| |
| |
| |
De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk.
Samenspraken en woordenlijst van François Isaert uit Zegerskappel (Wormhout 1825) in handschrift
Lexicon ● 16
C. Moeyaert
Inspecteur Nederlands Ieper (B)
| |
1. De auteur
François Isaert werd in Zegerskappel geboren. Misschien was hij die Jacques François Pascal Isaert die er op 23 april 1810 geboren werd. Hij woonde in de jaren 1825-1830 in Eringem, schreef in die jaren z'n boekje met samenspraken en een woordenlijst in Wormhout en woonde later misschien ergens anders. In Eringem of Wormhout is er in de registers geen spoor van hem te vinden. Ik vermoed sterk dat hij boer (of boerenzoon) was, maar dan een vrij ontwikkelde boer die z'n werk en gereedschap uitstekend wist te omschrijven met woorden die nu nog gebruikelijk zijn in Frans-Vlaanderen. Frans kende hij nog niet zo goed en hij maakt er heel wat taal- en spelfouten in.
| |
2. Z'n handschrift
In 1825 schreef F. Isaert in een schriftje 43 bladzijden tekst. Op de voorpagina noteerde hij in groot schoonschrift: CE LIVRE APPARTIENT // A FRANCOIS ISAERT // WORMHOUT LE 10 FÉVRIER 1825 // F. ISAERT // NATIF DE ZEGERSCAPPEL // ET DEMEURANT A ERINGHEM.
Ik kreeg er een fotokopie van van de heer Etienne Schryve uit Opline / Houplines die ik er hier graag voor bedank. Behalve vier samenspraken in het Nederlands, vertaald in het Frans, vinden we er ook twee woordenlijsten in en een paar Franse modellen van kwitanties, een schuldbekentenis of bewijs van inklaring, soms ondertekend in Wormhout. Dat laat veronderstellen dat hij later zakenman of handelaar geworden is en dat hij dit werkje geschreven heeft om het nodige Frans te leren voor z'n beroep.
| |
3. Aard van de inhoud van het handschrift
De titels van de vier samenspraken zijn: 1. Eerste zaemenspraek tusschen een landsman en zynen peirdeknegt. 2. Tweede zaemenspraek tusschen eenen landsman en zynen ofknegt (sic). 3. Derde zaemenspraek tusschen eene boerinne en haere dienstmaegt. 4. Vierde zaemenspraek tusschen eenen boer, smit en waegemaeker. Op blz. 29 (ik heb de blz. zelf genummerd) begint een eerste algemene woordenlijst Nederlands-Frans (162 woorden) en van blz. 34 tot 39 ‘naemen van eenige gedierten’, al staan er ook andere woorden tussendoor, (van 163 tot 334).
| |
| |
Deze woordenlijsten zijn voornamelijk eigen werk, maar de samenspraken zijn grotendeels gekopieerd. Want 18 jaar later geeft F. Cavry, dorpsonderwijzer (instituteur communal) van Wormhout een boekje uit met vier gelijk getitelde samenspraken, maar met een hele andere woordenlijst.
| |
4. De ‘Dialogues’ van F. Cavry: verhouding tot het werk van Isaert
In 1843 en 1844 verschijnen de eerste en tweede uitgave van een boekje getiteld ‘Dialogues flamands-français entre un cultivateur et ses domestiques, à l'usage des enfants dont la langue maternelle est la langue Flamande’ (in 12o, 48 blz.), gedrukt bij Vanderest in Duinkerke. Beide uitgaven staan vermeld in de ‘Bibliographie des Flamands de France’ van E. de Coussemaker, nr. 111 en 112 (Annales du CFF, I, 1854, blz. 293). Ik bezit een fotokopie van de tweede herziene en vermeerderde druk, gekregen van de heer Philippe Cayseele uit Berten die ik er hier nog eens voor bedank. Merkwaardig in deze uitgave is de vermelding ‘Ouvrage adopté par les Comités d'Instruction Primaire de Dunkerque et d'Hazebrouck’. Pas in 1853 zal deze onderwijsmethode (uit het Nederlands naar het Frans) in Frans-Vlaanderen verboden worden.Ga naar eindnoot(1) De vier samenspraken hebben dezelfde titel als bij Isaert behalve dat die tussen boerin en dienstmeisje (hier dienstmeyd) genoemd op de vierde plaats komt. De gesprekken zijn ook uitgebreider.
| |
5. Is F. Isaert schatplichtig aan F. Cavry?
Doordat we ook van F. Cavry tot nog toe geen biografische gegevens ontdekt hebben, is het op zichzelf best mogelijk dat F. Isaert z'n schriftje opgesteld zou hebben in een avondcursus bij F. Cavry in Wormhout, achttien jaar voor Cavry z'n lessen uitgeeft. Er zijn daar verschillende redenen tegen. Allereerst blijkt dat de taal van F. Isaert veel dialectischer is dan die van F. Cavry. Cavry sluit ook inzake spelling dichter aan bij de toen gebruikte vertaalwoordenboeken (dat van Des Roches vooral). F. Isaert kent blijkbaar de technische boerentaal beter in z'n streektaal, terwijl F. Cavry zich soms vergist. Zo vervangt hij ‘wenthoek’ door ‘winterhoek’, ‘de vleschaerd versteken’ door ‘het vlasland ommedoen’, ‘togen’ (teugels) door ‘leyreepen’, een ‘peirdeblok’ door een ‘etensbak’. Ik vermoed dat deze gesprekken om Frans te leren al voor de Franse Revolutie bestonden, en dat zowel F. Isaert als F. Cavry uit een bestaande bron putten.
Alleen een paar namen voor muntstukken die Isaert wel en Cavry niet meer gebruikt, verwijzen naar een bron van voor 1789. Zo blijft Isaert rekenen in ponden groot, een Vlaamse munt die zeker in 1825 niet bestond. Een pond groote Vlaemsch bestond uit 20 schellingen en een schelling uit 12 penningen. Een andere munteenheid was de permissie gulden waarmee Isaert ook nog rekent, een gulden die namelijk krachtens een ‘permissie’ tegen een hogere koers uitgegeven mocht worden. Ook deze munt was sinds de Franse Revolutie niet meer in omloop.
| |
6. Taal van het handschrift van F. Isaert
Al laat de gelijksoortige opbouw van de gesprekken van F. Cavry en die van F. Isaert een gemeenschappelijk model veronderstellen, toch zitten er in die van Isaert en vooral in z'n woordenlijst heel wat woorden die hij alleen gebruikt, b.v. haese distels, ploef benoote, bot kruyne, trip, snaek, Kaenebouten, azelmuys, rynoster, kokin bie, biewolf vogeltie, schorslekke, enz. waarvan we er
| |
| |
verschillende niet hebben kunnen verklaren (zie lexicon). Terwijl hij sommige woorden zuiver dialectisch en bijna fonetich weergeeft zoals breel (breidel), fartig (verrot), mesch (mest), arnasch (harnas: groot zwenghout), vleschaerd (vlasakker), dasschen (dorsen) enz., grijpt hij geregeld ook naar pure woordenboekwoorden en plechtige vormen: eenen (peirdeknegt), weder (weer of terug), onweder (onweer, donderbui), ik ben uwen oodmoedigen dienaer, van dezen nugten (vanochtend, Zvl van 'n nuchten), wasschersse (wasvrouw, Zvl = waschege). Een bewijs van persoonlijk werk is eveneens de hypercorrecte of ontbrekende h in b.v. haete (ate) ‘oot’, hoven, ‘oven’, eedt ‘heet’, ofknegt ‘hofknecht’, enz.
Nog levend Middelnederlands in Frans-Vlaanderen ontbreekt ook niet. Zieden gezoden, ontnugteren ‘ontbijten’, brake ‘braakland’, dogen ‘deugen’, snaek ‘slang’ (Kiliaen: snake), vroom ‘sterk’ enz.
| |
7. Spelling
Waar F. Isaert ‘goed’ spelt sluit hij zich aan bij de spelling van Des Roches. Zoals we boven al vermeldden, spelt hij soms fonetisch en onvast, b.v. bissem en besmer ‘bezem’, diensel, diesel uitgesproken, ‘dissel’, koordebak en kordebak, nister voor aaster, ‘ekster’, ‘kiekhoest’, pachie (pasjië uitgesproken) ‘passie’, ‘lijden’, enz.
De eindletter van een vd spelt hij ook fonetisch, b.v. vergadert, gekerrent ‘gekarnd’, gebeurt. Ook de gebiedende wijs spelt hij zoals hij die uitspreekt, b.v. ‘komt, houd de paele om het brood in te steken’.
| |
Lexicon
Afkortingen
Mnl: Middelnederlands (Verdam) |
Zvl: Zuidvlaams: de spreektaal van de Westhoek in Frankrijk |
Wvl: Westvlaams |
DB: De Bo: Westvlaamsch Idioticon |
Loq: G. Gezelle, Loquela |
DR: J. des Roches, Nederduytsch-Fransch woordenboek (1821) |
Ol: Olinger, Nouveau dictionnaire français-flamand (1839) |
Stal: Stallaert, Glossarium |
Kil: Kiliaen, Etymologicum teutonicae linguae |
DV: Jan de Vries, Nederlands etymologisch woordenboek (1971) |
Fl: Dictionnaire flamand / français, français / flamand (1985) |
VD: van Dale, Groot woordenboek der Nederlandse taal (1984) |
Gijv: Berthe Ghysel van Gijvelde |
Wormh: Gerard, Maxime en juffrouw Loywyck van Wormhout, Jean-Michel Minne van Wormhout |
Zeg: Yvonne Huyghe, Zegerskappel |
St: Pieter Vandevoorde, Steenvoorde |
Zerm: Elisabeth Rousseau en André Hennebil, uit Zermezele |
| |
| |
| |
A
- | afeegen: ik zal dat stuk afeegen, 5, ‘afeggen’. |
- | afsteken: maer gy moet eerst den room afsteken, 17, ‘afsteken’, VD. |
- | ajoen: ik hebbe koole rapen, seldery, persyn, ajoens, poret en wortels bereyd, 20, ‘ui’. |
- | arnasch: ik vinde het arnasch van die zoole niet, 2, ‘groot zwengelhout’, ‘dwarshout aan de dissel’, Wvl: harnas. |
- | azelmuys: een azelmuys = un coin, 37, ‘wig’? of ‘slaapratje’? |
| |
B
- | bard: gy moet de barden opleggen, 7, ‘plank op een wagen’. |
- | berat: een berat, 37, ‘marmot’. |
- | beslag: ik hebbe beslag om de wiels... gehad, 25, ‘ijzerwerk’, ook ‘hoepel’, Wormh. |
- | bier en brood: bier en brood = soupe de bière, 39, ‘bier-en-brood’, DR. / ‘biersoep’, VD. |
- | biewolf vogeltie: een biewolf vogeltie dat de bien eeten, 39, biewolf is ‘bijenwolf’, ‘vogeltje dat op bijen aast’? |
- | bissem: een bissem, 31 ‘bezem’. |
- | bleus: omdat de tanden al te kort zijn en te bleus zijn, 4, ‘stomp’, ‘versleten’ Zerm. Wormh. |
- | bokwied: bokwied, 31, ‘boekweit’, St. |
- | boomtien: eenige jonge boomtiens, 13, boompje. |
- | booten: vlas booten, 31, ‘het zaad afslaan’, of ‘het vlas beuken’. |
- | boschsnippe: een boschsnippe = une bécasse, 35, ‘houtsnep’. |
- | bostaerdeerden agtergael: 35, ‘bastaardnachtegaal’. |
- | botkruyne: van eenen hamer van eene botkruyne, 26, ‘klein aambeeldje om een zeis te haren’ (het zit in de grond), Wormh. |
- | bouweel: met twintig bouweelen, 10, ‘bundels stro’, Zerm., Wormh. |
- | braeke: dan gaen ik naer de brake om te zoolen, 5, ‘braakland’, Wormh. |
- | brakhouwe: zes brakhouwen, 25, ‘houw om het onkruid te verwijderen’. |
- | breeden: hebbe ik niet gezegd van mesch te breeden, 11, ‘openspreiden’, spr. breen. |
- | breel: eenen nieuwen breel, 5, ‘breidel’ (Wvl.: bril). |
- | busse: de bussen, 29, ‘naaf’ van kar of wagen. DB ook bosse. |
- | buyckband: de buyckbanden en de rugriemen, 6, buikriem van een paard. (Ook buyckriemen, 10), in Wormh ‘bukeband’. |
| |
C
- | couter, 3, ‘ploegijzer’, ‘kouter’. |
| |
D
- | dagwerker: den dagwerker is bezig met geley te maken, 18, ‘dagloner’. Dagwerker staat in VD, hier schrijftaal voor daghuurman. |
- | dasschen: den knegt is bezig met haver te dasschen, 18, ‘dorsen’. VD gedoschen, 18, Zvl. |
- | dastrueeren: gy hebt het al gedastrueert, 6, ‘verknoeien’, Kil. |
- | dessem: wanneer hebt gy den dessem gemaek (sic), 17, ‘zuurdeeg’. |
| |
| |
- | diensel: een diensel, 29, ‘dissel’. |
- | distelen: distelen = chardonner, 31, ‘kaarden’, Ol. s.v. chardonner. Middelnederduits caerde = kaarddistel, DV. |
- | dogen: t' en doogt al te gaeder niet, 6, ‘deugen’, Mnl. |
- | donderbaere: donderbaere = joubarde, 32, ‘huislook’, Zvl., ook dunderbaard, dunderbare. |
- | doornen: daer zyn nog eenige boomtiens die moeten gedoornt zyn, 13, ‘met doorntakken omgeven’. Zerm ‘bevryden’. |
| |
E
- | effen: t'is effen wel dat de boer naer de merkt gegaen is, 19, t'is effen wel = nog een geluk dat... |
- | egiptischen rat: een egiptischen rat, 37, ‘ichneumon’ (op de bunzing lijkende civetkat, vereerd door de Egyptenaren). |
- | eten: zy hebben zekerlyk genoeg geeten, 1, Wvl VD ‘gegeten’. |
| |
F
- | fagoote: myne fagooten en busschen, 13, ‘bos hout’, Zvl, Zerm. |
- | fartig: de goureelspaens zyn fartig, 6, ‘verrot’, Zvl, Fl. |
- | fisik: haen van een fisik, 38, haan van een soort ‘geweer’. In Wormh fuzieke. |
| |
G
- | gaen: het (vlas) zal nog zeven handen gaen, 12, ‘zo lang zijn’, Zerm. |
- | gebytsel: de gebytsels zyn bynaer afgeknaegt, 6, ‘gebit’, Zerm. |
- | geley: de dagwerker is bezig met geley te maeken, 18, ‘dakstro’, of ‘gekamd stro’, glei of glui. |
- | gelukzalig: ik wensche uw een gelukzalig nieuwjaer en veele toekoomende zyn uw zalig, 15, ‘gelukkig’, typische nieuwjaarswens. |
- | generaelyk: ik geloove dat het generaelyk al gestoolen is, 3, ‘gewoonlijk’, Kil. bij de bastaardwoorden. |
- | gevrogt: ik hebbe dat stuk gisteren gevrogt, 2, ‘geploegd’. |
- | glimpende vlieg: glimpende vlieg = lucciole, 38, ‘vuurvliegje’. In Zerm en Wormh heet die een Spaonsche vliege. |
- | glinsterworm: glinsterworm = verluissant, 39, glimworm. In Wormh ‘blekworm’. |
- | gonze: gonzen = des gonds, 33, ‘gans’, Loq, Zeg, of ‘har’, Fl. |
- | goureel: het goureel is gebroken, 5, ‘gareel’, Zvl., Zerm. |
- | goureelspaen: de goureelspaens zyn fartig, 6, ‘gareelplankje’. Wormh, al het hout van een gareel. |
- | griffien: t'is tyd van keirsen te griffien, 19, ‘enten’. |
| |
H
- | haese distel: daer en groyt niet anders als haese distels en melkwied, 12,? |
- | haesten: ik geloove dat de boonstukken nog meest haesten, 5, ‘dringend aan de beurt moeten komen’. |
- | haete: haete = haveron, 32, ‘oot’ (Wvl ate). Hypercorrecte h. |
| |
| |
- | halme: een halme, 32, ‘olm’. Hypercorrecte h. |
- | handmeirrie: myne handmeirrie moet ook eenen nieuwen breel hebben, 5, ‘handmerrie’, ‘handpaard’. |
- | hangel: hebt gy ook niet een hangel gehad, 25, ‘haal’. |
- | haspen: haspen = devider, 31, ‘haspelen’. In Zerm is een ‘hespe’ ‘gehaspelde breiwol die iemand openhoudt op z'n handen’. |
- | hels haeghe: de held haeghe uyt kappen, 14, ‘elzenheg’, hypercorte h. |
- | houtslang: houtslang = couleuvre, 3%, ‘adder’. |
- | houde: dat hy de houde (eg) moest komen vertanden, 4, ‘oude’ hypercorrecte h. |
- | houwmes: een houwmes, 33, ‘hakmes’, ‘houwmes’ (in VD, weinig gebruikt), Zerm (met een riem aan met een haak eraan). |
- | hoven: de hoven is eed, 17, ‘oven’ hypercorrecte h. |
| |
I
- | inakkeren: de kanten inakkeren, 11, ‘in- of omploegen’. |
- | insgelyks: het is insgelyks, 4, ‘van geen belang’. |
| |
J
- | joonen: en ons saemen den hemel joonen, 10, ‘gunnen’. |
- | jonck: een jonck, 33, ‘juk’. Normaal ‘jok’ uitgesproken, Zerm. |
| |
K
- | kaenebouten: de kaenebouten, 30, ‘beugelbout’, spil die de kaan aan de ploegbalk bevestigt. De kaan is een soort beugel. DB. |
- | karhooft: een eegde, eene slée, een karhooft en een diensel, 23, ‘korte dissel van een driewielkar’: je kunt erop zitten. Ook ‘vorloper’ genoemd, Wormh (Wvl: ‘snak’). |
- | karrewagen: met eenen karrewagen, 24, ‘kruiwagen’. Zerm, Fl. Ze zeggen ook ‘kruwagen’. |
- | kart: twee karten om myn karthamer, 25, ‘band’, ‘ring’. |
- | karthaemer: met eenen karthaemer, 24, ‘houten hamer’. Zerm, Woemh. |
- | kasse: de kasse van den waegen, 24, ‘wagenbak’, Zerm, Wormh. |
- | kerren(e)n: de vrouw heeft gebakken en gekerrent van dezen nugten, 12, ‘karnen’. |
- | kiekhoest: kiekhoest = coque luche, 38, ‘kinkhoest’. |
- | kiepen: een kiepen, 34, ‘spinneweb’. Zvl is ‘koppenest’. |
- | kievit: een kievit, 36, kievit, ABN., Wormh. |
- | koyen: de koyen, 18, ‘koeien’, uitspraaksp. |
- | kokin bie: een kokin bie, 37, ‘bij’. |
- | koningszeer: koningszeer = crofate, 38, ‘kropzweren’, ‘koningszeer’. |
- | koop: ze hebben het al op den koop, 3, ‘te koop’. |
- | koopdag: ik zoude van nu af koopdag moeten houden, 9, ‘openbare verkoping’, VD, Zvl. |
- | koordebak: een koordebak = camion, 30, ‘wagentje’, ‘driewielkar’ DB, Zerm. |
- | koornzeven: een koornzeven = tamis, 31, ‘korenzeef’. |
- | kordebak: gaet, haelt den kordebak, 7, ‘driewielkar’, DB, Zerm. |
- | korten diensel: een korten diensel, 29, ‘korte dissel’. |
| |
| |
- | krop: het (vlas) is zeer kort en de bloye steekt al in den krop, 12, ‘kopje van het vlas’, Zerm. |
| |
L
- | langwagen: gy moet eenen nieuwen langwagen maeken, 24, ‘de grote middelste onderbalk waarop de wagen rust’, DB. |
- | lanpelyk: lanpelyk = lourdement, 39, ‘lomp’, uitspraaksp. |
- | leeuwerker: een leeuwerker, 35, ‘leeuwerik’, Zvl, Zerm. |
- | letse: letsen = lesses, 33, ‘scharnier’, DB, Zerm. |
- | leyden: wat leyd daeraen gy zyt een man die betaelen kan, 27, ‘wat is daaraan gelegen?’ |
- | lins: een lins = une echavette, 29, lenzen en yzeren bouten, 25, ‘luns’, ‘spie voor het wagenwiel’. |
- | look sauws: look sauws = aillade, 39, ‘looksaus’. |
- | lookkool: lookkool = gouse d'anel, 39, lookbol? |
- | luyzen: ze zouden wel geluyst moeten zyn voor het planten, 13, ‘de scheuten (van de tabaksplanten) afdoen’. Wvl. |
| |
M
- | marteel: het marteel = le marteau, 30, ‘ijzeren hamer’. Gal. Wormh. Ze hebben er een laten zien. |
- | merkt: dat de boer naer de merkt gegaen is, 19, ‘markt’. |
- | merschhaek: een merschhaek, 31, ‘mesthaak’, hypercorrecte spelling. |
- | merschhaek: gaet haelt de... meschhaek, ‘mesthaak’, uitspraaksp. (mesj.), Zvl. |
- | messchen: want naer den oust wy moeten messchen, 7, ‘mesten’, uitspraaksp. (mesjen). Geen inversie in het Zvl. |
- | middelbard: daer is een middelbard geborsten, 8, ‘plank op een wagen ter verhoging van de bak, t.o.b.v. het achterbard’. |
- | moese: om de moese weg te voeren, 7, ‘slijk’, Zvl, Fl. |
- | mol: gy slaept geluk een mol, 16, typische vergelijking. Zeg, Wormh. |
| |
N
- | nister: een nister, 35, ‘ekster’, uitspraaksp. Geval van voorvoeging: 'n eester / aaster, Zvl voor ekster. |
- | noormansch: een noormansche zoole, 23, ‘Normandisch’, Normandsch, DR. |
- | noyt: noyt om het oude te doen vermaeken, 6, ‘nooit’, uitspraaksp. |
- | nugten: dogter gy hebt uw van dezen nugten verslaepen, 15, ‘ochtend’. Wvl geval van voorvoeging. |
| |
O
- | ofknegt: tusschen eenen landsman en zynen ofknegt, 10, ‘boerenknecht’. Uitspraaksp. In Zerm was hij de opperknecht. |
- | om: daer is nog strooy genoeg om van daege, 18, ‘voor’, Zvl, Mnl. |
- | om nu: om nu zÿt gy voor lang goed, 27, ‘nu’, ‘zoals het nu is’. |
- | omes: een omes, 25, ‘hakmes’, uitspraaksp. |
| |
| |
- | onnugteren: maer zouden wy niet eerst gaen onnugteren, 11, ‘ontbijten’, Zvl en Mnl. Eigenlijk ontnuchteren, 17. |
- | opperen: opperen = amonceler, 32, ‘een hooiopper maken’, Zerm, Wormh. |
- | oyvaer: en oyvaer = une sigogne, 35, ‘ooievaar’. |
- | oyvaertie: een oyvaertie = un sigogneau, 35, ‘jonge ooievaar’. Zvl verkleinvorm op -ie. |
| |
P
- | pameele: pameele = sucrion, 31, ‘soort gerst, sukrioen of schokkeljoen in het Wvl’. Zie DB die s.v pameele ook knobbelgerst vermeldt. |
- | pappen: de waschte was al gedroogt gepapt ende gestreken, 20, ‘stijven’, DB. |
- | pachie: om s'morgens en s'avonds de pachie ons heere Jesu Christi te mediteeren, 28, ‘passie’, ‘lijden’, spr. pasjie. |
- | peirdeblok: een peirdeblok = auge aux chevaux, 30, ‘houten drinkbak’ (in de vorm van een uitgehold blok hout). Zerm Wormh, nu ook van beton. |
- | permissche guldens: gy moet een (wagen) maeken voor hondert permissche guldens, 23, ‘guldens die krachtens een officiële “permissie” tegen een hogere koers uitgegeven mogen worden’. Stal. |
- | pissebed: een pissebed = un cloporte, 37, ‘kelderpissebed’ (een soort schaaldiertje) VD. in Fl: zwyntje. |
- | planthouwe: een planthouwe en zes brakhouwen, 25, ‘houw om te planten. |
- | ploef: een ploef = een ploef = un laboures, 30, ‘aanaardploeg’, Zvl, Fl. |
- | ploef benoote: en ook een ploef benoote, 23, ‘lichte ploeg’, o.m. ‘de kanten af te zoolen’, Zvl Wormh. |
- | ponden groot: ik vraege vijf en twintig ponden groot (250 francs), 25, ‘oude Vlaamse munt van voor de Fr. Revolutie’. |
- | pottebesmer: het zal noyt maer goed zijn om pottebesmers te maeken, 12, ‘korte bezem om potten en pannen te schuren’, Zvl. |
- | potyze: t' maekt effen met eene potyze, 26, ‘dikbuikige kan of vaas’ (o.m. kaffiepottyze = koffiekan). |
- | poupelier: een poupelier = peuplier, 32, ‘populier’. Uitspraaksp. |
- | pyke: de levering van eene pyke, 26, ‘pik’, spr. ‘pikke’, korte zeis. |
- | pylsteert: een pylsteert = un demie canard, 35, ‘soort eend’, Zeg. |
| |
R
- | raeterslang: een raeterslang = un serpent à sonette, 37, ‘ratelslang’. Uitspraaksp. |
- | ronker: een ronker = hanneton, 38, ‘meikever’, God., Wormh. |
- | roobaerdeken: een roodbaerdeken = rouge gorge, 36, roodborstje’. |
- | roodspigt: een roodspigt = epervier, 36, ‘rode spicht’? ‘sperwer’? |
- | rossen: rossen = chenilles, 33, ‘rupsen’. Uitspraaksp. |
- | ruykoorn: ruykoorn = du framant, 31, ‘asseltarwe’, ‘baardkoren’, DB, H. |
- | rynoster: een rynoster = un rhinoceros, 37, ‘rinoceros’. |
| |
S
- | schaerre: om myn schaerre te doen scherpen, 22, ‘ploegschaar’. Wvl. |
| |
| |
- | schif: schif: = crepon, 31, ‘vlasscheven’, Gijv. |
- | schifekel: schifekel = brichette, 31, ‘hekel om de vlasscheven te te verwijderen’. |
- | schof: schof van een deur, 33, ‘grendel’ (plat of rond), DB. |
- | schorslekke: de schorslekke = peresel, 39, ‘kelderslak’? |
- | schyvelen: en gaet schyvelt op de zes vierendeel, 2, ‘bewerken met een schijfeg’, ‘omploegen’, Zerm. |
- | sleepen: de terwe moet gesleept zyn, 8, ‘met een sleepphek of spleepplank het veld effenen’. (slee(p)bard in Wormh). |
- | smesie: daer en niet eenen dag of gy zyt in smesie, 26, ‘smidse’, spr. smesjië. |
- | snaek: een snaek = un serpent, 29, ‘slang’, Zerm. |
- | snymes: en brengt uw snymes mede om de kasse van den waegen te vermaeken, 24, ‘mes met twee handvatten waarmee men naar zich toetrekt’, ‘snijmes’, VD. Zerm toonde er een. |
- | sperver: een sperver = épervier, 36, ‘sperwer’. Zvl = stekveugel. |
- | splierder: den splierder is gekomen om te boomen te splieren, 13. |
- | splieren: ‘grof snoeien’ (Wvl snoeken), Loq. Dus ‘snoeier’ (Wvl snoeker) Zerm, Worm, Zeg. |
- | sproeling: een sproeling = morpion, 38, ‘platluis’, Zeg. |
- | steen zwaluwe: een steen zwaluwe = tuartine, 36, ‘steenzwaluw’, ‘gier- of torenzwaluw’, DB, VD. |
- | stinkwied: stinkwied = chéridoine, 32, ‘stinkende gouwe’, Zerm, ‘stienkewied’ uitgesproken. |
- | swyngels: ik vinde... geen van de swyngels, 2, ‘zwenghout’. |
| |
T
- | tabak hamer, ik zal uw een tabak hamer maeken, 28, ?. |
- | teeten: maer gy de peerden teeten gegeven, 1, ‘eten’. |
- | toog: de togen kerven al, 6, ‘toom’ (ze snijden, zijn scherp) Zvl is teuvel! |
- | trekken: zoo dan trekt het alles in eene somme, 26, ‘bijeentellen’. |
- | trip: een potyze en een trip die wy achter gelaeten hebben, 26, ‘driepoot’, ‘treeft’ (keukengereedschap) Zeg, Worh (ook ‘driepatje’). |
- | tropgans: een tropgans = outarde, 36, ‘trapgans’, Zeg. |
- | tugtig: tugtig = modeste, 38, ‘bescheiden’, Kil. |
| |
U
- | uyder: een uyder = un pis, 33, ‘uier’. |
| |
V
- | van: eenen van = un van, ‘Wan’, Zvl. |
- | vagevier: het vagevier, 29, ‘vagevuur’, Wvl. |
- | vergaderen: ja ik hebbe twaelf eyeren vergadert, 20, ‘uithalen’, voor algemeen Zvl ‘eieren garen, gaarde eggaard’. |
- | verkommen: begint het deeg al te verkommen, 7, ‘rijzen’, Zerm, Gijv. |
- | versteken: gy moet nog eerst den vleschaerd versteken, 5, ‘omploegen nadat het vlas getrokken is’, Worm, Zerm. |
- | vertanden: dat hy de oude (eg) moest komen vertanden, 4, ‘nieuwe tanden insteken’, Zerm. |
- | vissen: gy moet de koyen van dage vissen geven, 18, ‘vitsen’, Zerm. |
| |
| |
- | vierendeel: ,de zes vierenddel, 2, ‘op de zeven vierendeel’, 11, het vierde deel van een ‘mate’ of ‘gemet’ (in Wormhout is een mate 44,06 are, in Ledringem 37, 38 are, in Rubroek 35,26 are de kleene mate genoemd). Zerm, Worm. |
- | vleschaerd: gy moet eerst den vleschaerd versteken, 5, ‘vlasaard’, Zvl uitspraaksp. voor Wvl vlaschaard. |
- | vloer: van welken tas moeten ik dasschen? van dien van booven den vloer, 11, ‘dorsvloer’, Zerm. |
- | vroom: maer gy moet een vroomen maeken (nl. wagen), 23, ‘sterk’, ‘stevig’, alg. Zvl, Mnl. |
- | vrouwe: vrouwe ik hebbe dry uren en half hooren slaen, 15, ‘Mevrouw’, aanspreektitel voor de boerin. |
| |
W
- | wasschersse: de wasschersse kwam gisteren, 20, ‘wasvrouw’, DR, geen Zvl, maar woordenboekwoord, Zvl = waschege. |
- | wegge: de weggen, 33, ‘wig’, Zerm. |
- | wenthoek: daernaer moet gy de wenthoeken spitten, 11, ‘de vier hoeken van een veld die niet makkelijk omgeploeg konden worden en dan ook gespit moesten worden’, Zerm, Wormh. Wentacker is Mnl, ‘strook waar de ploeg gekeerd wordt’. |
- | winden: dan zult gy tegen den avond winden, 11, ‘wannen met de wanmolen’. Zvl. |
- | wispe: een wispe = une guêpe, 38, ‘wesp’. |
- | wyngertstok: un sye, 33, ‘wijnstok’. |
| |
Y
- | yzerzwyn: een yzerzwyn = un hérisson, ‘egel’, doorgaans ‘everzwyn’ in Zvl. |
| |
Z
- | zeberdier: een zeberdier = un zèbre, 37, ‘zebra’, woordenboekwoord, Ol. |
- | zeeuwmeeuw: een zeeuwmeeuw = une mouette, 36, ‘zeemeeuw’. |
- | zieden: tot dat het vleesch gezooden was, 16, ‘koken, Zvl, Mnl. |
- | zoole: spant dan de peirden in de zoole, 2, ‘keerploeg’ t.o. ‘ploef’ = enkele ploeg, Zvl, Zerm, Wormh. |
- | zoolen: zoo gaet dan zoolen, 3, ‘ploegen’ met de zoole, Zerm, Wormh. |
- | zuygerlink: een zuygerlink = un nourisson, 39, ‘zuigeling’. |
- | zwart maeken: ik hebbe ook twaelf paer schoenen zwart gemaekt, 16, ‘insmeren’, ‘poetsen’. |
- | zweeke: de zweeke = le rinon, 30, ‘zwei’; Zvl = zweie, en die is vierkant, van hout of van ijzer, Zerm. |
- | zworm: een zworm = un essaim, 38, ‘zwerm’. |
- | zwynscheel: zwynscheel = un lamon, 33, ‘driehoekig gareel om de hals van het varken tegen het uitbreken’. Tisje Tasje schrijft ‘ik liep met 't gareel gelyk een zwyn met den scheel’. Zvl. In Zerm en Wormh heet dat ‘begel’. |
- | zyde: ter zyde: gy hebt het nogtans zelf ter zyde geleyd, 2, ‘opzij’ In Zerm ‘vorzyds’. |
| |
| |
| |
Résumé:
1. L'auteur François Isaert naquit à Zegerscappel, résida à Eringhem de 1825 à 1830, années au cours desquelles il écrivit son opuscule de dialogues et une liste de mots à Wormhout, et habita peut-être ailleurs par la suite. Ni dans les registres d'Eringhem, ni dans ceux de Wormhout, on ne trouve trace de sa présence. Je présume qu'il était fermier, un fermier assez évolué qui s'entendait à merveille à désigner son métier et ses outils par des mots qu'on utilise toujours en Flandre française. Il était loin de connaître aussi bien le français, langue dont il malmène assez souvent la syntaxe et l'orthographe.
2. Son manuscrit. En 1825, F. Isaert écrivit donc 43 pages de texte dans un petit cahier. Sur la première page, il calligraphia en grand: CE LIVRE APPARTIENT // A FRANCOIS ISAERT // WORMTHOUT LE 10 FÉVRIER 1825 // F. ISAERT // NATIF DE ZEGERSCAPPEL // ET DEMEURANT A ERINGHEM.
Monsieur Etienne Schryve d'Opline / Houplines m'en a donné une photocopie; je l'en remercie de tout coeur. Outre quatre dialogues en néerlandais, traduits en français, nous y trouvons aussi deux listes de mots et quelques modèles français de quittances, une reconnaissance de dette ou certificat de dédouanement, parfois signé à Wormhout. Tout ceci laisse supposer qu'il est devenu par la suite homme d'affaires ou marchand et qu'il a écrit cet opuscule pour apprendre le français indispensable à sa profession.
3. Nature du contenu du manuscrit. Les titres des quatre dialogues sont: 1. Premier dialogue entre un fermier et son valet d'écurie. 2. Deuxième dialogue entre un fermier et son valet. 3. Troisième dialogue entre une fermière et sa servante. 4. Quatrième dialogue entre un fermier, un forgeron et un charron. A la page 29 (j'ai numéroté les pages moi-même), commence une première liste générale de mots néerlandais-français (162 mots) et de la page 34 à la page 39 ‘de noms de quelques animaux’, quoiqu'on y trouve aussi d'autres mots, (de 163 à 334).
Ces listes de mots sont essentiellement un travail personnel, mais les dialogues sont en majorité recopiés. Car 18 ans plus tard, F. Cavry, instituteur communal de Wormhout, éditera un opuscule contenant quatre dialogues aux mêmes titres, mais une tout autre liste de mots.
4. Les ‘Dialogues’ de F. Cavry et leur relation avec l'oeuvre d'Isaert. En 1843 et 1844 paraissent la première et la seconde édition d'un opuscule intitulé ‘Dialogues flamands-français entre un cultivateur et ses domestiques, à l'usage des enfants dont la langue maternelle est la langue flamande’ (in 12o, 48 pages), imprimé chez Vanderest à Dunkerque. Les deux éditions sont mentionnées dans la ‘Bibliographie des Flamands de France’ d'E. de Coussemaker, no 111 et 112 (Annales du CFF, I, 1854, page 293). Je possède une photocopie de la deuxième édition revue et augmentée, obtenue de Philippe Cayseele de Berthen que j'ai plaisir à remercier ici une fois encore. Ce qui frappe dans cette édition, c'est la mention ‘Ouvrage adopté par les Comités d'Instruction Primaire de Dunkerque et d'Hazebrouck’. C'est seulement en 1853 que cette méthode d'enseignement (partant du néerlandais pour aller au français) sera interdite en Flandre française.Ga naar eindnoot(1) Les quatre dialogues ont le même titre que chez Isaert, mais celui entre la fermière et sa servante arrive ici en
quatrième position. Les dialogues sont également plus fournis.
5. F. Isaert est-il tributaire de F. Cavry? Comme nous n'avons pour l'instant dé
| |
| |
couvert aucun élément biographique concernant F. Cavry, il est parfaitement possible en soi que F. Isaert ait rédigé son cahier en suivant un cours du soir donné par F. Cavry à Wormhout, 18 ans avant que ce dernier ne publie ses leçons. Mais plusieurs considérations s'y opposent. Tout d'abord il apparaît que la langue de F. Isaert est beaucoup plus dialectisante que celle de F. Cavry, vu que Cavry se rattache beaucoup plus étroitement, notamment en matière d'orthographe, aux dictionnaires bilingues alors en usage (surtout le Des Roches). De toute évidence, F. Isaert connaît mieux l'idiolecte technique des fermiers dans sa langue régionale, alors qu'il arrive à F. Cavry de se tromper. C'est ainsi qu'il remplace ‘wenthoek’ (coin non labourable d'un champ aux deux bouts des fourrières) par ‘winterhoek’, ‘de vleschaerd versteken’ (retourner la récolte de lin) par ‘het vlas-land ommedoen’ (labourer le champ de lin), ‘togen’ (rênes) par ‘leyreepen’ (cordes à diriger), un ‘peirdeblok’ (auge pour cheval) par un ‘etensbak’ (mangeoire). Je soupçonne ces dialogues d'être antérieurs à la Révolution française, et aussi bien F. Isaert que F. Cavry d'avoir puisé à une source existante.
C'est précisément quelques noms de monnaies qu'Isaert emploie et non Cavry, qui renvoient à une source antérieure à 1789. C'est aussi qu'Isaert continue à compter en livres de gros monnaie flamande qui n'existait certainement pas en 1825. Une livre de gros flamande comptait 20 schillings et un schilling valait douze pennings. Il y avait une autre unité monétaire, le florin de permission, qu'Isaert utilise encore, il s'agissait d'un florin qui, en vertu d'une ‘permission’ pouvait être émis à un cours plus élevé. Cette monnaie non plus n'était plus en circulation depuis la Révolution française.
6. La langue du manuscrit de F. Isaert. Bien que la construction similaire des dialogues de F. Cavry et de F. Isaert fasse supposer un modèle commun, ceux d'Isaert et surtout sa liste de mots contiennent toute une série de termes qu'il est seul à utiliser, par exemple haese distels, ploef benoote, bot kruyne, trip, snaek, kaenebouten, azelmuys, rynoster, kokin bie, biewolf vogeltie, schorslekke, etc. que nous n'avons pas tous pu expliquer (voir le lexique). Alors qu'il écrit certains mots de façon purement dialectale et les restitue presque phonétiquement (ainsi breel [breidel - bride, frein], fartig [verrot - pourri], mesch [mest - fumier], arnasch [harnas - grand palonnier], vleschaerd [linière], dasschen [dorsen - battre (le blé p.ex.)] etc.), il emploie régulièrement des termes sortis tout droit du dictionnaire ou du langage soutenu: eenen (peirdeknegt), weder (weer - à nouveau), onweder (pour onweer, orage, averse d'orage), ik ben uwen oodmoedigen dienaer (je suis votre humble serviteur), van deze nugten (pour vanochtend, en flamand du sud van 'n nuchten, ce matin), wasschersse (wasvrouw, en flamand du sud waschege, lavandière). Ce qui tend également à prouver le caractère personnel de son travail, c'est la présence hypercorrecte ou l'absence du h, par exemple dans haete (ate, haine) ‘oot’, hoven (four) ‘oven’, eedt ‘heet (chaud), ofknegt ‘hofknecht’ (valet de ferme), etc. Il n'y manque pas non plus de moyen-néerlandais encore usité en Flandre française. Zieden gezoden (bouillir), ontnugteren (en néerlandais moderne: ontbijten, déjeuner), brake (en néerlandais moderne: braakland, friche), dogen (en néerlandais moderne: deugen, valois), snaek (en néerlandais moderne: slang, serpent - Kiliaen: snake), vroom (en
néerlandais moderne: sterk: solide), etc.
| |
| |
7. Orthographe. Là où Isaert orthographie ‘bien’, il se rallie à l'orthographe de Des Roches. Comme nous l'avons déjà signalé ci-dessus, il lui arrive d'user d'une graphie phonétique et hésitante, par exemple dans bissem et besmer (en néerlandais moderne: bezem, balais, diensel prononcé ‘dissel’ (timon), koordebak et kordebak (tomberau), nister pour aaster (ekster, pie), kiekhoest (pour kinkhoest, coqueluche), pachie (pour passie, passion, souffrance), etc.
Il écrit également phonétiquement la lettre finale du participe, par exemple vergadert (assemblé), gekerrent (pour gekarnd, baratté), gebeurt (arrivé). Il écrit également l'impératif comme il le prononce, par exemple ‘komt, houd de paele om het brood in te steken’. (viens, tiens la pelle à enfourner le pain).
(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut)
|
-
eindnoot(1)
- In 1871 vraagt J.-J. Carlier aan de Academische Raad van het Noorden uitdrukkelijk om z'n besluit van 27 januari 1853 niet te vernieuwen dat er op school geen andere taal gesproken zou worden als het Frans (behalve voor het lezen van de catechismus). Zie Bulletin CFF, t. 4 (1871) blz. 35 waar ook het feit aan de kaak gesteld wordt dat de departementale overheid in 1867 een onderwijzer van Zegerskappel geprezen had omdat hij z'n leerlingen uitsluitend Frans had proberen te laten spreken!
-
eindnoot(1)
- En 1871, J.-J. Carlier demande expressément au Conseil Académique du Nord de ne pas renouveler sa décision du 27 janvier 1853 selon laquelle on ne parlerait pas d'autre langue en classe que le français (hormis pour la lecture du catéchisme). Voir Bulletin CFF, t. 4 (1871) page 35 où l'on dénonce également avec indignation le fait que les autorités départementales aient décerné des louanges à un instituteur de Zegerscappel parce qu'il avait tenté de faire parler exclusivement français à ses élèves!
|