder beleydinge van eenige van onze officieren (2) ‘leiding’. |
- | benaemt: waeruyt de landslieden veel wijn komen uyttrekken die zeer benaemt is (256) ‘beroemd’. |
- | beploeven: moesten het land beploeven ofte werken in de suykerien (173) 't land is zoo niet beploeft nog ook zoo niet versteken (278) ‘beploegen’, Zvl. |
- | beschuytstande: en de zelve (kaars) geplaets op eene beschuytstande (117) ‘kuip met beschuiten’. |
- | besluyt: de zelve (stad) heeft zeven bergen of heuvelen in haer besluyt (262) ‘op haar gebied’. |
- | bestaen: ik durfde dit niet bestaen zonder mijn ouders daeraf te verwittigen (14) ‘riskeren, aanpakken’, Mnl. |
- | bestrek: deze stad Bridgetown is niet groot in haer bestrek (132) ‘uitgestrektheid’, Mnl. |
- | betaemen: alles was nae betaemen (88) ‘betamelijkheid’. |
- | betimmert: die welke meestal betimmert zijn (262) ‘bebouwd’, Mnl. |
- | betoonen: om aen de borgers van Pekel te konnen betoonen dat hij de zelve somme in hun handen betaelt had (79) ‘laten zien, bewijzen’, Mnl. |
- | bewaeren: alle bagagien... bewaert van eenig voetvolk (77); men was nauw bewaert van 2 duytsche soldaeten (24) ‘bewaken’, Mnl. van = door. |
- | bewaerenesse: gestelt in bewaerenesse (69) ‘bewaring’, Mnl. |
- | beweeglijk: 't was waerlijk zeer beweeglijk (89) ‘ontroerend’, Mnl. |
- | beweenlijk: in eene arme gesteltenisse die waerlijk zeer beweenlijk was om zien (54) ‘betreurenswaardig’. |
- | bij: een straffe fusyck schoot was...bij ons gehoort (58) ‘door’, Mnl. |
- | bijstaender: uyt alle bijstaenders (29) ‘omstander’, Mnl. |
- | binnen: wij hebben niets gevonden binnen ons langen weg (210) ‘op’. |
- | bloot: al deze bloote en botte hollandsche borgers (73), ‘blode’, Zvl. |
- | bogeel: en met bogeelen strooy staeken wij het vuur ras (58) ‘bundel’? |
- | bout: den vijand was bout opgesteken (191) ‘het hazepad kiezen’. |
| |
| |
- | bouwen: de huyzen zijn ten meesten deele in hout gebouwen (132) ‘bouwen, gebouwd’, opm. 3. |
- | braeme: men sloegse met een zweep van agter op hun braemen (175) ‘bil’. kuit? (Mnl. braeye). |
- | breed en wijd: men kan dan breed en wijd wandelen (253) ‘in de wijde omtrek’. Rek |
| |
C
- | cancers zonneloop: in 't saysoen van cancers zonneloop, 178, ‘kreeft, dierenriem’. |
- | caporael: een caporael van onze jaegers (56) ‘korporaal’. |
- | capture: zeer verblijd...van zoo groote capture of roof (168), Gal. |
- | cas: 'k vond mij in een droef cas (30) ‘geval’, Mnl. |
- | chaloupe: veel chaloupe met volk kwaemen ons hulpe bieden (119) ‘sloep’, Fr. |
- | cousuys: cousuys als schildwagten (72) ‘kwansuis’, Wvl. |
- | commaraed: dat er veel commaraeden tot meestal Vlaemingen aldaer bijeen vergaerden (25) ‘kameraad’. |
- | Coppenhaeghe: de groote en zeer vermaerde stad van Coppenhaeghe (106) ‘Kopenhagen’. |
- | cortouche: en cortouche was er met alle haesten onder ons uytgedeelt (256) ‘kogel’. |
- | cotte: op de cotten van Engeland (159) ‘kust’. |
- | couvoy: en hadden het gansche couvoy moeten verlaeten (198) ‘konvooi’. |
- | currassol: den currassol is daer zoo gemeyne niet als de fijgen banallen (183) ‘Curaçao als likeur’. |
| |
D
- | Daer af: zonder mijn ouders daer af te verwittigen (14) ‘daarvan’, Mnl. |
- | dagdages: en stonden voor dagdages op (32) ‘vroege ochtend’. |
- | dapperlijk: en is zoo dapperlijk door der vijand doorgebroken (193) ‘dapper’, opm. 4. |
- | deel: de landslieden liepen al inne waerts 't land, het was voorwaer gelijk een deel (183) ‘deling onder erfgenamen’, Mnl. |
- | dempen: om dezen oproer te konnen dempen (256) ‘onderdrukken’, Mnl. |
- | dier: dat wij dat laeter dier betaelen zouden (138) ‘duur’, Wvl. |
- | digt: zij is gestigt op eenen berg, noordkant digt de tage (276) ‘dicht bij’. |
- | domini: d'eerste colonne moeste het huys van den heere domini bezetten (63) ‘dominee’. |
- | donzen: daer naer kwaemen zij te donzen te springen (175) donsten daer in een rond (176) ‘dansen’, Zvl. |
- | doorkloofd: hij was zijn hoofd schier g'heel doorkloofd (56) ‘doorgekliefd’. |
- | droef: dat deze niet gekomen en waeren met een droef inzicht (98) ‘slecht’, Zvl. (inzicht, bedoeling) |
| |
| |
- | drijven: heb ik me voor mij genomen mijn penne wat te drijven, (voor-reden) ‘schrijven’. |
- | duytsch: onzen colonel die eenen duytsch was (138) ‘Duitser’, Wvl. |
- | dwerzen: kwaem den admiraelschip volgens gewoonte de vloote te dwerzen (123) ‘kruisen, doorlopen’, Mnl. |
| |
E
- | Echte vrouw: duc d'Engouleme zijn echte vrouw (95) ‘echtgenote’. |
- | eenpaerelijk: van g'heel ons compagnie buyten een uytgenomen vraegden eenpaerelijk om nae Vrankrijk te komen (307) ‘eenparig’, opm. 4. |
- | eerelijk: 't stadhuys is volgens mij zeer eerelijk gestigt (270) ‘heerlijk, prachtig’. |
- | eerstmael: dit gezeyd heirleger die eerstmael in Vlaenderen kwam (87) ‘in het begin’. |
- | eil: omdat het land te eil en te droog is (184) ‘iel’. |
- | emigree: veel emigreen en ander vremde lien woonden in deze stad (41) ‘emigrant’, Gal. |
- | erm: naer dat hij drie kwetseuren aen zijnen regten erm gekregen had (101) ‘arm’, Zvl. |
| |
F
- | Fenijn: 't is den ketter Luther en Calvijn die daer gezaeyt hebben het fenijn (92) ‘vergif’, Wvl. |
- | feuleslag: tot vijftig en meer feuleslaegen naer een (174) ‘zweepslag’, Zvl. (hun = zich) |
- | forteresse: beschermt van verscheyde forteressen (106) ‘versterking’. |
- | fourneel: tot dat deez' arme lien hun roerden in 't fourneel (149) ‘fornuis’, Zvl. |
- | fijgen banallen: fijgen banallen is eene vrugt die op boomen komt groeyen (182) ‘bananen’. |
- | fusyk schoot: dat er een fusyk schoot van ons gehoort was (56) ‘geweerschot’, Wvl., Zvl. |
| |
G
- | Geconspireerde: binnen de avond veele van die geconspireerden zaedelen hunne peerden (100) ‘samenzweerder’, opm. 5. |
- | 't geestelijk: magtig over 't geestelijk (254) ‘geestelijkheid’. |
- | geheugdig: dit geheugdig geroep was verscheyde maelen herhaelen (299) ‘vrolijk’? |
- | gekryt: men hoorde anders niet als gekerm en gekryt (229) ‘gehuil’. |
- | gelijkerwijs: gelijkerwijs ik uyt den mond van den domini klaerlijk verstaen had (65) ‘zoals’. |
- | geluks: de borgers... wenschten ons veel geluks (157) ‘geluk’. |
| |
| |
- | gemeyn: mids wij hem onzen gemeynen vader aenzaegen (157) ‘gemeenschappelijk’, Mnl. |
- | genoegte: en mieken veel genoegten onder malkanderen (175) ‘plezier’, Mnl. |
- | genoode: de capiteyn was ook een der genoode (134) ‘genodigde’, Zvl. |
- | geras: door 't Jacobins geras (17) ‘geschreeuw, getier’, Mnl. |
- | geras: men vond daer niet een mensch van al dit zwart geras (192) ‘ras’. |
- | gereedschap: den vijand deed gereedschap (153) ‘aanstalten maken, toebereidselen treffen’, Mnl. |
- | gesouspireerde: alle andere gesouspireerde kwaemen hun met de andere vervoegen (256) ‘samenzweerder’? (hun: zich) |
- | gestigt: boven die gestigten (253) ‘gebouw’, Mnl. |
- | gestigtig: zij zijn ook zeer gestigtig in hunne tempels (92) ‘stichtelijk’, Mnl. |
- | gevaernisse: bemerkende de gevaernissen in de welke hij hem bevond (193) Mnl. ‘gevaar’? |
- | gevoegd: moeste een van onze hussaeren zijn gevoegd doen (188) ‘natuurlijke behoefte, gevoeg’. |
- | gezigte: ik konde mij niet onthouden om voor de laetste mael mijn gezigte te slaen op deeze schoone...stad (303) ‘blik’, Mnl. |
- | goedeciere: een dag van blijdschap en vermaek, goedeciere (130) ‘goede sier’. |
- | grouwen: elk zoude... daer voor grouwen (159) ‘gruwen’, Mnl. Rek |
- | grouwzaem: den vijand was te magtig om dit grouwzaem kwaed te konnen beletten (204) ‘gruwelijk’. |
| |
H
- | Habitatie: en verdeelden ons in verscheyde habitatien (158) ‘onderkomen, huis’. |
- | haestelijk: wij naemen haestelijk de vlugt (28) ‘haastig’, opm. 4. |
- | handelen: haere dogter...ziende haer lieve moeder op zoo barbarissche wijze gehandelt (217) ‘behandelen’, Mnl. |
- | handgeschot: het handgeschot dede hem sterk horen (17) ‘geweerschoten’. |
- | heirleger: ons gezeyd heirleger die eerstmaels in Vlaenderen kwam (86) ‘leger’. |
- | heet: den zomer is langer en hitter als hier (254) ‘heter’, Wvl., verkorting. (zie DB) |
- | hem: zoo dat er niet g'heel goet was hem alleen te verwijderen zonder geweer (166) ‘zich’, Wvl. |
- | herft: den zomer en de lent, den winter en den herft (rijm: versterft) (177), ‘herfst’, Mnl. |
- | hert: in 't hert gezeyd, d'oneenigheyd was g'heel holland door verspreyd (44) ‘hart’, ‘eerlijk’. |
- | Hessersch: met eenige Hessersche en Hannoversche troepen (88) ‘Hessens’. |
- | hoe dat: vernamen wij voorders hoe dat de sterke plaetse van Quiberon...ingenomen was (99) ‘dat’. |
| |
| |
- | hoofd: die ten dien tijde ten hoofde waeren van ons schoon Vrankrijk (7) ‘aan het hoofd’. |
- | hoofd: gij zijt een hard hoofd (138) hard hoofd is ‘stijfhoofd’. |
- | hooge tijd: want het was hooge tijd (232) ‘hoog tijd’, Zvl. |
- | hoogwagte: welken ons binnen yper leyde in de hoogwagte (19) ‘wacht bij de officieren’. |
- | hout: den vijand was bij benden rond ons in d'houten verspreyd (187) ‘bos’, Mnl. |
- | hulaenen: het regiement hulaenen peirdevolk, die meesten deel al fransche en vlaemingen waeren (139) ‘ulaan, lansier’. |
- | hussaer: met een zeker getal van onze hussaeren (57) ‘huzaar, lichtgewapende ruiter’. |
| |
I
- | IJdel: den vijand is daer naer bij thomason gekomen maer vond een ijdel vogelnest (211), ‘leeg’, Wvl. Mnl. |
- | ijverheyd: met veele ijverheyd (186) ‘ijver’. |
- | inkeeren: zonder hoop van nog eens te mogen inkeeren (122) ‘naar huis gaan’, Mnl. |
- | in hebben: als wij uyt gingen om eenige levensmiddelen in te hebben (127) ‘in voorraad hebben’. |
- | inkelijks: liep dit zwart geslagte schier g'heel naekt, de vrouwen inkelijks (172) ‘insgelijks’. |
- | innemen: maer meest van al het geene ik deel ingenomen hebbe (187) ‘deelnemen’. |
- | in roer zijn: Tout-Saint die kwaem met magt, heel digt bij de stadsmueren, dees plaets was g'heel in roer (231) ‘in opschudding’, Mnl. |
| |
J
- | junius: omtrent de maend van junius (254) ‘juni’. |
| |
K
- | keyzersche: en de keyzersche op de vlugt gejaegd (5) ‘keizelijke troepen’. |
- | klaersheyd: niemand zaeg den vijand men schoot altijd nae 't vuur of klaersheyd (223) ‘licht, klaarte’, Mnl. |
- | kleed: het kleed was kwaelijk gesneden, het moeste ook kwaelijk genaeyt worden (114) ‘alles moest zo doorgaan’. (Spreekwoord) Zoals het geknipt is, moet het genaaid worden. |
- | kloekelijk: 't was dien die bij 't eiland van Ste Lucie voor ons zoo kloekelijk kwaem (157) ‘kloekmoedig’, opm. 1. |
- | kloppen: daer naer hoorde men de branklokke kloppen (57) ‘kleppen’, Wvl. |
| |
| |
- | klokgeluyd: op den thooren is een schoon klokgeluyd geplaets (253) ‘beiaard, klokkespel’. |
- | komen: dat ik op 't laest kwaem zien ons schoon weird Nederland (312) ‘kunnen’. |
- | koorne schoof: boven den vloer met koorne schooven, stroy... (91) ‘tarweschoof’, Zvl. |
- | kors: de korzen grepen mij dapperlijk aen (163) ‘koorts’. |
- | krank: 't was g'heel bedroefd om zien al deze kranke lien (55) ‘ziek’, Mnl., Zvl. |
- | kwaelijk: de straeten zijn in 't algemeyn nauw en kwaelijk gepaveyd (278) ‘slecht’, Zvl. |
- | kwijte: alles keerde ten besten en men was kwijte met eene korte benouwdheyd (162) ‘ervan af’, Mnl. Rek. |
| |
L
- | Landsdauw: den landsdauw daer bij (42) ‘landouwen’, opm. 2. |
- | landsziekten: alle de andere zijn in America door de landsziekten gestorven (244) ‘plaatselijke ziekte, malaria?’. ‘Besmettelijke Ziekte’ D.R. |
- | leeken: dat het water aen verscheyde zijden in kwaem leeken (124) ‘lekken’, Wvl. |
- | leerlesse: dat zal voor hem een leerlesse wezen (75) ‘les, vermaning’, Zvl. |
- | leydslieden: onze leydslieden riepen nae hun in het hollandsch (53) ‘overheid’. |
- | leggen: met Portsmouth sterke stad die legt in Engeland (v4) ‘liggen’, Zvl., westel. Wvl. |
- | lengde: eenige minuten latitude ofte lengde van der equateur (129) ‘lengte’, opm. 1. |
- | ligte: dit sloeg ligte in d'oor van ons te zaemen ras (304) ‘gauw, vlug’, Wvl. |
- | lijfkoop: en dronken daer naer een goede flessche wijn gelijk in eenen lijfkoop (33) ‘handgeld gegeven bij een verkoopsoverdracht’, Mnl. Rek. |
- | Lixbona: g'heel Lixbona (elders Lisbone) (256), daegs daer naer is het ...nae Lisabona toegevaeren (124) ‘Lissabon’. |
- | loop: om den loop te beletten (103) ‘het vluchten’. |
- | lossinge: eene lossinge van 20 à 30 fusyk schooten (79) ‘het lossen’, losseninge is Mnl. |
- | luyteraen: d'hannoverschen zijn meest al luyteraenen (92) ‘Lutheraan’. |
| |
M
- | Maer: ik ging deez' nieuwe maer al mijn meedgezellen...vertellen (227) ‘boodschap’, Mnl. |
- | man: d'een hebben...mans, vrouwen, kinders 't zaem in ketelen gesmeten (d'een: de enen) (149) ‘mannen’, opm. 6. |
- | manquieren: niet eenen kwaem manquieren (119) ‘ontbreken’, Zvl. |
| |
| |
- | martiliseeren: die van de vreede mooren onmenselijk hadden gemartiliseert geweest (158) ‘martelen’ Gal. |
- | met: met den vroegen morgen (80) ‘in’, Wvl.: met den vroegen. |
- | Meter: met drij van Meter bij te weten mijn broeder en twee ander toe mij (15) ‘Meteren’, Zvl. |
- | middag noen: dat op eenen middag noen (81) ‘middag’. |
- | middellinie: den equateur ofte middellinie (129) ‘evenaar’, DR. |
- | miskanselen: d'expeditie...had komen te miskanselen (186) ‘mislukken’, Mnl. miscanse betekent ongeluk. Rek. |
- | molenwal: op eenen molenwal, (5) ‘hoogte waarop een molen staat’, Wvl. |
- | moor: want de mooren van 't land hadden meestal 't wit volk vernield (117) ‘zwarte’. |
- | moorinne: deze werden verkocht door mooren ofte moorinnen (132) ‘zwarte vrouw’. Rek. |
- | mornens: een fort die dicht aen de mornens staet (185) Plaatsnaam ten noorden van Port au Prince. |
- | murmureeren: zonder te murmureeren (310) ‘morren’, Mnl. |
- | muyl: de karren met muyls (196) ‘muilezels’, Wvl. opm. 6. |
| |
N
- | Naer: naer ik zoo langen tijd gedoold had (314) ‘nadat’. |
- | Nederland: haer straelen doen meer blaken als in ons Nederland (277) Frans-Vlaanderen is een deel van Nederland! |
- | Nederlanden: maer den product is niet zoo overvloedig als in onze Nederlanden (277), idem! |
- | nooden: die hun ter noenmael noode (134) ‘uitnodigen’, Zvl., Mnl. |
- | Noordberquin: die van Noordberquin geboortig was (32) ‘Noordberkijn’ (Vieux-Berquin). |
- | noordkant: eene halve uere noordkant van Ferony (166) ‘ten noorden van’. |
- | noordmandien: ...heb ik met veel spoed doorgegaen Noordmandien (312) ‘Normandië’, opm. 2. |
| |
O
- | Omleggende: met al omleggende gebeuren (17) ‘omliggende’, Zvl. |
- | omringelen: wij wierden in 't gevaer van omringelt te zijn (229) ‘omsingelen’, Mnl. Rek. |
- | omroert: mijn bloed was g'heel omroert (135) g'heel het schip was hierdoor omroert (135) ‘in beroering, in de war’, Mnl. |
- | onbehoord: dit onbehoord ambagt (4) ‘onbehoorlijk’. Rek. |
- | onderlaege: ons volk kreeg overal meest altijd d'onderlaege (37) ‘de nederlaag’, DR. |
- | ondermengelen: aerdige instrumenten ondergemengelt met vremd gezang (176) ‘vermengen’, Mnl. |
| |
| |
- | ondervallen: in de welke de Keyzelijke troupen meestal altijd ondervielen (36) ‘het onderspit delven, bezwijken’, Mnl. |
- | ongeschiftheyd: de weerdinne kwaem dit met eene groote ongeschiftheyd te weygeren (60) ‘onbeschoftheid’, DR. Rek. |
- | onnoodelijk: hoopende dat gij dit niet onnoodelijk zult verkwisten (308) ‘zonder dat het nodig is’, ‘nodeloos’, Mnl. |
- | onthelzen: gij die bij duyst hebt doen onthelzen met vermaken (12) ‘onthoofden’, Mnl. |
- | ontmoeten: onder onzen weg ontmoetenden wij een zeker getal peirdevolk (18) ‘ontmoeten’, opm. 7. |
- | ontschend: want geen familien schier zijn er geweest ontschend (314) ‘ongeschonden’. |
- | onverschillig: het land van Portugael is zeer onverschillig (280) ‘ongelijk, met veel verschillen’. |
- | onwinbaer: meest al onwinbaer steen naemen zij in 't kort in (42) ‘onneembaar’ (steen: steden). |
- | opgevrogt: twee hooge scherpe thoorens gelijkvormig opgevrogt (285) ‘opgetrokken’. |
- | opkraemen: men opkraemde zeer gauw (213) ‘opkrassen’, opm. 1. |
- | oploop: en bereyden hun wederom tot eenen oploop (83) ‘overtocht, aanval’, Mnl. |
- | opreken: ik kom den lezer smeken dat hij de misslaegen in 't werk niet wilt opreken (315) ‘optellen’. Reken is Zvl. voor rekenen. |
- | oproering: daer naer zijn er veel oproeringen geschied (139) ‘oproer’. |
- | opsteken: den vijand was bout opgesteken (191) ‘bout opsteken’ is ‘op de vlucht slaan’, (Wvl. Boutsteken bij DB). |
- | opvoeren: veele van ons wierden door schrik g'heel opgevoert (160) ‘overmannen’. |
- | op voet stellen: de koninginne kwaem wederom alle troupen van 't Rijk op voet te stellen (294) ‘vormen, op de been brengen’. |
- | ordonnantie: peerdevolk die in volle ordonnantie was (32) ‘opstelling’ DR. |
- | ordonnantie mutse: onder onzen weg zaegen wij d'ordonnantie mutse van dien ongelukkigen aen eenen boom gehangen (194) ‘muts gekregen bij zijn indienstneming’. |
- | overstellen: kwaemen die aen onze overheyd overstellen (61) ‘overbrengen’, Mnl. |
| |
P
- | Pampier: dit waer schier onmogelijk te stellen op 't pampier (148) ‘papier’, Stal. |
- | parochiaen: de voorschreven borgemeester kwaem ook gratie vraegen voor zijn parochiaenen (52) ‘dorpsbewoner’, Wvl. |
- | passeeren: (ze) wierden meestendeel verdronken of door het zweerd gepasseerd, ‘vermoorden, doorboren’, Gal. |
| |
| |
- | peerdelien: vier van ons peerdelien (195) ‘ruiters, ruiterij’. |
- | perykel: maer dit en konde niet gedaen worden zonder perykel en gevaer (206) ‘gevaer’, Mnl. |
- | pijke: (dat) moesten de matrozen zelf met geld afkoopen, wilden zij niet de zelve pijke passeeren (130) ‘piek’ (figuurlijk) ‘hetzelfde lot ondergaan’. |
- | pijlyse: d'hollanders naemden ons alzoo omdat wij eene witte pijlyse oft bovenkleed droegen (62) ‘soort bovenkleed’? |
- | pinte: niet bij glaezen maer bij pinten (272) ‘halve liter’ (inh.). |
- | plat land: zoo van stad als van plat land (46) ‘platteland’. |
- | pleyne: die schoone en vrugtbare pleynen (214) ‘vlakte’, Gal. |
- | poeethswerck: 't en is geen poeethswerck, want ik ben te flauw in 't Vlaemsch en in 't dichten niet sterk (315) ‘poëzie’. |
- | pollakker: met eenige pollakkers voetvolk (18), ‘Pool’, ‘Pools’. |
- | Pruyssersch: het Pruyssersch gebied (84) ‘Pruysisch’. |
| |
R
- | Raedslaeginge: na veele raedslaegingen hebben de Portugeesen ten laesten gesmeten met d'Engelschen (271) ‘beraadslaging’, raetslach is Mnl. |
- | rade: we zaegen de fransche schepens zelfs binnen de raede (115) ‘rede’. Gal. |
- | raken: den vreedsten turk zoud zelfs gerogt zijn in het hert (159) ‘raken, geraakt’, Zvl. |
- | ramoer: dit miek een groot ramoer binnen het dorp (37) ‘rumoer’, Mnl. Rek. |
- | rampaer: versterkt met vestingen en rampaeren (284) ‘vesting’ Mnl. |
- | reken: elk mag dit reken (96) ‘(be)rekenen’, ‘in rekening brengen’ Zvl. Mnl. |
- | requin: eenen grooten en vervaerlijken requin (127) ‘haai’, Fr. |
- | reyzer: waer geen water voor de reyzers te vinden is (182) ‘reiziger’, Mnl. |
- | riete caenen: het suyker is gemaekt van lange riete caenen (179) ‘suikerrietstengels’. |
| |
S
- | Scheen: wij staken gauw onze scheenen op (167) ‘flink doorstappen’, Wvl. schene steken, DB. |
- | scheppen: want wij eene betere en gezondere logt schiepen (161) ‘scheppen, schepte’. |
- | schermutsinge: naer deze kleyne schermutsinge (80) ‘schermutseling’, Mnl., naer: na. |
- | schijnen: en scheende zeer verbaest te wezen (153) ‘schijnen, schenen’, opm. 7. |
- | schip: veele kwaemen...op de schepens te vlugten (231) ‘schepen’. |
- | schouwen: om de hitte der zonne te schouwen (173) ‘vermijden’, Mnl. |
- | schoven: en de voordeur achter zijn hielen toe geschooft (65) ‘grendelen’, Wvl. DB. |
- | selveren: ik heb er verscheyde gezien...die hun op boomen selveerden (215) ‘redden’ (salveren?’ hun: zich. |
| |
| |
- | smelken: men smolkt gelijk de sneeuw (157) ‘smelten’, Wvl., Loq. |
- | smijten: een deel andere smeten hun met de deserteurs (101) ‘zich voegen bij’. |
- | sneuvel: deze droegen lange sneuvels en baerden (21) ‘snor’. |
- | solveren: dat g'heel gesolveerd had geweest (114) ‘redden’, zie selveren. Rek. |
- | speelhof: men ziet bij dit gezeyde paleys verscheyde speelhoven (297) ‘lusttuin’. DR. |
- | speeltjen: 't speeltjen ging nae hun zin (42) ‘het spelletje’. |
- | speute: elk kwaem nae toe geloopen met water en speuten (261) ‘brandspuit’, westel. Wvl en Zvl. |
- | spoor: wij hebben...ons peerd de spoor gesteken (199) ‘de sporen geven’. |
- | stiptelijk: dit order moest stiptelijk agtervolgt worden (207) ‘stipt’, opm. 4. |
- | strang: de lieden stoegen gelijk strangen (19) ‘staak’? |
- | strange: door onstuymig weder op strangen gesmeten (5) ‘strand’. |
- | suykerie: of werken in de suykerien (173) ‘suikerrietveld’. |
- | suyker caenen: velden schier g'heel beplant met suyker caenen (161) ‘rietsuiker’. |
| |
T
- | Tegen dank: (ze) moesten buyten stad gaen tegen dank (230) ‘tegen wil en dank, tegen hun zin’, Mnl. |
- | tegen stellen: maer d'overheyd heeft hem daer tegen gestelt (137) ‘er zich tegen verzetten’, hem: zich. |
- | tegenzeg: hier viel geen tegenzeg (86) ‘tegenspraak’, Mnl. tegensegginge. Rek. |
- | ten besten: ten besten dat wij konden (110) ‘zo goed mogelijk’. |
- | ten hoofde van: ons voetvolk die ten hoofde van ons was (150) ‘voor’, Mnl. |
- | ten huyze uyt: elk vlugtede ten huyze uyt (162) ‘het huis uit’, opm. 7. |
- | ter gauw: dit al ziende verlieten wij ter gauw deze plaetse (57) ‘vlug’. |
- | te wege: die te wege waeren naer onze habitatie (167) ‘op weg’. |
- | toe: ik moest met een toe mij suyker caenen gaen haelen (191) ‘bij’, (ik met nog een ander), Mnl. |
- | toeeygenen: men toeeygende deze ziekte door het ongezond water (295) ‘toeschrijven aan’, opm. 1. |
- | toegaen: ons volk ging toe op stap tot bij het gebergte (153) ‘voortgaan’, Zvl. |
- | toeschikken: naer dat dit alles wel toegeschikt was (63) ‘schikken’. |
- | toetetsen: en heeft aen deze loozen hollandschen borgemeester wel op zijn achterbillen toegetetst (74) ‘afranselen’, ‘toetakelen’. |
- | tot: gedaen tot Meteren (v1) ‘in’, Mnl. |
- | trempet: was de trempet aenstonds gesteken (193) ‘trompet’. |
- | truys: zoo dat eenen man met eenen truys gelaeden is (182) ‘tros’(bananen nl. zodat hij er een goede lading aan had). |
- | tijdinge: wij verwagten dagelijks tijdinge om naer Engeland toe te vaeren (99) ‘boodschap, bericht’. |
- | 't zedert: 't zedert de laeste aerdbevingen (262) ‘sinds’. |
| |
| |
| |
U
- | Uytloopinghe: om deze uytloopinghen te beletten (101) ‘vaandelvlucht, desertie’. |
- | uytschepen: 's anderdaegs uytscheepten wij (196) ‘ontschepen’. |
- | uytspouwen: andere smaedwoorden die zij tegen ons kwaemen uytspouwen (138) ‘uitbraken’ (letterlijk ‘uitspugen’). |
- | uytval: gijlieden zult hieragter den uytval van hooren (62) ‘afloop’. |
- | uytwerselen: (het schip) 't zogte hem daer uyt te werselen (nl. uit het zand op het strand) (5) ‘er zich uit losmaken’, hem: zich. |
| |
V
- | vaeren: ik laete dit alles vaeren (175) ‘eraan voorbijgaan, onbesproken laten’. |
- | vallen: Napoleon was in Egypte gevallen (268) ‘een inval doen in’. |
- | verdraeyt: onzen schipkapiteyn scheende volgens mij zeer verdraeyt te wezen (238) ‘in de war’, Mnl. |
- | verdrieten: wij zijn zonder verdrieten gesprongen gauw te peerd (199) ‘weerzin’, Mnl. |
- | verge: ze wierden zonder genaede aen de vergen der schepens opgehangen (140) ‘roede, ankerschacht’, Fr. |
- | verkoopen: uyt vreeze van hier door verkogt te konnen worden (30) ‘verraden’, Mnl. |
- | verkunnen: want de dominien zijn buyten de borgers gekleed, de welke g'heel goed om verkunnen zijn (64) ‘herkennen’, Mnl. |
- | verloogen: mijn broeder was bedroefd maer durfde 't niet verloogen (164) ‘verzwijgen, ontkennen, verbergen’, Mnl. |
- | vermaenklokke: hij dede de vermaenklokke luyden (48) ‘klok om te waarschuwen’. |
- | vermooren: die zoo veel wit geslagt hebben komen vermooren (148) ‘vermoorden’. |
- | verscheyde: verscheyde gebouwen (151) ‘verschillende’. |
- | versterven: alles bloeyt in dien tijd, geen vrugt die daer versterft (177) ‘te niet gaen’, Mnl. |
- | vertoogen: mijn broeder was bedroefd maer durfde 't niet vertoogen (164) ‘laten zien’. Zvl. |
- | vervollen: vond ik het gasthuys g'heel vervolt van zieke en gekwetse (225) ‘vol’. (vullen) |
- | verwerren: alle tauwwerken stoegen verwerret door malkaer (110) ‘verwarren’. |
- | verzeeren: en weest niet in verzeeren (26) ‘verdriet’, Mnl. |
- | verzoeten (zich): d'Engelsche hebben ten laesten hun verzoet (142) ‘toegeven’, hun = zich. |
- | vierstuk: de kanonnieren te peerde met de vierstukken (50) ‘kanon’. |
| |
| |
- | vivers: al de muylen gedaen met vivers oft mondkost (200) ‘levensmiddelen’, Gal. |
- | viszelingen: nieuwe viszelingen aen d'ooren (72) ‘uitvluchten’. |
- | vlakveld: eene lange pleyne of vlakveld (77) ‘vlakte’. |
- | vlamme grypen: en beginde vlammen grypen (58) ‘vuur vatten’. |
- | vlegers: men moeste met vlegers 't graen derschen in de scheuren (4) ‘vlegel’. |
- | vlegge tricouleur: de vlegge tricouleur was aldaer neergevelt (156) ‘vlag, driekleur’. |
- | vlieden: honderd ende dertig en zeven bij geteld// was binnen dien nagt gevloden uyt het veld (104) ‘vluchten’, Mnl. |
- | voltrekken: de cathedrale kerke is merkwaerdig te zien 't is een voltrokken werk (285), ‘volmaakt’. |
- | voorders: voorders dit is bekent wat voor al tyrannien geschied zijn (149) ‘voorts’, DR. |
- | voorschreven: in dit voorschreven land (195) ‘bovenvermeld’, Mnl. |
- | voortsspoeyen: wij zijn daer naer voortsgespoeyd (302) ‘zich haasten’. |
- | Vrankrijk: ik zaeg met mijn oogen klaer Vrankrijk met veel droefheyd// Ik zeyde adieu Vlaenderen tot in der eeuwigheyd (116) ‘Frankrijk’. |
- | vriend: mogelijk, zeyde hij, is dezen niet een van mijn naeste vrienden (134) ‘familielid’, Mnl., Zvl. |
- | vrij: men ziet er eenige die zeer schoone zijn en vrij (133) ‘mooi’, Mnl., Zvl. |
- | vroeylijk: op zoo goeden dag men moeste vroeylijk zijn (34) ‘vrolijk’, opm. 5, Mnl. |
- | vroom: hoe wel dat elk hem droeg als vroom en sterk soldaet men moeste niet min vluchten (39) ‘sterk’, Mnl., Zvl. hun = zich (gedroeg) |
- | vroomigheyd: dat door ons vroomigheyd (201) ‘dapperheyd’, Mnl. |
- | vuurvlegge: en de vuurvlegge van boven den grooten mast uytgesteken (118) ‘vuurvlag’ (signaal dat er brand is). |
- | vuurstede: geen vuursteden vind men in de zelve niet (91) ‘schoorsteen’, Zvl., Mnl. |
| |
W
- | Waeken: kwaemen verscheyde fregatten hier en daer zweven om ons te waeken (141) ‘bewaken’, Mnl. |
- | waer: waer dat dien aquaduc geen waeter en kwaem geven (265) ‘als’. |
- | weedom: zouden 't kunnen aenzien zonder weedom en smert (159) ‘smart’, Mnl. |
- | wegleken: uyt vrees dat men zoude wegleken (23) ‘wegsluipen, wegvloeien’, DR. |
- | wetkamer: is den zelven aenstonds nae de wetkamer begeven (54) ‘raadzaal’. |
- | wijd: wel een halve uere wijd (199) ‘ver’, Mnl. |
- | wijsgeleerde: en de wijsgeleerde wierden gestelt van kant (10) ‘geleerde’, Zvl. |
| |
| |
| |
Z
- | Zambogen: van alle graenen die wij binnen de scheuren vonden uyt te desschen of zambogen (5) ‘het koren uitslaan?’. |
- | zaemspraekinge: naer veele minnelijke zaemenspraekingen (135) ‘onderhandelingen’. |
- | zeehave: een der schoonste zeehaven van Engeland (116) ‘zeehaven’, Mnl. |
- | zeel: meest de zeelen al... laegen daer al vermelt (112) ‘zeil’. |
- | zeelen: wij zeelden altijd voorts (129) ‘zeilen’. |
- | zijd en wijd: elck vlugte zijd en wijd (59) ‘wijd en zijd’. |
- | zijds wijds: men zaeg t'allenkant, zijds wijds uyt den camp vlieden al roepende (102) ‘wijd en zijd’. |
- | zonnen ondergang: tot zonnen ondergang (130) ‘zonsondergang’. |
- | zoop: leyde ons binnen de herberge om een zoop te drinken (33) ‘teug, slok’, Mnl. |
- | zweven: naer dat wij... in verscheyde plaetsen gezweeft hadden (55) ‘rondzwerven’, Mnl. |
| |
Résumé:
La langue écrite du Westhoek français. Le récit de voyage mouvementé de Philippus Boone de Meteren (1774-1852), soldat émigré d'un régiment anglais (1793-1802), rédigé en 1849.
Voyage heureux et lointain fait et décrit par Philippus Boone, ancien instituteur de Meteren.
Comprenant les principales villes et provinces qu'il a parcourues en Europe et dans une partie de l'Amérique au cours de son émigration.
| |
Auteur
Philippus Jacobus Boone naquit à Meteren près de Bailleul en 1774. Son père s'appelait Philippus Jacobus Joseph et sa mère était Alexandra Josepha Clarisse. Le fait qu'il écrivait si bien le néerlandais et devint par la suite instituteur fait supposer qu'après son primaire à Meteren il a pu être quelques années élève au Collège de Jésuites de Bailleul. Il est fort possible qu'il ait été fils de fermier vu son intérêt pour l'agriculture et la facilité avec laquelle il devint cavalier dans l'armée. En 1793, comme tous les jeunes gens entre 18 et 25 ans, la première réquisition le mobilisa à Bergues. Il déserta parce qu'il avait dû aller piller outre frontière à Pollinkhove. Après un bref retour à Dunkerque, il opte définitivement pour l'émigration. A Passendale, sur le conseil d'un ami de Vieux-Berquin, il décide de s'engager dans le régiment anglais de Rohan. Il commence ainsi en 1794 une aventureuse vie militaire de huit ans et un voyage très mouvementé à travers les Pays-Bas du sud et du nord, l'Allemagne, le Danemark, l'Angleterre, les Antilles
| |
| |
et le Portugal. Son frère meurt à Saint Domingue (Haïti). Il finit par être démobilisé au Portugal et revient chez lui à Meteren le premier septembre 1802. Sa double désertion ne lui causera aucun problème. Au contraire, en 1815, il recevra du roi une ‘décoration du Lys’ (‘un beau lys d'argent’, écrit-il luimême). En 1823, il devient instituteur dans son village natal et il le restera 26 années durant jusqu'à l'âge de 75 ans. En 1826, le roi alloue même 150 francs au vétéran qu'il est.
En 1849, se qualifiant ‘d'ancien instituteur’, Philippus Boone écrit son livre de 314 pages. Il meurt trois ans plus tard, le 30 janvier 1852. Il s'était marié deux fois, d'abord avec Françoise Colette Schrevel puis avec Rosalie Pupe qui lui survivra.
Nous n'avons pas pu établir si Philippe Boone a été membre d'une chambre de rhétorique. La chambre qui joua en 1741 et en 1748 une pièce de théâtre dans l'église de Meteren, existant peut-être encore.Ga naar eindnoot(1) Son affiliation est vraisemblable vu la dilection et le zèle avec lequel il versifie près de la moitié de son livre.
| |
Manuscrit
Le manuscrit comporte 314 pages (30×20) soigneusement et lisiblement rédigées en gracieuse cursive. Il repose aux archives de l'Université Catholique de Lille.Ga naar eindnoot(2)
| |
Contenu
L'ouvrage s'ouvre sur un ‘Avant-propos’ et une ‘Introduction à cet opuscule’. Il comporte trois parties.
La première partie évoque tout ce qu'il vécu et vu en Europe de 1793 à 1796. La seconde partie traite de son séjour en Amérique, plus précisément à Saint-Domingue (Haïti), de 1796 à 1797. La troisième partie raconte ce qu'il a vécu et découvert au Portugal et se termine sur son retour au pays (1797-1802).
Son régiment d'‘hommes de cheval’ ne tarde pas à quitter les Pays-Bas méridionaux et parcourt les Pays-Bas septentrionaux, notamment la région de Groningue, où il a des problèmes avec un pasteur et les ‘fermiers butés’. Dans la région de Hanovre en Allemagne, les gens sont aimables. Sa garnison est chassée par les Français et doit s'embarquer. Ils gagnent Copenhague mais ne tardent pas à faire voile vers l'Angleterre. En 1796, ils traversent l'Océan pour aboutir à Saint-Domingue (Haïti) où les esclaves noirs sont en révolte contre les Blancs et les esclaves affranchis. Nombre de soldats y meurent de la ‘maladie du pays’ et la chaleur est insupportable. Son frère décède mais lui-même surmonte sa maladie. Il marque sa répugnance pour la cruauté des ‘mores’ révoltés, mais plus loin il exprime l'indignation que lui inspire un petit traité ‘de l'esclavage des mores’.
En 1797, ils abandonnent les Antilles et reviennent en Angleterre. Dès la fin de l'hiver, son régiment est démobilisé. Il ne peut rentrer chez lui et prend du service dans le régiment anglais du ‘Loyal Emigré’ ou ‘des officiers anglais essayaient également d'attirer à eux les Flamands’. Ce régiment était en garnison à Belem au Portugal. Napoléon envahit le Portugal et livre bataille aux Anglais à Campo Major. Ces derniers sont battus. Après la paix d'Amiens en 1801, son armée
| |
| |
s'embarque à Lisbonne et arrive à Portsmouth en Angleterre. Ils y apprennent que la France a décrété un ‘pardon’ général pour tous les émigrés. Via l'île de Jersey, ils font voile vers Saint-Malo. De là, il gagne ce qu'il appelle ‘nos beaux et chers Pays-Bas’, et plus précisément Meteren!Ga naar eindnoot(3)
| |
Langue et style
Philippus Boone doit avoir été un instituteur passionnant. Il sait raconter et écrire. Sa narration est un morceau de littérature populaire. Pour corser le tout, ce qu'il écrit sonne vrai et présente un aspect de la Révolution française qu'on ne trouve nulle part ailleurs.
Boone a peut-être été membre d'une chambre de rhétorique locale. Une moitié de son livre est écrite en prose, l'autre en vers, en alexandrins qui riment bien. Toutefois, ce n'est pas de la poésie, ses vers sont même parfois maladroits. Sa prose est plus naturelle, plus simple et alternativement narrative et descriptive.
On peut qualifier le vocabulaire de Boone de réellement riche. Il veut pratiquer un authentique néerlandais standard et ce qu'il écrit est compréhensible dans toute la néerlandophonie. Mais, comme beaucoup de Flamands de France de l'époque - et parfois encore actuels - il connaît une foule de mots moyen-néerlandais comme vriend (dans le sens de parent), vroom (dans le sens de solide), krank (malade), vrij (dans le sens de beau), vlieden (s'enfuir), schouwen (redouter), genoegte (plaisir), onthelzen (décapiter), etc. Les mots sud-flamands ne sont pas aussi nombreux: speute (lance à incendie), feule (fouet), leggen (être couché), viszelingen (échappatoires, bobards), zambogen (battre des bottes de céréales), den bout opsteken (prendre la poudre d'escampette), etc.
On trouve naturellement aussi des mots et toponymes français ou empruntés au français comme pleyne (plaine), Barbade (aux Antilles), afrijken (Afrique), geconspireerde (conspirateurs), martiliseren (martyriser) etc.
Certains mots ont une forme hypercorrecte ou influencée par l'étymologie populaire, par exemple vervollen (remplir), Noordmandien (Normandie), landsdauw (paysage), Muylaet (mulâtre), Luyteraen (Luthérien)... Boone aime à conclure sa série de poèmes sur un proverbe ou un dicton. ‘Aujourd'hui esclave, demain burgrave’, ‘Personne ne ressent plus fort que son propre sort’, ‘Ils sont pleins d'audace sans personne en face’. Après la mort de son frère à Saint-Domingue, Philippus Boone écrit lui-même un chronogramme: Ach goD WILt zYne zIeLe geVen D'eeUWIge rUst In 't anDer LeVen 1796, Ah! Dieu, veuille donner à son âme l'éternel repos dans l'autre vie.
Boone cite aussi un proverbe peu connu: ‘l'habit était mal coupé, il ne pouvait qu'être mal cousu’.
Certains verbes séparables sont inséparables chez Boone: aenranden (agresser), toeeygenen (usurper). Ses pluriels en -s sont typiques de la Flandre méridionale: mans au lieu de mannen par exemple. Il arrive, mais fort rarement, que Boone n'applique pas l'inversion après un adverbe.
| |
| |
| |
Orthographe
L'orthographe de Philippus Boone est très proche de celle de Des Roches, ce qui me fait supposer qu'il utilisait ce dictionnaire. Peut-être a-t-il encore subi quelque peu l'influence de l'orthographe d'Andries Steven, par exemple l'ajout d'accents aigus sur le e libre en syllabe ouverte, par exemple dans zégeprael (triomphe). Je n'ai pas repris ces accents dans le lexique. En classe, Boone utilisait peut-être le Nederlandschen Voorschriftenboek de Steven, manuel encore en usage à cette époque.
| |
Attitude de Boone vis-à-vis de la France, de la Flandre, des Pays-Bas de son temps et des grands Pays-Bas historiques
Il est clair que Boone emploie indifféremment les termes Flandre, Pays-Bas et Pays-Bas historiques. C'est ainsi qu'il écrit: ‘l'hiver est aussi rigoureux et long au Portugal qu'ici en Flandre’. Et ailleurs: ‘ses rayons (du soleil) brûlent plus fort que dans nos Pays-Bas’. A une autre page: ‘le produit n'est pas aussi abondant que dans nos grands Pays-Bas’. Et au sujet de la France: ‘je vis clairement de mes yeux la France avec beaucoup de tristesse // je dis adieu à la Flandre pour l'éternité.’
(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut)
|
-
eindnoot(1)
-
Annales du Comité Flamand de France, V, p. 38. Chambres de Rhétorique et Sociétés dramatiques des Pays-Bas, p. 101. De auteur van het gespeelde toneelstuk (in de kerk) in 1741 was F. van der Meersch, pastoor van Meteren (Annales de C.F.F., V, p. 81).
-
eindnoot(2)
- Archivaris J.-L. Decherf bezorgde me een duidelijke fotokopie van het hele werk. Hiervoor dank ik hem hartelijk. Graag bedank ik ook Jan van Ormelingen (Sint-Jan-ter-Biezen) voor zijn aanzienlijke bijdrage aan het onderzoek en voor het intikken van de tekst op computer.
-
eindnoot(3)
- R. Béhague schreef in het Bulletin van het CFF in 1928 (2e fasc., blz. 50-62) een uitvoerige samenvatting van dit reisverhaal onder de titel: ‘L'Odyssee d'un habitant de Meteren. Journal d'un émigré’. In zijn boek ‘Essai d'histoire d'une commune Flamande, “Meteren”’ (Annales du C.F.F., XXXVIII, 1932) vermeldt Béhague de Meterenaar Boone vijf keer, o.m. in de ‘Liste des émigrés’, er waren er zowat twee bladzijden vol (p. 242 en 243).
-
eindnoot(1)
- Annales du Comité Flamand de France. V, p. 38. Chambres de Rhétorique et sociétés dramatiques des Pays-Bas, p. 101. L'auteur de la pièce jouée à l'église en 1741 était F. Van der Meersch, curé de Meteren (Annales du C.F.F., V, p. 81).
-
eindnoot(2)
- L'archiviste J.-L. Decherf a eu la bonté de me fournir gratuitement une bonne photocopie de tout l'ouvrage. Je l'en remercie de tout coeur. Je tiens à remercier ici Jan van Ormelingen (Sint-Jan-ter-Biezen) pour la part considérable qu'il a prise au travail de recherche et pour avoir tapé le texte sur ordinateur.
-
eindnoot(3)
- R. Béhague écrivit en 1928 dans le Bulletin du Comité Flamand de France un résumé circonstancié de ce récit de voyage intitulé: ‘L'Odyssée d'un habitant de Meteren. Journal d'un émigré’. Dans son livre ‘Essai d'histoire d'une commune Flamande “Meteren”’ (Annales du C.F.F., XXXVIII, 1932). Béhague mentionne Boone cinq fois, e.a. dans la ‘Liste des émigrés’, il y en avait pour remplir environ deux pages (p. 242 et 243).
|