|
| |
| |
| |
Bibliografie
1983
Bibliographie
Dr. Michiel Nuyttens
Kortrijk (B)
Uit de talrijke publikaties die betrekking hebben op de Franse Nederlanden, hebben we opnieuw een keuze gemaakt, voornamelijk afgestemd op een historisch geïnteresseerd publiek. Deze bibliografie wordt in de regel afgesloten per 15 november: hier worden dus nog een aantal publikaties uit 1982 besproken; de werken die in het najaar 1983 verschenen, zullen pas in een volgende bibliografie aan bod komen.
●
Parmi les nombreuses publications qui concernent les Pays-Bas français, nous avons à nouveau fait un choix, essentiellement destiné à un public curieux d'histoire. En principe, cette bibliographie s'arrête au 15 novembre: on y traitera donc encore d'un certain nombre de publications de 1982; par ailleurs les ouvrages parus fin 1983 ne seront présentés que dans la bibliographie suivante.
| |
G. Bellanger et C. Seillier, Répertoire des cimetières mérovingiens du Pas-de-Calais. Arras, 1982, 88 p. (Bulletin de la Commission Départementale d'Histoire et d'Archéologie du Pas-de-Calais. Numéro spécial).
Les sources écrites nous fournissent peu de renseignements sur la période mérovingienne à l'intérieur de l'actuel département du Pas-de-Calais: d'où le grand intérêt de l'archéologie, quoique ici aussi les données se limitent jusqu'à maintenant essentiellement aux cimetières: on a pu répertorier 145 cimetières qui s'étendent sur 134 communes différentes. Un grand nombre d'entre eux n'ont toutefois toujours pas fait l'objet d'une étude exhaustive (Preures par exemple, constitue une heureuse exception). Les auteurs mentionnent les caractéristiques générales des nécropoles et les trouvailles funéraires effectuées. Les particularités et les trouvailles sont également signalées séparément pour chaque cimetière dans le répertoire proprement dit; ici on trouvera également des indications bibliographiques. Indiquons encore que cette étude est abondamment illustrée.
| |
| |
Geschreven bronnen bieden ons weinig inlichtingen over de Merovingische periode binnen de grenzen van het huidige departement Pas-de-Calais; vandaar de grote betekenis van de archeologie, hoewel ook hier de gegevens zich tot nu toe hoofdzakelijk beperken tot de begraafplaatsen: 145 begraafplaatsen konden worden gerepertorieerd, zich uitstrekkend over 134 verschillende gemeenten. Heel wat ervan werden tot nu toe echter niet grondig bestudeerd (een gelukkige uitzondering is bijv. het bekende Preures). De auteurs gaan in op de algemene karakteristieken van de begraafplaatsen en op de grafvondsten die werden gedaan. De kenmerken en vondsten worden ook bij iedere afzonderlijke begraafplaats vermeld in het eigenlijke repertorium; hierbij wordt ook verwezen naar de bestaande bibliografie. Vermelden we nog dat deze studie uitvoerig werd geïllustreerd.
| |
G. Blazy, Les façades anciennes à Dunkerque, 1662-1789. Dunkerque, 1982, 107 p. (Westhoek-Editions. Les éditions des beffrois. Collection ‘Patrimoine’).
Jusqu'à maintenant les publications consacrées à Dunkerque négligeaient pratiquement l'aspect architectural. A partir d'une large étude des sources - surtout des demandes de permis de construire - l'auteur a réussi à combler cette lacune pour la période 1662-1789. Pendant la période choisie, l'architecture fut caractérisée par une plus grande rationalisation et l'influence française ne cessa de s'affirmer de plus en plus à Dunkerque. Entre 1662 et 1789, les autorités municipales publièrent 12 ordonnances réglementant la construction. L'année 1760 verra la création d'une école d'architecture à Dunkerque. Maçons, couvreurs, ébénistes et menuisiers constituaient des corporations. Après un aperçu des techniques, l'auteur nous donne une description générale de l'allure ancienne de la ville et nous renseigne entre autres sur les emplacements où l'on construisit, sur les architectes et sur les plans proprement dits. Le livre se clôt sur une ‘promenade en ville’ photographique qui témoigne qu'en dépit des terribles destructions de la Seconde Guerre Mondiale, il reste encore bien des choses à admirer à Dunkerque dans le domaine architectural.
●
In publikaties over Duinkerke werd het architecturale aspect tot nu toe vrijwel verwaarloosd. Aan de hand van een uitgebreid bronnenonderzoek, voornamelijk bouwaanvragen, is de auteur erin geslaagd deze leegte op te vullen voor de periode 1662-1789. Tijdens de gekozen periode werd de bouwkunst gekenmerkt door een grotere rationalisatie en liet de Franse invloed zich hoe langer hoe meer gelden in Duinkerke. Tussen 1662 en 1789 vaardigde het stadsbestuur 12 ordonnanties uit om de bouwwerken te reglementeren. In 1760 zou een school voor architectuur worden opgericht te Duinkerke. Metselaars, dakwerkers, schrijnwerkers en timmerlieden waren verenigd in ambachten. Na enkele technische details volgt een algemene beschrijving van het vroegere stadsbeeld en worden inlichtingen gegeven, o.a. over de plaatsen waar werd gebouwd, de bouwheren en de eigenlijke plannen. Het boek wordt afgesloten met een fotografische ‘stadswandeling’, waaruit blijkt dat niettegenstaande de hevige verwoestingen die werden aangericht tijdens de Tweede Wereldoorlog er nog heel wat te bekijken valt in Duinkerke op architecturaal gebied.
| |
| |
| |
D. Clauzel, Finances et politique à Lille pendant la période bourguignonne. Dunkerque, 1982, 285 p. (Les éditions des beffrois. Westhoek-Editions. Collection ‘Histoire’).
L'ouvrage précité est une édition très soignée de la thèse présentée par l'auteur pour l'obtention du grade de ‘docteur de 3e cycle’. Lille était la plus grande ville francophone du comté de Flandre; les ducs de Bourgogne, guidés par des considérations politiques et militaires, y établiraient leur Chambre des Comptes. L'auteur voulait en finir avec un certain nombre de mythes qui encombrent l'histoire médiévale de Lille. Son objectif premier était d'évaluer la richesse matérielle de Lille à la fin du Moyen-Age et d'esquisser l'histoire financière de la ville au cours de la période bourguignonne. Avec une minutie extrême, il a soumis les comptes de la ville à un examen approfondi. Il en résulte une tranche d'histoire quantitative d'une approche pas toujours aisée mais qui a sans aucun doute ouvert des horizons nouveaux. La période choisie était intéressante, parce qu'on pouvait ainsi observer l'influence d'un Etat naissant sur la vie d'une ville. Cette influence prendrait des proportions telles que l'autonomie communale s'acheminerait progressivement vers son déclin. A côté de l'aspect strictement financier, l'auteur étudie aussi la situation économique de la ville. En dépit du grand nombre de tableaux et de graphiques, Clauzel a pourtant réussi à présenter son ouvrage comme un tout cohérent et lisible.
●
Het hier voorgestelde werk is de zeer verzorgde uitgave van de verhandeling die de auteur schreef voor het verkrijgen van de graad van ‘docteur de 3e cycle’. Rijsel was de grootste Franstalige stad van het graafschap Vlaanderen, waar de Bourgondische hertogen uit politieke en militaire overwegingen hun Rekenkamer zouden vestigen. De auteur wilde afrekenen met een aantal mythes i.v.m. de middeleeuwse geschiedenis van Rijsel. Zijn hoofdbedoeling was het meten van de materiële rijkdom te Rijsel aan het einde van de middeleeuwen en het schetsen van de financiële geschiedenis van de stad gedurende de Bourgondische periode. Met uiterste nauwgezetheid werden de stadsrekeningen aan een diepgaand onderzoek onderworpen. Het resultaat is een brok kwantitatieve historiografie die niet altijd gemakkelijk is, maar die ongetwijfeld nieuwe beelden aan de oppervlakte heeft gebracht. De gekozen periode was interessant, omdat op die manier kon worden nagegaan, welke de invloed was van een ontluikende staat op het leven van een stad. Die invloed zou zulke afmetingen aannemen, dat de gemeentelijke autonomie geleidelijk aan verloren ging. Naast het strikt financiële aspect, werd ook de economische toestand van de stad onderzocht. Niettegenstaande het grote aantal tabellen en grafieken, is de auteur er toch in geslaagd zijn werk als een leesbaar geheel te presenteren.
| |
E. Defoort, Une châtelaine flamande de France. Marie-Thérèse le Boucq de Ternas, 1873-1961. Textes à l'appui, I, 1873-1914. Courtrai, 1983, 46 p. (Campus Universitaire de Courtrai, Faculté de Philosophie et Lettres, paper no 25).
Cet opuscule doit être considéré comme l'introduction et le début d'une étude plus fouillée et encore à paraître sur la châtelaine française Marie-Thérèse le
| |
| |
Boucq de Ternas qui joua un rôle modeste mais personnel dans le mouvement régionaliste des Pays-Bas français. Contrairement à ses ‘papers’ précédents qui comportent des éditions de textes complets sans commentaire, l'auteur a opté ici pour la formule ‘textes à l'appui’. C'était certainement un choix heureux: on a pu s'attacher à esquisser le contexte en limitant les textes proprement dits à un minimum. Il était du reste bien difficile de faire autrement car la prose de notre châtelaine manque parfois singulièrement de consistance, du moins pour la période traitée. Le ‘paper’ nous offre des détails passionnants sur l'ascendance de Marie-Thérèse le Boucq de Ternas, sur son éducation, son intérêt croissant pour l'histoire des Pays-Bas français, les traditions, le peuple et la langue.
●
Dit werkje moet worden beschouwd als het eerste inleidende deeltje van een later te verschijnen, meer uitvoerige studie over de Franse adelijke dame Marie-Thérèse le Boucq de Ternas, die een eigen bescheiden rol speelde in de regionalistische beweging in de Franse Nederlanden. In tegenstelling tot zijn vorige ‘papers’, die volledige tekstuitgaven bevatten zonder commentaar, koos de auteur nu voor de formule ‘textes à l'appui’. Dit was zeker een gelukkige keuze: heel wat aandacht kon worden besteed aan de context, terwijl de eigenlijke teksten tot een minimum werden beperkt. Het kon overigens moeilijk anders, want de pennevruchten van de adelijke dame hebben soms, althans voor de hier behandelde periode, erg weinig om het lijf. In de ‘paper’ staan boeiende zaken te lezen over de afkomst van Marie-Thérèse le Boucq de Ternas, haar opvoeding, haar groeiende belangstelling voor de geschiedenis van de Franse Nederlanden, de tradities, het volk en de taal.
| |
G. Depamelaere, Een dag in Frans-Vlaanderen. Roeselare, 1983, 80 p. (Cartoeristiek).
Enigszins oneerbiedig wordt Frans-Vlaanderen in deze nieuwe reisgids beschreven als ‘een bezoeksobject (sic!) dat zowel oud als jong kan aanspreken’. Uitgever en auteur meenden dus ongetwijfeld dat er behoefte bestond aan zo'n gids; het resultaat is deze gedetailleerde beschrijving van een ééndagsreis, aangepast voor touringcartoeristen. Het uitgestippelde traject kan worden aangepast naargelang de interesse van de groepen (scholieren, oudstrijders enz.). We kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat deze gids slordig en overhaastig werd samengesteld: we hebben bijna niets gelezen dat niet ook elders werd beschreven (toch nam de auteur niet de moeite een bibliografie op te nemen); een aantal kaarten zijn slordig en totaal onoverzichtelijk; de auteur nam het niet altijd zo nauw met de toponymische verklaringen en ook de geschiedenis wordt soms geweld aangedaan (zo wordt op p. 54 Jean-Marie Gantois beschreven als bezieler van het Comité flamand de France); de meeste aandacht gaat uiteindelijk naar de bunker van Eperlecques, maar juist daarover verscheen, bij dezelfde uitgeverij, een brochure van Philippe Despriet. Vanaf de inleiding overigens hebben we betwijfeld of de auteur überhaupt wist waarover hij het had; in zijn visie is Frans-Vlaanderen ‘... een gebied in het noorden van Frankrijk waar ooit nog eens Nederlands gesproken werd...’ Van Overstraeten en Bijnens blijven vooralsnog onze veiligste gidsen voor Frans-Vlaanderen.
| |
| |
Avec un rien d'irrévérence, ce nouveau guide décrit la Flandre française comme ‘un objet de visite (sic!) qui peut intéresser les vieux comme les jeunes’. L'éditeur et l'auteur pensaient donc sans aucun doute qu'un tel guide répondait à un besoin; d'où cette description détaillée d'une excursion d'un jour pour touristes en autocar. Le trajet jalonné peut être adapté aux intérêts des groupes (écoliers, anciens combattants, etc...). Nous ne pouvons échapper à l'impression que ce guide a été rédigé à la sauvette et sous la jambe: nous n'avons presque rien lu qui n'ait déjà été décrit ailleurs (pourtant l'auteur n'a pas pris la peine de joindre une bibliographie); un certain nombre de cartes sont faites à la diable et peu lisibles; l'auteur en prend à son aise avec l'explication des toponymes et l'histoire elle non plus n'est pas épargnée (ainsi, page 54, fait-on de Jean-Marie Gantois l'inspirateur du Comité Flamand de France); en fin de compte, c'est le blockhaus d'Eperlecques qui retient le plus l'attention mais, sur ce sujet, le même éditeur a précisément fait paraître une brochure de Philippe Despriet. Dès l'introduction d'ailleurs, nous nous sommes demandé si l'auteur avait la moindre notion de son sujet; à ses yeux, la Flandre française est ‘un territoire du nord de la France où l'on a un jour parlé le néerlandais...’. Van Overstraeten et Bijnens restent toujours nos guides les plus sûrs pour la Flandre française.
| |
Ph. Despriet, De V1 en de V2 in Frans-Vlaanderen. Roeselare, 1983, 40 p. (Cartoeristiek).
In 1943-'44 bouwden de Duitsers in Noord-Frankrijk een groot aantal lanceerstellingen voor het afvuren van V1 en V2 bommen. Met veel technische details worden een aantal daarvan voorgesteld in deze als reisgids bedoelde brochure. Naar onze smaak is dit hele militaire gedoe nogal prozaïsch om het toch als ‘toeristisch patrimonium’ te gaan bestempelen, laat staan bewonderen! Het is bovendien erg jammer dat niet alle plaatsnamen in het Nederlands werden vertaald. Voor de liefhebbers lijkt de brochure me evenwel niet onverdienstelijk en bovendien is ze voortreffelijk geïllustreerd. Het werkje wordt afgesloten met een beknopte bibliografie.
●
En 1943-'44, les Allemands construisirent dans le nord de la France un grand nombre de rampes de lancement pour V1 et V2. Cette brochure destinée à servir de guide en présente un certain nombre avec force détails techniques. A notre goût, tout ce tripotage militaire a des allures bien prosaïques pour qu'on puisse le qualifier de ‘patrimoine touristique’, voire l'admirer! Il est par ailleurs très regrettable qu'on n'ait pas traduit tous les noms de lieu en néerlandais. Pour les amateurs, la brochure ne me semble toutefois pas sans mérites, d'autant qu'elle est remarquablement illustrée. L'opuscule se clôt sur une bibliographie sommaire.
| |
L. Glorieux en G. Depamelaere, Gids voor Picardië. Roeselare, 1983, 478 p. (Cartoeristiek).
In tegenstelling tot de elders besproken dagtrip naar Frans-Vlaanderen, hebben we niets dan lof voor deze ‘Gids voor Picardië’, al was het maar omdat het de eerste uitvoerige gids is, die aan deze interessante streek werd gewijd
| |
| |
(ook in het Frans bestond niets). Deze gids, eveneens speciaal bedoeld voor touringcartoeristen, werd door de beide auteurs jarenlang en grondig voorbereid. Het resultaat is dan ook een keurig boek, waarbij we vooraf worden ingelicht over het begrip Picardië, een uitvoerig aardrijkskundig en historisch overzicht krijgen en worden ingewijd in de geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog in de streek, de gotiek en de Picardische keuken. Een bibliografie gaat de eigenlijke beschrijving van de Picardische ‘bezoeksobjecten’ vooraf. In alfabetische volgorde kunnen we kennis maken met heel wat plaatsen van deze nog grotendeels onbekende streek. De auteurs passen daarbij een quoterings-systeem toe, dat uiteraard subjectief is (absolute toppers zijn voor hen - en daar bestaat weinig discussie over -: Amiens, Beauvais, Chantilly, Compiegne, Ermenonville, Laon en Pierrefonds). De gids wordt afgesloten met een overzicht van bezoeksmodaliteiten, een horecakeuze, een persoonsen plaatsnaamregister en overzichtskaarten. Het is wel jammer dat de afbeeldingen niet altijd goed tot hun recht komen, vanwege het gebruikte drukprocédé.
●
Contrairement au voyage d'un jour en Flandre française commenté ci-dessus, nous n'avons que des louanges à décerner à ce ‘Guide pour la Picardie’, ne fût-ce que parce que c'est le premier guide détaillé consacré à cette intéressante région (il n'existait rien non plus en français). Ce guide est également destiné à des touristes en autocar; il a été préparé à fond pendant des années par les deux auteurs. Aussi le résultat est-il un ouvrage soigné qui commence par nous renseigner sur la notion de Picardie, nous fournit un exposé géographique et historique circonstancié, nous initie à l'histoire de la Première Guerre Mondiale en Picardie, au gothique et à la cuisine picarde. Une bibliographie précède la description des ‘curiosités’ picardes. Suivant un ordre alphabétique nous pouvons faire connaissance avec une foule de localités de cette contrée encore en grande partie inconnue. Les auteurs utilisent un système de cotation, naturellement subjectif (ils classent tout à fait en tête - et on ne peut guère discuter ce choix -: Amiens, Beauvais, Chantilly, Compiègne, Ermenonville, Laon et Pierrefonds). Le guide se termine sur un aperçu des modalités de visite, un choix d'hôtels-restaurants, un index des noms de personnes et de lieux et des cartes générales. On regrette seulement que l'illustration ne rende pas toujours bien du fait du procédé d'impression.
| |
M. Le Calve, Souvenir de Bailleul, Dunkerque, 1983, 173 p. (Westhoek-Editions. Collection ‘Mémoire collective’).
Le fait que des matériaux iconographiques - en l'occurrence des cartes postales anciennes - puissent parfois constituer un complément intéressant de la recherche historique, ce bel album sur Bailleul en fournit la preuve. L'auteur nous donne, en images, un aperçu de la ville avant et pendant la Première Guerre Mondiale. Il a classé ses documents par thèmes, assortis d'un bref commentaire: les activités agricoles (par exemple la typique culture du houblon); l'industrie textile (avec bien entendu une attention particulière pour la dentelle); Bailleul ville frontalière; la vie associative; l'aspect de la ville de Bailleul en 1900 (il s'agit en fait d'une nouvelle mouture d'un ouvrage paru précédemment) et enfin la Première Guerre Mondiale.
| |
| |
Dat beeldmateriaal - in casu oude prentkaarten - soms een interessante aanvulling kan vormen bij het historisch onderzoek, wordt bewezen door dit mooie platenboek over Belle. De auteur geeft ons een iconografisch overzicht van de stad vóór en tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij rangschikte zijn materiaal per thema en schreef er een summier commentaar bij: de landelijke bedrijvigheden (bijv. de typische hoppeteelt); de textielindustrie (met uiteraard heel wat aandacht voor het kantwerk); Belle als grensstad; het verenigingsleven; een stadsbeeld van Belle in 1900 (eigenlijk de bewerking van een vroeger verschenen boek) en tenslotte de Eerste Wereldoorlog.
| |
M. Loosen, Cassel. Son histoire, ses traditions, sa poésie, ses légendes. Hazebrouck, 1983, 140 p.
Bien sûr ce petit ouvrage ne peut en aucune manière supporter la comparaison avec les histoires de villes déjà présentées dans cette bibliographie: aussi n'était-ce probablement pas le propos de l'auteur. Il s'agit ici en fait d'un ramassis d'articles légers et superficiels, sans cohérence interne. Il ne convient donc pas d'y chercher une science profonde mais peut-être l'opuscule peut-il fournir quelques agréables moments à des amateurs locaux curieux de l'histoire et du folklore de leur ville et friands de gravures. A côté de quelques malencontreuses fautes d'impression (par exemple le poète Guido Guezele!) ce qui nous a le plus irrité c'est l'utilisation de l'histoire pour un but qui n'est pas de son domaine: ce n'était pas le lieu dans cet opuscule d'en découdre avec ces ‘flamingants’ qui veulent démontrer que les Flamands de France ne sont pas des Français et qu'on qualifie aussi ailleurs de ‘spécialistes de la revendication’.
●
Uiteraard kan dit werkje geenszins de vergelijking doorstaan met stadsgeschiedenissen die elders in deze bibliografie worden voorgesteld en vermoedelijk was dit ook niet de bedoeling van de auteur. In feite gaat het hier om een samenraapsel van luchtige, oppervlakkig geschreven stukjes, zonder onderlinge samenhang. Diepgaande wetenschap hoeft men er dus niet te zoeken, maar misschien kan het werkje enkele aangename momenten bezorgen aan plaatselijke amateurs die enige belangstelling hebben voor de geschiedenis en folklore van hun stad en graag plaatjes bekijken. Naast enkele ongelukkige drukfouten (bijv. de dichter Guido Guezele!) hebben we ons het meest geërgerd aan het aanwenden van de geschiedenis voor een doel dat buiten de wetenschappelijke sfeer ligt: dit werkje was niet de plaats om klappen uit te delen aan de ‘flaminganten’, die willen aantonen dat de Frans-Vlamingen geen Fransen zijn, elders ook de ‘spécialistes de la revendication’ genoemd.
| |
A. Lottin (sous la direction de), Histoire de Villeneuve d'Ascq. Lille, 1982, 355 p. (Presses Universitaires de Lille).
Ce livre contient l'histoire des trois anciens villages d'Annappes, Ascq et Flers qui ont fusionné en 1970 pour former Villeneuve d'Ascq, ville qui s'est hissée au 5e rang parmi celles du département du Nord. Ces vingt dernières années, on y a fait d'assez importantes trouvailles archéologiques qui prouvent que
| |
| |
pendant la préhistoire, on y rencontrait certainement déjà un habitat humain; toutefois on ne peut y déceler des activités humaines organisées qu'à partir de 600 avant Jésus-Christ (des Gaulois). Il est très probable que les Romains y ont établi plus tard un camp militaire: on y a découvert une dizaine de sites gallo-romains. L'histoire du 4e et 9e siècle constitue une période assez obscure; mais c'est alors que se produit la grande percée dans notre connaissance des faits, vu qu'Annappes est connu comme domaine royal carolingien. Le domaine d'Annappes tomba aux mains des comtes de Flandre à la fin du 9e siècle. Pourtant au 11e siècle, la grande ‘villa’ comtale était totalement démembrée. Cette situation se maintiendrait durant les siècles suivants. Le 14e et le 15e siècles furent marqués par la guerre, la famine et la peste. Les chapitres écrits par A. Lottin et consacrés aux temps modernes sont de loin les plus intéressants de l'ouvrage. On a tiré d'enquêtes fiscales du 16e siècle des données importantes concernant les activités humaines: quelques indications démographiques, l'agriculture et les métiers, les seigneurs et les seigneuries, les locataires, la table des pauvres, les dîmes et impositions. Dans un chapitre consacré à la vie quotidienne, on s'intéresse aux échevins et aux vassaux, aux guildes, à la vie religieuse, à l'enseignement, à la criminalité, aux guerres et aux épidémies. La documentation est excellente et le style agréable mais on y traite trop peu, à notre
goût, de l'aspect institutionnel. Deux chapitres assez insipides et filandreux traitent respectivement de la Révolution Française et de l'Empire napoléonien, puis de la période 1815-1846 et s'attachent à montrer que la vie dans ces villages au cours de la première moitié du 19e siècle n'avait pas ou guère changé par rapport à l'Ancien Régime. La période 1848-1914 fut la première à connaître des changements profonds en particulier du fait de l'apparition du chemin de fer et du déploiement de l'industrie. Pourtant les bureaux de bienfaisance avaient encore fort à faire et les soins médicaux étaient encore à un niveau bien bas. Ce livre évoque à la hâte et très superficiellement l'entre-guerres (on ne traite même pas de la Première Guerre Mondiale) mais on accorde beaucoup d'attention à la Seconde Guerre Mondiale (les ‘actions héroïques’ de la résistance et un massacre sanglant perpétré par les Allemands font entre autres l'objet de récits colorés). C'est surtout après 1958 que commencent vraiment les bouleversements profonds. Les grands projets d'urbanisme lancés à l'est de Lille jetèrent les bases de l'expansion des trois communes (entre autres la construction du campus universitaire), qui fusionnèrent en 1970 (on pensa un temps donner à la nouvelle entité le nom de Villeneuve en Flandre). Les nombreux problèmes qui résultèrent de la fusion sont esquissés de passionnante façon.
●
Dit boek bevat de geschiedenis van de drie voormalige dorpen Annappes, Ascq en Flers, in 1970 gefusioneerd tot Villeneuve d'Ascq, dat uitgroeide tot de vijfde stad van het Noorderdepartement. De laatste twintig jaar werden daar vrij belangrijke archeologische vondsten gedaan, die erop wijzen dat er tijdens de prehistorie zeker al menselijke bewoning aanwezig was; georganiseerde menselijke activiteiten kunnen evenwel pas worden waargenomen vanaf 600 v.C. (Galliërs). Hoogstwaarschijnlijk werd er later een Romeins legerkamp gevestigd; een tiental Gallo-Romeinse sites werden ontdekt. De geschiedenis van de vierde tot de negende eeuw vormt een vrij duistere periode; maar dan komt een grote doorbraak in onze feitenkennis, aangezien Annappes bekend is als koninklijk carolingisch dominium. Het domein van
| |
| |
Annappes kwam aan het einde van de negende eeuw in handen van de graven van Vlaanderen. In het begin van de elfde eeuw was de grote grafelijke ‘villa’ echter volledig versnipperd. Deze toestand zou zich gedurende de volgende eeuwen bestendigen. De veertiende en vijftiende eeuw werden gekenmerkt door oorlog, hongersnood en pest. De door A. Lottin geschreven hoofdstukken, handelend over de moderne tijden, zijn veruit de interessantste van het boek. Belangrijke gegevens over de menselijke activiteiten werden gehaald uit de zestiende-eeuwse fiscale enquêtes: enkele demografische aanduidingen, landbouw- en nijverheidsactiviteiten, de heren en heerlijkheden, de pachters, de armentafel, tienden en belastingen. In een hoofdstuk over het dagelijks leven wordt aandacht besteed aan de schepenen en leenmannen, gilden, het kerkelijk leven, onderwijs, criminaliteit, oorlogen en epidemiën. Dit alles is zeer goed gedocumenteerd en in een aangename stijl voorgesteld, maar het institutionele aspect komt naar onze smaak wat te weinig aan bod. Twee vrij saaie en langdradig geschreven hoofdstukken behandelen resp. de Franse Revolutie en het keizerrijk onder Napoleon en vervolgens de periode 1815-1848, waaruit moet blijken dat het leven in de dorpen gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw weinig of niet veranderd was t.o.v. het Ancien Regime. 1848-1914 is de periode waarin zich de eerste wezenlijke veranderingen voordeden, o.a. door de aanleg van spoorwegen en de ontplooiing van de industrie. Toch hadden de weldadigheidsburelen nog heel wat om de hand en stond de geneeskundige verzorging nog op een zeer laag peil. Het interbellum wordt in dit boek zeer oppervlakkig en haastig geschetst (de Eerste Wereldoorlog werd zelfs niet behandeld), maar de Tweede Wereldoorlog krijgt heel wat aandacht (o.a. de ‘heldendaden’ van de weerstand worden kleurrijk beschreven en een bloedige slachtpartij aangericht door de Duitsers). Vooral na
1958 zouden echt diepgaande veranderingen op touw worden gezet. De grote urbanisatieplannen die werden opgezet ten oosten van Rijsel lagen aan de grondslag van de expansie van de drie gemeenten (o.a. de uitbouw van de universitaire campus), die in 1970 samensmolten (even werd eraan gedacht de nieuwe entiteit Villeneuve en Flandre te noemen). De talrijke problemen die de fusie met zich mee brachten worden op een boeiende manier geschetst.
| |
A. Lottin (sous la direction de), Histoire de Boulogne-sur-Mer. Lille, 1983, 452 p. (Presses Universitaires de Lille).
Des découvertes archéologiques attestent la très haute antiquité de cette ville; mais ce n'est qu'à partir de la période romaine qu'elle fit son entrée définitive dans l'histoire: Boulogne devint un port militaire romain autour duquel une ville se développerait par la suite; on s'y embarquait pour l'Angleterre. La christianisation gagna lentement. A la fin du 5e siècle, des pirates Saxons firent des incursions dans la ville mais au 7e siècle, la puissance anglo-saxonne et le paganisme durent reculer devant les Francs et le christianisme. Sous Charlemagne régnaient la paix et le calme mais la ville ne tarda pas à souffrir des raids normands. L'histoire du 10e siècle, qui vit naître un comté de Boulogne, est des plus troublées; puis progressivement un renouveau économique commença à se dessiner: c'est certainement le cas à partir du 12e siècle. Pourtant ce n'est qu'assez tardivement que la ville reçut une keure urbaine. Aux bourgeois et aux échevins de cette ville portuaire, également assez célèbre comme
| |
| |
lieu de pélerinage, une charte de 1331 émise par Guillaume XII, comte de Boulogne, octroya d'assez larges compétences. La ville eut beaucoup à souffrir de la Guerre de Cent Ans. En 1416, la ville passa sous la domination des Bourguignons et revint à partir de 1477 sous celle de la France; en 1544, Boulogne serait même quelque temps aux mains des Anglais. Au cours du 16e siècle, les troubles religieux auraient des répercussions dans la ville; Boulogne fut promue évêché. Vers la fin du siècle, la ville aurait beaucoup à souffrir de la guerre avec l'Espagne, de la famine et de la peste. Au 17e siècle, la réforme catholique française marqua la ville de son empreinte. Au 18e, Boulogne connut les débuts d'une nouvelle croissance marquée par un puissant essor démographique et par les progrès de l'alphabétisation et de la scolarisation. L'aspect de la ville se modifia lui aussi.
Les années révolutionnaires font l'objet d'un chapitre très vivant: leur bilan requiert une approche des plus nuancées. Sous Napoléon, Boulogne, promue base de départ pour une éventuelle expédition en Angleterre, occuperait l'avant-scène. En 1815, la ville se trouvait à l'avant-veille d'une impressionnante croissance économique, provisoirement freinée toutefois par l'absence d'une infrastructure adéquate. La pêche restait le moteur de l'activité économique; il s'y ajoutait un peu d'exploitation minière, d'industrie sidérurgique et textile et par la suite aussi de cimenterie. Les années 1846-1851 marquèrent une véritable période de crise pour la ville, suivie d'une période de haute conjoncture, caractérisée entre autres par d'importants travaux d'infrastructure portuaire. Différents chapitres traitent ensuite entre autres de la politique sociale et de la vie religieuse à la charnière des 19e et 20e siècles. Il nous paraît assez malheureux d'avoir choisi de rassembler en un seul chapitre tout ce qui concerne les arts plastiques, du Moyen-Age à nos jours (la ville n'a du reste pas grand-chose d'exceptionnel à offrir en la matière).
Pendant la Première Guerre Mondiale, Boulogne joua le rôle de port de guerre; la ville fut la plaque tournante de l'alliance franco-anglaise. Une évolution économique favorable qui se dessinait après cette guerre fut freinée par la crise des années trente. Pendant la Seconde Guerre Mondiale également, la ville portuaire occupée joua un rôle de premier plan. A la reconstruction, c'est naturellement du port qu'on se préoccupa le plus mais ces dernières années, la crise y sévit aussi dans toute son ampleur.
●
Archeologische vondsten wijzen op de zeer oude geschiedenis van deze stad; maar pas vanaf de Romeinse periode deed de plaats haar definitieve intrede in de geschiedenis: Bonen werd een Romeinse legerhaven, waarrond zich later een stad zou ontwikkelen; het was een poort naar Engeland. De christianisatie kwam er langzaam tot stand. Aan het einde van de vijfde eeuw vielen Saksische piraten de stad binnen, maar in de zevende eeuw moesten de Anglo-Saksische macht en het heidendom wijken voor de Franken en het christendom. Onder Karel de Grote heerste er vrede en rust, maar de stad kreeg weldra ook te lijden onder de Noormannen. De geschiedenis van de tiende eeuw, waarin een graafschap Bonen ontstond, is erg verward; geleidelijk tekende zich daarna een economische heropbloei af: dit is zeker het geval vanaf de twaalfde eeuw. Toch kreeg de stad pas vrij laat, in 1203, een stadskeure. Poorters en schepenen van deze havenstad, die ook enige bekendheid had als pelgrimsoord, kregen heel wat bevoegdheden toegekend door een charter van 1331 uitgaande van Willem XII, graaf van Bonen. De stad had erg te lijden
| |
| |
onder de 100-jarige Oorlog. In 1416 kwam de stad onder het beheer van de Bourgondiërs en vanaf 1477 opnieuw onder Frankrijk; in 1544 zou Bonen zelfs voor korte tijd in handen van de Engelsen zijn. Gedurende de zestiende eeuw lieten de godsdiensttwisten zich in de stad voelen; Bonen werd verheven tot bisdom. Aan het einde van de eeuw had de stad erg te lijden onder de oorlog met Spanje, honger en pest. De Franse katholieke reformatie heeft haar stempel gedrukt op de stad in de zeventiende eeuw. In de achttiende eeuw ging Bonen een bloeiperiode tegemoet o.a. gekenmerkt door een forse demografische groei en een vooruitgang op het gebied van alfabetisatie en scolarisatie. Ook het uitzicht van de stad veranderde.
De revolutiejaren worden behandeld in een levendig geschreven hoofdstuk; het resultaat daarvan moet uiterst genuanceerd worden benaderd. Onder Napoleon zou Bonen volop in de belangstelling komen te staan, omdat de stad als uitgangspunt werd gekozen voor een mogelijke expeditie naar Engeland. In 1815 stond de stad aan de vooravond van een belangwekkende economische groei, die echter voorlopig nog belemmerd werd door het ontbreken van een efficiënte infrastructuur. De visserij bleef de motor van de economische activiteit; daarnaast was er ook wat mijnbouw, staalnijverheid en textiel, later o.a. ook nog cementnijverheid. De jaren 1846-1851 waren een zware crisisperiode voor de stad; daarna volgde een periode van hoogconjunctuur, o.a. gekenmerkt door belangrijke infrastructuurwerken aan de haven. Afzonderlijke hoofdstukken behandelen daarna o.a. het maatschappelijk, politiek en godsdienstig leven aan het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw. Het leek ons een wat ongelukkige keuze om alles wat de beeldende kunst aangaat, vanaf de middeleeuwen tot heden, in één enkel hoofdstuk te behandelen (veel uitzonderlijks heeft de stad hier overigens niet te bieden). Gedurende de Eerste Wereldoorlog vervulde Bonen de rol van oorlogshaven en was de stad een draaischijf van de Frans-Engelse alliantie. Een gunstige economische ontwikkeling die zich na de Eerste Wereldoorlog aftekende, werd afgeremd door de crisis van de jaren dertig. Ook gedurende de Tweede Wereldoorlog speelde de bezette havenstad een voorname rol op militair gebied. Bij de heropbouw ging uiteraard de meeste aandacht naar de haven uit, maar de laatste jaren woedt ook hier de crisis in alle hevigheid.
| |
L. Marty, Chanter pour survivre. Culture ouvrière, travail et technique dans le textile Roubaix, 1850-1914. Roubaix, 1982, 293 p. (Atelier ethnohistoire et culture ouvrière. Fédération Léo Lagrange).
Dans cet ouvrage, l'auteur nous introduit au coeur même du monde des ouvriers textiles roubaisiens. Son étude repose sur les sources classiques et sur des interviews mais il a recueilli en outre le texte de 400 chansons qui se révèlent constituer une source inappréciable d'information. En quelques décennies, Roubaix passa du stade de village à celui de centre textile de première importance. La période étudiée (1850-1914) vit la première révolution industrielle, laquelle aurait de profondes répercussions: le travail à la main disparut; la ville fut littéralement submergée d'immigrants (surtout belges); les relations au sein de la famille furent bouleversées et des valeurs religieuses séculaires mises en question. En dépit du précoce enracinement du socialisme à Roubaix, les ouvriers supportaient leur sort avec une certaine résignation. Comment pouvaient-ils alors survivre dans ces circonstances quasiment
| |
| |
insupportables? Ils cherchèrent une soupape de sûreté qui leur permît d'oublier quelque peu et d'être eux-mêmes. Pour en arriver à cette conclusion, l'auteur s'appuie essentiellement sur les chansons: il a effectué une enquête sur les lieux où l'on chantait (cafés, associations, carnaval); sur les chanteurs et le contenu de leurs chansons et le rayonnement culturel de cellesci. En appendice, l'auteur nous donne entre autres un aperçu de sa méthode de recherche.
●
De auteur heeft ons met dit boek op een indringende wijze binnengeleid in de wereld van de textielarbeid te Roubaix. Zijn studie steunt op klassiek bronnenmateriaal en interviews, maar daarnaast tekende hij ook de tekst op van 400 liederen, die een onschatbare bron van informatie bleken te bevatten. Roubaix groeide in enkele decennia uit van een dorp tot een erg belangrijk textielcentrum. Tijdens de hier behandelde periode (1850-1914) had de eerste industriële revolutie plaats die ingrijpende gevolgen zou hebben: de handenarbeid verdween; de stad werd letterlijk overspoeld door (vooral Belgische) immigranten; de gezinsverhoudingen veranderden en seculiere religieuze waarden werden ter discussie gesteld. Hoewel het socialisme in Roubaix vroeg wortel schoot, droegen de arbeiders hun lot toch met een zekere gelatenheid. Hoe konden ze dan overleven in deze bijna ondraaglijke omstandigheden? Er werd gezocht naar een uitlaatklep, waar men even kon vergeten en zichzelf kon zijn. Om dit te kunnen achterhalen baseerde de auteur zich voornamelijk op de liederen: er werd een onderzoek ingesteld naar de plaatsen waar werd gezongen (herbergen, verenigingen, karnaval); naar de zangers en de inhoud van hun liederen en naar de culturele uitstraling ervan. In de bijlage geeft de auteur o.a. een overzicht van zijn onderzoeksmethode.
| |
B. Menager, La vie politique dans le département du Nord de 1851 à 1877. Lille, 1983, 3 vol. (Atelier national reproduction des thèses).
L'ouvrage que nous présentons ici est une étude exceptionnellement brillante, un modèle d'histoire politique qui restera un ouvrage de référence pour tous ceux qui s'intéressent au département du Nord au cours du 19e siècle. Comme une analyse d'un contenu si riche nous mènerait trop loin, nous nous contenterons de présenter les conclusions formulées par l'auteur:
1. La vie politique du département du Nord était intense; il s'agissait d'une zone-frontière très tardivement jointe à la France, d'où une certaine méfiance vis-à-vis de l'autorité centrale et une réelle ouverture aux influences extérieures. Les intérêts économiques et sociaux en jeu contribuèrent aussi à la passion avec laquelle on y suivait la vie politique. Cette passion ne conduisit cependant jamais à de vraies irrégularités. Sans aucun doute, la presse contribuait elle aussi à l'intense intérêt porté à la politique.
2. L'impact du bonapartisme sur le département du Nord fut très différent, bien qu'il pût indubitablement compter sur un électorat considérable; Napoléon III jouit ici d'une grande popularité. Après 1870, l'écroulement du régime fut toutefois plus complet ici qu'ailleurs. Le soutien apporté au régime découlait de son ardeur à défendre les intérêts économiques, fondement de la prospérité, de l'ordre et de la paix sociale. Pourtant le bonapartisme n'a jamais vraiment poussé de racines profondes: les élites sociales se mettaient sur la défensive dès qu'elles estimaient leurs intérêts menacés et la grande
| |
| |
masse pouvait prendre ombrage d'un certain nombre de retombées du régime, comme la forte centralisation administrative.
3. Les radicaux (républicains, légitimistes) ne jouaient qu'un rôle marginal; dans le domaine politique, le département du Nord préférait toujours le juste milieu.
4. Dans la partie flamande du département, les grands propriétaires terriens exerçaient une grande influence sur les électeurs, mais ce phénomène existait aussi ailleurs (voir par exemple les pressions exercées par la ‘Compagnie d'Anzin’). Le facteur religieux jouait lui aussi un rôle non négligeable.
5. Au cours de cette période, l'influence sociale des notables continuait à être prépondérante; les mandats politiques passaient le plus souvent du père au fils ou demeuraient au sein d'une même famille.
Une étude que nous recommandons chaudement, basée sur une bibliographie impressionnante et illustrée de tableaux et de cartes clairs et suggestifs.
●
Het hier voorgestelde werk is een ongemeen schitterende studie, een schoolvoorbeeld van politieke geschiedenis, dat een standaardwerk zal blijven voor al wie zich interesseert voor het Noorderdepartement in de negentiende eeuw. Aangezien een analyse van de rijke inhoud ons hier al te ver zou brengen, beperken we ons tot een voorstelling van de besluiten die door de auteur werden geformuleerd:
1. Het politieke leven in het Noorderdepartement was intens; het was een grensgebied, dat pas vrij laat bij Frankrijk werd aangehecht: vandaar een zeker wantrouwen tegenover het centrale gezag en een open staan voor invloeden van buiten uit. De economische en sociale belangen die op het spel stonden, droegen ook bij tot de passie waarmee het politieke leven werd gevolgd. Deze passie gaf echter nooit aanleiding tot echte ongeregeldheden. Ook de pers droeg ongetwijfeld bij tot een intense politieke belangstelling.
2. De invloed van het bonapartisme in het Noorderdepartement was erg verscheiden, hoewel het zonder twijfel op heel wat kiezers kon rekenen; Napoleon III genoot hier een grote populariteit. Na 1870 was de ineenstorting van het regime hier echter vollediger dan elders. De steun die het regime genoot, kwam voort uit de inzet waarmee de economische belangen werden verdedigd en die resulteerde in welvaart, orde en sociale rust. Toch heeft het bonapartisme nooit echt diep wortel geschoten: sociale elites kwamen in het verweer, zodra ze hun belangen bedreigd achtten en een brede massa kon aanstoot nemen aan een aantal uitwassen van het regime, zoals de sterke administratieve centralisatie.
3. Radicalen (republikeinen, legitimisten) speelden slechts een marginale rol; op politiek gebied gaf het Noorderdepartement er steeds de voorkeur aan een gulden middenweg te bewandelen.
4. In het Vlaams gedeelte van het departement oefenden grootgrondbezitters een grote invloed uit op de kiezers, maar dit gebeurde ook elders (bijv. de druk uitgeoefend door de ‘Compagnie d'Anzin’). Ook de religieuze factor speelde een niet te onderschatten rol.
5. De sociale invloed van de notabelen had tijdens deze periode nog de overhand; politieke mandaten gingen veelal over van vader op zoon of bleven binnen eenzelfde familie.
Een studie die we warm aanbevelen, gebaseerd op een indrukwekkende bibliografie, en geïllustreerd met overzichtelijke tabellen en kaarten.
| |
| |
| |
H. Platelle (sous la direction de), Histoire de Valenciennes. Lille, 1982, 332 p. (Presses Universitaires de Lille).
Le nom de la ville apparaît pour la première fois dans un document de 693; son histoire remonte cependant plus haut, bien qu'on dispose de peu de données certaines à ce sujet. Il est établi toutefois que Valenciennes était à l'époque mérovingienne le centre d'un domaine royal (peut-être d'origine romaine). La localité connut un premier essor sous les Carolingiens mais eut à souffrir ensuite des invasions normandes. Fin 10e début 11e, l'Empire Allemand éleva face à la France et à la Flandre un système de défense dont Valenciennes serait l'un des points d'appui. On ne sait toutefois pas grand-chose de ce ‘comté’ de Valenciennes. Au début du 11e siècle l'expansion économique se conjugua avec l'accession de la localité au rang de ville; en 1114, Valenciennes se vit octroyer une charte communale (keure). Au cours de la période 1120-1225, la ville prit sa taille adulte; le comte de Hainaut y restait représenté par un châtelain et la population croissait fortement. Au début du 13e siècle, une florissante industrie drapière s'y déploie; la ville est aussi très étroitement impliquée dans l'épisode du ‘faux Baudouin’. Vers la fin du Moyen-Age, Valenciennes était la ville la plus riche et la plus peuplée du Hainaut. La puissance des échevins était assez grande, bien qu'il existât des enclaves juridiques considérables; les privilèges devaient sans cesse faire l'objet de nouvelles luttes. La prospérité économique que connaissait Valenciennes à la fin du Moyen-Age tenait à sa situation géographique à l'endroit où l'Escaut
devenait navigable. Valenciennes était une ville hanséatique essentiellement tournée vers l'industrie textile. Au 16e siècle, le sort de Valenciennes et du Hainaut était lié à celui de l'Espagne. La ville ne tarda pas à sympathiser avec le luthéranisme et le calvinisme, ce qui entraîna des troubles et un déclin économique et démographique. Le gouvernement des archiducs procura un certain calme à la ville. Le catholicisme connut un certain renouveau qui se manifesta entre autres dans le domaine de l'enseignement. Mais la ville subit encore bien des vicissitudes au 17e siècle. La guerre avec l'Espagne entraîna l'annexion à la France en 1677; la ville jouissait aussi d'une certaine célébrité du fait de sa mulquinerie et de sa dentelle. Mais la croissance démographique de Valenciennes stagnait; à la fin du 18e siècle, la ville traversa une période de crise grave. Au 18e siècle, une pléiade d'artistes connus exerçaient leur activité dans la ville (entre autres Watteau). Une oligarchie urbaine continuait à y posséder de grandes richesses et le pouvoir politique.
Après un aperçu sur la Révolution et l'Empire, l'ouvrage traite de la période 1815-1914 pendant laquelle Valenciennes offrait l'image d'une ville paisible, sise dans une région en expansion économique continue. Les premiers signes d'un essor économique se manifestèrent au cours de la période 1825-1845, mais celui-ci ne tarderait pas à gagner en ampleur (entre autres, industries sucrière et sidérurgique). A la fin du 19e siècle, on démantela les fortifications de la ville, qui était devenue un bastion socialiste. Valenciennes subit une dure occupation allemande pendant la Première Guerre Mondiale. L'occupation de 1940-1945 fut toute différente. La résistance était alors en grande partie aux mains des communistes qui en feraient un atout politique après la guerre. Depuis 1947, ce sont toutefois les Gaullistes qui détiennent le pouvoir. L'aspect de la ville a fondamentalement changé au cours des trente dernières années; elle a connu des bouleversements économiques profonds; dans un passé tout récent, la ville se dépeuplait. Le sort de Valenciennes est plus que jamais lié à celui de sa région.
| |
| |
De naam van de stad komt het eerst voor in een document van 693; haar geschiedenis gaat echter verder terug, hoewel daarover weinig met zekerheid bekend is. Wel staat vast dat Valencijn onder de Merovingers het centrum was van een koninklijk dominium (wellicht van Romeinse oorsprong). De plaats kende een eerste bloeiperiode onder de Carolingers, maar leed daarna onder de invloed van de Noormannen. Aan het einde van de tiende begin van de elfde eeuw werd vanuit het Duitse Rijk een verdedigingssysteem opgezet tegen Frankrijk en Vlaanderen, waar Valencijn een van de steunpunten van zou worden. Over dit ‘graafschap’ Valencijn is echter erg weinig bekend. In het begin van de elfde eeuw ging een economische ontplooiing gepaard met de ontwikkeling van de plaats tot stad; in 1114 kreeg Valencijn een gemeentelijke keure. In de periode 1120-1225 groeide de stad tot volwassenheid; de graaf van Henegouwen bleef er vertegenwoordigd door een burggraaf en de bevolking groeide sterk aan. Begin dertiende eeuw is er een bloeiende lakenindustrie; de stad is dan ook nauw betrokken bij de geschiedenis van de ‘valse Boudewijn’. Aan het einde van de middeleeuwen was Valencijn de rijkste en meest bevolkte stad van Henegouwen. De macht van de schepenen was vrij groot, hoewel er aanzienlijke juridische enclaves waren; de privileges moesten ook herhaaldelijk opnieuw worden bevochten. De economische welvaart die Valencijn aan het einde van de middeleeuwen kende, was te danken aan haar geografische ligging: waar de Schelde bevaarbaar werd. Valencijn was een hanzestad, waar de textielindustrie de voornaamste activiteit was. In de zestiende eeuw was het lot van Valencijn en Henegouwen verbonden aan dat van Spanje. Zeer snel kwam de stad in de ban van lutheranisme en calvinisme, wat aanleiding gaf tot problemen en een economische en demografische achteruitgang. Met de regeerperiode van de aartshertogen kwam een zekere rust in de stad. Er vond een
katholieke heropleving plaats, wat zich o.a. manifesteerde op onderwijsgebied. Toch kende de stad in de zeventiende eeuw nog heel wat tegenspoed; oorlog met Spanje leidde tot aanhechting bij Frankrijk in 1677. De steenkoolindustrie zou geleidelijk tot bloei komen; de stad genoot ook een zekere bekendheid voor haar produktie van fijn lijnwaad en kant. Toch stagneerde de demografische groei van Valencijn; aan het einde van de achttiende eeuw maakte de stad een zware crisisperiode door. In de achttiende eeuw was een pleiade van bekende kunstenaars werkzaam in de stad (o.a. Watteau). Een stedelijke oligarchie bezat er verder een grote rijkdom en politieke macht.
Na een overzicht van Revolutie en keizerrijk wordt de periode 1815-1914 behandeld, waarin Valencijn het beeld vertoonde van een vreedzame stad, gelegen in een regio die een bestendige economische expansie kende. De eerste tekenen van een economische groei manifesteerden zich in de periode 1825-1845, maar pas daarna zou die groei zich fors doorzetten (o.a. suikernijverheid, staalindustrie). Aan het einde van de negentiende eeuw werden de vestingen doorbroken van de stad, die een socialistisch bolwerk was geworden. Valencijn kende een harde Duitse bezetting gedurende de Eerste Wereldoorlog. De bezetting in 1940-1945 verliep anders. De weerstand was toen grotendeels in handen van de communisten, die daaruit na de oorlog politieke munt zouden slaan. Vanaf 1947 echter zijn de Gaullisten aan de macht. Het uitzicht van de stad veranderde grondig gedurende de laatste dertig jaar; fundamentele economische wijzigingen deden zich voor en in het meest recente verleden ontvolkte de stad. Het lot van Valencijn is meer dan ooit gebonden aan dat van zijn regio.
| |
| |
| |
P.J. Thumerelle, La population de la région Nord-Pas-de-Calais. Lille, 1982, 4 volumes. (Atelier national de reproduction des thèses).
Cet ouvrage est la publication de la thèse de doctorat du géographe lillois P.J. Thumerelle. La donnée de départ de cette étude était la constatation que la région - si l'on excepte Paris - a la plus forte densité de population du pays. Il faut expliquer historiquement cette exceptionnelle densité. D'où l'aspect fortement historico-démographique de la première partie de l'ouvrage: l'auteur s'y intéresse aux périodes d'expansion et de stagnation au cours de l'Ancien Régime, à l'explosion démographique provoquée par la révolution industrielle du 19e siècle et enfin aux plus récentes évolutions en matière de démographie. La seconde partie de l'ouvrage décrit à fond et par zones les différences de densité démographique. Malheureusement il se fourvoie dans sa description de la Flandre intérieure, plus précisément quand il évoque le handicap culturel et linguistique de ce secteur. La seconde partie esquisse aussi les tendances générales en matière de densité de population au cours de ces dernières décennies. Une dernière partie traite à fond des migrations et étudie les aspects socio-économiques et socio-culturels de façon à pouvoir expliquer les différences de structure de la population en ce qui concerne l'âge et le comportement.
●
Dit werk is de uitgave van het doctoraal proefschrift van de Rijselse geograaf P.J. Thumerelle. Een basisgegeven voor de studie was de vaststelling dat de regio, Parijs buiten beschouwing gelaten, de grootste bevolkingsdichtheid van het land heeft. Deze grote bevolkingsdichtheid moet historisch worden verklaard. Vandaar dat het eerste deel van het werk een sterke historischdemografische inslag heeft: er wordt aandacht besteed aan de periodes van bloei en stagnatie gedurende het ancien regime, de demografische explosie teweeggebracht door de industriële revolutie in de negentiende eeuw en tenslotte de meest recente ontwikkelingen op demografisch gebied. In het tweede deel van de studie worden de verschillen in bevolkingsdichtheid per streek uitvoerig beschreven. Jammer genoeg vergaloppeert de auteur zich bij de beschrijving van Binnen-Vlaanderen, vooral wanneer hij het heeft over de culturele en taalkundige handicap van het gebied. Verder worden in het tweede deel nog de algemene tendensen geschetst van de bevolkingsdichtheid gedurende de laatste decennia. In een laatste deel wordt uitvoerig ingegaan op migraties en worden socio-economische en socio-culturele aspecten bestudeerd teneinde de structuurverschillen van de bevolking qua leeftijd en gedrag te kunnen uitleggen.
| |
Tourcoing et le Pays de Ferrain. Revue historique publiée par le service des archives de la ville de Tourcoing, no 1, 1983.
Tourcoing connaît aujourd'hui une remarquable activité historico-culturelle. La ville ne s'est pas contentée d'organiser en 1983 un colloque international sur l'histoire du textile; les archives municipales ont aussi assuré la première livraison d'une nouvelle revue: Tourcoing et le Pays de Ferrain. Le contenu du premier numéro est d'ores et déjà très prometteur. Nous y trouvons d'intéressantes communications sur des fouilles archéologiques réalisées en 1982; la fréquentation des cafés à Tourcoing aux 18e et 19e siècles; les écoles et la
| |
| |
scolarisation au cours de la période 1779-1802; la garde civile en 1789; les industriels sous la Restauration; les bataillons scolaires au cours de la période 1883-1890 et enfin un article sur Quesnoy-sur-Deûle à la veille de la Première Guerre Mondiale. Une chronique des diverses activités dans les domaines culturel et historique clôt cette livraison soignée.
●
In Tourcoing wordt heden ten dage een merkwaardige cultuur-historische activiteit aan de dag gelegd. Niet alleen organiseerde de stad in de loop van 1983 een internationaal colloquium over de geschiedenis van de textiel; het stadsarchief verzorgde ook de eerste aflevering van een nieuw tijdschrift: Tourcoing et le Pays de Ferrain. De inhoud van het eerste nummer is veelbelovend. We vinden er interessante bijdragen over archeologische opgravingen verricht in 1982; het herbergbezoek te Tourcoing, achttiende-negentiende eeuw; scholen en scolarisatie in de periode 1779-1802; de burgerwacht in 1789; de industriëlen ten tijde van de Restauratie; schoolbataljons in de periode 1883-1890 en tenslotte een artikel over Quesnoy-sur-Deûle aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Een kroniek van de diverse activiteiten op cultuur-historisch gebied sluit deze verzorgde eerste aflevering af.
| |
Zannekin, jaarboek 5, 1983; Vereniging/Stichting Zannekin, Ieper/Soest.
De vereniging/stichting Zannekin publiceerde andermaal een verzorgd uitgegeven jaarboek. Zonder afbreuk te willen doen aan de andere artikelen lazen we met het oog op deze kroniek met bijzondere aandacht de bijdragen i.v.m. Frans-Vlaanderen. W. Corsmit schreef een stuk over een in 1952 ondernomen reis naar Brachay, een klein dorp in het departement van de Haute Marne, waar J.-M. Gantois een tijdlang als balling verbleef ná de Tweede Wereldoorlog, C. Moeyaert schreef een artikel over de oudnederlandse letterkunde en L. Camerlynck over Maxence van der Meersch. Verder vermelden we nog de uitgave van twee referaten gehouden op het colloquium van het Institut Culturel Nordique, op 18 april 1982, en de jaarlijkse Kroniek der Franse Nederlanden. Het zou een boeiende onderneming zijn een aantal bijdragen uit dit jaarboek te vergelijken met de Lion de Flandre uit de jaren dertig: inhoud, stijl en toon zijn o.i. grotendeels gelijk; Gantois, de vereerde leermeester, is voortdurend op de achtergrond aanwezig. Wie zich daarmee kan verzoenen zal in dit jaarboek beslist aangename literatuur vinden.
●
L'association/fondation Zannekin vient d'assurer une fois encore la publication soignée de ses annales. Sans vouloir faire tort aux autres articles, fidèle à l'optique de cette chronique, nous avons accordé une attention toute spéciale aux articles concernant la Flandre française. W. Corsmit a écrit un article sur un voyage entrepris en 1952 vers Brachay, petit village du département de Haute-Marne où J.-M. Gantois résida pendant son interdiction de séjour après la Seconde Guerre Mondiale. C. Moeyaert consacre une étude à la littérature néerlandaise ancienne et L. Camerlynck à Maxence van der Meersch. Signalons encore la publication de deux conférences prononcées au colloque de l'Institut Culturel Nordique, le 18 avril 1982, et l'annuelle Chronique des Pays-Bas Français. Ce serait une passionnante entreprise de comparer un certain nombre d'articles de ces annales avec le Lion des Flandres des années
| |
| |
trente: contenu, style et ton sont à notre avis en grande partie parallèles; Gantois, le vénéré maître à penser, est continuellement présent à l'arrière-plan. Qui peut s'en accommoder trouvera certainement dans ces annales une plaisante lecture.
We maken er de lezer nogmaals op attent dat volledigheid in deze bibliografie niet kon worden bereikt en zelfs niet werd nagestreefd. Graag verwijzen we in dit verband naar een in het eerste Jaarboek verschenen lijst (p. 244-245) van periodieken die regelmatig en in de breedste zin informeren over de Franse Nederlanden.
●
Rappelons au lecteur que cette bibliographie ne peut ni même ne veut être exhaustive. A ce propos, nous renvoyons volontiers à la liste des périodiques qui fournissent régulièrement une large information sur les Pays-Bas français, liste publiée dans la première livraison des Annales (p. 244-245).
(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut.)
|
|
Auteursrechtelijk beschermd