| |
| |
| |
De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk: Vlaamse hoekjes van Tisje Tasje door J. Lemire en C. Looten (‘Cri des Flandres’: 1910-1922)
Lexicon ● 9
C. Moeyaert
inspecteur Nederlands
Ieper (B)
| |
De Vlaamse hoekjes van Tisje Tasje.
In Cri des Flandres, een Hazebroekse krant, verscheen er bijna in elk nummer een Vlaams rubriekje, getekend door Tisje of Tisje Tasje. Van die krant bevindt zich een vrij groot aantal exemplaren in het Departementaal Archief van Rijsel. Van de beschikbare nummers heb ik het grootste aantal kunnen kopiëren, nl. jg, 1910 en 1911, jg. 1914 (tot 12 juli), jg. 1919 (vanaf 8 juli), jg. 1921 en 1922. Wegens tijdgebrek is dat niet gebeurd met jg. 1923 en de 5 afleveringen van 1925 die ook beschikbaar waren.Ga naar eindnoot(1)
| |
Is Lemire de auteur van die Vlaamse boekjes?
Al onmiddellijk na Lemires dood schrijft C. Looten over hem: ‘Orateur et écrivain distingué il s'exprimait aisément par la plume aussi bien que par la parole dans notre langue maternelle. Parmi les chroniques humoristiques du Cri des Flandres, il y en a un grand nombre entièrement composés de sa main: il trouvait d'instinct le proverbe savoureux, le vocable pittoresque du parler populaires (sic)’.Ga naar eindnoot(2) Volgens Looten zijn dus bijna alle stukjes gedeeltelijk van zijn hand. Verschillende zijn helemaal door hem opgesteld. Ook veronderstelt dat, dat Looten hoogstens sommige teksten voorgesteld, verbeterd of aangevuld heeft. Maar uit een kritisch onderzoek naar de taal zelf kunnen we zelfs nagaan welke hoekjes helemaal en uitsluitend door J. Lemire gemaakt werden. Vooral de spelling is onhandig: Lemire weet niet waar het weglatingsteken moet staan (Looten weet dat blijkbaar wel), hij geeft de sjklank door ‘ch’ weer en het voorvoegsel ver- wordt vaak ‘voor-’, bijv. ‘voortellinche’ (vertellinkje), ‘rechche’ (rechtse, als rech(t)sje uitgesproken) enz., iets wat Looten zeker nooit gedaan zou hebben.Ga naar eindnoot(3) Een duidelijk voorbeeld van uitspraakspelling is ‘danck’ waarmee ‘dat ik’ weergegeven wordt (net zoals de Frans-Vlaming het uitspreekt). Andere hoekjes zijn vrij keurig geschreven, soms vermengd met Algemeen Nederlands. Daar zal Looten de hand in gehad hebben.
Het gangbare bezwaar is: kende Lemire voldoende zijn moedertaal? Ja. We hebben hiervoor al het aangehaalde getuigenis van C. Looten. G. Gezelle noteert in Frans-Vlaanderen de mening dat ‘Lemire zoo vrij kunde preken in
| |
| |
Jules Lemire (1853-1928).
| |
| |
Uittreksel uit een brief (18 juni 1892) van Jules Lemire aan Guido Gezelle. We danken Dirk Beirens die ons de fotokopie bezorgde (uit het Gezellemuseum, Brugge). Hier volgt de tekst:
‘Ik scrijve de worden en de schelderien (= tekeningen) gelijk dat zij zijn op den post boven de huisdeur: ...
En hier is den uitleg die mij gegeven wierdt door den boer:
Wie kan de aerde passen
als die de bloeme doet wassen’
Het huis met de vermelde bovendrempel in Boeschepe is verdwenen.
't vlämschgje’. Ga naar eindnoot(4) Toen de Arme Klaren van Ieper op hun vlucht in 1914 in Hazebroek aankwamen, werden ze in het Vlaams gerustgesteld door Lemire zelf. Ga naar eindnoot(5) Zijn verkiezingspropaganda in die taal (er zijn nog getuigen in leven) neemt overigens elke twijfel hierover weg. Lemire zou pas op z'n 23e jaar Vlaams geleerd hebben. Ga naar eindnoot(6) Hij werd door z'n tantes in het Frans opgevoed, maar zal heel zeker geregeld bij z'n moeder op bezoek geweest zijn en Vlaams gehoord hebben op de boerderij. Ongetwijfeld heeft hij van zijn medescholieren in Noord-Berkijn Vlaams leren spreken op weg naar school, zoals J. Tillie in Steenvoorde, die eveneens thuis in 't Frans opgevoed, uitsluitend op straat zijn Vlaams geleerd heeft. Op zijn 23e heeft hij dan pas Vlaams leren lezen en schrijven. Had hij het niet vroeger leren spreken, dan zou hij het nooit zonder accent hebben kunnen spreken en evenmin al die schilderachtige woorden en wendingen gekend hebben.
| |
J. Lemire (1853-1928).
Op 23 april 1853 (het jaar van de oprichting van het Vlaamsch Komiteit van Frankrijk) werd Jules Lemire in Noord-Berkijn geboren: een tweetalig dorp. Z'n moeder sprak Vlaams, maar hij werd bij zijn tantes in het Frans opgevoed. Hij leerde Vlaams op straat en op de boerderij. Hij werd priester gewijd in 1878 en werd leraar van de retorica aan het Klein-Seminarie in
| |
| |
Tisje Tasje in Cri des Flandres, 5 mei 1910.
| |
| |
Hazebroek. Hij gaf in 1891 zijn belangrijkste boek uit: L'Abbé Dehaene et la Flandre, dat ontzettend rijk is aan Vlaamse gegevens, geschreven in een Vlaamse geest die hij kennelijk volkomen beaamt. In 1893 wordt hij republikeins en democratisch volksvertegenwoordiger, strijdend tegen de centralisatie en voor ware vrijheid. Later (1896) richtte hij het Werk van de Volkstuinen op (Hoven voor Werklieden, in Frans-Vlaanderen) dat overal navolging vond. Op z'n minst drie keer pleitte hij in het parlement voor Vlaams onderwijs in Frans-Vlaanderen (1902, 1910, 1921). Als regionalist publiceerde hij een boeiende maar achterhaalde studie over de Zuidvlaamse boerderijen. L'Habitat dans la Flandre française (1892). Er staan heel wat typische Vlaamse termen in. Ondanks zijn met echte Vlaamsgezindheid vermengd Frans nationalisme had hij nogal wat contacten met Vlamingen van ‘over de schreve’, o.m. met G. Gezelle vanaf 1892 (hij las Biekorf en Rond den Heerd), en met Priester Daens. Hij gaf aan G. Gezelle het idee om een duikalmanak uit te geven. Hij werd burgemeester van Hazebroek in 1914, ofschoon hij kort te voren door zijn bisschop gesuspendeerd was, maar voor korte tijd. Hij stierf als burgemeester en volksvertegenwoordiger in 1928 (7 maart) en kreeg het jaar daarop een monument met (symbolisch genoeg op de achterkant) een Nederlands opschrift. J.E. Vanden Driessche mocht terecht over hem schrijven: ‘Tout ce qui fut grand dans la vie de l'Abbé Lemire fut flamand’.Ga naar eindnoot(7)
| |
Inhoud van de Vlaamse hoekjes van Tisje Tasje.
We lazen die hoekjes allereerst om de taal, maar we kregen meteen heel wat wetenswaardigheden erbij, o.m. over volksgebruiken (oogst- en Sinterklaasfeesten, hoppepluk en paaseieren, schietwedstrijden aan de vogelmast, het notenfeest in Hazebroek), bekende en onbekende Vlaamse volksliederen, volksverzen, spreekwoorden, zegswijzen, bedevaarten, kapellen, plaatselijke geschiedenis (bijv. van Wormhout, Yolande van de Walle), rederijkerskamers van Hazebroek en Eke en hun dichters (o.m. Van Rechem), Vlaamse opschriften op kapellen of graven enz. Belangrijk zijn vooral de hoekjes gewijd aan de verdediging van de moedertaal (4 sept. 1910; 6 aug. 1911; 9 jan. 1921; 8 jan., 18 jan., 22 jan. en 29 jan. 1922); wat de sociaal-politieke inhoud betreft verwijs ik naar het boek over C. Looten.Ga naar eindnoot(8)
| |
Taal.
Zolang Lemire alles alleen schrijft, krijgen we van hem niet alleen een erg typisch Zuidvlaams (zie de opmerkingen), maar vaak ook een tot nog toe onbekende fonetische weergave, die we zelfs in Tisje Tasjes almanakken niet terugvinden. Dank zij de vele toponiemen (en herbergnamen), plezierige eigennamen, spreekwoorden en zegswijzen is de taal merkwaardig Zuidvlaams-volks en streekgebonden. Let ook op de talrijke Middelnederlandse woorden in zijn Zuidvlaams.
| |
| |
Opm.: Nogal wat nauwkeurige gegevens heb ik opgediept uit: j.r. en g. remy, L'Abbé Lemire, Parijs (1929). Hierin lezen we dat over hem gezegd werd: ‘Il eût été plus grand Français, s'il avait été moins Flamand...’ (p. Il).
| |
Lexicon
Afkortingen:
De datums (bijv. 1-1-22) zijn die van de Cri des Flandres waarin het Vlaamse hoekje verschenen is.
DB: Westvlaamsch Idioticon van De Bo. |
Gal.: Gallicisme. |
Gijv.: Berthe Ghysel, Gijvelde. |
Haz.: Mevrouw R. Desmet, Hazebroek. |
Lo: zo'n hoekje is waarschijnlijk van de hand van C. Looten. |
Loq.: Loquela van Guido Gezelle. |
Mnl.: Middelnederlands (Verdam). |
Ocht.: Honoré Blondé van Ochtezele. |
Rubr.: ofwel pastoor Cattoor, ofwel koster François van Rubroek. |
spr.: spreek uit. |
uitspraaksp.: uitspraakspelling. |
westel. Wvl.: westelijk Westvlaams (Ieper, Veurne, Frans-Vlaanderen). |
Wvl.: Westvlaams. |
Win.: Mevrouw Fermaut, Winnezele. |
Zerm.: Mevrouw Elizabet Rousseau, Zermezele. |
Zvl.: Zuidvlaams (streektaal van Frans-Vlaanderen). |
| |
Opmerkingen: Zuidvlaamse taaleigenaardigheden.
Opm. 1: | er is geen inversie zoals in het ABN, Wvl. enz. |
Opm. 2: | de niet-ww rest staat in de uitloop (geen ABN). |
Opm. 3: | weglaten van het voorvoegsel ge- bij vd. |
Opm. 4: | hypercorrecte vorm: (bijv. reenen i.p.v. reenn). |
Opm. 5: | vooropzetten van vd of scheidbaar voorvoegsel in de werkwoordelijke eindgroep (zoals in het ABN). |
Opm. 6: | vd op -en (in tegenstelling met Wvl. of ABN). |
Opm. 7: | meervoud van zn op -s. |
Opm. 8: | de regel van de klankverkorting (zie DB) wordt ook in de spelling weergegeven. |
| |
A
- | aaster: meerles, aasters, zyn op voet en op vlug, 3-7-10; ‘ekster’, Zvl. |
- | achtergat: Nick van Scheukes is in t'achtergat / met eenen tap in zyn g.. / en hy zal geen wafers niet meer bakken, 21-8-10; ‘achter zijn’ (oogstlied), DB. |
- | achter musieke: dezen (een ezel) begunt... d'achter musieke te doen hooren, 4-9-21; ‘geluid achteraan’. |
- | achterhalen: om de merrie te achterhalen, 3-4-11, ‘inhalen’, Zvl. |
- | achternaers: wy zullen achternaers gehoorzamen, 26-2-11; ‘achteraf’, DB. |
- | aelder: aelder den bolder / liep over den zolder / met zynen bek vol menschenvleesch, 18-9-21; een klanknabootsing van klomp (raadsel); in het Wvl. meestal ‘holder de bolder...’. |
| |
| |
- | aenbiddag: T'was aenbiddag lastmael in de parochie van Steenbêke, 15-2-14; ‘biddag’, Zvl. |
- | aerbeiden: eenen tyd van klapen (sic) en eenen tyd van aerbeiden, 14-8-10; Zvl., uitspraaksp. (ook Wvl.) |
- | aerdebael: T'zyn veel coleuren op den aerdebael, 9-4-11; ‘aardbol’, Zvl. uitspraaksp. |
- | afheurken: om dat af te heurken, 7-9-11; ‘beluisteren’, DB schrijft afhurken. |
- | aflezer: de schapwachter, die eenen vermaerden aflezer van Sinte-Marie-Cappel was..., 9-4-22; ‘gezondbidder’, Zvl. en Wvl. |
- | agterwaers: onze vriendin Babbe, agterwaers de kokenne van 't vagevier genaemn, 24-7-21; ‘achter de rug’, Zvl. |
- | al: K' zyn gerust op al, 3-9-11; ‘alles’, Opm. 2. |
- | als: den lachenden uitkomen, schoonder als den sommer, 16-4-11; Frans-Vlamingen gebruiken gewoonlijk ‘als’ na comparatief. |
- | alshaeghe: langs d'alshaegen, 18-9-10; ‘elshaag’, uitspraaksp. |
- | al t'eene gaer: al t'eene gaer den muyl sprinkt op eene zyde, 13-3-21; ‘plotseling’, alg. Zvl., Lo, Opm. 1. |
- | al t'eenemael: al t'eenemael de deur vliegt open, 29-5-10; ‘opeens’, Zvl., Opm. 1. |
- | ander mensch: bitten in een andermensches vel en kwets niet, 21-7-10; ‘andermans’, niet in DB. |
- | Appelghem: Tusschen Haezebrouck en Appelghem, 29-5-21; ‘Ebblingem’, uitspraaksp. (komt ook voor in eigennamen). |
- | Arie: in de poorten van Arie en te Mereghem, 31-7-10; Ariën (Aires s/l Lys), uitspraaksp. |
- | Arnike: Tisje keerde weer van Arnike, 8-5-10; soms ook ‘Arnijke’ gespeld, betere spelling als Arneke! |
- | arvoir: En arvoir Mynheer, 5-9-10, ‘tot ziens’, Gal. |
| |
B
- | baeibeuse: Tisje halde zyn brieftche uit zyn baeibeuse, 31-7-10; ‘truizak’; Zvl., Gijv. |
- | baere: een geheel baere van een half elle lang (kruidkoek) voor een sou, 13-8-11; ‘een balkvormig stuk ontbijtkoek’. |
- | barren: k'zoen geern een barren huys bekomen, 26-10-19; ‘houten’ (van bard = bord), Zvl., Zerm. |
- | bedriegt-den-boer: (die) zyne bigt sprekt openlyk om van-bedriegt-den-boer te maeken, 11-12-10; ‘misleiden’, ‘bedriegen’, Zvl. zegswijze. |
- | been: heeft... een peerd zyn been gebroken? 29-5-10; ‘benen’, ‘poten’. |
- | beentje-goed-vriend: de danse began op nieuw, en al speelde beentje-goed-vriend met grooten yver, 23-7-11; ‘flink dansen’, Lo. |
- | behelpen: gy zyt bedankt van ons werk alzoo behelpt te hebben, 31-7-10; ‘vooruithelpen’? |
- | beien: de groote katten zy hebben tyd van beien, 8-5-10, ‘wachten’; Zvl., Mnl. |
- | beged: 'T is beged waer, zegt Kaesneuse, 6-3-21; bastaardvloek; ‘bij god’. |
- | begrimmelen: mae men is mae van eenen swarten pot begrimmeld, 5-4-14; ‘zwart maken met roet’, DB. |
- | Belgiken: lyk in den Belgiken, 13-4-11; ‘België’, Zvl. |
- | Berkyn-straet, op de Berkynstraet, 2-1-14; ‘weg naar Noord-Berkijn’ (Vieux Berquin). |
| |
| |
- | bertelle: verliesen broek en bertelle, 14-9-19; ‘bretel’. |
- | Berquinaere: viva de Berquinaers, 13-10-10; ‘Berkijnaar’, ‘inwoner van (Noord-)Berkijn’. |
- | beuzekruid: met katesteerten, beuzekruid... 21-8-10; ‘herderstasje’ (volgens De Bo); met ‘beuzekruidmelk’ kun je je wratten weg krijgen volgens Zerm. |
- | bevryden: hy bevrydt zyn recht, 22-3-14; ‘verdedigen’, ‘vrijwaren’, Zvl. en westel. Wvl. |
- | bezien: let us bezien, 16-7-22; ‘proberen’, Zvl. |
- | binnen: mager en vet / als 't zwyntje binnen het, 17-7-10; ‘bevatten’. |
- | bingen: en hy bingt zynen muyl in de trankiste, 5-3-10; ‘binden’, uitspraaksp., spr., biengt, Zvl. |
- | blaekeren: een brandende zunne die weeden en velden blaekert, 28-8-21; ‘schroeien’, Zvl., Rub. |
- | blaespupe: en hy de vlamme in 't boon-strooy ophitste met de lange blaespupe, 28-8-21; ‘blaaspijp’, Wvl., Lo. |
- | blikkeren; hy ziet een klein lichtje blikkeren, 8-10-22; ‘blikkeren’ of liever ‘flikkeren’, Wvl. is blekkeren. Lo. |
- | blismeren: hier, 't regent, t'bismert, t'dundert, 12-6-10; ‘bliksemen’, Zvl. |
- | bloed: 't goe bloed van Arnike, de koesjes van Boeschepe, de voorvechters van Cassel, 8-5-10; ‘goed volk’, Zvl. zegswijze. |
- | boltrooghe: de boltrooghe was stiekende vol, 22-3-14; ‘bollebaan’, in het Wvl. ook bolletra (voor het spel met de platte bol dat nog erg in is). |
- | bolle: de jongens vollen af kruine over bolle, 11-9-21; ‘hals over kop’, Zvl., Zerm. (bol = hoofd?), Lo. |
- | Boomtjes kapelle: dat Tis'je Tas'je voort eloopen was al d'ander kant van de schreeve, met Boomtjes kapelle op zynen reck, 13-11-10; ‘een kapel in Ebblingem midden in de velden’. |
- | Boonsberg: de menschen van den Boonsberg waeren geknield voor 't gewyd beld, 13-11-10; ‘een heuveltje en een herberg eveneens in Ebblingem, niet ver van 't Boompje kapelletje’. Nu: ‘Bonsberg’. |
- | bootalom: en men hoorde maer de pekke op 't bootalom, 14-8-10; ‘gereedschap om een zeis te haren’, Wvl. en Zvl., uitspraaksp. |
- | boos: aen dezen boozen vent, 6-2-21, ‘slim’; Zvl. en oud-Wvl. |
- | borgermeester: k'zyn êkomen om uwen borgermeester te groeten, 13-10-10; ‘burgemeester’ (maire), oud-Zvl. |
- | borgen: onzen Heer moet het ons borgen, 31-12-11; ‘in leen geven’, in Gijv. ‘oenzen Heere borgt, maar ie en scheldt niet kwyt’. |
- | borsten: zoo dat al de aenschouwers zich te borsten lachen, 23-7-22; ‘bersten’, Gijv. |
- | bot: bot zyn, zei Tis'je, is te vooren betaelen, 10-9-22; ‘dom’, Zvl. |
- | boutaille: met de schoon gilve boutaille in den hand, 22-1-11; ‘fles’, Zvl., Gal. |
- | bran(d)en: den arme man hadde al zyn haer gebronden, 20-8-11; ‘gebrand’, Spr.: ebronn, Zvl., Mnl. |
- | brilman: in eene h. gazette door eenen wyzen brilman geschreven, 12-6-10; ‘geleerde’, Rubr. (oud) Zvl. |
- | busseboomtaken: k'hebbe busseboomtaken gaen vragen in d'oude pacht goeden, 13-4-11; ‘buksboomtakken’. |
- | butter-bloeme: de gelve butter-bloemen, 16-4-11; ‘boterbloem’, Zvl. uitspraaksp. |
| |
| |
- | bruisschen: dat eenen boer... den Ekker heeft hooren bruisschen en schreeuwen met groot geweld, 27-2-21; ‘briesen’, Rubr., Zvl. |
| |
C
- | cappalle: Tusschen Haezebrouck en Appelghem in t'veld, is'er een oude cappalle, 29-5-21; ‘kapel’, uitspraaksp. |
- | Casseldael: In d'herberge van de Cornette in t'midden van den Casseldael, 21-2-11; ‘dal van de Kasselberg’, ‘daal’ is Zvl., Zerm. |
- | Castierhook: Plaetevoet en hy waren al klapen (sic) juist gekomen by den Castier hook, 18-9-10; spr. hoek, ‘een wijk’... |
- | chope: Tisje gaet binnen en vraegt een chope, 7-5-11; En kykt, zei Sys, al gaen in zyn gilet beuze, door zyn twee souses voor myne chope, 5-5-10; ‘glas bier’. |
- | Cobas'veugel: wy verhoopen dat gy zult welhaest doordeure raeken gelyk Cobas'veugel, 21-7-10; misschien ‘kobus’ (visdiefje, zie Van Dale onder kobus), Zvl. en Wvl., o.m. Gijv., Rubr. |
- | comiteit: in 't comiteit van Vlaenderen, 20-11-21; ‘Comité flamand de France’ of ‘Vlaemsch comiteyt van Vrankryk’. |
- | contoor: ik kenne dat contoor, 31-7-10; ‘bureau’, ‘kantoor’. |
- | coorne: eenen hectolitre coorne 15 fr., 30-1-21; ‘tarwe’, Zvl., plaatselijk (elders: terve). |
| |
D
- | dael: over dael en dyken, 6-9-19; dael op dael neder, 3-4-11; ‘berg op berg af’, Zerm., Rubr. |
- | daeserik: k'hoorde daer eenigte daeseriks, kerkuils, wintergaeis, 21-7-10; ‘dwaaskop’, Opm. 7. |
- | daeskop: dikkop, daeskop, 't is 't gemeene spreekwoord, 13-3-21; ‘dwaaskop’ (de zegswijze betekent: de hoogmoedige is dwaas). |
- | dagwerk: om een goed dag-werk te winnen, 10-9-11; ‘dagloon’, Zvl. Zerm. |
- | dagwerkje: om een dagwerkje te winnen, 31-7-10; id. |
- | dak: T'is al op myn dak, zegt den boer van den Katrol, 28-8-10; ‘op mijn rekening’, ‘ik krijg de schuld’, Zvl., Zerm. (in het Wvl.: op mijn kappe). |
- | danck: een enseigne danck geern zien, 3-9-11; ‘dat ik’, uitspraaksp. |
- | derweesten: de groote krops loopen de streke ven derweesten tegen hem, 12-4-14; ‘er dwars doorheen’, Zvl. |
- | dibbaer: als dibbaers om te doen gelooven dat zy den dienst Gods alleen willen uitwerken, 21-7-10; ‘pilaarbijter’, Zvl. |
- | dikkant; de misjes vercieren den trounk met bloemtjes van den dikkant, 21-8-10; ‘berm’, spr. diekkant (korte ie), Zvl. |
- | dienaer: al slaen op de schoure van den dienaer, 26-6-10; ‘knecht die de pijlen opraapt’, Rubr. |
- | dienen: dient u daervan, 11-12-21; ‘bedienen’, Zvl. |
- | dikhoofd: hy was, 't geen men naemt een dikhoofd, 13-3-21; ‘hoogmoedige’, Zvl. |
- | dood: dat, als wanneer eene vriendelyke bazinne bagten den toog hem met lachende oogtjes aenziet, hy is om zyn dood te haelen, 24-7-21; ‘het besterven’, Zvl., Rubr. |
- | doordeure: den wind spelt gemakkelyk doordeure, 14-8-10; ‘erdoor’, onhandige spelling voor d'r deure... |
| |
| |
- | driekoleurde: driekoleurde striepen, 5-6-21; ‘driekleurige’ (wimpels), Zvl., Rubr. |
- | druypen: de dibbaers gaen al druypen gelyk blinde haens, 29-5-10; ‘met gebogen hoofd lopen’. |
- | dugten: wien zoe gy kiezen? De republicains zouden dugten, 2-4-11; ‘op z'n hoede zijn’, Wvl., Zvl. |
- | duister: misschien omdat ze een wenig duister uitzag, 17-7-10; ‘donkerhuidig’. |
- | dukkertje: maer 't zyn eenigte groote katten die werken in 't dukkertje, 1-5-10; ‘geheim’, spr. dukertje, Zvl., Zerm (ook Wvl.). |
- | dykkant: den ezel volgde den boord van den dykkant langs de Abdisse weg, 11-9-21; ‘berm’, Zvl. |
| |
E
- | eegenkomen: Pitje Duyme kwam Tis'je eegen, 2-7-22; ‘tegenkomen’, Zvl. en westel. Wvl. |
- | eek: mynen hond te binden agter myn eek, 30-10-11; ‘hek’, Zvl. (en ABN), uitspraaksp. |
- | eêl: k'hebbe eêl goe melck, 21-7-10; ‘heel’, Zvl., uitspraaksp. |
- | elde: eenen man van elde, 13-11-10; ‘leeftijd’, Zvl. |
- | enoug: 't is daer stoffie enoug, 13-4-11; ‘genoeg’, Zvl. en westel. Wvl. |
- | erme: onder den erme, 31-5-14; ‘arm’, Zvl. uitspraaksp.; langhe van tounghe, kort van erme, 14-8-10; id. |
- | Ezel-stap: Pitche van den Ezel-stap, 25-9-10; herbergnaam in Hazebroek, vermeld ook door Gezelle in Biekorf in 1898. |
| |
F
- | foufe: zy zullen den strooien haene in foufen slaen, 8-5-10; ‘lomp’, ‘aan stukken slaan’, Zvl. |
- | fresch: gy zyt fresch lyk eene rose; 25-12-10; ‘fris’. |
- | fyn: Ik heb noch huis noch 't huis / ik ben fynde (sic: fynder) of gruis / en benauwd voor de wind / slecht voor d'oogen van 't kind, 18-9-21; ‘dun’, Wvl., raadsel met als antwoord: de rook! |
| |
G
- | gaeren: om nutten te gaeren, 26-3-21; ‘oprapen’ (letterlijk: verzamelen), Zvl., St.-Jans-Kappel, wordt ook gezegd van aardappels, nutten zijn noten! |
- | gaernaerd: zoo veele zinnen als gaernaerds paeten, 31-7-21; ‘garnaal’. |
- | gapen: gapen lyk een uil, 20-2-21; Zvl. zegswijze, Lo. |
- | Geestige kerelsstraete: Docus Speetebroot van Winnezeele in de Geestige kerelsstraete, 15-5-21; vertaling van de Rijselse Rue des Bons vivants... |
- | geholde: men schoot op zyn geholden tafel voor macarons, 13-8-11; ‘soort bak’, Zerm. (gehold = hol). |
- | geloken: en meer of een moeste terug keeren zonder iets geloken te hebben, 20-8-11; ‘beet gekregen’ (bij het mast klimmen). |
- | gelyken: dat en zoed niet gelyken voor jonge ventjes, 3-9-11; ‘passen’, Zvl. |
- | gemoeten: niet verre van den Galgeberg hy gemoet Gusje Slobbertand, 12-6-10; ‘ontmoeten’, Opm. 1. |
- | germeelen: Tisje germeelde, 31-7-10; ze zeggen dat O.L. Vrouw van Bolle- |
| |
| |
| zeele niet en heeft willen germeelen op haaren kroondag, 12-6-10; ‘glimlachen’, Zvl. |
- | geschicktheyd: t'was al vrede, geschicktheyd en blydschap, 13-10-10; ‘inschikkelijkheid’, Zvl. |
- | getouwe: de getouwes, 11-12-10; ‘getouwen’, Opm. 7. |
- | gewaelt: en dat groot gewaelt van den voyzinge, 8-5-10; ‘geweld’, Zvl. uitspraaksp. |
- | geweer-slyper: Den ouden Barbion (geweer-slyper), 20-8-11; ‘sabelslijper’ (geweer is o.m. sabel), Zvl., Zerm. |
- | gewoonen: gy hebt vele rooi om u te gewoonen in een ander streke, 30-10-10; ‘wennen’, Zvl., Haz. |
- | gewoonlyk: de messedieners zullen... hunne gewoonlyken tour doen om wat eyers te krygen, 16-4-11; ‘gewoon’, Zvl. (ook als bn). |
- | glimpen: den glimpenden pen, 29-3-14; ‘glimmen’, Zvl., Zerm. |
- | God bewaerie: God bewaerie, Plaetevoet, 21-7-10; ‘God bewaar je’, Zvl. uitspraaksp. |
- | Gods-wilstok: versleten lyk een Gods-wilstok, 28-9-19; ‘versleten wandelstok uit Godsvelde = Godewaarsvelde’ volgens M. Houvenaegel uit Vleteren! (i.v.m. de Katsberg!), ‘bedelstok’, Loq. |
- | goudberg: omdeswel dat hy niet en zet op eenen goudberg, 23-3-14; ‘erg rijk zijn’, Zvl., Gijv. |
- | goudgebloemd: het goudgebloemde coolzaet, 12-2-11; ‘met gouden bloemen’, eigen woordvorming? |
- | gram: maekt u zoo gram niet, 10-12-22; ‘kwaad’, Zvl., Mnl.; gram gelyk eene mier, 23-10-10; id. |
- | groenchel: Virginie is groenchel marchande te Casselboven, 15-2-14; ‘groente’, uitspraaksp. |
- | grontje: en een grontje vier vielt in t'midden van t'poeder, 20-8-11; ‘sprankje’, eigenlijk ‘graantje’, Zvl., uitspraaksp. |
- | groots: dienen schryver is eenen wael, ke zyn daerop niet groots, 8-1-11; ‘trots’. |
- | grouien: t'en is niet die gouiet of blouiet, 2-1-14; ‘groeien’, onhandige spelling: zeker niet van Looten! |
- | ground: T'geld is gereet in den ground van mynen korf, 2-9-10; ‘bodem’, uitspraaksp. (korf = mars). |
- | grusbukje: Deze grusbukjes, die krommenecken, 21-7-10; ‘dikbuik’, Zvl., Zerm., Spr. gruusbuuksje. |
| |
H
- | haard: t'geld (is) haard te winnen, 23-10-10; ‘moeilijk’, hard, uitspraaksp. Gal.? |
- | Haentje Peck: T'was niemand anders als Haentje Peck, 30-4-22; Komt met Haantje Pech rechte in d'helle, 3-4-11; ‘duivel’, Zvl., Zerm., Lo. |
- | haesevel: k'en hooren zeggen danze zyn met t'haesevel in, 10-5-14; ‘bang gehaast’, Zvl., (Tillie), Opm. 2. |
- | hammevleesch: hammevleesch met sala, koeken en taerten, 13-8-11; huydspot, tryptjes met pruimen gestoofd, saucissen met bloemkools, kalf en hammevleesch, 17-7-10; ‘ham’, Zvl. |
- | hand: kom een hand helpen, 26-10-19; ‘een handje helpen’, Zvl., Gijv., ± ABN. |
| |
| |
- | hangel: dags te voren was er juist den hangel van den yzeren kokpot gebroken, 19-2-22; ‘hengsel’ van een kookpan, westel. Wvl., Lo. (Elders is hangel de haal). |
- | hangelhaek: zy had... den pot aen den hangelhaek gevast, 7-8-21; ‘haal’, Wvl. en Zvl. |
- | harthamer: een dikhoofd, zoo dikke dat geen harthamer hadde 't kunnen splitten, 13-3-21, ‘houten hamer’ (waarschijnlijk drukfout voor ‘karthamer’), Wvl. |
- | hartje: zy trok almedeens een hartje uit zynen kop, 3-12-22; ‘haartje’, Wvl. verkorting (zie DB s.v. verkorting). |
- | heervogel: Tisje, twee keeren te reke den heervogel schieten... dat is schoon, 31-5-14; ‘hoofdvogel’, Zvl., Rubr. |
- | helpe: met d'helpe van vreemde menschen, 17-4-21; ‘hulp’, Zvl., Lo. |
- | herbergen: welke... zy de vluchtelingen uit België zoo haertelyk herbergd hebben, 3-7-21; ‘geherbergd’, westel. Wvl. en Zvl. vd, opm. 3. |
- | Heursel: by d'herberg van den Heursel gaende alletwee tot Merghemmarkt, 5-3-11; ‘unster’, ‘ensel’ bij DB. |
- | Hille: in het herbergje van den Hille, tusschen Vleter en Strazeele, 11-12-10; ‘heuveltje’, veel Zvl. toponiemen bevatten het woord ‘hille’. |
- | hoeppelen: Men hoeppelde hand in hand, 6-7-19; ‘huppelen’, onbekend, literaire vrijheid? |
- | hol: gerocht onder den hollen eeke, 3-7-10, ‘hol’, spr. ‘holde’: Rubr. (er is daar nog een holle eik). |
- | Honneghem: in den catéchismus dat ik leerde met den heiligen man, van Honneghem, den pastoor Treutenaere, 13-4-11; Hondegem, Zvl. uitspraaksp. (Pastoor Treutenaere heeft er een Nederl. graf en is nog bekend bij het volk; hij stierf in 1858, 55 jaar oud...). |
- | hond-iagt: En de hond-iagt, was zy ook gekend? 20-8-11; ‘hondenwedloop’, spr. hoendejacht, in Gijv. betekent hondejacht nu ‘achter de meisjes aan lopen’. |
- | hoofd: zulke stuken moeten ebounden zyn in 't hoofd, 4-8-10; ‘bovenaan’, Zvl., Zerm. (stuken = stuiken). |
- | hoofderyk: op 't latste den hoofderyk is beter ezind, 4-9-21; ‘stijfkop’, Zvl., Lo, Opm. 1. |
- | hoofdig: eenen muyl die d'hoofdigste beeste was dat men konde vinden, 13-2-21; ‘koppig’, Zvl., Lo. |
- | hoofdkaes: in de kermesse van Borre, tusschen t'hoofdkaes en de koukebotteramen, 21-7-10; Zvl. en ABN, Gijv. |
- | hoog: dat 'er niemand niets kan zeggen hooger of zyne naeme, 13-11-10; ‘er is niks te zeggen op z'n naam’, Zvl., Zerm. |
- | hoorennaem: Zaeterdag's was een hoorennaem aen Titche den boer gegeven, 2-10-10; ‘bijnaam’, Zvl., DB verklaart oor- als ‘her’, zie s.v. oor. Mnl.: oornaeme. |
- | hogtyd: een zaligen hogtyd van Kers dag, 25-12-10; ‘hoogfeest’, Zvl. en Mnl. (hogetyde); vgl. met het Duits... |
- | hout van Niepen: van t'achte straete bussche tot het hout van Niepen, 31-7-10; ‘Niepebos’ in Morbeke. |
- | humstig: 't pap had eenen humstigen geur, zoo eene vremde reuke, 7-8-21; ‘bedorven’, Zvl., Gijv. |
- | hy: elk voor hy en God voor al, 11-12-10; ‘zich’, Zvl. |
| |
| |
| |
I
- | ifvroeutche: zy staen... vry gelyk ifvroeutches, 14-8-10; ‘juffrouwtje’, spr. ieffrouwtsje, eigen spelling! |
- | in: Paesche mandag was eertyds den dag van de Rhetorica van Eecke. De gild ging in de kerke, met den trommel in t'hoofd van de cortège, 23-4-11; ‘naar’, ‘aan’ (de kop), Zvl. (Kassel, in: au Reuze). |
- | indoen: k'zal mynen bruyloffrak indoen, 29-9-10; ‘aandoen’, Zvl. |
- | ingedrongen: aen dienen botten ingedrongen reiziger, 3-4-11; ‘indringer’, Zie ook Witsoet s.v. ingedrongen. |
- | invoyzen: hy hoort... dat die vier republicains al ingevoyzd zyn, 31-7-10; ‘verkiezen’ (erin stemmen), Zvl. |
- | iolder: Doet iolder well, 21-8-10; ‘jullie’, Zvl. en westel. Wvl. |
- | ist dat...: Ist dat'er niemand gereed en zoe zyn om ze te gelooven, t'en zoet niemand zyn om ze te zeggen, 13-11-10; ‘als’, Opm. 5. |
| |
J
- | jae ik: jae ik, Tisje, 2-9-10. |
| |
K
- | kaeke breed: men lachte kaeke breed als den steeker op t'wagetche de vlage water kreeg op zyn rug, 13-8-11; ‘volmondig’, Opm. 2. |
- | kaert: gy weet dat Schoebrouck 7 kaert is van Noordpeene platse, 8-5-10; ‘kwartier’, uitspraaksp. |
- | kan: een kan azyl, 11-12-4; ‘liter’, Zvl. |
- | kannezuyper: er waeren veele kannezuypers: 17-7-10, ‘drinkebroer’, Zvl. |
- | kant: en de kinders verstonden Fransch genoeg, zonder hunne moedertael te kante te leggen, 22-1-22; ‘opzij leggen’. |
- | katte-bezie: tusschen de braemen en de katte-bezies, 22-8-11; ‘braam’, Zvl. (meestal kattebeier). |
- | keete: de gouden keete op den borst, 25-9-10; ‘ketting’. |
- | kêrioldans: kêriol, kêriol, kêrioldans / gaet al naer den dans, 28-10-10; ‘oogstfeestdans’, Zvl., Zerm. |
- | keriole: in kermessen, keriolen, schottingen en swyntripéen, 22-1-11; ‘oogstfeest bij 't laatste voer’. |
- | keurts capelle: K'was op route om te gaen dienen in de keurts capelle, 22-8-11; ‘koortskapel’, Wvl. |
- | keuvel: den keuvel onder den erme, 31-5-14; ‘boezeroen’, Zvl., DB; met mynen blauwen keuvel, 29-3-11. |
- | keyzel: zelve de keyzel en is niet al te slecht, 4-9-21; ‘grintweg’, Zvl., westel. Wvl.; spr. kizzel, Lo. |
- | kieken: zonder kieks, 29-5-10; ‘kip’, Zvl. en westel. Wvl., meerv. |
- | kiek-uit: zyn eersten kiek-uit schynt stuer te zyn, 12-6-12; ‘blik’, ‘gezicht’, Zvl., Loq. (Houtem). |
- | kindkers: Komen van 't kindkers, 22-10-11; ‘doopfeest’, Zvl. en westel. Wvl. |
- | klapette: dat wy de jongens wel moeten ontfangen wanneer zy kommen met hunne klapette, 16-4-11; ‘ratel’, Rubr., ‘klapettemulle’ (Pastoor Cattoor uit Bollezele). |
- | klaps: 't is al maer klaps in de lucht, 17-9-11; ‘praatjes’, Zvl. en Wvl., Opm. 7. |
| |
| |
- | klateren: al de menschen... klaeteren op hun handen, 25-9-10; ‘in de handen klappen’, Zvl., Zerm. |
- | klaegen: hy klaegde dag en nacht, 21-8-21; Zvl. en ABN, Wvl. is kloeg. |
- | Klairmaresch busch: dat eenen boer die kwaem van St-Omaers foore, als hy door Klairmaresch busch... passeerde... 27-2-21; ‘bos van Klommeres’. |
- | klaus: T'is zoo lange dat ye nie een klaus getrokken hebt, 12-2-11; ‘liedje’? (zie ‘kloseke’). |
- | klinken: ... dat klint in d'appelboomen, 23-3-14; spr. kliengt, Zvl. zegswijze, uitspraaksp. |
- | kloseke: k'zal u myn kloseke doen hooren, 12-3-11; ‘stroofje’, ‘liedje’, Zvl., Zerm. |
- | kloeken: d'hennen kloeken zonder kieks, 29-5-10; ‘klokken’, Zvl., (Wvl. is klokken meestal). |
- | klok: vuyle klok vuyle knippel / vuylen pot vuylen potlepel, 29-5-10; ‘slecht met de slechten’, Zvl. zegswijze. |
- | klophamer: hy hief den klophamer op, 26-11-22; ‘zware hamer’, Zvl., Haz., Lo. |
- | klugtenaer: Verlyk den klugtenaer van den Borreweg, 13-8-11; ‘grappenmaker’, Zvl., Zerm. |
- | knappig: een... knappig hondtje, 6-3-21; ‘knap’, Zvl. |
- | knippel: vuyle klok, vuyle knippel, 29-5-10; ‘klepel’, Zvl. |
- | koddige: een koddiges nog prullerie, 14-8-10; ‘grappige verhaaltjes’, Zvl., (nog = noch). |
- | koujes: de koujes van Boeschepe, 8-5-10; ‘kousjes’ (bijnaam van Boeschepenaars, ook ‘pottebesmers’), Zerm. (Komt voor in den Langen Adieu). |
- | koffi: in den Koffi français, 2-10-10; ‘café’, Zvl. (Vandevoorde in Steenvoorde: káffie). |
- | kokenne: Barbe was gekend onder de naeme ‘kokenne van 't vaegvier’, 17-7-10; ‘kokkin’, Lo. |
- | kokkemaere: eene hardnekkige kokkemaere zeid Karel Ruttelbroek, 17-7-10; ‘vuile vrouw’, Zvl., Zerm., Gijv., ‘kokkemare’ betekent ook ‘nachtmerrie’. |
- | kolf: de boomje... met de kolven in t'herte, 19-10-19; ‘soort houtworm’, Zvl. Zerm. (ook: houtzwijntje). |
- | koolhof: de werkmenschen die een koolhof gebruiken, 15-10-11; ‘groentetuin’, Zvl. |
- | kopwillig: ze zyn a betje kopwillig en hoofdig, 4-9-21; ‘koppig’, onbekend, Lo. |
- | korf: den goeden dag, zegt hy, al zyn korf afnemen, 7-8-10; ‘mars’ (van Tisje Tasje), Zvl. (Steenvoorde). |
- | kornhauwe: Den boer bingt met een lintche de schoonste kornhauwen op de vouten van den Gekruisten Zaligmaker, 21-8-10, ‘tarwearen’, plaatselijk Zvl. (elders ‘terve’), Zerm. (er zaten bloempjes bij doorgaans...). |
- | kraemerie: maer myn kraemerie blyft al in mynen korf, 7-8-10, ‘koopwaar in z'n mars’, Zvl., Zerm. |
- | krealeisse: t'is t'krealeisse voer, 21-8-10; ‘het laatste (oogstfeest-) voer’, Zvl., zie krêole. |
- | krekels biegten: ze biegte krekels a dag of twee en 't was al 't profyt dat ik ervan konde trekken, 31-7-21, ‘niks doen’, Zvl. (Zerm.) en Wvl., zie Loq. |
- | Krekelberg: Pyt Languenaelde; hy woont op den Krekelberg, naer Morbecque, 31-7-10; ‘wijk in Hazebroek’. |
| |
| |
- | krevelen: hy krevelde van blydchap, 31-7-10, Zvl. zegsw. |
- | krielen: iedere statie krielt van volk, 15-5-21, ‘krioelen’, Zvl. |
- | krischenstyde: myne vrouwe die krischenstyde was..., 14-8-21: ‘erg triestig’, onzeker... |
- | kroes: niet verre van den kroes, die Barbe... gewoond was te kramen, 17-7-10; ‘beker voor dobbelstenen’. |
- | kroesboord: ... rond Barbes en Tisjes kroesboord, 17-7-10; ‘dobbeltafeltje’. |
- | krombekken: men hoord niet piepen en krombekken op het hoogzaal, 11-12-10; ‘lelijk zingen of vals zingen’, Zvl. |
- | krommenecke: die krommenecken, 21-7-10; ‘schjnheilige’, Zvl. |
- | krompatje: Mynheer Edward Vandewalle, krompatje, hadde al t'buksboom van zyn hof gedeeld, 13-1-11, ‘iemand met een krom been’, Zvl., ‘patje’ is een verkorting van het Zvl. ‘paot’, nl. poot of been, Opm. 8. |
- | krop: de groote krops loopen de streke van derweesten, ‘hooggeplaatste’, Zvl. (ironisch), Zerm. |
- | kruiphol: T'en moet geen kruiphol zyn, 30-10-10; ‘krotwoning’, Zvl. |
- | kruidkoek: Daer by Kô kruidkoek van de Morebecbeeke, 13-8-11; ‘ontbijtkoek’, Zvl. en westel. Wvl., spr. krukoeke. |
- | kruwer: kratselaers en kruwers lyk ikzelve, 5-5-10; ‘sukkel’, Zvl. |
- | Kryscher: Z'hadden dibbe Lanktands... te Bierne gezonden om den heyligen Kryscher te dienen, 9-4-22; Zvl. |
- | kuisch: zyne kinders waren altyd proper en kuisch, 23-10-10; ‘netjes’, ‘schoon’, Zvl. (Sint-Gorik). |
- | kunen vellen: parementen van kunen vellen en genaeydt met gouden gaeren, 8-5-10; ‘konijnevellen’, Zvl., ironie, Zerm. |
- | kusch: oliette braken met een hauwtche is een kusch werk, ‘proper’, Zvl. |
- | kwalk: kwalk komen dat t'hoofd draeit, 13-8-11; ‘onpasselijk’, Zvl. |
| |
L
- | lak: zy schryvan al t'geen die schoon en lak is, 21-7-10; ‘lelijk’, Zvl. uitspraaksp. |
- | landenaer: t'symbolum van t'volk en de landenaers, ‘plattelandsbewoner’, Zvl. |
- | landstraetje: ze volgen nauwe landstraetjes, 4-9-21; ‘landweg’, Zvl. |
- | landsweg: gaet... in kleene landswegen, 18-9-10; ‘landweg’, Zvl. |
- | Langueward-Kruys: agter t'Langueward-Kruys, den korten weg van de Duitser-dreve, 23-10-10, Zvl. toponiem. |
- | laten: t'papier let nem drukken, 23-3-14; ‘papier is gewillig’, Zvl., Zerm., Gal? |
- | leuweterche: en de leuweterches zingen, 14-8-10; ‘leewerik’, Zvl. uitspraaksp., spr. leeuwertertje, Zerm., spr. leeuwerker(tje). |
- | list: K'en ook een list, zei Stephanie, 18-9-10; ‘zin’, ‘lust’, Zvl. |
- | litje: dat de wereld meer als een litje verdraeyd, 10-7-21; ‘beetje’, Zvl., spr. lietje (korte ie). |
- | lood: t'lood van Boeschepe, 14-5-11; ‘loden waarmerk’. |
- | luis: liever een luis in de panne of geen vet, 26-6-10; ‘liever iets als niks’, Zvl. zegswijze. |
- | lukke boone: ja, gy, lukke boone, 31-7-21; ‘boffer’, Zvl., Wvl., Loq. |
- | lusten: geld en luste ik niet: ziel, 23-4-22; ‘lusten’, Zvl. en ABN, Lo. |
| |
| |
- | lutche: om e lutche te peuselen, 21-7-10; ‘beetje’, Zvl. |
- | lutteltje: een zaek die een lutteltje waer is zelve in ons Vlanderland, 9-4-10; ‘beetje’, Zvl. |
- | luttertje: zeggen de priesters ook niet luttertjes als wanneer zy zyn onder malkanders, 22-1-11; ‘grapje’, Zvl., spr. leutertje, Opm. 2. |
- | lydelyk: T'en is niet lydelyk, 29-10-11; ‘'t leven en was niet lydelyk, 17-7-10; ‘niet te verdragen’, Zvl. |
- | lytje: een lytje op een keer, 16-10-21; ‘een beetje met een keer’, alg. Zvl., Lo. |
| |
M
- | maet: met zyn maets, 29-5-21; maat/maats, Zvl. en ABN. |
- | maete: 't gaet alle maete te boven, 10-7-21, Zvl.? |
- | maeiken: T'regende lyk maeiken, 22-3-14; ‘melken’, Zvl. zegswijze en uitspraaksp. |
- | manshoofd: om den goeden zinne te doen verstaen aen zeker manshoofden, 21-7-10; ‘manspersoon’, Zvl. |
- | marbel: hun naem is op hout of marbel gedrukt, 6-11-21; ‘marmer’, Zvl, Lo. |
- | Marsch bier: een good teuche... Marsch bier, 21-7-10; ‘maarts’, in Zvl. bekend als het beste bier van 't jaar, Opm. 8. |
- | marticauw: barakken met marionetten en marticauws, 13-8-11; ‘bepaalde poppen van poppenspel’, Zvl., Zerm. |
- | matte: lyk haens in de matte, 10-7-21; ‘ruimte voor hanengevecht, hanemat’, zie VD. |
- | Matthé/Matthey: buiten Matthé by d'anger houndse, 29-3-14; buiten Matthey by d'andere honds, zegt t'oude spreekwoord, 17-9-11: ‘eruit!’, Zvl. zegswijze... |
- | mauvis: Wallaert zingt lyk eenen mauvis, 29-3-14; ‘soort vogel’, Zvl., Haz., spr. mo-vis. Welke vogel? |
- | me: me slokt het in, 31-7-21; ‘men’, Zvl. spreektaal! |
- | medereyzer: ook, zegt Tisje aen zynde medereyzers, 15-5-21; ‘medereiziger’, Zvl. |
- | meese: hy zong lyk eene blinde meese, 2-7-22. |
- | mensch: men moet mensch zyn, en de reden verstaen, 22-1-11; ‘menselijk’, Zvl. en Wvl.(?), niet in Db of Loq. |
- | Merghem pavé: op den Merghem pavé, 2-1-14; ‘straatweg’, Gal. |
- | moedersmond: 20.000 in moedersmond, dat was den hoogsten numero, 13-8-11; een Zvl. kermisspel voor ‘macarons’. |
- | Moei: myn oude Moei, 30-10-10; ‘tante’, Zvl. en Mnl. |
- | moese: noch moude noch moese, 21-8-21: ‘slijk’, Zvl. |
- | moey: ook vrye moeye boerinnetjes, 12-7-10; ‘mooi’, Zvl. spr. mooie (scherplange oo). |
- | mooy: een vry mooy, knappig hondtje, 6-3-21; ‘mooi’, Zvl., ABN. |
- | Moriaenstraat: de Therouanne straat is gemeenlyk genaemt... Moriaenstraat, 26-2-11; ‘straat in Hazebroek’. |
- | moude: 'Z en zwigte noch moude noch moese, 21-8-21; ‘stof’, Zvl., Ocht., spr. modde (soms), Mnl. |
- | mouege: Ziska Mouege, 19-10-19; ‘tantetje’, Zvl., spr. moeige, verkleinvorm van moeie. |
| |
| |
- | muillestopper: t'moet eenen muillestopper gebruikt zyn, 26-10-19; ‘zoethoudertje’ (figuurlijk), Zvl. |
- | musiek gespel: het musiek gespel, 3-7-10; ‘muziek’, Zvl., DB. |
- | muyzetraepe: hy zou kruipen in de muyzetraepe, 24-7-21: ‘erg bang zijn’, Zvl. zegswijze, Opm. 2. |
| |
N
- | nae: Wandelaer van weg en leven / Keert nae my uwe oog en hert..., 19-3-11; ‘naar’, Wvl., opschrift onder Kalvariekruis in De Walle (Morbeke). |
- | naemen: Hand de priesters niet enaemt en mogen zyn, waerom mogen ze voyzen? 22-3-14; ‘verkiezen’ (hier), Opm. 3. |
- | naeravond: k'en weerêkeert t'Haezebrouck naeravond, 29-3-14; ‘tegen de avond’, Zvl. |
- | neuzelen: Tisje neuzelt den voys van Malbrouck, 5-2-11; ‘neuriën’, Zvl., Zerm. |
- | Niepe busch: 't Niepe Busch was vermaerd om t' wild, 20-11-21, ‘'t Bos van Niepe in Morbeke’, Lo. |
- | niet een mensch: t' en zal niet een mensch meer overblyven, 1-5-21; ‘geen mens (meer)’, Zvl. |
- | nieuwemaere: Tisje draegt de nieuwemaeren aen zyn maets, 10-9-11; ‘nieuwtje’, Zvl., Haz. |
- | nieuwtig: gy en moet van die feest niet meer nieuwtig zyn, 26-3-11; ‘benieuwd naar’, Zvl.? |
- | noden: Mol noodde aen de krioole ... zyne dienstboden, 21-5-22; ‘uitnodigen tot’, Zvl., Mnl., Lo. |
- | noom: noom Pit, ‘oom’, Zvl. en ABN, Lo, (spr. Piet). |
- | nounne: al d'oude huizen kyken op den vollen nounnen, 2-1-14; ‘het zuiden’, Zvl., Loq. |
- | nulder: deze grusbukjes... zullen nulder moeite verlyzen, 21-7-10; ‘hun’, Zvl. uitspraaksp. |
- | nutteboom: een nutteboom die stoeg op den hoek van een weede tusschen Caester en de Briaerde, 26-3-22; ‘noteboom’, Zvl. (Wvl. notelaar), spr. neuteboom. |
| |
O
- | oil: rechtveerdig oil swemt altyd boven, 8-1-11; d'oil en t'water zyn nu eklotse in de boutaille, 8-5-10; ‘olie’, Zvl. uitspraaksp. |
- | oliette: oliette braken, 31-5-14; ‘tuinmaankop’, Zvl. toen-Gal? (oeillette). |
- | ommegang: d'hoofdigste beeste dat men konde vinden twintig uren in t'ommegang, 13-3-21; ‘omgeving’, Zvl.?, Lo. |
- | ommeleggende: eenigste werkmenschen van t'ommeleggende, 5-5-20; ‘omgeving’, Zvl. en westel. Wvl., Lo. |
- | ommesse: met t'ommesse in den hand, 21-8-10; ‘hakmes’, (bedoeld wordt ‘hammes’), Zvl. uitspraaksp., Wvl. |
- | onderteeken: gy zult my een brieftje onderteeken, 23-4-22; ‘ondertekenen’, Zvl. en Mnl. |
- | once: een van de carpels weegt naer een pound, en t'ander met ruzie vyf once, 13-2-21; ‘ons’, levend Zvl. |
- | onderzaete: de zelve erkentenis als de Belgien zyn onderzaeten, 3-7-21; ‘onderdaan’, Zvl., Mnl. |
| |
| |
- | ontnuchteren: gy zult met my ontnuchteren, 13-2-21; ‘ontbijten’, Zvl., Mnl. |
- | ontscheffelen: de schooven en waeren niet ontscheffeld al versmeten zyn, 14-8-10; ‘openschudden’, Zvl., Zerm. |
- | oogje: en dat.. zelve hier en daar een azoo een oogje uit was, 5-6-21; ‘aangeschoten’, ‘dronken’, Zvl. |
- | oorelap: een oorelap en een voormsel lyk dat... den man die ze geeft het regt heeft van ze te geven, 17-9-11; ‘oorveeg’, Zvl. |
- | oore-treck: met den ooretreck? Dat was goed voor oude kosters, 3-9-11; ‘het aan de oren trekken’, Zvl., (kosters zijn onderwijzers). |
- | ooretrekker: nieuwmode ooretrekkers, 17-9-11; Zvl. |
- | oorzaeke: T'is Lemire's oorzaeke, 22-8-11; ‘schuld’, Zvl. (alg. gebruikelijk). |
- | ootje: priesters, boeren, werkmenschen waeren niet meer gerekend of een ootje, 17-7-10; ‘nul’, Zvl., oud-Wvl. |
- | opdaelen; zoo hoog men kon in het voorledene opdaelen, 1-5-21; ‘teruggaan’, eigen maaksel?, Lo. |
- | opervogel: T'is den opervogel, 26-6-10; ‘hoofdvogel’, Zvl. |
- | oprechten: en hy is bezig met zyn kram op te rechten, 6-2-21; ‘opzetten’, Zvl., Lo (z'n kraam op de markt). |
- | opryzen: op denzelfden oogenblik Fidelia rees op, 22-1-11; ‘opstaan’ (b.v. uit het bed), Zvl., Zerm., Opm. 1. |
- | opstellen: dat er eertyds eenen koning een groot maeltyd opstelde, 8-9-10; ‘aanrechten’, Zvl. |
- | oude mode: oude grootvaders en hun oude mode broeks, 12-2-11; ‘oudmodisch’, Zvl., Wvl., niet in DB of Loq. |
- | overdeken waegen: dat den boer Gokelaere zynen overdeken waegen zal inspannen op Paeschmandag, 29-3-14; ‘huifkar’ ‘met een witte huif overspannen wagen’, Zvl. (naast ‘bastiede’), spr. overdekken of overdekten (zie overdekt 11-9-21). |
- | overeinde gaen: 't is daerom dat 't al overeinde gaet op aerde, 12-6-10; ‘verkeerd lopen’, Zvl., Wvl., Mnl. |
| |
P
- | pachtgoed: in vele pachtgoeden, 20-11-10; ‘boerderij’, Zvl. |
- | Paesche bloemtjes: vrye Paesche bloemtjes, 16-4-11; primula's, Zvl., Zerm. |
- | Paeschen avond; Violette, zoete kruid / Paeschen avond jaeg den vasten uit / Agter Paeschen, 't is Mey / Geeft me nu een Paesh-ey, 16-4-11; ‘Paaszaterdag’, Zvl. (oud liedje dat de misdienaars zongen als ze rondgingen om paaseieren). |
- | paet: zy hadde zoo veele zinnen op eenen dag als gaernaerds paeten, 31-7-21; ‘poot’, Zvl. zegswijze. |
- | panhertje: op het panhertje met eyers, 15-2-14: ‘mandje’, Zvl. uitspraaksp., spr. pangertje of panjertje... |
- | paptaerte: koeken en paptaerten, wafers en al dat goed is, 21-8-10; ‘typische Zvl. taart’; een van die braeve paptarten, 17-7-10; braaf = groot! |
- | parament: paramenten van kunen vellen, 8-5-10; ‘versiersel’, hier waarschijnlijk ‘kraag’, Zvl., Zerm. |
- | patyn: Mitje en moeder volgen met patyns aen hunne schoenen vastgesteld,
|
| |
| |
| 4-9-21; ‘slijkschaats’, Zvl. (vastgemaakt onder de schoenen om door het slijk te lopen). |
- | Peenepater: ik hebbe dat voornomen van de Peenepater, 26-2-11; ‘pater van het Wilhelmietenklooster van Noordpene’, Zvl. |
- | pekhoop: met twee pekhoopen hy boung de schoone schooven, 14-8-10, ‘zwad’, Zvl. (Wvl.: pekkeling), Zerm., Opm. 1. |
- | pen: myn breede kaskette met den glimpenden pen, 21-3-14; ‘klep’ (van een pet), Zvl., spr. pin. |
- | peperbuste: Babe, Tisjes dochter, eene kleyne, korte, dikke, vette peperbuste van een vrouwspersoon, 17-7-10; ‘peperbus’ (hier als beeldspraak), Zerm. |
- | peuzelen: en al kleine werkjes peuzelen, waer vader een pyp kan rooken, 30-10-10; ‘prutsend doen’, Zvl. |
- | Phleupe: En nu, zei Phleupe, 31-7-10; Zvl. en Wvl. naam, spr. Fluppe. |
- | Pier: voor Pier, Jan en Klaei, 29-9-10; ‘Jan, Piet en Klaas’, Zvl. en Wvl. zegswijze. |
- | pinnigen: ze moeten altegaer epinnigt zyn, 10-5-14; ‘bang’, Zvl. (Wvl. gepiend), spr. eppienegd. |
- | pitchewitse: 912 pitchewitse binnen d'heure, 4-6-11; ‘kanarieliedje’, Zvl., spr. pietsjewiets. |
- | platte beurze: Den staet, die platte beurze is, 1-1-21; ‘platzak’, Zvl. |
- | platte land: om te zien hoe dat al ging in 't platteland, 19-2-22; ‘platteland’, Zvl. en ABN (geen Wvl.). |
- | plekke: alzoo is tal te plekke, 12-6-10; ‘terecht’. |
- | pochelen: den lasten winter deed me hoesten, pochelen en rochelen, 12-2-11; ‘kuchen’, Zvl., Ocht. |
- | pael: den Paus mogt... de paelen van de bisdommen verplaetsen en verplanten, 26-2-11; ‘grens’, Zvl. |
- | poentje: vader en moeder gaven een kruisje na een poentje: ‘kusje’, Zvl. |
- | poison: T'poison is in de streke, 8-5-10; ‘vergift’, toen-Gal., Zvl., spr. pooison. |
- | pos(t): een strooi kotje bryken tussche possen, 28-9-19; ‘post’, Zvl. uitspraaksp. |
- | peulige: ik heb... een preulige vertaalt, 22-1-11; ‘grappig verhaaltje’, Zvl., spr. prullige, (verteld). |
- | prommelen: dat hy haer oppermeesters in zynen zak zal prommelen, 23-9-22; ‘stoppen’, Zvl., westel. Wvl., Loq. |
- | publicaen: van den Publicaen en den Farizeer, 11-12-10; ‘tollenaar’, Zvl. |
- | puyloogen: (de zonne) ze puyloogt lyk eenen zieken, 4-9-21; ‘traanogen’, Ocht. ‘gered om te kryschen’, Zvl. |
- | puypcornette: oude groot moeders met hunne puypcornetten, 12-2-11; ‘pijpmuts’, Zvl., Ocht. |
| |
R
- | raeken: als hy thuys raekte, 27-2-21; ‘raken’, Zvl. en ABN, Lo. |
- | rakkroo: 't was dan nog den rakkroo te verwachten, 20-8-10; ‘2e kermiszondag’, Zvl., toen-Gal. (in het Wvl. koekezondag). |
- | ranselen: k'en hooren zeggen date wat eransel ewest hebdt op t'onverwacht in d'electie t'Haezebrouck, 7-12-19; ‘ronselen’? |
- | rat: ... men zegt: geestig lyk eenen rat en te passe lyk een keun, 12-3-11; Zvl. zegswijze. |
| |
| |
- | rebbe vloerenbroek: mynen rebbe vloerenbroek, 29-3-14; ‘ribfluwelen broek’, Zvl., Zerm. |
- | rechche: rechche of slinkse, 9-4-11; rechtse, Zvl. uitspraakspelling: spr. rechsje. |
- | reeck: 't is juste gelyck eenen palynck met eenen zak op zynen reeck, 8-5-10; ‘rug’, plastische Zvl. zegswijze, spr. rik. |
- | rêenen: 't en deed niet anders als rêenen, 28-8-21; ‘regenen’, Zvl. uitspraaksp., spr. reenn, Lo, Opm. 4. |
- | regtegen: hy is regtegen uit zynen biechtstoel gesprongen, 5-3-11; ‘meteen’, Zvl. |
- | reiste: Krealeise, krealeise / wy komen met de reiste, 21-8-10; ‘rest’, Zvl. oogstfeestliedje. |
- | reken: ge weet dat pitje op my reekt om koeken en taarten te bakken, 28-8-21; ‘rekenen’, Zvl., Mnl. |
- | ridder: maer de tonge ridders en willen daer van niet meer ooren spreken, 12-6-10; ‘kwaadspreker’, eigenlijk ‘rijder’, spr. rieder (met erg korte ie). |
- | robaert: hy heeft maer t'leven van eenen roobaert, 8-5-10; ‘roodborstje’, Zvl. zegswijze (kort leven), Zerm., spr. robaard (met zuivere vrije a). |
- | roe-nekken / roo-nikken: gy hebt de eerlyke menschen doen roe-nekken, 29-5-10; hoe de vrye Paesche-bloemtjes begonnen te roo-nikken, 16-4-11; ‘rood worden, blozen’ (tot in de nek), Zvl., Zerm. |
- | rondmuultje: een... vry rondmuultje, 23-7-11; ‘gezicht’. |
- | roobe: heur spendernieuwe roobe, 28-8-21; ‘jurk’, Zvl. |
- | rooken: en waer vader een pyp kan rooken, 30-10-10; ‘roken’, Zvl. en ABN (geen Wvl.). |
- | roungen: de trommen roungde, 26-6-10; ‘roffelen’. |
- | ros: drie rosse haren uit Lucifers hoofd, 12-11-22; ‘ros’, Zvl. en ABN (Wvl. is rost). |
- | ruchen: zondag last, t'waaide, t'ruchde, t'reinde, 22-3-14; ‘ruisen’, spr. ruusjen, Opm. 1. |
- | ruype: de vruchten waeren ruype, 16-4-22; ‘rijp’, Zvl. |
- | ruypen: geene zonne om den oogst te ruypen, 12-2-11; ‘rijpen’, Zvl. uitspraaksp., spr. rupen. |
- | ryk: die de priesters niet en stelt onder den wet van t'ryk, 12-4-14; ‘land’, Zvl. (uitsluitend: rijk). |
- | rym: t'was sprake van onze ryms op de zeven hoofdzonden, 23-4-11; ‘rijmen’, Zvl. meerv., Opm. 7. |
- | Rysselward: Te Rysselward, 15-5-21; ‘naar Rijsel’, Zvl. |
| |
S
- | saterdjou: wel saterdjou, schreeuwt den boer, 26-2-22; Zvl. bastaardvloek, Zerm. (sakerdjoe), Lo. |
- | saveteur:... om Sys, haeren ouden saveteur te volgen, 3-4-11; ‘vrijer’, Zvl., spr. safteur (met Ned. eu). |
- | Schaere: en al kouten, alzoo raeken zy tot de Schaere, 26-3-11; ‘wijk in Hondegem’ (Les Ciseaux in 't Fr.). Opm. 1. |
- | schaerwys: Haensje Peck zaet schaerwys op den boord van de vierstede, 16-7-11; ‘schrijlings’, DB kent scherrewyd. |
- | schaeyte: noomtjes vremde schaeyte, 28-8-21; ‘schaduw’, Zvl. |
- | scharrewyts: scharrewyts op de turve, 4-9-21; ‘schrijlings’, Zvl., zie schaerwys, Lo. |
| |
| |
- | scheurelyk: al is gebuerelyk / een nieuwen broek is scheurelyk, 13-3-21; ‘kan scheuren’, Zvl. zegswijze. (Niet in DB of Loq.). |
- | schraen: Is 't niet den aerd van ons oprecht Vlaenderen de waerheid uit te spreken gelyk ze is, met raepen en schraen, 29-5-10; ‘schil’, Zvl., Zerm., Wvl. (schroon), Zvl. zegswijze die betekent: met alles erbij. |
- | schreeve: al d'ander kant van de schreeve, 13-11-10; ‘grens’ (met West-Vlaanderen), Zvl. |
- | schikkig: T'is al schoon, blynkende en schikkig, 26-3-11; ‘gepast’, ‘keurig’, Zvl. |
- | schinen: 't schindt my dat gy eet met lange tanden, 2-10-10; ‘me dunkt’, Zvl. (Wvl.: 't dinkt my). |
- | schonderen: met schonderende stemme, 12-6-21; ‘dreunen’, Zvl. en Wvl., DB. |
- | Schoonen Borst: de kermesse van den Schoonen Borst, 17-7-10; ‘wijk in St.-Silvesterkappel’. |
- | schumig-zee: drie puypen schumig-zee, 28-9-19; ‘meerschuimen’, Zvl., Zerm. |
- | schuttebolen: eene verlykenesse daerop, zegt Mynheer Tack al schuttebolen, 6-2-21; ‘schuddebollen’. |
- | Schuw: in d'herberge van den Schuw, 29-5-10; ‘herberg bij Kassel’, Ocht. heeft die nog gekend. |
- | schytig: langs den schytigen Zanders wegeltje, 28-8-21; ‘slecht begaanbaar’, Zvl., Zerm., Wvl. is schutig. |
- | schyvboord: eenen zilveren schyvboord, 27-11-21; ‘soort bord’?, onbekend, Lo. |
- | seef: de boomjes zonder seef gelyk doodkeesen, 29-10-19; ‘sap’, Zvl., Zerm., Gal.? |
- | slaeprose: de roo slaeprosen, 9-7-11; ‘klaproos’, Zvl. |
- | slagten: van lange te leven men komt oud / men slagt niet het goud, 6-8-11; ‘lijken op’, Zvl. zegswijze. |
- | slap-rat: gy zyt lyk eenen slap-rat, 31-12-11; ‘zevenslaper’, Zvl. en Wvl., DB, Opm. 8. |
- | slitten: is zeer goed op 't eten te slitten, 11-12-21; ‘verteren’, Zvl., Zerm., spr. slieten (korte ie). |
- | smaken; al smiek schrykkelyk goed, 17-7-10; ‘smaakte’, Zvl. ovt. |
- | smit: in die tyden de smits woonden in de stad, 19-1-22; ‘smeden’, Zvl. meerv., Opm. 7 (Wvl. is smed), Lo. |
- | smout: T'en zyn maer de geene die smout verkoopen die ervan besmeerd zyn, 29-5-10; Zvl. zegswijze ‘de pot verwijt de ketel...’. |
- | smulbriefje: T'smulbriefje zal t'zelve zyn in d'eerste tafel gelyk in d'ander, 2-10-10; ‘spijskaart’, leuk purisme, Zvl.? |
- | snoffelen: dezen begunt te snoffelen en te blaesen, 4-9-21; ‘snuffelen’, Zvl., Lo. |
- | snorren: hy sliep algauw dat hy snorde, 8-10-22; ‘snurken’, Zvl., Zerm. |
- | snydeling: de magt... om snydeling te maken, 20-11-10; ‘gehakt stro’, Zvl. en Wvl., DB. |
- | snynnen: maer iolder tongue moet gebruikt zyn. Ze moet snynnen al seven kanten, 22-3-14; Zvl. zegswijze, spr. snien, Opm. 4. |
- | spallekaker: Eenen zeker Petrus Kreukelaere, spallekaker, 21-7-10; ‘vrek’, Zvl., Zerm. |
| |
| |
- | spinnekobbe: klebber lyk een spinnekobbe, 5-6-21; ‘spin’, Zvl. zegswijze, Ocht. |
- | sprinkwyze: knappige sprinkwyzen, 17-7-10; ‘juffertje’, Zvl., Zerm. |
- | stank: Ko was zonder stank nog dank buiten gedaen van de fabriek, 23-10-10; ‘zonder dank’, Zvl.? |
- | stapsten: en springt op stapstens of in de klyte-straeten, 18-9-10; ‘stapsteen’, ABN en Zvl., Opm. 7, uitspraaksp. |
- | stee: in t'herte van de stee, 3-9-11; ‘stad’, Zvl. en oud Wvl. |
- | steehuis: Tis'je stoeg rechte voor t'steehuis, 24-4-21; ‘stadhuis’, Zvl. |
- | steen-fusike: de pompiers schooten in de pers met hunder steen-fusiken van t'iaer 100, 20-8-11; ‘ouderwets geweer met vuursteen’?, Zvl., Ocht. |
- | stellen: hy steldt zich in d'hemdemouwen, 10-9-11; Tisje stelde zyn bril op zyn neuze, 17-9-11; de tafel is gesteld, 21-8-10; hy stelt hem op voet, 1-1-11; ‘zetten’, ‘tafel dekken’, Zvl., Zerm., ‘zich op voet stellen’ = ‘zich op weg zetten’, Zvl., Haz. |
- | stigten: En Gussche, geheel treurachtig, stigte zich op zyn stokje, 12-6-10; ‘zich oprichten’, Zvl.? |
- | stiekende vol: de boltrooghe was stiekende vol, 23-3-14; ‘propvol’, Zvl., Zerm. (boltrooghe = bollebaan). |
- | stoffie: wat voor veste wilt gy hebben? welke stoffie, welke façoen? 31-7-10; ‘kleerstof’, Zvl., Zerm., spr. stoffië. |
- | stokeraar: stokeraars van onvrede, 12-6-10; ‘stoker’, Zvl., DB en Loq. Kennen wel ‘stokeren’ voor ‘stoken’. |
- | storievertaeler: ze drinken op de gezondheid van den leutigen storievertaeler, 13-3-21; ‘verteller’, Zvl. uitspraaksp. (storie = verhaaltje, Mnl.), Lo. |
- | stouthals: gelyk de bietjes op den stouthals die haeren korf aenraekt, 3-4-11; ‘waaghals’, Zvl., Zerm., Ocht., Loq. |
- | straete-yzer-weg: eenen nieuwe modern yzer-weg dat men naemt straeteyzer-weg, 20-11-10; ‘tram’, Gal. pur. |
- | striepe: driekoleurde striepen, 5-6-21; ‘wimpels’, (driekleurige, met de Franse kleuren), Zvl. |
- | strin: hy peist op de strinnen, 1-1-11; ‘wafeltje’, Zvl., spr. strien (met korte ie). |
- | strobbel: niet hooger als een strobbel, 21-8-21; ‘stoppel’, Zvl. zegswijze, Haz. (spr. hooger als ‘ogger’). |
- | stryken: Uilspiegel strykt zyn stuiver, 23-7-22; ‘opstrijken’, Zvl. |
- | speekelde: de blaeuwe speekelde eyers (v.d. zwaluwen), 16-4-11; ‘gespikkeld’, Zvl. |
- | spinder nieuw: de wagen van de Hoop is spinder nieuw, 2-4-22; ‘splinternieuw’, Zvl., ook Wvl. (leper). |
- | spyslust:... die den Vlamchen spyslust wel kennen, 2-10-10; ‘eetlust’, Zvl.? |
- | swinetripé: schottingen en swinetripéen, 22-1-11; ‘varkenskermis’, Zvl. |
- | swynbêerse: met katesteerten, beuzekruid, swynbêerse en andere kruiden, 21-8-10; ‘soort onkruid’? |
| |
T
- | tchypen: verblyd door tchypen en trillen van de vroege musschen, 3-7-10; ‘tjilpen’, spr. tsjiepen. |
- | teeken:... een kaarthe... met den numero van zyne tafel daer op geteekt, 2-10-10; ‘tekenen’, Zvl., Mnl. spr. ettikt, Opm. 8. |
| |
| |
- | t'een deur t'ander: Mae, t'een deur t'ander, noch eenen schoonen dag, 29-3-14; ‘alles bij mekaar genomen’, Zvl. |
- | terve: de terve geeft gelyk goud, 7-8-10; ‘tarwe’, Zvl. |
- | teuche:... een goe teuche café die wel warm is, 5-2-11; ‘teugje’, Zvl., Wvl., spr. teu(g)sje. |
- | te vooren: dat myn Vlaemsch niet altyd met zyne zuiver smaek te vooren gesteld is, 8-1-11; ‘op de eerste plaats’, Zvl. |
- | toetrekken: op welke uer zal men in zitten en toe trekken?, 2-10-10; ‘toetasten’, Zvl. (Kan. Lescroart), Zvl. (in zitten = aanzitten). |
- | tonge: Dat is, zey Tisje, zyn tonge door ze gat trekken: een vuylen styl, 5-5-10; ‘z'n woord breken’, Zvl. en Wvl. zegswijze, DB. |
- | torre-wachter: als de torre-wachter hem zag..., 19-11-22; ‘torenwachter’, Zvl., (DB kent torrewaker); er was een torrewachter op het belfort van Sint-Winoksbergen die nog in 1929 een Vlaamse nieuwjaarswens rondriep. |
- | tounge: langhe van tounge, kort van erme, 14-8-10; ‘praatvaren doen niet veel’, Zvl. zegswijze. |
- | trankiste: hy bingt zynen muyl in de trankiste, 5-5-10; ‘hoefstal’, Zvl., Haz., spr. trankiste (klemtoon op kis), (misschien verwant met ‘traam’). |
- | troefen: 'k troefen een partye met de cameraeden, 25-12-10; ‘kaarten’, Zvl., Rubr. |
- | t'sulte steeken: t'sulte steeken was een ander spel, 13-8-11; ‘waterspel met een emmer’, Zvl., Ocht., Opm. 8. |
- | tukken: gy mag met my tukken, 7-8-10; ‘tikken’, Zvl. |
- | turve: scharrewyts op de turve, 4-9-21; ‘ezelzadel’, Zvl., Zerm., zie DB s.v. torke... turwe; Kiliaen: torck. |
- | Tuyter: Joos den Tuyter, 5-5-20; ‘bijnaam’, spr. tuter. |
- | tweedobbel: eel tweedobbel geplooyd en kryschetyd, 29-5-10; ‘dubbel’, ‘gebogen’, Zvl., DB. |
- | tydelyks: wy hebben eenen man te kort om ons werk tydelyks t'eindigen, 7-8-11; ‘vroeg’, Zvl., Zerm. gewoonlijk tydelyk: spr. tiedelik (met korte ie). |
| |
U
- | Uilspeegel: onze gemeene kennisse Uilspeegel zalig, 2-7-22; ‘Uilespiegel’, spr. ulespegel. |
- | uitbuldering: in d'uitbuldering van een zeeschip, 1-8-11; ‘ontploffing’, Zvl.? |
- | uitkijken: omdat zy a lytje duister van vel uitkeek, 24-7-21; ‘eruit zien’, Zvl. (vgl. kiek-uit). |
- | uitsprongje:... heeft Tisje een uitsprongje gedaen, 12-6-10; ‘uitstapje’, Zvl. en Wvl., DB. |
- | uitruischen: zoo gauw toovenaers en tooveressen ruischen uit, 3-4-11; ‘te voorschijn komen’, Zvl., Zerm., Opm. 1. |
- | uitryzen: round den zessen heuren Lapiere ryst uit by den Ezelstap, 31-5-14: ‘opstaan’, ‘verschijnen’, Zvl., Zerm., Opm. 1. |
- | uitschieten: op dit antwoord ze schieten al te gaer eenen grooten lachen uit, 26-3-11; ‘in de lach schieten’, Zvl., DB: ze schieten uit in een groot gelach..., Opm. 1. |
- | uitvisschen: dat ze al zoo haest mogelijk eenen braven bruidegom uit zouden visschen, 18-11-21; ‘opvissen’, Zvl., Opm. 5. |
- | unsel: in d'herberg van den ‘Unsel’, 15-8-11; ‘unster’, zie ook s.v. heursel. |
| |
| |
| |
V
- | vaerzen: Tisje, t'vaerst my van u niet meer te lezen, 14-8-10; ‘het jammer vinden’, Zvl. uitspraaksp. |
- | Vaer-straete: (Benoit van Rechem) woonde in de Vaerstraete, 6-8-11; Straat in Hazebroek. |
- | vangende ziekte: ze zyn al besmeten met de vangende ziekte, 29-10-11; ‘besmettelijke ziekte’, Zvl. |
- | van naaren: t'gemeene wild... den candidat zien van naaren, 9-4-11; ‘van dichtbij’, Zvl., Wvl. (van naar). Opm. 2. |
- | vartig: lyk een vartig ey, 14-9-10; ‘rot’, Zvl. |
- | veele: het spelen op de veele, 16-1-21; ‘viool’, Zvl., Zerm. |
- | veilespeelder: geen veilespeelder, 12-2-11; ‘violist’, Zvl. |
- | ventebank: geen ventebanken, 12-2-11; ‘bank waarop iets verkocht wordt’, Zvl., Zerm. |
- | verbeyen:... en verbeyde den uitleg van dat werck, 31-7-10; ‘wachten op’, Zvl., Mnl. |
- | verdraeyd: Is de baesenne opgestaen met de mutse verdraeyd, 29-5-10; ‘slecht geluimd’, Zvl., Zerm. |
- | verfoueit: dat zy al te gaer verfoueit zyn van de goe gazetten gelyk deugnieten en geuzen, 21-7-10; ‘misprezen door’, Zvl., Zerm., spr. verfoeid. |
- | verfynzen: men kan d'hersens niet stellen op den slypsteen om ze te verfynzen, 4-12-10; ‘aanscherpen’, Zvl. uitspraaksp. van verfijnen. |
- | vergeestigen: de baesenne kunde hem niet vergeestigen, 29-5-10; ‘opvrolijken’, Zvl. |
- | vergoud: lyk een vergouden hound, 23-3-14; ‘hondsdol’, Zvl., spr. vergoed, Mnl. |
- | vergramd: 'k was bynae vergramd, 14-8-21; ‘kwaad’, Zvl. |
- | verlykenesse: geen verlykenesse daerop, 6-2-21: ‘vergelijking’, Zvl., Zerm., DB kent ‘verlijken’. |
- | vermakkedyd: m'en vermakkedyd leute had, Jan, 5-6-21; ‘verduveld’, Zvl., Zerm., m'en had = we hebben gehad. |
- | vermousen: de menschen van de stee zyn noue van vermoust te zijn, 10-5-14; ‘verraden’, Zvl. |
- | verplekken: hy hadde ruyze om zyn buikje te verplekken, 9-7-22; ‘verplaatsen’, Zvl., Haz., Loq. |
- | verpletteren: dienen Heer... dat gy met zeker haestigheid verpletterd hebt, 30-10-10; ‘in de grond laten zinken’ (hier figuurlijk, anders ‘verwoesten’), Zvl. |
- | versch: in myn scamele huis gedeckt met strooi t'is... versch in den zoomer, 30-10-10; ‘fris’, Mnl., Opm. 1. |
- | verschooten: voor al dat onweere Delle en was niet verschooten, 28-8-21; ‘geschrokken’, Zvl. (met ‘zijn’ en niet met ‘hebben’ zoals in het Wvl.), Zerm. Opm. 1. |
- | verspaeren: 'k heb alsins 't geluk van veel asyn verspaerd te zyn, 31-7-21; ‘gespaard’, Zvl., Lo. |
- | vertallen: de ryms die besloten zyn in deze Tisje Tasje, hebben vertalt geweest... door eenen... vichtig jaeren, 23-4-11; ‘vertellen’, Zvl. uitspraaksp. |
- | vertuigen: de vertuigen van de vlamsche wysheid, 29-3-14: ‘getuige’? |
- | vervaschen: gaet binnen in d'herberg om hem een weinig te vervaschen, 13-10-10; ‘opfrissen’, Zvl. (letterlijk: verversen). |
| |
| |
- | vervlamchen: Tisje... vervlamchte de worden van Mynheer de deken, 25-9-10; ‘vertalen in het Vlaams’, Zvl. |
- | verwarreld: een groot dik wyd hoofd... met verwarreld winkbrauwen, 21-8-21; ‘verward’, Zvl., Haz., DB. |
- | veryzelen: hy veryzelt in zyn broek, 3-4-11; ‘beven’, Zvl., Zerm. |
- | veste: wat voor een veste? 31-7-10; ‘afwijzing bij verkiezing’, Zvl. |
- | Vetse: k'hoorde daer eenigte daeseriks spreken lyke Vetse, 27-7-10; ‘raaskallen’, Zvl., Haz.: ‘klappen lik en Vitse’ (of lik de vitsen = peulvrucht) ... |
- | vichten: ider koe in haer sliet / alsdan men vicht niet, 12-6-21; ‘vechten’, Zvl. zegswijze. |
- | vierstee: in 't hoeje van de vierstee, 7-5-22; ‘haard’, Zvl., (ook: schoorsteen). |
- | vinke coorde: de groote plaetse, versierd met vinke coorden, 5-6-21; ‘guirlande’, Zvl., Haz., DB: vinkoorde is maagdepalm... |
- | vissel: ezel en distel / weten van geen vissel, 17-7-10; ‘verandering’, Zvl. zegswijze? |
- | Vlamsch Vlanderen:... dat Vlamsch Vlanderen den opperveugel zal schieten, 8-5-21; ‘Vlaams sprekend Vlaanderen in Frankrijk’, Zvl. |
- | Vlaendernaer: waerom... zouden de Vlaendernaers agterwaert kyken, 22-1-11; ‘Vlaming’, zeldzaam? |
- | Vlamenege: want ze (Joanna van de Waele) was eene oprechte Vlamenege in 't herte, 21-11-21; ‘Vlaamse’, Zvl. |
- | vles: 't vles uitgedroogd, 29-5-10; ‘vlas’, Zvl. uitspraaksp. |
- | vluggende: van schaers vluggende.. kiekjes, 3-7-10; ‘vlug’, Zvl., Zerm.' |
- | voormsel-lap: dn vaeder gaef... eenen klindenden voormsel-lap, 17-9-11; ‘oorveeg’, Zvl. |
- | voysbrieftche: die round gaen met voysbrieftches, 31-7-10; ‘stembriefje’ of ‘verkiezingspamfletje’, Zvl. |
- | voyzen: voor wien voyzen?, 2-4-11; ‘stemmen’, Zvl. |
- | voyzinge: dat groot gewaelt van de voyzingen, 8-5-10; ‘verkiezing’, Zvl. |
- | vriend: om het te vertaelen (vertellen) aen onze vrienden en medeburgers, 12-6-21; ‘familielid’, Zvl. |
- | vroom: de knoop (v.d. stuiken) was rechte en vroom, 14-8-10; ‘sterk’, Zvl. en Mnl. |
- | vrutelaer: T'n is geenen vrutelaer of kousselapper, 31-7-10; ‘knoeier’, Zvl., Zerm., Broksele. |
- | vry: een vry... hondtje, 6-3-21; ‘mooi’, Zvl. |
- | vuyle-neuse: by 't licht van de vuyle-neuse, 28-8-21; ‘olielampje’, Zvl., Zerm. |
| |
W
- | wael: in t'midden van de waels, 12-3-11; ‘waal’, Opm. 7. |
- | wafer: is 't dat de boer geen wafers en bakt, 21-8-10; ‘wafel’, Zvl., Mnl. |
- | watermeule: 't sluis van eenen watermeule, 24-9-22; ‘watermolen’, Zvl. uitspraaksp., spr. watermulle. |
- | week: wy zullen nog een woord klappen ter week, 2-4-11; ‘volgende week’, Zvl. |
- | weldig: weldige menschen, 17-7-10; ‘weeldig’. |
- | wenden: en begint de blaederen te wenden, 23-7-22; ‘omkeren’, Zvl. |
- | Westhoek: zy is zuyverer gebleven in ons Westhoek als in België zelf,
|
| |
| |
| 18-1-22; een van de oudste vermeldingen van de naam ‘Westhoek’, (het gaat over taal). |
- | weybeleenden: ze bemerkte dat 't diamand weybeleend was, 4-12-21; ‘verdwijnen’, let op ‘wey’ i.p.v. ‘weg’, Zvl., Mnl., (Wvl. is wegblenden, van weg belanden...), Lo. |
- | wie: wie hapert er met u, 12-2-11; ‘wat’, Zvl. |
- | windbraam: den armen man hadde al zyn haer, baerd en windbramen gebronden, 20-8-11; ‘wenkbrauw’, Zvl. |
- | wintergaei: k'hoorde daer eenigte wintergaeis, 21-7-10; ‘jonge onnozelaar’, Zv., Zerm. |
- | wispelen: hy gaet... naer huys op zyne klebbere wispelende benen, 3-7-10; ‘wiebelen’, Zvl. |
- | wispelen-steerte: den swarten hond lekt, al wispelende steerte, Tisjes hond, 22-1-11; ‘kwispelstaartend’, Zvl. |
- | witte oore: t'zyn witte ooren en pilaerebitters, 5-5-10; ‘femelaar’, (iemand van de kath. partij), Zvl., Zerm. |
- | wygen: de priesters wygden den boom van libertheid, 12-7-14; ‘wijden’, Zvl. |
- | wymkomtje: geene venteklanken, geene wynkomtjes, geene veilespeelders, 12-2-11; ‘kom met wijn’? |
- | wysgeleerde: maer ook voor groote en wysgeleerde, 3-9-11; ‘geleerde’, Zvl. |
| |
Z
- | zeerd: 'K heb den zeerd met die gazetten, 29-5-10; ‘er maling aan hebben’, Zvl., DB, (+ voorz. ‘van’; Lemire: + met...). |
- | zegenen: Een glas voor Tisje... God zegen 't u, boer Sys, 29-5-10; ‘Gezondheid’, Zvl. wens bij het drinken van een glas. |
- | zetche: t'zullen noch veel vogeltches kaken die nu geen zetche en, 20-11-10; ‘achertste’, Zvl., Mnl. (Reinaert: met enen langen stert aen 't set), DB. |
- | zieden: als 't pap wel gezaen was, 7-8-21; ‘koken’, normaal is het vd ‘gezoon’... Zvl., Mnl. |
- | zin: zy... voyzen op hun zin, 2-4-11; ‘zin’, Zvl. en ABN, (Wvl.: goeste). |
- | zitten; liedjes zooals: ‘Den uyl die op den peereboom zaat’, 25-12-21; Zvl. ovt (‘zat’); ‘neemt een stoel en zit’, 1-1-11; ‘ga zitten’, Zvl. en Westel. Wvl. |
- | zoopje: k'gaen een zoopje drinken, 2-10-10; ‘teugje’, ‘borrel’, Zvl., (Wvl. meestal: zeupe, zie DB). |
- | zwichten: naer de misse, men dichte zonder zwichten in t'Sebastiaens'hof, 23-4-11; Zvl. en Wvl. rijmpje, Opm. 1. |
- | zyde: het inventaris neemt zyde en zyde pergament, en is zonder ende, 27-11-21; ‘bladzij’, (nemen = beslaan: Gal.); op een zyde, 13-3-21; ‘kant’, Zvl.; twee tafels daer by, zyde en zyde, voor Cassel en Steenvoorde, 2-9-10; ‘zij aan zij’, ‘naast mekaar’, Zvl., Zerm. |
- | zyn: van groote werken die gedaen zullen zyn, 10-5-14; ‘worden’, Opm. 5. |
| |
| |
| |
Résumé:
Les ‘Coins Flamands’ de Tisje Tasje.
Un journal d'Hazebrouck, Le Cri des Flandres, publiait presque dans chaque numéro une petite rubrique flamande signée Tisje Tasje. Les Archives Départementales de Lille conservent un assez grand nombre d'exemplaires de cette publication. J'ai pu photocopier la plupart des numéros disponibles, à savoir les années 1910 et 1911, 1914 (jusqu'au 12 juillet), 1919 (à partir du 8 juillet), 1921 et 1922. Le manque de temps ne m'a pas permis de le faire pour l'année 1923 et les 5 livraisons de 1925 également disponibles.Ga naar eindnoot(1)
| |
Lemire est-il l'auteur de ces ‘Coins Flamands’?
Au lendemain de la mort de Lemire, C. Looten écrit à son sujet: ‘Orateur et écrivain distingué, il s'exprimait aisément, par la plume aussi bien que par la parole, dans notre langue maternelle. Parmi les chroniques humoristiques du Cri des Flandres, il y en a un grand nombre entièrement composées de sa main: il trouvait d'instinct le proverbe savoureux, le vocable pittoresque du parler populaires (sic)’.Ga naar eindnoot(2) Donc, selon Looten, la quasi-totalité de ces textes étaient, au moins en partie, de sa main. Bon nombre sont tout entiers de sa composition. Cela suppose aussi que Looten n'aurait fait tout au plus que proposer, corriger ou compléter certains textes. Toutefois un examen critique de la langue elle-même nous permet de déterminer les Coins Flamands qui sont entièrement et exclusivement de la main de J. Lemire. C'est surtout l'orthographe qui est maladroite: Lemire ne sait pas où placer l'apostrophe (ignorance que Looten se révèle ne pas partager); il rend le son [ʃ] écrit normalement ‘sj’ en néerlandais par la graphie française ‘ch’; le préfixe ‘ver’ devient souvent chez lui ‘voor’ par exemple dans ‘voortellinche’ (vertellinkje = petite histoire); il écrit ‘rechche’ (pour rechtse qu'on prononce rech(t)sje en langue populaire) etc...; toutes négligences qu'on est sûr de ne jamais trouver sous la plume de Looten.Ga naar eindnoot(3) Un étonnant exemple de ce rendu phonétique nous est fourni par ce ‘danck’ (mis pour ‘dat ik’) qui se conforme exactement à la prononciation des Flamands de France... d'autres Coins Flamands sont fort correctement écrits, parfois même mâtinés de néerlandais standard. Looten y aura prêté la main.
On a coutume d'objecter: Lemire connaissait-il suffisamment sa langue maternelle? Oui. Nous disposons pour l'affirmer du témoignage déjà cité de C. Looten. G. Gezelle, dans ses notes de Flandre Française déclare que ‘Lemire savait si joliment prêcher en flamand’ (‘vlämschgje’).Ga naar eindnoot(4) Quand les Pauvres Clarisses d'Ypres, au cours de leur fuite, arrivèrent en 1914 à Hazebrouck, elles furent réconfortées en flamand par Lemire lui-même.Ga naar eindnoot(5) Du reste sa propagande électorale dans cette langue (il y a encore des témoins vivants) coupe court à tous les doutes à ce sujet. Lemire n'aurait appris le flamand qu'à 23 ans.Ga naar eindnoot(6) Certes il fut éduqué en français par ses tantes mais il n'aura pu manquer de rendre des visites régulières à sa mère et d'entendre parler flamand à la ferme. Il a sans aucun doute appris de ses condisciples à parler flamand sur le chemin de l'école, tout comme le Steenvoordois J. Tillie, qui, également éduqué en français à la maison, n'apprit son flamand que dans la rue. Et c'est à 23 ans qu'il finit par apprendre à le lire et à l'écrire. S'il n'avait pas appris avant à le parler, il n'aurait jamais pu le faire sans accent et encore moins connaître tous ces mots et ces tournures pittoresques.
| |
| |
| |
J. Lemire (1853-1928).
Jules Lemire naquit au village bilingue de Vieux-Berquin, le 23 avril 1853 (année de la fondation du Comité Flamand de France). Sa mère parlait le flamand mais il reçut de ses tantes une éducation française: il aura néanmoins appris le français dans les rues et à la ferme. Il fut ordonné prêtre en 1878 et fut nommé professeur de rhétorique au Petit Séminaire d'Hazebrouck. C'est en 1891 qu'il publia son ouvrage le plus important: L'Abbé Dehaene et la Flandre, véritable trésor de renseignements sur la Flandre, tout imprégné d'un esprit flamand que l'auteur partage manifestement. En 1893, il devient député républicain-démocrate et lutte contre la centralisation et pour une liberté véritable. Par la suite (1896), il fonda l'OEuvre des Jardins Ouvriers, partout imitée. Au parlement, il prononça au moins trois plaidoyers en faveur de l'enseignement du flamand en Flandre Française: en 1902, en 1910 et en 1921. En tant que régionaliste, il publia une étude passionnante mais dépassée sur les fermes de la Flandre méridionale: L'Habitat dans la Flandre française (1892). On y trouve quantité de termes typiquement flamands. En dépit de son nationalisme français mêlé d'authentique esprit flamand, il eut bon nombre de contacts avec des Flamands d'outre-frontière, notamment avec G. Gezelle (il lut Biekorf et Rond den Heerd) à compter de 1892 et avec l'Abbé Daens. C'est lui qui inspira à Gezelle l'idée d'éditer un almanach à feuillets détachables. Il fut élu maire d'Hazebrouck en 1914 malgré sa récente mais brève suspension par son évêque. Il
mourut en 1928 (le 7 mars) dans l'exercice de ses charges de maire et de député; on lui dédia l'année suivante un monument portant aussi (mais à l'arrière, ce qui est tout un symbole!) une inscription en néerlandais. C'est avec juste raison que J.E. Vanden Driessche a pu écrire de lui: ‘Tout ce qui fut grand dans la vie de l'Abbé Lemire fut flamand’.Ga naar eindnoot(7)
| |
Contenu des ‘Coins Flamands’ de Tisje Tasje.
Nous avons commencé par lire ces Coins Flamands pour la langue, mais nous avons bénéficié du même coup d'une foule de renseignements concernant en particulier usages populaires (fêtes de la moisson et de Saint-Nicolas, cueillette du houblon et oeufs de Pâques, concours de tir à la perche, fête des noix à Hazebrouck...), chansons populaires flamandes connues et inconnues, poèmes populaires, proverbes et expressions, pélerinages, chapelles, histoire locale (par exemple de Wormhout, Yolande van de Walle), chambres de rhétorique d'Hazebrouck et d'Eecke et leurs poètes (en particulier Van Rechem), inscriptions en flamand sur des chapelles ou des tombeaux etc... Ce sont surtout les ‘Coins’ consacrés à la défense de la langue maternelle qui sont intéressants (4 septembre 1910; 6 août 1911; 9 janvier 1921; 8 janvier, 22 janvier et 29 janvier 1922); pour ce qui concerne le contenu socio-politique, je renvoie à l'ouvrage sur C. Looten.Ga naar eindnoot(8)
| |
Langue.
Tant que Lemire écrit tout lui-même, nous nous trouvons non seulement en face d'un Flamand méridional très typique (voir les remarques) mais souvent aussi d'un rendu phonétique inconnu jusqu'alors et que nous ne retrouvons même pas dans les almanachs de Tisje Tasje. Grâce aux nombreux toponymes (et aux noms d'estaminets), aux patronymes cocasses, aux proverbes et aux expressions, la langue présente un remarquable caractère dia- | |
| |
lectal, méridional et populaire, et un enracinement non moins remarquable dans le terroir. Notez les nombreux mots moyen-néerlandais qui émaillent son flamand méridional.
Remarque: J'ai puisé bon nombre de données précises dans j.r. et g. remy, l'Abbé lemire (Paris 1929). Nous y lisons qu'on a dit de lui: ‘Il eût été plus grand Français, s'il avait été moins Flamand...’ (p. II).
(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut)
|
-
eindnoot(1)
- We danken van harte voor hun hulp hierbij Michiel Nuyttens (Kortrijk) en de Archivaris van Rijsel. Michiel Nuyttens heeft ons ook op het idee gebracht om deze Vlaamse rubriekjes als onderwerp te nemen.
-
eindnoot(2)
-
Bulletin Com. Fl. de France, 1928, 1er fascic., p. 12.
-
eindnoot(3)
- Die vermelde eigenaardigheden vinden we terug in een eigenhandig door Lemire geschreven brief aan priester Daens; "menchezot, voorstae gy zulk word". Zie Ons Erfdeel, jg. 13 (1969), nr. 2, p. 178.
-
eindnoot(4)
- Uit: 2500 regels vrijwel onbekend proza (verzorgd door K. de Busschere), p. 77.
-
eindnoot(5)
-
m. de l'epine, Un monastère dans la tourmente, p. 36.
-
eindnoot(6)
-
j.m. mayeur, Un prêtre démocrate, l'Abbé Lemire, p. 15, de noot verwijst naar Lemire zijn cahiers I, p. 282.
-
eindnoot(7)
- Geciteerd bij: lucien farvacque, Lemire tel qu'il fut, in Notre Flandre, 1954, nr. 4, p. 3.
-
eindnoot(8)
- Michiel Nuyttens, Priester, wetenschapsman en Frans-Vlaams regionalist, p. 129vv. en p. 240v., voetnoot 202.
-
eindnoot(1)
- Nous remercions de tout coeur Michiel Nuyttens (Kortrijk-Courtrai) et l'archiviste de Lille pour l'aide qu'ils nous ont apportée. Michiel Nuyttens nous a également inspiré l'idée de prendre ces petites rubriques flamandes comme sujet d'étude.
-
eindnoot(2)
-
Bulletin du Comité Flamand de France, 1928, premier fascicule, p. 12.
-
eindnoot(3)
- Nous retrouvons les particularités mentionnées ici dans une lettre autobiographe de Lemire à l'Abbé Daens, ‘menchezot, voorstaen gy zulk word’. Voir Ons
Erfdeel, 13e année (1969), No 2, p. 178.
-
eindnoot(4)
- Tiré de 2500 Lignes de prose pratiquement inconnue (édité par les soins de K. de Busschere), p. 77.
-
eindnoot(5)
-
m. de l'epine, Un monastère dans la tourmente, p. 36.
-
eindnoot(6)
-
j.m. mayeur, Un prêtre démocrate, l'Abbé Lemire, p. 36.
-
eindnoot(7)
- Cité dans: Lemire tel qu'il fut, dans Notre Flandre, 1954, No 4, p. 3.
-
eindnoot(8)
-
michiel nuyttens, Lemire, Prêtre, Scientifique et Régionaliste de Flandre française, pp. 129 et suivantes et p. 240, note 202.
|