| |
| |
| |
De hedendaagse schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk. Marcel Janssen (1903-1963)
Lexicon ● 8
C. Moeyaert
inspecteur Nederlands
Ieper (B)
| |
Marcel Janssen.
Over Marcel Janssen heeft Erik Vandewalle in het Jaarboek De Franse Nederlanden, 1977, al heel wat bijzonder merkwaardige details meegedeeld, en we kunnen de lectuur van dat artikel niet genoeg aanbevelen. Toch moeten we hier Janssen z'n levensloop nog es doornemen.
Marcel Janssen werd op 15 juni 1903 in Gijvelde geboren als zoon van Jules Janssen en Maria Ghysel. Z'n vader was metselaar (later ook doodgraver) en z'n moeder had een winkel. Hij zal wel sterk beïnvloed zijn door z'n pastoor E. Delanghe, radicaal Vlaamsgezind, opsteller van een Vlaamse catechismus, maar ook verbeten Westvlaams particularist, een punt waarop Janssen hem vroeger wel maar vanaf 1926 zeker niet gevolgd isGa naar eind(1).
Na z'n college in Hazebroek (in 1916 naar Klommeres overgebracht), wordt hij op het Seminarie (in Annappes) op één na de vurigste bezieler van de Vlaamse kringen, en dan ook ondervoorzitter van het Vlaams Verbond van Frankrijk. Lang voor z'n priesterwijding in Rijsel op 7 juli 1929, was hij actief als dichter, auteur van artikels, spreker, mede-organisator van de Vlaamse congressen, maar vooral redactiesecretaris van De Torrewachter en secretaris-penningmeester van het Davidsfonds, waarvan Camille Looten voorzitter was. De D.F.-afdeling van Frans-Vlaanderen (arrondissement Duinkerke, de streek van Rijsel had een eigen afdeling), telde in 1928 19 leden, in 1930 een dertigtalGa naar eind(2).
In z'n seminarietijd schreef hij z'n eerste gedicht als soldaat in DüsseldorfGa naar eind(3), ontving hij de Rosatiprijs voor Vlaamse poëzie in 1926, en onder de schuilnaam van z'n halfzuster Berthe GhyselGa naar eind(4) de tweede prijs voor Vlaamse poëzie ter gelegenheid van de 25e verjaardag van de kroning van O.L. Vrouwe van de Duinen in Duinkerke (1928)Ga naar eind(5). In het begin van dat zelfde jaar publiceerde hij de brochure Fransch Vlaanderen in de reeks Branding, nr. 3,Ga naar eind(6). Als hij samen met J.E. Vandendriessche in 1926 niet kan optreden als spreker voor de Vlaamse Wetenschappelijke Congressen in Gent, is dat te wijten aan de levensgevaarlijke ziekte van z'n moeder op dat ogenblik. Zowel in proza als in poëzie neemt hij deel aan de publikaties in Le Mercure de Flandre, le
| |
| |
Klasfoto (1936-1937) met vooraan in het midden Marcel Janssen.
Beffroi de Flandre, De Vlaemsche Stemme in Vrankryk, De Torrewachter, Le Lion de Flandre, Jeunes de Flandre - de Jonge Zuidvlaming, La Vie du Nord en La Revue Septentrionale. Ook in Notre Flandre staat iets van hem. Nog voor z'n priesterwijding moet hij al leraar geweest zijn aan de Ecole Saint Joseph in Rijsel Ga naar eind(7) maar erna (1929) wordt hij leraar van de Zevende aan het Institut Saint Joseph in Grevelingen (waar er wel wrijvingen waren met directeur en collega's Ga naar eind(8)), maar in 1934 wordt hij leraar aan het Institution Libre in Marq en Baroeul, tot in 1945. Hij blijft even actief in het Vlaams Verbond als tevoren, neemt nog altijd deel aan de literaire wedstrijden van het Verbond, schrijft nog heel wat gedichten, maar vooral nu proza. Z'n onderwerpen zijn: Guido Gezelle, z'n favoriete schrijver die hij heel goed kent en aan wie hij zeker twee gedichten opdraagt, o.m. het prachtige: Spruit, spruit, andere Vlaamse schrijvers, o.m.C. Verschaeve, de Vlaamse schilderkunst, en vooral, zeker vanaf 1938 Michiel de Swaen, in het Frans onder de schuilnaam G.-P. Leenhouder, over wie hij ook 13 voordrachten zal houden in het Institut Flamand de France onder de oorlog Ga naar eind(9). In de Torrewachter schrijft hij plezierige stukjes o.m. Brieven aan Speurhondt, de Lollemans en Klaps. In 1946 wordt hij gearresteerd, zit een week gevangenis uit, wordt onder het proces verdedigd
door z'n collega's uit het college Ga naar eind(10) en krijgt als ‘straf’ 10 jaar ‘indignité nationale’ en verblijfsverbod in het Noorderdepartement. Ondertussen bleef hij aalmoezenier van beide middelbare scholen in Gravelingen (Institut Saint Joseph en Institut Sacré Coeur) en wordt in 1947 (als balling) pastoor in Saint-Sauveur d'Emalleville, in 1956 in Saint Pierre de Varengeville en in 1959 in Rolleville (drie dorpjes in Normandië). Hij sterft onverwacht en plotseling in Rolleville op 31 oktober 1963.
| |
| |
De bestuursleden van het ‘Vlaamsch Verbond van Frankrijk’ in Steenvoorde in 1929. Uiterst rechts Marcel Janssen; vierde van rechts Jean Marie Gantois.
Prof. Kan. C. Looten en Prof. Vital Celen (vooraan) en de Jan van Ruusbroeckring van het groot-seminarie in Rijsel, Jean Marie Gantois in het midden en links van hem Marcel Janssen.
| |
De auteur, z'n werk en z'n taal.
Marcel Janssen schreef in het Frans o.m. over de hedendaagse Vlaamse schilderkunst, over de Vlaamse letterkunde, bepaald over Gezelle, maar vooral over Michiel de Swaen in een reeks van 17 hoofdstukken ‘Pour lire de Swaen’, waarvan de meeste gepubliceerd werden in Le Lion de Flandre tussen 1938 en 1944, een reeks die zeker het bundelen waard is voor de Zuidvlamingen. In het Nederlands schreef hij z'n gedichten waarvan er een 25-tal gedrukt werden (bij mijn weten althans), verder naast z'n vermelde brochure, bezielende en luimige stukjes in de tijdschriften. Hij schreef behalve onder z'n eigen naam of M.J., onder de volgende schuilnamen: Berthe Ghysel (of Berthe G. of B.G., naam van z'n halfzuster), J. Deural (of J.D.), Jan Speurhondt (of Jan), H. Ryngaert of Rijngaert (of H.R., Gantois spreekt in de Ldf 43,
| |
| |
Bidprentje van Marcel Janssen (1903-1963).
nr. 34-35 van ‘notre ami Henry Ryngaert...’), G.P. Leenhouder (naam van een vroegere pastoor van Gijvelde), M. van de Leye (ene Deleye was een oom van hem), De Schrijver of Boekworm (als secretaris-penningmeester van het Davidsfonds), Lolleman, Den Ouden Ward, en waarschijnlijk ook Jan Larmec (BdF 1926, jan., anagram van Marcel), D. Moeneclaey (in De Torrewachter als deel van MdF, okt. 27, waar hij o.m. het gedicht van H.P. Schaap aan hem zelf gericht ‘vrij’ vertaalt...) en Charles de Sauchoire (vertaling o.m. van Verschaeves Zeemeeuw), maar dat zou nog verder onderzocht moeten worden... Ga naar eind(11).
Wat z'n Nederlandse teksten betreft, wist Janssen heel goed dat hij die niet volmaakt beheerste, zoals hij zelf schrijft op blz. 5 van z'n brochure Fransch Vlaanderen. Toch schrijft hij nooit iets wat naar de inhoud waardeloos is, of wat niet innerlijk bewogen of bezield is of in de weergave van het volksleven, guitig waargenomen en fijn beluisterd, zodat we z'n geschriften zeker een literaire waarde mogen toekennen. Alleen is het voor iemand die z'n streektaal niet goed kent vrij moeilijk om hem naar waarde te schatten omdat hij ook z'n poëzie ermee doorspektGa naar eind(12). Wel grijpt hij een enkele keer naar het vertaalwoordenboek en slaat dan wel es de bal mis. Z'n taal is dan toch als uiting van Zuid-Vlaams het bestuderen waard gebleken al was het maar om te constateren dat hij in z'n luimig woordgebruik en z'n zegswijzen heel wat gemeen heeft met Despicht, Ryckelynck of van de Meule. Het Gijvelds staat anders wat dichter bij ons Westvlaams als de streektaal van de andere vermelde auteurs.
| |
| |
| |
Lexicon
BdF.: Le Beffroi de Flandre (+ maand en jaar). |
B.G.: Berthe Ghysel, Rue du Lac, Gijvelde, Noord-Frankrijk. |
DB: Westvlaamsch Idioticon van De Bo. |
DT: De Torrewachter (nr. 1-105; 1'-24'). |
FV: Marcel Janssen, Fransch Vlaanderen, Branding nr. 3. |
Gal.: Gallicisme. |
LdF: Le Lion de Flandre (+ maand en jaar). |
Loq.: Loquela (Guido Gezelle). |
MdF: Mercure de Flandre (+ maand en jaar). |
Mnl.: Middelnederlands (Verdam). |
spr.: spreek uit. |
uitspraaksp.: uitspraakspelling. |
VS: de Vlaemsche Stemme in Vrankryk (+ maand en jaar). |
westel. Wvl.: westelijk Westvlaams (Ieper, Veurne, Frans-Vlaanderen). |
Wvl.: Westvlaams. |
Zerm.: Mevrouw Elisabeth Rousseau, Zermezele. |
Zvl.: Zuidvlaams (streektaal van Frans-Vlaanderen). |
| |
Opmerkingen: Zuidvlaamse taaleigenaardigheden
Opm. 1: er is geen inversie. |
Opm. 2: de niet-ww rest bij ww van beweging gaat naar de uitloop; ook andere niet-ww resten. |
Opm. 3: weglating van het voorvoegsel ge- bij vd. |
Opm. 4: hypercorrecte vorm: bijv. meerst i.p.v. meest. |
Opm. 5: vooropzetten van scheidbaar voorvoegsel bij samengestelde werkwoorden. |
Opm. 6: vd op -en (in tegenstelling met Wvl of ABN). Dit is Mnl. |
Opm. 7: meervoud van zn op -s. |
Opm. 3 en 7 zijn ingeweoonse kenmerken en komen ook in het westel. Wvl. voor, maar in mindere mate. |
| |
| |
| |
A
- | aai: in een aai en een draai, DT 11, ‘in een wip’. Zie DB, s.v. ‘haai’, Wvl. |
- | aan: gaan aan een bruiloft, DT 1, ‘naar’, Zvl. |
- | aanbehagen: iets dat schoone is en aanbehaagt moet een beetje duren, DT 68; kussen en pieperen is geen sport dat mij bezonderlijk aanbehaagt, DT 1', ‘aanstaan’ (contaminatie). |
- | aand-eiers: hij gaf ook schoone aand-eiers, DT 3, ‘eendeëieren’, Wvl. |
- | aanpassen: hij past alle stielen aan, DT 10, ‘aanleren’. |
- | aanstaan: stoegen die artikeltjes de lezers niet aan, DT 5, (zie DB s.v. staan: stoeg als OVT). |
- | aanstroopen: die de stoutheid aanstroopen van hier een Vlaamsche gewestspraak te laten hooren, DT 28, ‘z'n stoute schoenen aantrekken’. |
- | aan tijden/aantijden: men komt daar-voren alle dagen aan-tijden; we kwamen juist aantijden, DT 3, ‘op tijd’, Wvl., niet in DB. |
- | aanzijds: aanzijds een kleur met licht gelaan, DT 9, ‘opzij van’. |
- | aap: 't zijn de zelve apen die blijven dansen, FV 15, ‘dwaaskop’. |
- | aardappel-benoot: een neus als een aardappelbenoot, DT 1', ‘aanaardploeg’, Zvl. |
- | aardig: de wereld bestaat zoo aardig zeggen de menschen t'onzent, DT 28, ‘vreemd zijn’. |
- | aarzelen: onze taal aarzelde zeer FV 31, ‘achteruitgaan’, Zvl. (zeer = vlug). |
- | abonneeren: die abonneerd is op den Lion, DT 105, Zvl. en westel. Wvl. vd (zonder voorvoegsel ge-), Opm. 3. |
- | achterhoekje: tot in 't laatste achterhoekje van zijn herte, DT 33, ‘diepste hoekje’. |
- | achterstel: onze vrienden zullen dien achterstel niet te stif beklaagd hebben, DT 25, ‘uitstel’. |
- | achteruitstap: die achteruitstap... is ook een beetje spijtig, DT 35, ‘achteruitgang’. |
- | afdelen: het deelt die gaven van geen hond af, FV 29, ‘erven’, Zvl., westel. Wvl. |
- | afdoen: 't zou ons niet verwonderen, deed Steenvoorde Belle af, DT 7, ‘de loef afsteken’, Zvl., Zerm. |
- | afgrijzig: voor iemand die er niet op gewend is, straalt de Belgische tabak afgrijzig stijf, DT 4', ‘erg’, Zvl. |
- | aflezen: om ziekten af te lezen, DT 8, ‘afbidden’, Wvl. |
- | altemits: waarover de schrijver altemits te klagen heeft, DT 35, ‘soms’, uitspraaksp. |
- | amande-wijze: hun amande-wijze oogen, DT 98, ‘amandelvormige’, Zvl., Zerm. |
- | ander: ze biechten zoo geren een andrens kwaad, DT 29, ‘iemand anders z'n’, Wvl. |
- | anderhalf: een uur of anderhalf later, DT 7', ‘anderhalf’, Zvl. en ABN, spr. oengeralf. |
- | arm en arm: ze kwamen arm en arm uit de kerke, DT 1', ‘arm in arm’, Wvl. |
- | auto: als men rijdt in auto: DT 13, ‘per auto’, Opm. 2. |
- | azijnvat: dat men geen wijn en tapt uit een azijnvat, FV 5, ‘het vat geeft uit wat het inheeft’, Zvl. |
| |
| |
| |
B
- | bassen: d'honden hebben gebarst, DT 33, ‘blaffen’, Opm. 4. |
- | been: armen beens en mond, DT 2, ‘benen’, Zvl. meerv., Opm. 7. |
- | bertelijnen: de mannemenschen zaten aan tafel te mariagen of te bertelijnen, DT 2, ‘een kaartspel’, Zvl. |
- | beurte: toen komt het op de beurte van M. Faure, DT 20, ‘is het aan de beurt van’, schrijftaal? |
- | beurtje: welk kwaad vindt gij in een beurtje te dansen, DT 2, ‘een keertje’, Zvl. B.G.; als wij een beurtje doen, DT 6', ‘toertje’, Zvl.; gij doet nu en dan een beurtje te lande, DT 6', ‘toertje’, Zvl. |
- | bevaren: schoone jaren waar zijt gij bevaren, DT 3, ‘heen’, Zvl., B.G., Zerm. |
- | bezien: daarna kunnen ze bezien te schrijven, DT 28, ‘proberen’, alg. Zvl. |
- | bezigen: het Vlaamsch Verbond bezigt zich met folklore, DT 78, ‘zich bezig houden met’, Zvl. gal. |
- | Biechte-Dissendag: De dag voor Assche-Woensdag is door de Engelschen Biechte-Dissendag genoemd, DT 2', spr. diesendag (dinsdag). |
- | bij: dat het bij tien jaar uit en amen zal zijn met de Vlaamsche tale, DT 44, ‘over’, Zvl. en westel. Wvl.; bij het hooren, DT 11, ‘naar je kon horen’, Zvl., Zerm. |
- | bijkomen: dat er geen andere kosten bij mogen komen, DT 35, Opm. 5. |
- | beêrhond: dien halven beêrhond, DT 3, ‘boeman’, Zvl., spr. bèèroend. |
- | beetraap: hij had eindelijk erin gelukt een beetraap te vinden, DT 12', ‘biet’. Westel. Wvl. spr. bitrape. |
- | begunder: want hij en is geen begunder, DT 29, ‘beginneling’. |
- | bekleen: ik bekleen de plaatse van 75.000 leden, DT 44, Wvl. 1e pers. op -en. |
- | bemoeid: Waarom is God en heel de wereld nu bemoeid met onze molens, DT 10, ‘begaan’. |
- | beschikken: het Davidsfonds dat voor 15 frank u vijf boeken zal beschikken, DT 15, ‘bezorgen’, Zvl. |
- | beschikt: ik die zoo wel beschikt was van pannekoeken te spreken, DT 2', ‘van plan’, Zvl. |
- | beschinken: beschinken en uw maat laten betalen, DT 10, ‘trakteren’, Zvl. |
- | beurze: waarom steken zij hun vlag in hun beurze, DT 2, ‘op zak’, westel. Wvl. en Zvl. |
- | bijkunnen: Mil kon verre bij, DT 8, ‘erbij kunnen’. |
- | blek: zonder... een heel vracht blek op den een of anderens borst te plakken, FV 18, ‘decoraties’, Zvl. |
- | blonk: de blonke Franken, DT 10, ‘blond’; de blonke en geluwe duinen, DT 78, ‘blond’, Zvl.; blong bij DB. |
- | boeberen: oude kalanten die in de achterkeuken te boeberen zitten, DT 98; ernaar werken de spellewerksters en boeberen om (t)er meest, DT 67, ‘gerucht maken’, Zvl., B.G. |
- | bonken: dat hij met vrome vuisten op zijn borst gebonken heeft, DT 35, ‘bonzen’, vd op -en, Opm. 6. |
| |
| |
- | boom-oud: Pater Lievens heeft boom-oud geleefd, DT 32, ‘stokoud’, Zvl., Zerm. |
- | boot: d'Islandsche boots, DT 17, ‘boten’, Zvl. meerv. Opm. 7. |
- | boterraapstuk: dwaars door dit boterraapstuk, DT 7', bietenveld, hypercorrect voor: bitrapstik. |
- | bouten: dien avond was de deur vroeg gebout, DT 1', ‘grendelen’, Zvl., B.G. |
- | breed: ... ware ons blad breeder, DT 12, ‘groot’. |
- | brobbel: het kost een brobbel zijn, DT 33, ‘mislukking’, Zvl., Zerm. |
- | broekgat: ... kregen we de hond achter ons broekgat, DT 3, ‘achter ons aan’. |
| |
C
- | commandeeren: wel gecommandeerd is half gedaan, DT 21, Zvl., B.G. |
| |
D
- | dak: het derde nummer bleef in 't dak, DT 30, ‘achterwege’, DB, Zerm. |
- | deure: zet ze voor de deure, FV 14, ‘de deur wijzen’, Zvl. |
- | deurkijken: da Legrand oogen had om een meur te deurkijken, DT 26, ‘erdoorheen kijken’. |
- | dicht-gevoeligheid: met de juistheid en de dicht-gevoeligheid die de zaak bedraagt, DT 33, ‘fijngevoeligheid’? (eigen maaksel?). |
- | dik: over 70 jaar liepen ze niet zo dik, DT 4, ‘waren er niet veel’, Wvl. (niet in DB of Loq.) (zie VD). |
- | dikte: zij hadden voor het meestendeel nogal wel hun dikte, DT 17, ‘bekomst’, Zvl. (niet in DB of Loq.). |
- | Djesus: Djesus Maria toch, DT 2, Zvl. en westel. Wvl. |
- | doen-boek: niettemin verhoop ik wel dat gij mijn naam in den doen-boek niet hebt doen zetten, DT 13, ‘vergeetboek’ (doemboek?), onbekend... |
- | dooboek: om al die daden in de ‘doo-boeks’ te kunnen laten, DT 11, ‘doofpot’, Wvl., Zvl., B.G., meerv. Opm. 7. |
- | doolmaand: hij is in zijn doolmaand, DT 3, ‘zich vergissen’, Zvl., B.G., DB. |
- | dopperen: daar zaten twee knechtebrakken te dopperen, DT 8, ‘pudderen’, ‘peuren’, Zvl., B.G. |
- | draai: wie geeft er d'historie een draai?, DT 11, ‘anders voorstellen’, Wvl., DB. |
- | draaien: ik heb hem daar een muilepêre gedraaien, DT 12', Zvl. vd op -en, Opm. 6. |
- | draaite: geen beslag, geen draaiten, DT 145, ‘drukte’, ‘dwaasheid’, Zvl., Loq. (Veurne), Zerm. |
- | dreemzen: preutsch kijkt zij de wallen over als ze nog vijanden zag dreemzen door de velden, DT 100, ‘slenteren’, ‘trekken’, onbekend. |
- | droog: hij staat altijd drooge beurze, DT 10. ‘platzak’, Zerm. |
- | duchten: waarom duchten? MdF. 27; hij duchtte nooit voor last of druk, DT 21, ‘bang zijn’, ‘op z'n hoede zijn voor’, DB. |
- | duiken: al zijn afkomste duiken, DT 2, ‘verbergen’, Wvl. onv. deelw. gaat niet uit op -end. |
- | duikenekken: kijk ze stappen al duikenekken, DT 3, ‘de nek buigen en de hals vooruitsteken’, DB, Zerm. |
| |
| |
- | duine-hille: ... de torre... die... onder eenige duin-hillen begraven licht, DT 66, ‘duintop’, Zvl., B.G. |
- | duivel: Het meestendeel wisten maar van ophouden als de duivel in hun beurse en thuis in 't schof zat, DT 2', ‘platzak zijn’, Zvl., Zerm.; ik wensch dat ze aan duizende duivels vloog, FV 14, ‘aan stukken’. |
| |
E
- | eerpel-treintje: den dag van vandaag raakt men overal en als gij het eerpeltreintje niet wilt gebruiken, ..., DT 42, ‘klein, plaatselijk treintje’, Zvl. (liep via Gijvelde naar Bray-Duinen, B.G.). |
- | einde: zoo vele manieren van de vijanden t'einde te klappen, DT 14, ‘tot zwijgen brengen’, Wvl. |
- | elde: ieder stukje zijn elde vaststellen, FV 59, ‘ouderdom’, Zvl. |
- | entwaarom: den ‘armateur’ is daar entwaarom, DT 24, ‘ergens voor’, Zvl., Zerm., DB. |
- | erby: maar ik was erby, DT 1, ‘gefopt’, Zvl. |
- | ëxcusie: ge zoekt een excusie, DT 42, ‘excuus’, Zvl. |
| |
F
- | fierig: indien gij daarna niet fierig zijt over uw geboorte, 't is dat gij een steenen herte hebt, DT 29; ... zullen de menschen alom fieriger zijn van zich Vlaamsch te voelen, DT 44, ‘trots’, Zvl. |
- | fijn: ik ben altijd fijn blijde als... DT 24, ‘erg’, Wvl., (in die betekenis niet in DB of Loq.). |
- | flamingantist: er was aanstonds geroep aan flamingantistisch gevaar, FV 22; al de fransche Vlamingen verplicht van ‘Les Moires’ te zeggen en ‘Esquebecq’ in plaats van ‘De Moeren’ en ‘Ekelsbeek’ om het flamingantist gevaar te zwichten, FV 26, ‘flamingantisch’, eigen woordvorming? |
- | flauw: de flauwen bezit geen rechten, DT 14, ‘de zwakke’ (met Wvl-n-uitgang). |
- | follaard: Iedereen daarna kreeg een ‘follaard’, DT 12, ‘Sint-Maartens- of Sinterklaaskoek, langwerpig, met twee oortjes’, Zvl., B.G. |
| |
G
- | gang en slag: het heeft den gang en de slag van een ware luxe-uitgave, DT 27, ‘uitzicht’. |
- | gariole: voor dat de vogel in de gariole zit, DT 22, ‘kooi’, Zvl., Zerm. (spr. garioole). |
- | gatjedraad: eenen kant die afgemaakt is met gatjedraad, DT 27, ‘kippegaas’, Zvl., Zerm. |
- | gedijen: een ezel blijft altijd een ezel zelfs als hij peist tot peerd te gedijen, DT 44, ‘uitgroeien tot’, meestal wordt ‘bedijgen’ hiervoor gebruikt... |
- | geldzak: indien gij nog iemand kent die beschaamd is voor zijn afkomst, zijt gerust dat al zijn verstand in zijn geldzak zit, DT 25, ‘geldbeurs’, ‘dat hij op het geld gesteld is’, Zvl., Zerm. |
- | gelve: gelve muren, DT 29, geel, Zvl., westel. Wvl. |
- | gepuipt: hun gepuipte mutsen: DT 30, ‘muts waarvan de randen opgekruld zijn met een ‘puipijzer’, Zvl., Zerm. |
- | gëwoonlijk: de gewoonlijke plechtigheden, DT 12; zijn gewoonlijk leven, VS, 3, jan. 24; ‘gewoon’, Zvl. |
| |
| |
- | goe water: dan mochten we beginnen leven op goe water, DT 1', ‘op hoop’, Zvl., B.G. (beginnen zonder te + ow). |
- | goekoopte: 't is het getal boeken dat het goekoopte maakt, DT 8, ‘de goedkoopte’, bijna ABN... |
- | gorden: met kracht en glans wil ik het (volk) gorden, DT 9, ‘omgorden’, eigen maaksel? |
- | goud: voor geen goud van de wereld, DT 15, Zvl., Zerm., B.G., ‘voor geen goed’ (goud i.p.v. goed). |
- | graan: en roert in geen kleen graan, DT 22, ‘iets wat niet de moeite waard is’, Zvl. |
- | gram: waarom... zijt gij zoo gram, DT 4, ‘kwaad’, Zvl., Mnl. |
- | greet: enkel schetst z'een helschen greet, DT 100, ‘spotlach’ (vergelijk met Wvl. ‘grèten = spotten), Zvl.? |
- | gremeelen: Daags voor nieuwjaar kwam grootvader binnen al gremeelen, DT 1'; ik heb eerst hertelijk gremeeld, DT 22, ‘glimlachen’, Zvl., B.G., Opm. 3. |
- | grinsje: zonder het kleinste grinsje, DT 7', ‘grijnsje’, ‘lachje’, Zvl. |
- | grond: die geen leden van hun familie hebben in den grond van den plas, DT 75, ‘bodem van de zee’. |
- | Groot-Foort: ik ben weer voor eenige dagen te Groot-Foort, DT 24, Groot Fort-Filips (Grand Fort Philippe), dorp bij Grevelingen, Zvl. uitspr. (Radio Uylenspiegel). |
- | gulzerik: moeder moest groote oogen maken om de gulzeriks te matigen, DT 2', ‘gulzigaard’, Zvl., B.G. |
| |
H
- | hangberd: een vers gevorven hangberd, DT 35, ‘uithangbord’. |
- | haringachtig: het Davidsfonds had kunnen daarom een man kiezen die een beetje breeder was, een beetje ronder, goe gat'k het zeggen, een beetje min haringachtig, DT 44, ‘lang en mager’ (hij spreekt over zichzelf). |
- | hazevel: hoe de gendarmen hem 't hazevel opgejaagd hadden, DT 7', ‘wegjagen’, Zvl. |
- | hemelsch: ik had... zoo hemelsch gekandjakt geweest, DT 2, ‘erg’, ‘uitermate’. |
- | Henfrids-Wilre: te Henfrids-Wilre, DT 89, ‘Heimfrieds-Wiere (Wierre Effroy), geboorteplaats van Godelieve. |
- | herte: 'k verlangde mijn herte uit achter mijn bed, DT 2, ‘uit de grond van mijn hart’, Wvl. (niet bij DB of Loq.). |
- | hoekkermis: dat er zondag hoekkermis zou zijn, DT 6', ‘wijkkermis’, Zvl., B.G. |
- | honde droef: tegen de gewoonte zijn de missedienders van nuchten honde droef, DT 3, ‘erg stout’, Zvl., Wvl.? (niet in DB of Loq.). |
- | hoogveerdigheid: nu dat zij zich voelen sterker met hoogveerdigheid, BdF 28, sept., ‘van uit de hoogte’, eigen maaksel. |
- | houden: dat men nu niet meer weet van maandag te houden, DT 4', ‘op maandag een vrije dag nemen’, Zvl.; ie weet wel de wee die aan de zeven gemete houdt, DT 26, ‘palen’, Gal.? |
- | huis en kluis: twee duizend visschers verlieten huis en kluis, DT 27, ‘huis’, Zvl. |
- | hullepander/hullepaner: menschen met manden en hullepanders, DT 5'; de hullepaners schijnen te wachten, naar oude kalanten, DT 98, ‘korf met deksel’, Zvl. |
| |
| |
| |
I
- | ie: hoe dikwijls heb ie zelve niet gezeid, DT 23, ‘je’. |
- | ijdelhands: hij zou alzoo niet kraaien als hij daartegen ijdelhands zou staan lijk wijder, LdF, 29, 1, ‘met lege handen’, Zvl., Zerm. |
- | in: in de vaart-kant, DT 8, ‘aan’, Zvl.; in tien jaar is er geen spraak meer van, DT 75, ‘over’, Gal. |
- | insteken: als ge kost, ge zoudt ze al voren en al achter in steken, DT 2', ‘in je mond steken’, Zvl. als zegswijze, B.G. |
- | islander: De islanders zijn vertrokken, DT 75, ‘ijslandvaarder’, Zvl., B.G. |
| |
J
- | jonge dochtertjes: Zij zijn jonge dochtertjes die in 't ‘pensionaat’ schoone manieren hebben geleerd, DT 13, ‘meisjes’. |
| |
K
- | Kales: Kales, vertrekpunt van een vlaamsch congres, DT 8'-9', algemeen Zvl. |
- | kandjaken: ik had op dien trein zoo hemelsch gekandjaakt geweest, DT 1, ‘schudden’, Zvl., B.G. |
- | kanselpaner: ik heb een halven kanselpaner vol gekregen, DT 6', ‘mand’, Zvl., B.G. (spr.-panjer). |
- | kappe: als iemand u op de kappe valt, FV 29, ‘laken’, ‘aanvallen’, Zvl. |
- | kat: ze zijn meestal voor malkaars als kats en honds, DT 5', westel. Wvl. en Zvl. meervoud op -s. |
- | kattelam: 'k was kattelam al toekomen, DT 2, ‘doodmoe’, Wvl. en Zvl. (in Loq. uit Kortrijk). |
- | kattoen-been: 't maakt niet goed kattoen-beens en flauwe armen te hebben, DT 5', ‘flauwe benen’, Zvl., B.G. |
- | keel-beier: myn keel-beier jeukte, DT 1, ‘ik had honger’, Zvl., B.G.; keelbeier is de adamsappel, Wvl. |
- | kerkekoster: De paster heeft als kerkekoster een jongheid, DT 11, ‘koster’, Zvl. |
- | kiekerbij: de menschen die kiekerbij zijn, DT 3, ‘bijziende’, Zvl., B.G., DB. |
- | kieremielen: en ge weet hoe het kieremielt van jongens, DT 24, ‘krioelen’, Zvl., Zerm. (jongens = kinderen). |
- | kijk-uit: zij zijn altijd op de kijk-uit om te zien, FV 26, ‘uitkijk’, Zvl. |
- | kippen: voor de dag kipte? DT 17, ‘voor het licht werd’, Zvl., B.G., DB. |
- | klaps: Klaps zijn misdagen, DT 2', ‘praatjes vullen geen gaatjes’, Zvl., B.G. |
- | kleers: de trompetten uit Hazebroek met hun kleers uit de Middeleeuwen, DT 30, ‘kostuums’, Wvl. |
- | klinken: hij had de maniere van klinken die niet gewoon en is, DT 20, ‘aanbellen’, Zvl. |
- | kloefje: 'k hoor je komen met uw houten kloefjes aan, DT 42, ‘ik heb je door’, Zvl. |
- | knie: Als de Vlamingen de knieën onder de tafel steken, DT 20, ‘aan tafel gaan’, Zvl., Zerm. |
- | koddige: de koddiges van onze dagbladen, FV 6, ‘grappig verhaaltje’, Zvl. |
- | koe: voor niets ter wereld, zelfs niet voor een gouden koe, DT 4', ‘voor geen goed van de wereld’, Zvl. |
| |
| |
- | koe-beeste: al die koe-beesten, DT 26, ‘koe’, Zvl. (Wvl. is koeibeeste). |
- | koekoek: daaruit werden geboren... gelijk koekoeken uit een musschenest, de Vlaamsche Congressen, FV 26, Zvl., Zerm. |
- | korenbak: als ik u nog eens achter mijn korenbak zie, DT 12', ‘kleine wagen met 4 wielen’, Zvl., B.G. |
- | koster: de kosters spotten thans met hun kinderachtigheid, FV 21, ‘onderwijzer’, Zvl. |
- | koud: menschen die... geen koud in hun oogen hadden, F 83, Zerm., ‘durvers’, ‘ondeugenden’, Zvl., B.G. (= stouteriks). |
- | kot: de pijl is door 't kot gepasseerd, DT 3, ‘vertakking boven aan de vogelmast waarop de “vogels” gezet zijn’, ‘sprange’ in het Wvl., Zvl. |
- | kraken: de ‘Sanctus’ is nog niet gelezen dat de oudsten al de consecratie ‘kraakt’, DT 3, ‘met de ratel de consecratie aankondigen’, Zvl., Zerm. |
- | kraker: ze zijn de strate op met de kraker, DT 3, ‘ratel’, Zvl., B.G. |
| |
L
- | laaklen: wat voel ik geern den zoeten wind gezicht en weeklijk laaklen, DT 3, ‘aaien’, Zvl., ‘je moe niet lakeren’ in Zerm. |
- | lap: nu ligt er hij waarlijk lap op, DT 5, ‘zich inspannen’, (liggen = leggen), Zvl. |
- | late-groeier: en deze zag men aan als zots of lategroeiers, DT 5, ‘achterlijke’, Zvl., B.G. |
- | leggen: die te rusten legden onder vier duimen stof, DT 21, ‘liggen’, Zvl. en westel. Wvl. |
- | lei-reep: gelukkig bleef er nog een Blanckaert om de lei-reep op te nemen, DT 145, ‘leisel’, eigenlijk molenterm: koord om zakken op te trekken, DB. |
- | lijk: Cootje... laat het lijk zitten, DT 4', ‘blijkbaar’, ‘je zou zeggen dat...’, Wvl. |
- | liggen: Zou Bert misschien palinghaken liggen 's nachts, DT 6', ‘leggen’, Zvl. |
- | lobbetje: goewillig lijk een lobbetje, LdF, 29, 1, ‘kleine lobbes’, Zvl., ‘'n rechte oude lobbe’ in Zerm. |
- | lof: lof is stof; DT 32, ‘lof is ijdel’. |
- | lichten: onze beurs lichten, DT 2, ‘verlichten’. |
- | loevig: van een lompen, loevigen kerel... zegt men gemeenlijk: kijk hem daar staan gelijk een schilder, DT 144, ‘lomp’, Wvl., DB, Zerm. |
- | lolleman: Fransch Vlaanderen krijgt altijd meer zijn lollemans, DT 13, ‘grappenmaker’ (die Frans spreken dat letterlijk uit hun Vlaams vertaald is), ‘lulleman’ in Zerm. |
- | luiden: Te Breda, de klokken looden, DT 104; en meer of één had al haar einde-klokke geloon, DT 5, Zvl. ovt en vd van luiden. |
- | lusten: wijne lust je van-te-voren? LdF, 29, jan. Zvl. |
| |
M
- | maaltijd-praatje: Welhaast regent het toemaatjes en maaltijd-praatjes, DT 68, ‘toost’, purisme. |
- | maat: zijn maats, DT 2, Zvl. en ABN meerv. (niet in Wvl.). |
- | makelaar: de makelaars en beesten-koopers, DT 5', Zvl. en ABN (geen Wvl.). |
- | mariagen: de mannemenschen zaten aan tafel te mariagen, DT 2', ‘soort kaartspel’, Zvl., B.G., Zerm. |
| |
| |
- | mat: de mat was op een klein verhoog, DT 4', ‘mat waarop de hanen vechten’, spr. matte. |
- | meerschend: en de kinders waren... zoo meerschend nat geregend dat het water hun kleederen uit liep, DT 3', ‘kletsnat’; spr. mesj-nat (nat als mest), Zvl., B.G. (misschien Wvl. maar niet in DB of Loq.). |
- | meerst: daarmee zal kan. Looten meerst gediend zijn, DT 3, ‘het meest’, hypercorrect. |
- | meier: Menheer de Meier zegt hoe gelukkig hij is, DT 68, ‘burgemeester’, Fr. ‘maire’, geen spreekt. |
- | Merreghem: de ootmoedige opwekkers der Vlaamsche studien: te Rijsel en te Merreghem, DT 81, Meergem, Fr. Merville, Zvl. |
- | mol-hol: menschen die altijd bereid zijn om in een mol-hol te kruipen, DT 32, ‘molsgat’, Zvl. |
- | mul: dat het geen kleen mul en was, DT 2, ‘kleinigheid’, Zvl., Wvl. (niet in DB of Loq.). |
| |
N
- | naai: in een naai en een draai, FV 25, ‘in een wip’, Wvl., ‘haai’ bij DB. |
- | naartrekken: hem naar trekken, DT 8, ‘dichterbij’, Wvl. (niet in DB of Loq.). |
- | naarst: van te naarste jare, DT 68, ‘naast’, hypercorrect. |
- | nachtzak: os de kommiezen weer bij ulder nachtzak kwamen, DT 26, ‘slaapzak op veldbed’, Zvl., Zerm. |
- | nauwers tegen: als men verbouwereerd is, kan men nauwers tegen, DT 17, ‘nergens tegen’, westel. Wvl. |
- | nekdoek: en rijk gekleurde nekdoeken, DT 30, onbekend, Zerm. zegt karwaten. |
- | net: de nets, 't zijn de vrouwmenschen die ze moeten te droogen hangen, DT 15, ‘netten’, Zvl. meerv., Opm. 7. |
- | neuze: om te klappen als onze menschen, ging de leute niet boven hun neuze, DT 17, ‘groen moeten lachen’, Zvl., BG. |
- | nichte: al had de keizers nichte geweest, DT 1', ‘een erg belangrijk persoon’, Zvl., Zerm. |
- | noen: 't Zal, volgens een spreekwoord van onze menschen, noen luiden, FV 32, ‘er zullen klappen vallen’, Zvl. |
- | Nom de kijp: Nom de kijp, DT 29, Zvl. bastaardvloek, Zerm. |
- | nooden: ik heb me laten nooden aan een bruiloft, DT 1, ‘uitnodigen’, Zvl., Mnl., let op voorzetsel, Opm. 2. |
- | nooteloos: nooteloos, vriend, DT 42, ‘het is niet nodig’, Zvl., B.G. |
- | nukken: en nukt weg al Nancy's dreve, DT 11, ‘buigen’, Zvl., Zerm. |
| |
O
- | om: om de eerste keer, DT 71; naar Bray-Dunes om de plage-feesten, DT 42; een beetraap om Sint-Niklaas, DT 12', Zvl. en Mnl., ‘voor’. |
- | omleggende: het omleggende, DT 8, ‘omgeving’, Zvl. en westel. Wvl. |
- | ontblooting: d'ontblooting van Gezelles standbeeld, DT 21, ‘onthulling’, purisme? |
- | onthoud: oftewel, 't geen erger is, dat gij uw onthoud verliest, DT 66, ‘geheugen’, Wvl. |
- | ontsnakken: die ons land aan de zee ontsnakten, DT 10, ‘op de zee veroverden’. |
- | oorendul: en laat de Duinkerkenaars maar jaloers en oorendul zijn, DT 68, ‘hoorndol’, Zvl., Wvl. |
- | oortje: daarvan en blijft er geen oortje meer, DT 24, ‘cent’. |
| |
| |
- | op: een beetje op een keer, DT 56, ‘gaandeweg’, Zvl., doorgaans zeggen ze: een lietje op een keer. |
- | op een nieuw: dat hij welhaast zijn stem nog op een nieuw zal laten hooren, FV 30, ‘nog es’, Zvl. |
- | openstellen: met de deuren wijd open te stellen was alles gereed, DT 3', ‘openzetten’, Zvl., (het gaat om het aanbrengen van de ‘platte perse’ = horizontale vogelmast... B.G.). |
- | opgeschoten: die verduvelsche opgeschoten jongens, FV 25, ‘groot voor z'n jaren’, Zvl. en ABN; B.G. |
- | oproefelen: mijn vriend roefelde zijn neus op, DT 9, ‘ophalen’, Zvl., B.G.' |
- | overbrengen: den ganschen dag overbrengen, DT 68, doorbrengen, Mnl. |
- | overmand: wij zijn overmand van al 't werk; LdF, 29, 1, ‘verstelpt’, Zvl. en ABN. |
- | overouds: van overouds, DT 2', ‘sinds lang’, Wvl. (niet in DB of Loq.). |
- | over passeeren: de lange wintersche avonds geestig over passeeren, DT 1, ‘doorbrengen’, Zvl. |
- | overwaar: 't is waar, zelfs overwaar, DT 15, Zvl. |
| |
P
- | paling vat: onze jongens lichtten nog Mil Cos paling vat, DT 8, ‘kuip’, Zvl. |
- | paner: en elk een paner, DT 3, ‘pander’, Zvl. spr. panger. |
- | peerd: zoo dom als het peerd van Kristus, FV 31, ‘ezel’. |
- | Pietje Veertien: in de jaren van Pietje Veertien, ‘Lodewijk XIV’, Zvl. en Wvl. (DB Peetje quatorze, p. 664). |
- | pijl: de pijls, DT 10, Zvl. meerv., Opm. 7. |
- | pijnzak: dat hij ‘nuis’ voor a pinte uit de pijnzak gaat helpen, DT 26, ‘angst’, Zvl., Zerm. (nuis = ons). |
- | plakken: onze Vlaamsche Meester (Looten)... kan... zelfs als het nood maakt, een tegen-strijder op zijn stoel plakken, ‘op z'n plaats zetten’, Zvl., B.G. |
- | plat uit: Laat mij het plat uit zeggen, DT 29, ‘ronduit’, Wvl., DB. |
- | poosje: een goe poosje paingen, DT 11, ‘portie’, uitspraaksp. |
- | pot: het kooper-werk, de tinnen pots, DT 98, Opm. 7. |
- | potmaakster: te Delft, de potmaakster, de klokken looden, DT 104, ‘stad van het aardewerk’, eigen maaksel? |
- | praterij: binnen korten tijd zult gij zijn korte praterij lezen, DT 20, ‘praatje’, Zvl., B.G., spr. -rie. |
- | preekheer: de preekheer eindigde zijn vlammende sermoen, al wenschen dat Vlaanderen zijn eigen taal zou bewaren, DT 92, ‘predikant’, Zvl.; We hadden geen preekheer noodig om in slaap te vallen, DT 3, id. |
- | pronkmazet: pronkmazetten, NF 59, ‘modepop’, Zvl., B.G. |
- | puidje: hoe heeft dat arme puidje toch geleden, LdF, 29, 1, ‘kindje’, Wvl. (niet in DB of Loq.). |
- | puikel: een grote puikel, DT 8, ‘fuik’, Zvl. |
| |
R
- | raadslag: een boek uitgeven die bewrocht werd door twalf schrijvers is voorzeker een raadslag, DT 53, ‘risico’, Zvl., B.G. |
- | raken: wij vreezen van ons doel niet geraakt te hebben, FV 30, ‘bereiken’. |
- | rampe: wij wenschen dat de rampe niet te erg ware, DT 28, ‘ongeluk’, (hier een auto-ongeluk), Zvl. |
- | ratelen: laat ze morren en ratelen, DT 145, ‘kwaad spreken’. |
| |
| |
- | rechten: recht uw vlag, MdF, 28, sept., ‘overeind zetten’, Zvl. |
- | rekken: rek hem, DT 6', ‘verrekken’ (hier: een kikker). |
- | rijk: het rijk die hem best betaalde, DT 2, ‘land’, Zvl. |
- | rijzen: eindelijk zijn er menschen gerezen die klaar zagen, FV 27, ‘opstaan’, Zvl. |
- | rouwsing: wat een ‘rouwsing’ zoudt gij gekregen hebben, DT 33, ‘pak slaag’, Wvl. rossing. |
- | ruischer: dat ruischers de koeschien schreepten, DT 20, ‘bezem’, Zvl., elders ‘besmer’, (koeschien = straatwegen). |
| |
S
- | schaapsprong: zoo komt het dat wij nooit geen kwade schaapsprongen gemaakt hebben, DT 21, ‘bokkesprong’, Zvl., Zerm. |
- | schaar: gij hebt vooreerst geen schaar, DT 7', ‘palingschaar’. |
- | scheef: anders was de heele bakte scheef, DT 1', ‘mislukt’, Zvl., B.G. |
- | scheen: de lading in 't droog vluchten en de scheen steken, DT 26, ‘vluchten’, Zvl. |
- | schikgeld: Rémy stak stilletjes al 't schikgeld in zijn porte-monnaie, DT 10, ‘pasmunt’, ‘klein geld’, Zvl. |
- | schipbrug: schipbrug en touwwerk zijn altemets een blok ijs, DT 75, ‘dek’, Gal. |
- | schonderen: en rechtuit... schonderde door de lucht, FdF, jan. 41, ‘galmen’. |
- | schoolkoster: bij het hooren moest hij schoolkoster zijn, DT 11, ‘onderwijzer’, Zvl. |
- | schooren: toen wij binnen schoorden, DT 4', ‘binnen dringen’, Zvl., B.G. |
- | schreef: toen hij de schreef overgestapt heeft, DT 4', ‘grens’, Zvl., spr. schreve. |
- | schudhoofden: den de menschen schudhoofden, DT 3, ‘schuddebollen’, Zvl. |
- | schut: Haze komt zich stellen tegen 't schut, DT 3', ‘schutting’, Zvl., B.G. |
- | slachten: niets slachtte op een half-Vasten stoet, DT 30, ‘lijken’. |
- | slepen: Mitje kent... de slepen van de markten, BdF 28, ‘trucs’, Zvl. |
- | slom: mijn onderhoud dat ik zoo krom en slom uitbrabbelde, BdF, 27, aug, ‘krom’, Zvl. |
- | smijtlap: ... zulke schoone ronde woorden die ie wierp lijk met een smijtlap, DT 21, ‘katapult’, Zvl., Zerm. |
- | smul: wat een smul voor mijn bekje, NF 59, ‘hapje’, Zvl., B.G. |
- | snaak: 't lief snaakje, DT 2, ‘slang’, hier ‘kindje’. |
- | snakken: het jaar is op zijn snakken, DT 12, ‘op sterven’, Zvl., B.G. |
- | snaren: al weerskante van mijn kamer hoor ik mijn gebeurs snaren en ronken, DT 24, ‘snurken’, Zvl. |
- | sneukelrij: als er van sneukelrij kwestie was, DT 2', ‘snoep’, Zvl. |
- | snorren: ik heb kunnen snorren en boomen zagen, DT 2, ‘snurken’, Zvl. |
- | speeltje: die hun behagen in dit speeltje vonden, DT11, ‘toneelstukje’, Zvl. |
- | speutje: een speutje van 't eene, een scheptje van 't ander, DT 1', ‘scheutje’, Zvl., spr. sputje. |
- | spoeien: ge ziet... of Legrand hem gespoeid hadde, DT 26, Zvl., B.G. |
- | spreken: zonder twijfel was 't van mij dat ze spraak, DT 2', ‘sprak’, Zvl. uitspraaksp. |
- | springen: ... moest ik wel springen of verdrinken, BdF 27, aug., ‘kiezen of delen’, Zvl., Steenvoorde. |
- | spugen: de motor begon te spugen, DT 17, ‘pruttelen’, (een spuger is Zvl. voor motorfiets). |
| |
| |
- | staan: den Heer te loven zonder staan, DT 31, ‘ophouden’, Wvl. (niet in DB of Loq.). |
- | steenhouwer: hoe fijn z'n werk, een beeldhouwer is toch nooit maar een steenhouwer, DT 144, Zvl. en ABN, (Wvl. meestal steenkapper) De Moeren. |
- | steenolie lamp: aarden schotels, houten lepels en in 't midden de steenolie lamp, DT 98, purisme? |
- | steken: een uurtje steken, DT 7', ‘palingen vangen’, Zvl. |
- | stellen; de persse was gesteld in de bak-keuken, DT 3', ‘zetten’, Zvl., Mnl., Opm. 2. |
- | steur: werk schijnt steur, DT 100, ‘stuur’, ‘hard’, Zvl. |
- | stikkende: de wegels voor de menschen te wandelen zijn stikkende vol, BdF, maart, ‘propvol’, Zvl. |
- | stopsel: ze keek juist als 't stopsel van Lucifers olie pulle, DT 6', ‘lelijk’, Zvl. |
- | stralen: ... straalt de Belgische tabak afgrijzig stief, DT 4', ‘prikkelen’, Wvl., DB. |
- | stryne: wanneer zullen wij strynen bakken, DT 1', ‘nieuwjaarswafeltje’, Zvl. |
| |
T
- | tand: zelfs de menschen met tands te kort, DT 66, Opm. 7. |
- | tast: wat ik toch geerne zijn tast gevoel, DT 2, ‘hoe het gevoeld wordt’;? |
- | teg: En Kamiel teg, DT 3, ‘dan’, Wvl. tussenwerpsel, DB schrijft het als te of tè. |
- | tegen: je moogt het vragen tegen Menheer Andouche, DT 21, ‘aan’, Zvl. |
- | tegenstrijder: lijk alle jaren waren er tegenstrijders min dan vroeger en ook kleiner van weerde, DT 44, ‘tegenstander’, Zvl. |
- | tegenzeggen: 't spijt ons de Action française te moeten tegenzeggen, FV 13, ‘tegenspreken’, Gal.? |
- | toen: nu en toen, LdF jan. 41, ‘nu en dan’, Wvl., DB. |
| |
U
- | uis: op ‘uis’ eeuwig gemak, DT 26, ‘ons’, spr. uus, Wvl. |
- | uitgepekt: dien uitgepekten vogel is zot, DT 21, ‘sukkel’, Zvl., Zerm. |
- | uithangberd: die schoone oude uithangberden van Cassel, molens, kasteel, Zannekin, DT 3, ‘uithangbord’. |
- | uitkijken: voor eerst, kijkt der stad maar schamel uit, DT 99, ‘eruit zien’, Zvl. |
- | uitklinken: dagelijks waren zij uitgeklonken door vreemdelingen..., DT 28, ‘door aan te bellen naar buiten laten komen’, Zvl. |
- | uit pratijken: ze weten niet wat uit pratijken, DT 13, ‘uitrichten’, Zvl. |
- | uitrijzen: dat ik verplicht geweest ben van uit te rijzen, DT 1, ‘opstaan’, Zvl., B.G. |
- | uitzetten: hoe onze Tjeppen uitgezet heeft! DT 21, ‘het aftrappen’, Zvl. |
| |
V
- | veelen: we waren toen schoon êveeld, DT 26, ‘stropen’, spr. villen. |
- | vellen: hij (de worm) zal mettertijd de scheur vellen, DT 103, ‘slopen’. |
- | ven/venne: dat het ongelukkig wijf noch ven noch vlerk kon verroeren, DT 1, ‘vin’, Zvl., B.G. |
- | verdooven: om 't slag te verdooven, DT 3', ‘op te vangen’. |
- | verdraaien: heel zijn dag is erom verdraaien, DT 35, ‘in de war’, Zvl. vd, Opm. 6. |
- | vergoud: die man is oorendul en vergoud, DT 33, ‘kwaad’, Zvl. (in het Wvl.: vroed), spr. vergoed, korte oe. |
| |
| |
- | vernaamd: een vernaamd geschiedkundige, DT 30, ‘beroemd’, Zvl. |
- | verraadsch: omtrent die tijd begon de vijandigheid tegen Fransch-Vlaanderen verraadsch... te groeien, FV 19, ‘onverwacht’ (letterlijk: verraderlijk). |
- | verven: een vers gevorven hangberd, DT 35, ‘geverfd’, Zvl. |
- | vervoordert: 't is geen reden om te peizen dat de kwestie vervoordert (sic) is, FV 26, ‘vooruitgegaan’, Zvl. |
- | Veurne: een paar oogen die kijken naar Veurne om te weten als Duinkerke niet en brandt, DT 12', Zvl., B.G. |
- | vierponder: hij miek, wel twee vierponders met twee kilo deeg, DT 22, ‘brood van 2 kilo’, Zvl. |
- | vier-torre: zelfs een boot die langs de kust vischt zal moeilijk zijn viertorre verlaten, DT 15, ‘vuurtoren’, Wvl. |
- | vierzen: dat uw opvolgers u op dezen dag vierzen, DT 21, ‘huldigen’ (vieren in Wvl.), Zvl. |
- | vloerligger: de vloerliggers waren hard aan het werk, DT 99, ‘vloerlegger’, Zvl. afwijking. |
- | vluchten: de lading in 't droog vluchten, DT 26, ‘ermee vluchten’, Wvl. |
- | vollen: dat volt mijn buik niet, DT 2; ze zullen meestal eerst de steden vollen, DT 75; 'k zal ze rechtuit vollen, LdF 29, l., ‘vullen’. |
- | voorzaet: onze voorzaeten, VS, 3, jan. 24, ‘voorganger’. |
- | vork: als 't hooi achter de wagen loopt, de vorken zijn goedkoop, BdF 28, jan., ‘de verkeerde wereld’ (meestal gezegd als het meisje de jongen opzoekt...), Zvl. |
- | vratsch: en vratsch lieten ze mij staan, BdF, 28, jul., ‘onverwacht’, Zvl. |
- | vroom: onze mening blijft vroom en vast, DT 37; vroom goed en moet niet beboft zijn, DT 2; zijn vroom verstand, DT 9, ‘sterk’, ‘degelijk’, Zvl., Mnl. |
- | vroomte: om een andere (beschaving) opgelegd te zijn die noch vroomte noch grond bezit, FV 22, ‘sterkte’, ‘degelijkheid’. |
| |
W
- | waaien: en de kinders waren omverre gewaaien, DT 3', ‘gewaaid’, Opm. 6. |
- | weerde: in de weerde van twee minuten, DT 8, ‘binnen’, Zvl. (Wvl.: weerdie). |
- | weere-wijzer: lijk 't vrouwtje van de weere-wijzer, BdF, 27, jul., ‘barometer’. |
- | wees gegroet: God alleen en de duivel weten hoeveel wees gegroets zij afrolden, DT 1', Zvl. meerv., Opm. 7. |
- | weg-wyser: men moogt geen weg-wysers kiezen, BdF 27, aug., ‘wegjagers’. |
- | wenden: de penningmeester t'einde t'jaar kan gemakkelijk de voeiringe van zijn beurzen wenden, DT 35, ‘omkeren’, Zvl.; als zij het dorp aan 't wenden gaat, DT 29, ‘over het hele dorp praten’, Zvl.; de pannekoeken wenden zich op maat, DT 2', ‘raken gekeerd’. |
- | wentelen: en veel anderen daarbij waren door den hekel getrokken en omver gewenteld, DT 4', ‘bespreken’, Zvl. |
- | wetheer: om alles in orde te stellen zijn er twee wetheeren de hh. P. Verschave en J.B. Blanckaert, DT 90, ‘gemeenteraadslid’, Zvl. |
- | wijder: Die Zuydcootenaars, dat is geen volk lijk wijder, DT 66, ‘wij’, Wvl., spr. wieder (korte ie). |
- | wijsgeleerde: groote wijsgeleerde van ons vaderland, DT 21; diepe en vroome wijsgeleerde, DT 31, ‘geleerde’, Zvl. |
- | wup: het geloove is voor de wups, DT 35, ‘verdwenen’, westel. Wvl. en Zvl., Opm. 7. |
- | wyne: wyne wil die nieuwe gazet? DT 1, ‘wat’, westel. Wvl. en Zvl. |
| |
| |
| |
Z
- | zaaien: hadde God... de liefde niet gezaaien, Opm. 6, BdF 27, aug. |
- | zagen: boomen zagen, DT 2, ‘snurken’. |
- | zak: Jan Bart en is toch uit geen zak gevallen, DT 2, ‘is iemands kind’, Zvl., Zerm.; De amitiés françaises bij voorbeeld en anderen die verdienen in den zelven zak gesteken te worden, FV 14, ‘over dezelfde kam geschoren’, Zvl. |
- | zeemen: een beetje al zeemen d'rachter, DT 3, ‘zagen’, Zvl., B.B. (een zemeraar is een zaniker, B.G.). |
- | zeggen: w'hadden 't assan ezoo êzeid êwest, DT 26, ‘ze hadden het ons altijd zo gezegd’, typische westel. Wvl. en Zvl. zegswijze met overgankelijk ‘zeggen’ (niet in DB of Loq.). |
- | zeil: de witte zeils, DT 17, Opm. 7. |
- | zijdplanke: op een kortwagen zonder zijdplanken, DT 6', ‘zijschot’, Zvl., B.G. |
- | zijn: het fransch vaderland waar in gevaar, DT 61, ‘ware’, fonetische weergave. |
- | zoo-met-een: zoo-met-een begint er geschreeuw en gezang, DT 5', ‘ineens’. |
- | zot: hoe meer zots, hoe meer leute, DT 78, Opm. 7; toen de koele wind van den zot maakte, DT 3, ‘gek doen’, Zvl., Zerm. |
- | zoppe: De Vlaamsche priesters aten al niet te veel geen vette zoppen, FV 15, ‘eigenlijk een beetje melk met veel brood in’, ‘rijke maaltijden’, Zvl. |
| |
Marcel Janssen.
Au sujet de Marcel Janssen, Erik Vandewalle nous a déjà communiqué, dans les Annales des Pays-Bas Français de 1977, une foule de détails particulièrement intéressants et nous ne saurions trop recommander la lecture de cet article. Il nous faut pourtant évoquer ici, une fois encore, la vie de Janssen.
Marcel Janssen est né le 15 juin 1903 à Ghyvelde de Jules Janssen et de Maria Ghysel. Son père était maçon (plus tard également fossoyeur) et sa mère tenait boutique. Il n'aura pas manqué d'être fortement influencé par son curé, E. Delanghe, flamingant convaincu, rédacteur d'un cathéchisme flamand, mais aussi partisan acharné du particularisme linguistique west-flamand, option certes partagée initialement par Janssen mais à laquelle il tournera le dos à partir de 1926Ga naar eind(1).
Après son collège à Hazebrouck (transféré en 1916 à Clairmarais), il entre au Séminaire d'Annappes où il devient, à un près, le plus fougueux animateur des cercles flamands et par voie de conséquence vice-président du Vlaams Verbond van Frankrijk. Bien avant son ordination à Lille le 7 juillet 1929, il déployait une activité de poète, d'auteur d'articles, d'orateur, de coorganisateur des congrès flamands; mais il se dépensait surtout comme secrétaire de rédaction du périodique De Torrewachter et comme secrétaire-trésorier du Davidsfonds dont Camille Looten était président. La section de Flandre Française (arrondissement de Dunkerque - la région de Lille ayant sa propre section), comptait 19 membres en 1928 et une trentaine en 1930Ga naar eind(2). Encore séminariste, il écrivit son premier poème au cours de son service militaire à DüsseldorfGa naar eind(3) et remporta en 1926 le prix de poésie flamande des Rosati, et, sous le nom de sa demi-soeur Berthe GhyselGa naar eind(4), le deuxième prix de poésie flamande à l'occasion du 25e anniversaire du couronnement de Notre Dame des Dunes à Dunkerque (1928)Ga naar eind(5). Au début de
cette même année, il publia la brochure Fransch-Vlaanderen comme numéro 3 de la série
| |
| |
Branding (= Brisants)Ga naar eind(6). S'il ne peut se produire comme orateur avec J.E. Vandendriessche en 1926 aux Congrès Scientifiques Flamands (Vlaamse Wetenschappelijke congressen) de Gand, la raison en incombe à la maladie mortelle de sa mère. Aussi bien en prose qu'en poésie, il prend part aux publications du Mercure de Flandre, du Beffroi de Flandre, de De Vlaemsche Stemme in Vrankryk, de De Torrewachter, du Lion de Flandre, de Jeunes de Flandre - De Jonge Zuidvlaming, La Vie du Nord et de la Revue Septentrionale. Notre Flandre aussi contient quelques textes de lui.
Dès avant son ordination, il doit déjà avoir été professeur à l'Ecole Saint Joseph de LilleGa naar eind(7) mais après celle-ci (1929), il est nommé professeur de septième à l'Institut Saint Joseph de Gravelines (où il se heurta quelque peu à son directeur et à ses collèguesGa naar eind(8)); en 1934, il est muté à l'Institution Libre de Marcq en Baroeul où il enseigne jusqu'en 1945. Il reste aussi actif qu'auparavant au sein du Vlaams Verbond, il participe toujours aux concours littéraires du Verbond, écrit encore nombre de poèmes mais se consacre désormais essentiellement à la prose. Les sujets qu'il traite sont les suivants: Guido Gezelle, son auteur préféré, qu'il connaît fort bien et à qui il dédie au moins deux poèmes, en particulier le magnifique: Spruit, spruit, d'autres auteurs flamands, en particulier C. Verschaeve, la peinture flamande, et surtout, certainement dès 1938, Michiel de Swaen sur lequel il publie en français sous le pseudonyme de G.P. Leenhouder et auquel il consacrera pendant la guerre 13 conférences à l'Institut Flamand de FranceGa naar eind(9). Dans De Torrewachter, il écrit aussi d'amusants billets, en particulier Brieven aan Speurhondt (Lettres à Limier), Lollemans en
Klaps, (Rigolards et Ragots).
En 1946, il est arrêté et emprisonné une semaine; au cours de son procès, ses collègues du collège prennent sa défenseGa naar eind(10); il se voit infliger 10 ans d'‘indignité nationale’ et d'interdiction de séjour dans le département du Nord. En attendant, il demeurait aumônier des deux établissements secondaires de Gravelines (Institut Saint Joseph et Institut du Sacré Coeur); il devint en 1947 curé de Saint-Sauveur d'Emalleville, en 1956, de Saint-Pierre de Varengeville et en 1959 de Rolleville (trois petits villages de Normandie). Une mort subite l'abbatit inopinément à Rolleville, le 31 octobre 1963.
| |
L'auteur, son oeuvre et sa langue.
Marcel Janssen écrivit en français, en particulier sur la peinture flamande contemporaine, sur la littérature flamande (essentiellement sur Gezelle), mais surtout sur Michiel de Swaen dans une série de 17 études intitulée ‘Pour lire de Swaen’, dont la plupart furent publiées dans le Lion de Flandre entre 1938 et 1944, série qui mériterait certainement d'être rassemblée en un volume au profit des Flamands de France.
En néerlandais, il écrivit ses poèmes dont 25 furent certainement publiés, pour autant que je sache, et, en plus de la brochure déjà mentionnée, des billets pleins de verve et d'humour donnés aux revues. En plus de son propre nom et de ses initiales M.J., il usa des pseudonymes suivants: Berthe Ghysel (ou Berthe G. ou B.G., nom de sa demi-soeur), J. Deural (ou J.D.), Jan Speurhondt (ou Jan), H. Ryngaert ou Rijngaert (ou H.R. - Gantois parle dans le no 34-35 du Lion de Flandre (année 1943) de ‘notre ami Henry Ryngaert...’), G.P. Leenhouder (nom d'un ancien curé de Ghyvelde), M. van de Leye (un de ses oncles s'appelait Deleye), De Schrijver ou Boekworm (en qualité de secrétaire-trésorier du Davidsfonds), Lolleman, Den Ouden Ward, et probablement aussi Jan Larmec (Beffroi de Flandre, janvier 1926,
| |
| |
anagramme de Marcel), D. Moeneclaey (dans ‘De Torrewachter’, inséré dans le Mercure de Flandre, octobre 1927, où, entre autres, il traduit ‘librement’ le poème que lui dédie H.P. Schaap...) et Charles de Sauchoire (entre autres au bas de la traduction de la Mouette (Zeemeeuw) de Verschaeve) mais la chose devrait être étudiée plus à fond...Ga naar eind(11).
En ce qui concerne ses textes néerlandais, Janssen savait très bien qu'il ne les dominait point parfaitement, comme il l'écrit lui-même en page 5 de la brochure Fransch Vlaanderen. Pourtant, il n'écrit jamais rien qui soit sans valeur quant au contenu, qui manque d'émotion intérieure ou d'inspiration ou qui, dans le rendu de la vie populaire, ne soit observé avec drôlerie et noté avec finesse, si bien que nous pouvons sans aucun doute accorder à ses écrits une réelle valeur littéraire. Seulement, pour quelqu'un qui ne connaîtrait pas bien sa langue locale, il est assez difficile de l'apprécier à sa juste valeur parce qu'il truffe également sa poésie d'emprunts à son dialecteGa naar eind(12). Toutefois, il lui arrive de prendre le dictionnaire français-néerlandais et, ce faisant, de commettre quelque méprise. Néanmoins sa langue nous est apparue digne d'étude ne serait-ce que pour constater que son style spirituel et ses expressions présentent beaucoup de points communs avec Despicht, Ryckelynck ou van de Meule. Sinon, le dialecte de Ghyvelde se rapproche davantage du flamand occidental belge que les dialectes des auteurs susdits.
(Traduit du néerlandais par Jacques Fermaut)
|
-
eind(1)
- Jan Larmec, BdF, jan. 26, p. 21. Vgl. VS, 2 (1923).
-
eind(2)
- De Torrewachter, okt. 1930, nr. 22, blz. 1. Janssen wordt uitdrukkelijk redactiesecretaris genoemd in DT/104.
-
eind(3)
- Notre Flandre; 1966, nr. 1, blz. 12 en B. Ghysel.
-
eind(4)
- B. Ghysel die we hier danken, woont in Gijvelde.
-
eind(5)
- Lion de Flandre, 1929, 2, blz. 17.
-
eind(6)
- Zie bespreking door E. Vandewalle in Jaarboek 1977.
-
eind(7)
- Beffroi de Flandre, oct.-déc. '26, blz. 24.'
-
eind(8)
- Brief van R. Decroo, z'n oud-leerling (5-11-82). We danken R. Decroo voor z'n informatie. Hij schrijft ook: L'Abbé Janssen... avait une grande culture (française et flamande). Il était calme et pondéré, un vrai Flamand!
-
eind(9)
- Relaas van bezoek aan Janssen door Frits Pittery op 10 juni 1960. We danken F. Pittery voor de informatie.
-
eind(10)
- Le Nouveau Nord, 21-12-46, waarin ook hun getuigenis staat dat het college 13 ondergedokenen verborg, die M. Janssen zeker niet zou aanbrengen. We danken hier dhr. A. Féraille (Robeke), voorzitter van de oud-leerlingen van Marcq-en-Baroeul, voor z'n inlichtingen.
-
eind(11)
- Het zou blijken uit de inhoud, en vooral de kennis van z'n moedertaal... Voor het ontdekken van die schuilnamen heeft Paul Verbraeken uit Antwerpen me veel geholpen. Ik dank hem.
-
eind(12)
- Wie bijv. krijschen, kreesch, gekreeschen niet zou kennen als ‘huilen’ of ‘wenen’, zou het vers niet smaken: ‘uit ons volk dat leed en kreesch’...
-
eind(1)
- Jan Larmec, Beffroi de Flandre, janvier 26, p. 21. Comparez à Vlaemsche Stemme, 2 (1923).
-
eind(2)
- De Torrewachter, octobre 1930, no 22, page 1, appelle explicitement Janssen secrétaire de rédaction de ladite publication.
-
eind(3)
- Notre Flandre; 1966, no 1, page 12 et B. Ghysel, p. 104.
-
eind(4)
- B. Ghysel, que nous saisissons l'occasion de remercier ici, habite à Ghyvelde.
-
eind(5)
- Lion de Flandre, 1929, 2, p. 17.
-
eind(6)
- Voir le compte-rendu d'E. Vandewalle dans les Annales de 1977.
-
eind(7)
- Beffroi de Flandre, octobre-décembre 1926, page 14.
-
eind(8)
- Lettre de R. Decroo, son ancien élève (5-11-82). Nous remercions R. Decroo pour cette information. Il écrit aussi: ‘L'Abbé Janssen... avait une grande culture (française et flamande). Il était calme et pondéré, un vrai Flamand!’.
-
eind(9)
- Relation d'une visite à Janssen par Frits Pittery, que je remercie.
-
eind(10)
- Le Nouveau Nord, 21-12-46, qui contient aussi leur témoignage que le collège cachait 13 clandestins que M. Janssen n'aurait certainement pas dénoncés. Nous remercions M.A. Féraille (Roubaix), président des Anciens Elèves de Marcq-en Baroeul, pour ses informations.
-
eind(11)
- Le contenu et surtout la connaissance de la langue maternelle semblent l'indiquer... Paul Verbraeken d'Anvers m'a beaucoup aidé à découvrir ces pseudonymes. Je l'en remercie.
-
eind(12)
- Celui, par exemple, qui ne connaîtrait pas krijschen, kreesch, gekreeschen, qu'il emploie au lieu de ‘huilen’ ou ‘wenen’ ne goûterait pas le vers: ‘uit ons volk dat leed en kreesch’ (= de notre peuple qui souffrait et pleurait).
|