De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1983
(1983)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français–
Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Inleiding.De historische waarde van een onuitgegeven studie van kanunnik Looten kan moeilijk worden aangevochten. Deze waarde wordt echter aanzienlijk verhoogd, wanneer de nota bovendien handelt over priestervolksvertegenwoordiger Jules Lemire, wiens tumultueuze levensloop de auteur van zeer dichtbij heeft meegemaakt. De tekst werd teruggevonden tijdens een onderzoek dat we in de loop van 1975 verrichtten in de ‘Ligue du Coin de Terre et du Foyer’ te Parijs, samen met een bundeltje correspondentie tussen Looten en Lemires secretaresse Suzanne Arbelet. De voorgeschiedenis van deze studie gaat eigenlijk al terug tot kort na het overlijden van Lemire, op 18 maart 1928. Op 15 maart reeds nam Looten, één van de testamentaire uitvoerders, contact op met Lemires huishoudster en vroeg haar goed zorg te dragen voor de papieren. Op 27 maart stelde hij een vergadering voor met Arbelet en Birot, de secretaris-generaal van het bisdom Albi, om van gedachten te wisselen over ‘les grandes lignes de ce qu'il y aurait à faire pour perpétuer la mémoire de notre grand ami’. Vanaf juni 1928 werkte Looten samen met Arbelet en Birot aan de zogenaamde ‘souvenirs mortuaires’ en vanaf oktober 1929 spoorde hij Birot bij herhaling aan een publikatie over Lemire te beginnen. Looten achtte Birot de meest geschikte figuur om een biografie van Lemire te schrijven, hoewel de tijd daarvoor in de jaren 1929-1930 nog niet rijp was. Zelf werkte hij intussen aan de alfabetische catalogus van de bibliotheek van Lemire en hoopte hij een bloemlezing van zijn spreekbeurten te kunnen uitgeven. Toen Birot in 1936 stierf, werd de publikatie van een biografie van Lemire op de lange baan geschoven, ook al omdat die, in de optiek van Looten, het best zou kunnen worden geschreven door een van de intimi. Wel vatte Jean-Marie Gantois in 1937 het plan op om een boek te schrijven over Lemire en Vlaanderen; ook dit ging niet van een leien dakje, omdat bij Suzanne Arbelet onmiskenbaar de neiging bestond om voor hem informatie achter te houden. Op 16 maart 1938 drukte Looten de hoop uit dat een aantal belangrijke redevoeringen zou kunnen worden uitgegeven. In mei 1938 werd geopteerd voor de uitgave van een aantal religieuze citaten uit de dagboeken van | |
[pagina 196]
| |
Lemire, waarvoor Looten het woord vooraf zou schrijven. Op 15 juli 1938 kon Arbelet aan Looten mededelen dat ze succesvol had onderhandeld met Francisque Gay, de stichter van het tijdschrift ‘Vie Catholique’. Er werd een akkoord bereikt over de publikatie van een aantal deelaspecten uit het leven van Lemire (o.a. zijn rol in de ‘Coin de Terre et Foyer’); Francisque Gay nam het ook op zich om de biografie van Lemire te publiceren wanneer die klaar zou zijn. Voor de uitgave van de religieuze citaten werd ook onderhandeld met de uitgeverij Blond. In de loop van april 1939 kwam Looten met zijn inleiding klaar. De uitgave is echter nooit verschenen, vermoedelijk mede door de oorlogsomstandigheden.
***
Een beknopte nota over een betreurde vriend is niet per se een waarborg voor historische objectiviteit, integendeel: groot is de verleiding voor de auteur om een hagiografische toon aan te slaan. Ook kanunnik Looten is gedeeltelijk voor deze verleiding bezweken; zo werden angstvallig (op een uitzondering na) citaten uit de dagboeken van Lemire na 1900 vermeden en ook het probleem van Lemires schorsing ‘a sacris’ werd met overdreven omzichtigheid behandeld; oude conflictsituaties werden fors geminimaliseerd. Looten negeert problemen door ze naar de geschiedenis te verwijzen, maar tegelijkertijd wil hij actief de geschiedenis beoefenen, om zo zijn held het lot van de vergetelheid te besparen. We kunnen de mening van de auteur delen dat Lemires houding wortelde in het seculaire geloof van de voorvaderen en een goede invloed ondervond van ouders en familie. Maar waarom geen woord over de toch fundamentele invloed van de middelbare school en het seminarie? Ook de bruisende ideeënstorm van einde negentiende-begin twintigste eeuw wordt hier slechts zeer oppervlakkig behandeld, en de beschrijving van Lemire als een rots in de branding is op zijn minst overtrokken. Hij liet zich niet van zijn stuk brengen door verderfelijke leerstellingen en ook de politieke arena raakte zijn diepste roerselen niet, zo meende Looten. Een beschrijving van Lemires deugden, aan het einde van deze nota, is moeilijk wetenschappelijk te beoordelen, en eigenlijk hoeft dit ook niet: wanneer een priester over de religiositeit van een ambtgenoot schrijft is een zekere schroomvalligheid de enige houding voor de beoordelende leek. Overigens gold ook hier in zekere mate het ‘de mortuis nil nisi bono’.
***
Voor deze uitgave werd uiteraard gebruik gemaakt van de oorspronkelijke tekst van Looten zelf; aanvullingen of schrappingen, duidelijk in het handschrift van Arbelet, werden hier niet in aanmerking genomen. Wel werden de voetnoten hier doorlopend genummerd en gegroepeerd (in de oorspronkelijke tekst afzonderlijk en onderaan iedere bladzijde). | |
[pagina 197]
| |
Une étude inédite de Camille Looten sur l'abbé Jules Lemire (1853-1928)
| |
Introduction.La valeur historique d'une étude inédite du chanoine Camille Looten peut difficilement être contestée. Elle est d'autant plus importante quand elle a trait au prêtre et député Jules Lemire, dont l'auteur suivit de très près la carrière tumultueuse. Nous avons retrouvé ce texte, en même temps qu'une petite liasse de lettres échangées entre Looten et Suzanne Arbelet, qui fut la secrétaire de Lemire, à l'occasion de recherches que nous avons effectuées en 1975 à la Ligue du Coin de Terre et du Foyer à Paris. L'histoire de cette étude remonte, en fait, à la période qui suivit immédiatement le décès de Lemire, survenu le 18 mars 1928. Le 15 mars déjà, Looten, qui fut l'un des exécuteurs testamentaires, prit contact avec la gouvernante de Lemire et la pria de prendre grand soin de ses papiers. Le 27 mars, il proposa une réunion avec Arbelet et Birot, secrétaire général de l'évêché d'Albi, afin de se concerter ‘sur les grandes lignes de ce qu'il y aurait à faire pour perpétuer la mémoire de notre grand ami’. A partir de juin 1928, Looten collabora avec eux à des ‘souvenirs mortuaires’, et à partir d'octobre 1929, il insista à plusieurs reprises auprès de Birot pour qu'il mette en chantier une publication sur Lemire. Bien que les temps ne fussent pas encore mûrs dans les années 1929-1930, Looten voyait en Birot l'homme le plus à même d'écrire une biographie de Lemire. Entre-temps, lui-même se consacrait à l'établissement du catalogue alphabétique de la bibliothèque de Lemire et espérait publier une anthologie de ses causeries. Birot mourut en 1936, et la publication d'une biographie de Lemire serait remise à plus tard, notamment pour la raison que, dans l'esprit de Looten, elle devait être l'oeuvre d'un des intimes du député. Toutefois, en 1937, Jean-Marie Gantois conçut le plan d'un ouvrage ayant pour sujet Lemire et la Flandre; ce projet n'était pas d'une réalisation facile, Suzanne Arlebet ayant indéniablement tendance à lui refuser l'accès à des informations. Le 16 mars 1938, Looten exprima l'espoir qu'une série d'importants discours pourrait être éditée. En mai 1938, on opta en faveur de la publication d'un choix de citations religieuses extraites des carnets de Lemire, et qui serait préfacé par Looten. Le 15 juillet 1938, Arbelet put annoncer à ce dernier le succès de ses | |
[pagina 198]
| |
négociations avec Francisque Gay, fondateur de la revue ‘Vie Catholique’: on était parvenu à un accord sur la publication d'un certain nombre d'aperçus sur la vie de Lemire - notamment son rôle au sein de la Ligue du Coin de Terre et du Foyer -, et Francisque Gay s'était aussi déclaré disposé à publier la biographie de Lemire quand elle serait prête. Pour la publication des citations religieuses, il y eut aussi des négociations avec la maison d'édition Blond. Looten termina sa préface dans le courant du mois d'avril 1939. Le livre, cependant, ne vit jamais le jour, probablement en raison des circonstances de guerre.
***
Consacrer une brève esquisse à un ami regretté ne constitue pas en soi une garantie d'objectivité historique, tant s'en faut: la tentation est grande, pour l'auteur, d'adopter un ton hagiographique. Le chanoine Looten n'y a pas tout à fait échappé; ainsi, à une exception près, il se garde de citer les carnets de Lemire postérieurs à 1900; de même le problème de la suspension ‘a sacris’ qui le frappa est traité avec une circonspection exagérée; les anciennes situations de conflit sont fortement minimisées. Looten ignore les problèmes en les renvoyant à l'histoire, dans le temps même où il veut faire oeuvre d'historien pour épargner à son héros l'infortune de l'oubli. Nous pouvons nous rallier à l'affirmation de l'auteur disant que l'attitude de Lemire s'enracinait dans la foi séculaire des ancêtres et qu'il subissait une influence positive de la part de ses parents et de sa famille. Mais pourquoi demeure-t-il silencieux sur l'influence pourtant essentielle de l'école secondaire et du séminaire? L'ouragan intellectuel de la fin du dix-neuvième et du début du vingtième siècle n'est évoqué que très superficiellement, et la description de Lemire comme un roc dans la tourmente est pour le moins excessive: il serait demeuré impavide devant les thèses néfastes et l'arène politique l'aurait laissé imperturbable! L'évocation des vertus de Lemire, à la fin de cette note, se prête difficilement à un jugement scientifique, est-il du reste nécessaire de juger?: devant un prêtre évoquant la piété et la foi d'un confrère, seule sied une certaine retenue de la part d'un laïc. Par ailleurs, dans une certaine mesure prévalait ici aussi l'adage ‘de mortuis nil nisi bono’, ‘Des morts on ne dit que du bien’. La présente édition se fonde évidemment sur le texte original de Looten: les ajouts ou suppressions dus manifestement à la main d'Arbelet n'ont pas été pris en considération. Pour la version présentée ici, les notes - numérotées séparément et figurant au bas de la page dans le texte original - ont reçu une numérotation suivie et ont été regroupées en finale.
(Traduit du néerlandais par Willy Devos) | |
[pagina 199]
| |
L'Abbé Jules Lemire (1853-1928).Il y a onze ans passés, le 18 mars 1928, s'étaignait par suite d'un brusque arrêt du coeur, l'abbé Jules Lemire, député d'Hazebrouck pendant trente-cinq ans, maire de cette ville depuis 1914, fondateur de la Ligue du Coin de Terre et du Foyer, créateur et propagateur des Jardins Ouvriers qui se comptent aujourd'hui par centaines de mille à travers les deux mondes. Sa mort fut regrettée non seulement par la Flandre dont il était le fils de prédilection, mais par la France dont il fut un citoyen des plus méritants, et par l'étranger qui avait compris et adopté ses oeuvres sociales. Ses royales funérailles, où nous vîmes tant d'amères larmes, furent l'irrécusable témoignage et du deuil universel, et de l'ardente affection dont sa personne était entourée. Le jour de ses obsèques un ancien ministre, qui portait un coin du poële funèbre, déplorait devant nous la perte que cette mort infligeait au Parlement. ‘L'abbé Lemire, nous disait-il, était une autorité devant laquelle, à la Chambre, tous les groupes s'inclinaient. Lorsqu'il gravissait les marches de la tribune, le silence régnait soudain. Les socialistes mêmes prêtaient l'oreille à sa parole. On savait qu'il était désintéressé, qu'il n'était pas un partisan, mais un serviteur de la France’. Toutefois, comme c'était inévitable, au fur et à mesure que s'éstompent dans le passé les événements de la vie publique auxquels fut mêlée l'abbé Lemire député, sa renommée d'homme politique a suivi une sorte d'éclipse. C'est la loi fatale: le monde marche; les conditions humaines sont en mue perpétuelle; les noms les plus illustres, tels des monnaies dont s'efface l'effigie, perdent de leur relief. Les problèmes qui passionnèrent l'opinion française aux dernières décades du XIXe siècle et aux premières années du XXe ont cessé de s'agiter. Le déplorable conflit qui dressa l'Etat contre l'Eglise, les tristes débats qui aboutirent à la rupture du Concordat et à la loi d'association d'où les Congrégations religieuses furent bannies par système, tout ce passé lourd d'injustices contre lesquelles l'abbé Lemire s'éleva avec tant d'énergie appartient à l'histoire d'hier. Absorbée par les soucis de l'heure présente, accaparée par le règlement d'affaires qui réclament une solution immédiate, la génération actuelle n'a cure de ses obligations envers les hommes de l'âge précédent, sans qui pourtant, elle n'eût pas eu son tour dans le gouvernement du pays, car ils sont les racines du tronc dont elle est une branche laquelle un jour se flétrira à l'instar des autres. Mais si les brumes de l'oubli et peut-être de l'ingratitude descendent sur l'activité politique du député, il n'est pas de même, Dieu merci! de son action sociale. Personne n'oublie la place éminente qu'il occupe parmi ceux qui contre vents et marée, vouèrent les ressources de leur grand coeur au mieux-être matériel et moral du peuple, des ouvriers d'usines urbaines, des ouvriers du sol, des paysans qui cultivent la terre. Ce n'est pas ici le lieu de détailler les courageux et obstinés efforts qu'il déploya pour sauvegarder le mariage, la famille, le foyer, la petite propriété, et pour déjouer par de sages mesures les manoeuvres sourdes ou déclarées qui complotent leur ruine. Le jour n'est pas éloigné, nous osons l'espérer, où sera exposée en pleine lumière cette portion de son histoire d'une si haute signification. En tout cas les lois qu'il fit voter au Parlement en ces matières restent acquises au bénéfice de la France et de l'humanité: c'est une gloire que nul ne lui ôtera. | |
[pagina 200]
| |
I.Le but de la publication que nous avons l'honneur et la joie de présenter au public, est de remonter à la source première de cette magnifique activité, de ce désintéressement à si juste titre admirés. Et ici comment pourrions-nous passer sous silence l'homme éminent qui conçut ce projet et qui malgré les soucis de son ministère paroissial et les défaillances d'une santé précaire lui avait donné un commencement d'exécution? Uni à l'abbé Lemire depuis le Congrès de Bourges (1900) par les liens de convictions communes et la douceur d'une forte et réciproque amitié, M. le chanoine Birot, archiprêtre de Ste-Cécile d'Albi, de chère et regrettée mémoire, était de ceux qui n'oublient pas et de ceux qu'on ne peut oublier. Institué, par disposition testamentaire du député d'Hazebrouck, légataire de ses papiers, en même temps que celui qui écrit ces lignes liminaires, et Melle S. Arbelet, secrétaire générale de la Ligue du Coin de Terre et du Foyer, il était désigné mieux que tout autre pour écrire la vie de l'abbé Lemire et l'histoire de ses oeuvres. Il avait entrepris cette noble tâche et commencé les travaux d'approche qu'elle réclamait. Il ne se dissimulait pas qu'il s'écroulerait de nombreuses années avant qu'elle pût être menée à bonne fin. En attendant il se proposait d'en offrir au public une sorte d'avant-goût qui ne pouvait manquer de plaire et d'instruire en même temps. En parcourant les quelque trente cahiers à couverture bleue, où de sa plume rapide mais incisive l'abbé Lemire notait les événements de sa carrière, si riche et si remplie de péripéties de toute espèce, l'attention de M. Birot s'était posée sur un aspect particulier de ces mémoires qui leur donne une valeur documentaire de très haute portée. Jeté en toute hâte sur le papier pendant de trop rares heures de loisir, ce journal - car il mérite ce nom bien mieux que d'autres recueils fausses par des préoccupations et des prétentions littéraires - n'est pas seulement une relation de tous les faits auxquels l'abbé Lemire est mêlé au jour le jour. Il est en quelque sorte le confident de ses impressions intimes et de ses réactions intérieures. Si son image s'y réflète, ce n'est nullement qu'il en soit l'admirateur ou l'apologiste, mais il veut que ‘ces épanchements lui servent à se connaître davantage’ pour mieux s'amenderGa naar eind(1). S'il y note ‘les fleurs et les épines qui croissent sur son chemin c'est pour qu'à travers les sanglots et les allégresses’ il s'élève jusqu'à DieuGa naar eind(2). Un exemple. A l'époque de ses débuts à la tribune de la Chambre il passe au crible tel ou tel discours qu'il vient de prononcer; il le juge comme le ferait un auditeur de la galerie et peut-être plus sévèrement; il condamne telle ou telle de ses expressions ou attitudes, il se promet qu'à une intervention ultérieure on ne le prendra plus en défaut autant qu'il dépendra de lui: c'est l'orateur qui fait son examen de conscience et à l'occasion bat sa coulpe en toute sincérité. Toutefois ce qui avant tout le reste avait frappé M. le chanoine Birot, ce qui frappe le lecteur actuel de ces pages, frémissantes d'émoi après tant d'années écoulées, c'est la profondeur et la candeur - si l'on peut ainsi dire - du sentiment religieux qui s'y fait jour en un grand nombre d'endroits. Là paraît au premier plan le prêtre qui entretient avec Dieu un commerce filial sans voiles et sans intermédiaire; le prêtre qui d'un élan spontané s'élève vers la source éternellement jaillissante de la vérité, de la bonté, de la beauté, du dévouement, du sacrifice virilement acceptéGa naar eind(3) le prêtre qui à certaines périodes plus tragiques de sa vieGa naar eind(4) serre sur son coeur broyé l'image de Celui que les Pro- | |
[pagina 201]
| |
phètes appelèrent l'homme des douleurs, et de cet étroit contact avec le Christ couronné d'épines il se relève ragaillardi, plus optimiste que jamais, et comme St.- Martin de Tours prêt aux labeurs et aux entreprises nouvelles: ‘Si adhuc populo tuo sum necessarius, non recuso laborem’. Cet abbé Lemire intime, le public ne l'a guère connu. Non certes qu'il ait jamais fait mystère de ses habitudes de piété, mais il ne les étalait point pour en faire parade. Or les gens du dehors, qui n'étaient pas admis dans son intimité, ne le voyaient que de loin, ne le jugeaient que du dehors, c'est pourquoi leurs appréciations étaient superficielles, dictées chez les uns par des préjugés tendancieux, biaisées chez les autres par une opposition irraisonnée, comme ce fut le cas de certains publicistes inféodés aux partis politiques qui le combattaient sans merci, et n'hésitaient pas à le noircir à coups de calomnies et de mensonges. Ajoutons qu'à tous ses adversaires l'abbé Lemire accordait le pardon le plus généreux: nulle âme ne fut moins rancunière, nulle ne fut plus disposée à étendre jusqu'à son extrême limite l'excuse de la bonne foi. De cette religion dont l'amour de Dieu et du prochain fut la caractéristique essentielle, quelle était l'assise fondamentale? Ce fut la robuste foi que l'abbé Lemire avait héritée de ses aïeux. Les Flamands de France sont une race foncièrement chrétienne. Mis à l'épreuve, à plusieurs reprises au cours des siècles, par la contagion des hérisies, et des schismes, à chaque fois ils ont doublé les caps périlleux, sinon indemnes, du moins invinciblement résolus en grande masse à ne jamais déserter l'Eglise romaine, à ne rien renier de son dogme, à s'incliner toujours sous le joug de son autorité. Le Luthéranisme ne recruta parmi eux qu'une quantité négligeable d'adeptes. Louis de Berquin (Seigneur du village natal de l'abbé Lemire) fut une rare exception. Le plus redoutable des périls qu'ils coururent eut pour cause le Calvinisme, qui fit irruption à la fois par le Nord Est et le Sud. Favorisé par la crise économique et la révolution politique des Pays-Bas, il entraîna d'abord dans son orbite nombre de familles bourgeoises et artisanes. Mais bientôt la furie iconoclaste (1566), l'hypocrisie enfin démasquée de Guillaume le Taciturne, la main de fer du duc d'Albe et de l'Inquisition retinrent les mutins ou les firent rentrer dans le droit chemin. A ce retour la crainte n'eût pas suffi. Leur conscience se réveilla et dessilla leurs yeux par l'influence combinée de nos évêques, de la Compagnie de Jésus, de l'Université de Douai (1562) et par la prompte application des décrets réformateurs du Concile de Trente. Désormais la religion de nos pères n'essuyera plus de recul ni d'éclipse. Adviendra tel enjôleur qui voudra: la Flandre sera réfractaire à toutes les séductions. Le Jansénisme glissera sur elle: il ne contaminera qu'à fleur de peau une faible minorité de théologiens rigoristes. Le Gallicanisme y sera inconnu. Quand éclatera la Révolution, à la Constitution civile du clergé (1791) nos aïeux opposeront une résistance acharnée. Nombre d'ecclésiastiques, expulsés par la force brutale de leurs églises, ne quitteront pas le pays et sous un déguisement continueront d'exercer le saint ministère. Plutôt que de pactiser avec le schisme, l'immense majorité des curés, des moines, des moniales ou bien partirent pour l'exil, ou périrent sur l'échafaud. Dès que le Directoire relâcha la persécution terroriste le culte refleurit comme par enchantement. Quand le premier Consul signa le Concordat (1801) les prêtres exilés revin- | |
[pagina 202]
| |
rent, auréolés d'un prestige incomparable: la relégation et la misère avaient renouvelé leur ferveur. Les prêtres assermentés répudièrent leurs erreurs. Ce fut une émulation unanime à qui restaurerait le culte divin compromis parmi tant d'érrements et de vicissitudes, de revirements et de persécutions. Au temps de la prime jeunesse de l'abbé Lemire, ses parents pouvaient citer tel curé de campagne retour de la tourmente, qui chaque jour, hiver ou été, commençait sa journée à l'Eglise, dès cinq heures du matin, par un Chemin de Croix qu'il faisait à genoux, sur les carreaux bleus, les bras étendus, comme à l'autel pendant la Messe. L'exemple de tels pasteurs, venant à l'appui de leur doctrine, ne pouvait manquer de produire son fruit parmi leurs ouailles. En fait, et à part quelques cas isolés, les familles de Flandre, au cours du XIXe siècle, furent semblables à d'invulnérables citadelles: au pied de leurs murs venait se briser l'assaut des Voltairiens attardés, des Encyclopédistes d'arrière-plan, des Homais de province, des éternels épicuriens. Des bords de la Lys jusqu'aux rives de la mer, le Christ fut vraiment le Roi de nos villes et de nos villages. | |
III.Sans conteste il était le Maître du foyer où naquirent, entre autres enfants, l'abbé Jules (1853) et le Père Achille (1860) Lemire, appelés à se consacrer un jour à Dieu, l'un comme prêtre séculier, l'autre comme membre de la Congrégation du Saint-Esprit. Lorsque la mort prématurée de leur mère les fit orphelins, deux tantes, dont la mémoire fut enveloppée par eux d'une affection inaltérable, jetèrent dans ces jeunes coeurs la semence de leur vocation future: elles étaient d'admirables chrétiennes. En 1871-'72 l'abbé Lemire a parcouru le cycle des études secondaires couronnées par le baccalauréat. En 1872-'73 il fait une première année de théologie au grand séminaire de Cambrai. Au bout de cette année scolaire, suivant la coutume de cette époque il fait son noviciat de professeur à son cher collège de St François d'Assise. Surveillant de la petite division (1873-1874) il est ensuite chargé de la classe de troisième (1874-1875 et 1875-1876). Il retourne à Cambrai en 1876-1877 et brille au premier rang, comme il l'avait fait au secondaire, parmi les élèves de théologie. Au lendemain de son ordination sacerdotale (juin 1878) le voici nommé professeur de philosophie à St François, où M. DehaeneGa naar eind(5) et ses collaborateurs l'accueillent comme l'enfant chéri et distingué qu'ils avaient vu grandir en intelligence et en piété. Sa nomination le comble de joie. Il est là dans un lieu familier et familial; il y trouve tout ce qui satisfait son esprit et son coeur, son maître et directeur spirituel, des collègues et des amis, des élèves qui aspirent à se laisser guider par lui: Terra fluens lac et mel! Combien d'autres, investis à vingt-cinq ans d'une si haute mission, eussent succombé aux pièges de l'orgueil! Combien peut-être se fussent pourvoyés dans le maquis des systèmes plus ou moins équivoques; combien eussent été la proie du doute, distillé dans de perfides manuels! Contre ces dangers l'abbé était immunisé par la vigoureuse simplicité de sa foi qui constamment le mettait en garde contre les détours de l'erreur, et menait son intelligence vers le vrai par les voies droites et sûres de la tradition thomiste. ‘La philosophie, écrit-il,Ga naar eind(6), sera chrétienne ou ne sera pas’. Il n'était pas sans s'inquiéter de l'hostilité tantôt sourde tantôt avérée des | |
[pagina 203]
| |
milieux intellectuels, entre 1860 et 1900, à l'égard du dogme et de la morale catholiques, à l'égard de l'Eglise, interprète et gardienne de la vérité révélée. Le Kantisme sur lequel s'était greffée la philosophie panthéiste, le critérisme biblique importé d'Allemagne, l'évolution qui selon Darwin expliquait l'origine des êtres, le positivisme à la Stuart Mill qui s'arrêtait à la lisère du monde spirituel et le déclarait inconnaissable, les progrès vertigineux des sciences théoriques et appliquées, tout contribuait à saper les anciennes traditions. Renan avait proclamé l'avénement d'une nouvelle idole, la Science, maîtresse de l'avenir, seul arbitre de la pensée et de la vérité, exclusive de la Foi. La presse, le roman, les revues, les journaux quotidiens se faisaient les complices, conscients ou non, de ces aberrations. Renan et Taine, imbus l'un et l'autre, sous des formes différentes, des fallacieuses doctrines de Hégel, imposaient à une foule d'esprits leur autorité presque despotique, que n'ébranlaient pas les vigoureux polémistes de l'Univers, ni les réfutations serrées des Dupanloup, des Lacordaire, des Gerbet, des Gratry, des Valroger. Vers la fin du XIXe siècle et aux premieres décades du XXème une dernière erreur, synthèse et corollaire des précédentes, le modernisme, acheva d'empoisonner l'atmosphère et de dérouter l'opinion des croyants désarçonnés. Longtemps il jeta de la poudre aux yeux par la certitude dont il se flattait de réconcilier enfin la raison et la foi, la philosophie et la croyance. Hélas! il fallut en déchanter. Il se trouve que les Loisy, les Tyrrell, les Turnel et leurs consorts étaient imbus, à doses plus ou moins fortes, des faux principes de la sophistique allemande. Les notes écrites de l'abbé Lemire attestent qu'il n'ignorait rien de ces erreurs captieuses et qu'il mesurait la portée des ravages qu'elles répandaient autour de lui. Quant à lui, il ne fut nullement atteint ni séduit par elles. Il les regardait comme des maladies de la pensée, dont le remède est à portée de main. ‘Depuis le jour où Jésus-Christ, Fils de Dieu, écrit-ilGa naar eind(7), est descendu en personne sur le monde, la Vérité a son siège en permanence sur le siège de Saint-Pierre, ayant pour organe le Pape, et les Conciles pour interprètes, recueillant la philosophie après toutes ses chutes, la guérissant de ses blessures et la remettant dans le chemin de la vérité’. La foi, qui fut sa sauvegarde, resta inébranlée, au fond de son âme: jamais le moindre doute ne l'effleura, fût-ce d'une ombre légèreGa naar eind(8). Mais il avait soin de mettre en garde ses disciples et ceux qui étaient avec lui en rapports d'amitié contre ces spécieuses nouveautésGa naar eind(9). Au congrès de Bourges (1900), docile aux conseils de Leon XIII, d'accord avec cette belle assemblée d'ecclésiastiques, accourus de tous les diocèses de France, il fit proscrire énergiquement et en bloc les thèses subversives du rationalisme, résolu à ne point composer avec l'erreur. Il savait qu'on n'introduit pas impunément le loup dans la bergerie et qu'une brebis gaïeuse infecte le troupeau entier. Cette intransigeance nécessaire, qui n'exclut pas les égards dus aux personnes, il la répandait autour de lui. Elle fut le substratum de son enseignement pendant ses années de professorat. Il appuyait sur l'histoire les titres de l'Eglise et son magistère doctrinal. Au prix d'érudites recherches, alors que le problème des origines chrétiennes était plus enveloppé de ténébres qu'aujourd'hui, il résume, pour le plus grand profit de ses élèves, les phases principales de l'Eglise dans notre FlandreGa naar eind(10) qu'elle contribua si puissamment à organiser, à policer, à spiritualiser. | |
[pagina 204]
| |
Une conviction inflexible échauffe de son ardeur les innombrables sermons qu'il prononça en langue française ou flamande; elle remuait à fond ses auditeurs, charmés par le naturel et la force de son débit. Les manuscrits de ces discours pieusement conservés ne sont hélas! que de pâles reflets d'une éloquence universellement admirée parce qu'elle était spontanée et sans recherche. Si la foi éclairée est l'une des marques essentielles à quoi l'on reconnaît le prêtre, l'abbé Lemire justifie à plein cette vérité. Son entrée dans l'arêne politique allait-elle modifier ses sentiments et son attitude? En aucune façon. Au lendemain de son élection à la Chambre des députés (26 septembre 1893), il jette sur le papier une sorte de programme de son action future: il n'y est question que de ses devoirs envers le peuple et la patrie, remplis pour la gloire de DieuGa naar eind(11), malgré tous les obstacles qu'il pressent ou qu'il découvre parfois en lui-mêmeGa naar eind(12). Chaque matin dans son modeste oratoire de la rue Lhomond ou d'Hazebouck, il commençait sa journée en célébrant dévôtement la messe et en récitant une partie de son bréviaire. Pendant cette heure privilégiée il faisait trève à toutes les préoccupations, si troublantes qu'elles fussent. ‘Dieu premier servi’, c'est la devise de Saint Vincent de Paul, qu'il appliquait. Visites incessantes, discours à préparer, oeuvres à fonder ou à maintenir, lettres à expédier (il en écrivit des montagnes et ne laissa ni missive ni carte sans réponse), quelque fût le fardeau des jours et parfois des nuits, jamais il ne négligea le devoir initial de la prière qui répondait au besoin impérieux de son âme! En 1914, victime d'une puissante cabale qui avait circonvenu l'autorité diocésaine, il fut suspendu a divinis. Pendant de longs mois il subit une des douleurs les plus cuissantes qui aient assailli son courage. Mais il ne regimba point. Il courba la tête, et on le vit, mêmé à la foule qui lui prodiguait sa chaude sympathie, recevoir les sacrements comme un simple fidèle. C'était un baume sur la plaie ouverte! Mais quelle fut sa joie quand la censure fut levée et que le bel ordre de jadis reprit son cours! Sa reconnaissance fut vive envers le Pape Benoît XV qui avait mis fin à son supplice immérité, à la suite de démarches respectueuses tentées à Paris par le baron Beyens, et à Rome même par le prélat distingué qui fut et resta son fidèle ami, feu Mgr. Leroy, supérieur général des Pères du Saint-Esprit. A la Chambre des députés, s'il eut de bonnes relations avec tous ses collègues, même avec ceux que leurs préjugés ou leur intérêt électoral tenaient loin de l'Eglise, il fit toujours respecter sa soutane. Ses adversaires pour le desservir l'appelaient avec dédain ‘l'aumônier du bloc’ radical. Ils disaient plus vrai qu'ils ne pensaient. Il ramena en effet plus d'un parlementaire aux croyances de sa jeunesse; il régularisa maint mariage purement civil; à leur lit de mort il apporta à plusieurs le réconfort des derniers sacrements et du saint viatique. C'était sa conviction qu'il n'est point de spectacle plus beau que le retour d'une âme à DieuGa naar eind(13). L'on contera ailleurs le rôle magnifique qu'il joua à la tribune lors des discussions sur la loi d'association, l'abrogation du Concordat, la retraite des prêtres âgés et infirmes. Il n'admettait pas que l'Etat politique s'estimât supérieur aux lois. Il n'y a pas deux morales et deux consciences; il y a une morale et une conscience pour la vie sociale et la vie privéeGa naar eind(14). Il défendit habilement les congrégations attaquées à tort et parfois vilipendées par le sectarisme de gaucheGa naar eind(15). Bref, il n'oublia jamais son caractère sacerdotal, ‘Caritas Christi urget nos’: la devise de Saint Paul était aussi la sienne. | |
[pagina 205]
| |
IV.De cette vertu de religion constamment pratiquée par l'abbé Lemire quels étaient les traits distinctifs? N'insistons pas sur sa sincérité: ce serait enfoncer une porte ouverte. Nous l'avons dit plus haut, il était incapable de feindre, de se couvrir d'un masque emprunté; rien ne lui répugnait autant que la tartuferie religieuse, la plus haïssable de toutes les hypocrisies. Sa religion virile était aux antipodes des piétés à base de sensiblerie que bien des fois nous l'entendîmes stigmatiser. Il détestait certains manuels à la mode, tout en exclamations factices, en points suspensifs ou en points d'interrogation, tout baignés de larmes quintessenciées. Il biâmait les fades cantiques dont les langoureuses ritournelles semblent empruntées au répertoire des cafés-concerts; certaines messes en musique, écrites pour faire valoir quelque trémolo de théâtre, véritable défi jeté à la tradition polyphonique de nos vieux maîtres Flamands si respectueux du lieu saint, si réfractaires à l'affectation. En revanche il aimait les traités ascétiques des Pères et des docteurs de l'Eglise, dont la moëlle substantielle alimente les ouvrages de Thomas à Kempis, de St François de Sales, de Bossuet, des P.P. Rodriguez et de Saint Jure, nourriture saine et solide de l'âme en route vers la perfection. Il savourait les antiques mélodies Grégoriennes, le plainchant médiéval, la mélopée des psaumes ‘harpe mystique suspendue aux murs de la vraie Sion, universelle voix du repentir’Ga naar eind(16), les hymnes Ambrosiennes, bref tout ce riche trésor de poésies chantées qui parcourent avec tant de bonheur pour les exprimer la gamme des sentiments religieux, l'adoration, la reconnaissance, le respect, la confiance, le regret du péché, l'amour, tout ce que la créature doit à son Créateur. Autant il était hostile aux innovations sentimentales, autant il était fidèle aux dévotions foncières, les grands mystères de la semaine Sainte, la Rédemption, l'Eucharistie, le Chemin de la Croix, le culte de la Sainte Vierge, les pélérinages aux Saints Apôtres et confesseurs de notre chère FlandreGa naar eind(17). Dans nos églises silencieuses il sentait profondément la présence de Dieu invisibleGa naar eind(18). Il avouait ne rien entendre aux finesses ultramétaphysiques d'un certain mysticisme à la mode. Glorifier les Verlaine, les Léon Bloy, et tutti quanti comme hommes de lettres, soit! comme interprétes autorisés des relations supérieures entre Dieu et l'âme humaine, jamais! C'était pour lui un sujet de pénible étonnement que de pareilles billevesées trouvassent crédit parmi les catholiques. Il y voyait avec raison un signe de la confusion spirituelle qui infecte une partie de l'opinion chrétienne contemporaine. Volontiers il eut comparé cette manie au miel d'Héraclée qui, selon St François de Sales ‘produit un tournoiement de tête et beaucoup de vertiges, trouble la vue et laisse une grande amertume à la bouche’Ga naar eind(19). Contre un tel poison l'on ne saurait trop se mettre en garde: Molinos est toujours aux aguets et en quête de proies faciles; il faut le combattre sans relâche: c'est ce qu'il faisait pour son compte. Souvent l'essor de son âme vers Dieu prend la forme du lyrisme descriptif ou oratoire: c'est l'‘animi motus’ dont parle Cicéron, vibration du fond de l'être d'où jaillissent toute éloquence, toute poésie, qu'elles se traduisent par le rythme des périodes ou la résonance de la rime. Les circonstances les plus ordinaires suffisent pour provoquer ces sursauts d'aspiration vers l'Eternel. Tantôt c'est un phénomène d'ordre général, un | |
[pagina 206]
| |
radieux lever ou un majestueux coucher du soleil, qu'il décrit en quelques traits pour remonter aussitôt à Celui qui est la source première de toute beauté: ainsi font Platon, David et Saint-PaulGa naar eind(20). Tantôt c'est un coin particulier de notre Flandre dont il surprend l'harmonie, flore, faune, habitat, églises et clochers liés les uns aux autres par un rapport semblable de lumière et de couleurGa naar eind(21), délicieuse symphonie qui le charme et le réjouit. A d'autres moments ses impressions sont multiples et variées. Pélérin habituel de Saint Gohard, patron d'Arnèke, il part une fois d'Hazebrouck après minuit pour profiter d'une voiture qui fait le trajet, et où l'on a retenu sa place. Aux ténèbres nocturnes avec ce qu'elles comportent d'angoisses presque inquiétantes, tandis que le véhicule qui le porte s'engage dans les chemins sans lumière, déserts et raboteux de la campagne, incertain de sa direction il oppose la lente ascension du jour qui point par degrés à l'horizon et de proche en proche remplit tout le ciel de sa clarté. Combien se justifie alors ce salut à l'aurore et à son auteur que le bréviaire met sur les lèvres du prêtre et du religieux à l'office de Prime!Ga naar eind(22) La mâle énergie du tempérament de l'abbé Lemire, qui marque de son empreinte sa piété, n'excluait pas une sensibilité profonde qui tressaillait au moindre émoi, et se teintait des nuances de la plus pure tendresse. Elle pénètre de sa douce onction les prières que ça et là il transcrit dans son journalGa naar eind(23) effusion d'un fils dans le sein du Dieu qui s'est déclaré plus compâtissant envers l'humanité que la plus tendre des mèresGa naar eind(24). Elle se traduit dans ses rapports avec sa famille par une délicatesse ingénieuse et prévenante, par une sollicitude toujours en éveil. Lorsque le P. Achille quitte Chevilly pour sa première mission en Irlande, c'est pour son aîné une meurtrissure dont il ne cache pas l'amertume: mais que s'accomplisse la volonté divine!Ga naar eind(25). Homme social par excellence, il appréciait le charme des relations confraternelles, de l'amitié surtout où l'on échange pour le présent et pour l'avenir pensées, sentiments, impressions, souvenirs et projets, joies et craintes partagées. A ses amis il donnait plus qu'il recevait. Résolu de poser sa candidature à la députation, après de longues et mûres réflexions devant Dieu, il fait d'émouvants adieux à son cher Saint-François. Le ton de son récit est déchirant. Tout un passé se brise. D'un rapide coup d'oeil il repasse la somme de bienfaits que lui a procurès la maison tant aimée, abri de sa jeunesse, foyer incandescent où mûrit sa vocation sacerdotale, école où il fit ses premières armes comme professeur, chapelle où il prononça ses premiers sermons, berceau de ses plus intimes amitiés. Et maintenant c'est l'heure douleureuse de la séparation; c'est en outre l'incertitude poignante d'un saut dans l'inconnu. Sans doute sa conscience le lui prescrit; mais pour le moment c'est la nuit, dont l'avenir seul dissipera les ténèbres; et la transition est une sorte d'agonieGa naar eind(26). Plus tard le vide se fera autour de lui. Sauf quelques notables exceptions, aucun prêtre de notre Flandre n'osera ou ne pourra plus franchir le seuil de sa demeure. Son coeur touché au vif ressentira la dureté de cet ostracisme commandé ou provoqué en haut lieu. Comment s'étonner que lui si social, si expansif de nature, ait parfois subi la hantise de la mélancolie?Ga naar eind(27) et après ce long et dur isolement, il lui arrive de gémir sur ‘le martyre obscur et quotidien de sa carrière’? Personne n'est né a priori pour le cloître. Le moine ou la moniale qui s'y enferme n'agit que sur l'appel exprès de Dieu, et peut compter sur la Providence pour l'adoucissement de son sacrifice. L'abbé Lemire n'avait pas la vocation monastique. | |
[pagina 207]
| |
N'allons pas croire d'ailleurs que ces dépressions brèves et passagères aient altéré son absolue confiance en Dieu. C'était sa conviction inébranlable que le Maître veille sur les hommes et les choses d'ici-bas, que par conséquent il ne faut désespérer de rien ni de personne. De cette persuasion, ancrée dans son âme, était issu son optimisme, que plusieurs raillaient en le qualifiant d'utopiste, de naïf, à qui le premier venu en fait accroire. Nous ne nierons pas qu'il ait parfois péché par débonnaireté, ni que certains aient abusé de sa droiture en laissant croire qu'il connivait à leurs desseins plus ou moins honnêtes, ni qu'il se soit trompé de temps à autre sur la valeur morale de tel ou tel individu avec qui les circonstances l'avaient obligé de frayer. Mais aucune désillusion ne diminua sa bonté, la vertu dont Bossuet disait: ‘Qu'elle est le propre caractère de la nature divine et la marque de cette main bienfaisante dont nous sortons’, qu'elle fait ‘comme le fond de notre coeur et en même temps le premier attrait que nous aurions nous-mêmes pour gagner les autres hommes’. Gagner la sympathie des hommes, non pour le plaisir qu'on peut éprouver à les entraîner à sa suite, ni pour satisfaire notre penchant inné à nous imposer à eux, mais pour les mener à Dieu, pour leur inspirer le goût des choses éternelles, tel fut le sens de l'optimisme de l'abbé Lemire. Sans doute par tempérament il était l'ami des hommes et, nous l'avons dit plus haut, avide de leur commerce. Mais il les aimait en prêtre, qui veut avant tout leur bien surnaturel. Il se fiait à eux à l'image du divin Maître, qui pressait de venir à Lui non seulement les justes mais les pécheurs. Ils se sentaient attirés vers lui parce que la bonté possède un charme irrésistible, parce que la charité est un aimant qui a raison de toutes les résistances. Le secret de sa popularité fut celui de Dieu même: aimerGa naar eind(28). Ainsi la religion et l'humanité de l'abbé Lemire se sont unies et mêlées dans une fusion sans heurt. Ainsi se présente-t-il à la génération présente comme un maître dont les leçons, aujourd'hui muettes, devraient être méditées par tous ceux qui assument la tâche de guider les hommes vers leur ultime destinée. Nous sommes sûr qu'ils liront avec attention et profit les extraits qui sont contenus dans ce modeste recueil et que leur zèle pour le bien de la France et de l'Eglise sera stimulé par l'exemple du défunt dont nous fûmes l'ami. |
|