De Franse Nederlanden / Les Pays-Bas Français. Jaargang 1976
(1976)– [tijdschrift] Franse Nederlanden, De / Les Pays-Bas Français– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Tien jaar kontakten met de Franse Nederlanden
| |
[pagina 170]
| |
Algemeen Nederlands Verbond door de Vlaming Hippoliet Meert.
De moeilijkste opdracht leek ons de verbroken betrekkingen met Frans-Vlaanderen weer aan te knopen. Wat wij na de oorlog over Frans-Vlaanderen vernamen was diep ontgoochelend. Jean-Marie Gantois en de voornaamste leden van het Vlaamsch Verbond van Frankrijk, die tijdens de oorlog hun werking voortgezet hadden, waren aangehouden en de vereniging gaf geen teken van leven meer. De Vlaamse Beweging in Frankrijk scheen voorgoed onmogelijk geworden. Zij was eveneens in België zwaar getroffen. In die omstandigheden, waar slechts weinigen het nog konden en wilden, besloten wij een poging te wagen om het eigen volksbewustzijn in Frans-Vlaanderen voor algehele verdwijning te helpen redden. Het stond daarbij voor ons vast dat het moest gebeuren in een sfeer die vanaf het begin het vermoeden van een politieke inmenging uitsloot.
Het toeval heeft geholpen om de eerste kontakten op te nemen. Het letterkundig tijdschrift Dietsche Warande en Belfort besloot in 1946 een bijzonder nummer aan de vijfenzeventigjarige Stijn Streuvels te wijden. Namens hoofdredakteur Albert Westerlinck spraken wij op Het Lijsternest over de samenstelling van die aflevering en kregen van Streuvels het adres van Pierre Berteloot (oSint-Winoksbergen 1912), leraar in Avesnes, die hem enkele dagen te voren een bezoek gebracht had. Op ons verzoek om een bijdrage antwoordde Berteloot op 9 mei 1946 dat hij zijn medewerking zou verlenen. Zijn studie over Les Forces cosmiques, le Temps et la Vie intérieure dans l'oeuvre de Stijn StreuvelsGa naar eind(1) behoort tot het meest essentiële dat over de Vlaamse prozaïst geschreven werd. Het bleef niet bij die ene bijdrage. Later heeft Berteloot nog tweemaal met even belangrijke artikelen aan hetzelfde tijdschrift medegewerktGa naar eind(2). Op studiedagen van de Katholieke Studentenactie, die van 23 tot 26 augustus 1947 in Wespelaar plaats vonden, hield hij een lezing over de gedachtenstromingen in de moderne Franse literatuur en eind september daarop volgend verbleef hij een week in Amsterdam en | |
[pagina 171]
| |
Utrecht, waar hij voor de Dietsche Bond over hetzelfde onderwerp handelde.
Wat hij in Nederland hoorde en zag, wekte zijn bewondering op voor de stedenbouw en zin voor doelmatigheid en orde waardoor het openbaar leven gekenmerkt scheen, maar ontlokte hem ook de opmerking dat Nederland veel erger dan Frankrijk leed onder een materialisme naar Amerikaans model, waarin hij een gevaar voor zijn toekomst vermoedde. Over het enge nationalisme dat hij in de Dietsche Bond ervaren had en de antifranse opvattingen die daarbij aan bod kwamen, was hij minder tevreden. Hij voelde zich een Vlaming, van ver deelachtig aan de Nederlandse kultuur, maar wilde om die overtuiging geen tegenstelling scheppen met zijn Frans staatsburgerschap en oprechte waardering voor wat Frankrijk aan de mensheid geschonken had.
In deze periode werkte hij ook met bijdragen over de Franse literatuur en wijsbegeerte aan Radio Tunisie mede en was hij als lesgever betrokken bij een soort volkshogeschool in Phalempin, waar beoogd werd door een inniger verstrengeling van lichamelijke opvoeding, wetenschappelijke kennis en belangstelling voor kunst een nieuw mensentype te vormen. Persoonlijk hoopte hij dat er, naast Amerika en Rusland, door wederzijdse beïnvloeding van kristendom en marxisme een hernieuwd Europa mogelijk was.
Berteloot had nooit een sterke gezondheid bezeten. Na 1950 voelde hij zijn lichaamskrachten steeds zwakker worden en nam de studie tot het behalen van een doctorstitel hem meer en meer in beslag. Binnen het raam van een Algemeen Nederlandse integratie trad hij nog eens op te Brugge, op de plechtige Streuvelshulde van 25 november 1951. Naast Antoon Coolen, Prof. Dr. C.M. van den Heever en Prof. Dr. Fr. Baur, sprak hij daar namens de Frans-Vlamingen om de figuur van Streuvels als populistisch auteur, psycholoog en denker over leven en lot te belichten. Ten laatste schreef hij ons met Kerstmis 1959 een gedikteerde brief, waarin stond dat hij dreigde blind te worden en zijn lage bloeddruk het hem niet langer mogelijk maakte het klimaat van Avesnes te verdra- | |
[pagina 172]
| |
gen. Hij zou trachten een andere betrekking te vinden in het zonnige zuiden, waar hij te Mirabel in het Drômedepartement een huisje gekocht had en het leven tot zijn uiterste eenvoud herleid weinig uitgaven zou vergen.
De vriendschap met Berteloot had ons gesterkt in de hoop dat het mogelijk zou zijn een ontmoeting tussen Frans-Vlamingen, Nederlanders en Vlamingen uit België te bewerkstelligen. In de Westvlaamse gemeente Waregem bestond sinds 1937 een vriendenkring van amateur-kunstschilders, die na de oorlog tot een algemene kulturele organisatie omgevormd werd. Zij bood kans op slagen aan een initiatief, dat in de gespannen sfeer van die tijd gewaagd moest schijnen. In de herfst van 1947 werd besloten dat het Kunstverbond Sint-Lucas, zoals de vereniging nu genoemd werd, zou trachten kunstenaars uit Frans-Vlaanderen bij haar aktiviteit te betrekken.
Na maanden voorbereidend werk, waarvoor de dichter Luc Verbeke (oWakken 1924), de sekretaris van het latere Komitee voor Frans-Vlaanderen en de voorzitter van het Kunstverbond, de industrieel Leon Coppens, zich in het bijzonder inspanden, kon aan het beleggen van een kongres met de Frans-Vlamingen gedacht worden. Door toedoen van Berteloot en Ward Corsmit (oBerchem-Antwerpen 1919), hulpaalmoezenier bij het Werk der Vlamingen in Rijsel, kwamen wij in het bezit van een reeks adressen van mogelijke belangstellenden in Frankrijk. Dank zij de broer van volksvertegenwoordiger en later minister Albert De Clerck, Mr. Joris De Clerck, die over een wagen beschikte, konden enkele ervan bezocht worden. De ervaringen die daarbij opgedaan werden, bleken weinig bemoedigend. Nog onder de indruk van de terechtstelling van Dr. P. Quesnoy, afgevaardigde van het Vlaamsch Verbond van Frankrijk in Dowaai en van het proces in december 1946 te Rijsel tegen Jean-Marie Gantois en zijn trouwste medestanders gevoerd, waarbij het Vlaamsch Verbond van Frankrijk opgeheven en zijn leidende persoonlijkheden gestraft werden, werd ons verzoek tot deelneming aan het kongres door de meesten ondubbelzinnig afgewezen. Een enkele wierp de | |
[pagina 173]
| |
deur voor ons dicht met de uitroep dat hij over Vlaanderen en alles wat ermee in verband stond geen woord meer wilde horen. Dat die stemming vrij algemeen was, werd ons tien jaar nadien door kanunnik Jerôme Verdonck (1894-1974 Boeschepe) bevestigd. Als pastoor van Oostkappel had hij in de tijd waarover wij spreken enige vrienden op het middagmaal uitgenodigd, om te overwegen wat er nog voor de Vlaamse Beweging in Frankrijk gedaan kon worden. De algemene konklusie luidde dat het een verloren zaak gold. ‘Toen zijn wij recht gestaan en voor dat ieder naar huis ging, hebben wij nog eens De Vlaamse Leeuw gezongen met tranen in onze ogen.’
Toch werd het plan niet opgegeven. Prof. Dr. V. Celen (1887-1956), die verschillende studies en bloemlezingen aan de Frans-Vlaamse letterkunde gewijd had en met Jean-Marie Gantois (1904-1968) de bekende essayist en stuwende kracht van het Vlaamsch Verbond van Frankrijk bevriend was, beloofde zijn medewerking. Ook verschillende Vlaamse kulturele en sociale organisaties waren bereid morele en financiële steun te verlenen. Zo greep op zondag 25 juli 1948 in Waregem voor meer dan honderd deelnemers onze Frans-Vlaamse Begroetingsdag plaats. Lezingen werden gehouden door Celen over De Frans-Vlaamse Letterkunde tussen de twee Oorlogen, Berteloot over Quelques Aspects du Roman français contemporain en enige jonge letterkundigen uit eigen werk. Tussendoor deklameerde Antoon Vander Plaetse (1903-1973) uit het werk van Gezelle, De Laey en Streuvels. De schrijver van De Oogst en De Werkman, waarin last en leed van de Vlaamse seizoenarbeiders in Frankrijk onvergetelijk mooi uitgebeeld zijn, ook vertaler van Pourquoi j'aime La Flandre van G. BlachonGa naar eind(3), had er prijs op gesteld de hele dag bij te wonen. Door zijn aanwezigheid wilde hij misverstanden en moeilijkheden voor de voortzetting van onze aktie voorkomenGa naar eind(4).
Die waren zeker niet denkbeeldig, vooral voor het vijftiental Frans-Vlamingen, die het kongres bijwoonden en vreesden voor ieder woord of gebaar dat in hun eigen land aan onaan- | |
[pagina 174]
| |
genaamheden bloot moest stellen. Om de gevoeligheid van de Franse en Belgische veiligheidsdiensten niet te raken en toch meteen het Vlaams karakter van het initiatief te doen uitschijnen, werd de zaal sober met de Vlaamse, Belgische en Franse vlaggen versierd. Op 19 juli 1948 werd ons toegestaan voor de Omroep West-Vlaanderen van het Nationaal Instituut voor Radio-Omroep betekenis en doel van de Frans-Vlaamse Begroetingsdag te verklaren. Wij wezen op de talrijke banden die Vlaanderen en het Noorden van Frankrijk verenigden. ‘De gehele geschiedenis door werd die verbondenheid door de cultuurdragers en zelfs door het volk in Noord-Frankrijk en bij ons aangevoeld. Aansluitend bij dat feit, willen wij elkander beter leren kennen en waarderen, omdat daardoor aan de cultuur in beide landen een dienst kan bewezen worden.’
Vijf weken later werd op een verzoek om inlichtingen van de Franse konsul Alabrune in Kortrijk in dezelfde zin geantwoord. Dat die openheid niet alle wantrouwen kon wegnemen, zou in de toekomst meermalen blijken, toen de Frans-Vlaamse deelnemers aan de kongressen te Waregem door de Franse politie over hun optreden verhoord werden. Hoewel die ondervragingen geen verdere gevolgen hadden, bleven zij nog twintig jaar lang de sfeer vertroebelen door argwaan en vrees. Talrijke sympatisanten van een algemeen-Nederlandse toenadering voelden zich bedreigd, hielden zich daarom principieel afzijdig of trokken zich terug, nadat zij enige tijd in de beweging werkzaam waren.
Belangrijk op de eerste bijeenkomst te Waregem was, naast Berteloot, de aanwezigheid van Maxime Deswarte (oSteenvoorde 1907), Emmanuel Looten (Sint-Winoksbergen 1908-1974), en andere Frans-Vlamingen die weldra, ieder volgens zijn talenten en mogelijkheden, zich in zouden spannen om in Frans-Vlaanderen een Nederlands kultuurbewustzijn uit te breiden en te verdiepen. Eerstgenoemde had in 1937 René Despicht opgevolgd als hoogleraar in het Nederlands aan de Facultés Catholiques te Rijsel en was tussen de twee oorlogen wel eens als verslaggever opgetreden op de kongressen | |
[pagina 175]
| |
van het Vlaamsch Verbond van Frankrijk. In 1946 werd hij sekretaris en in 1974 ondervoorzitter van het Comité flamand de France. Berteloot die in Rijsel zijn Nederlandse kursussen volgde, was met hem bevriend gebleven en bracht ons in het begin van 1947 met elkaar in betrekking. Wij waren toen op zoek naar een Frans-Vlaming die bereid was een bijdrage te schrijven voor het Felix Timmermansnummer van Dietsche Warande en Belfort dat hetzelfde jaar zou verschijnen. Priester Deswarte was in die tijd leraar aan het Collège Notre Dame des Victoires in Robeke of Roubaix en overbelast met allerlei werk, maar na enige aarzeling ging hij op ons verzoek in in een vriendelijke brief van 25 februari 1947. Daarin deelde hij mede welke boeken van Timmermans hij in zijn biblioteek had, met de bedoeling te vernemen wat er ontbrak om zich over hem een verantwoord oordeel te vormen.
Het lijstje is merkwaardig, omdat het aantoont wat er van onze boekenproduktie tot het buitenland doordrong. Vergeten wij daarbij niet dat slechts weinige Frans-Vlamingen enige bekendheid met de Nederlandse letterkunde bezaten. Deswarte vermeldde Pallieter, Pieter Brueghel, zoo heb ik u uit uwe Werken geroken, Anne-Marie, De zeer schoone Uren van Juffrouw Symforosa, Begijntjen, Boerenpsalm, Het Kindeke Jezus in Vlaanderen, Boudewijn en En waar de Ster bleef stille staan. Dat legendespel van Timmermans, door hem in het Frans vertaald, hadden de leerlingen van zijn kollege met veel bijval opgevoerd, bijna tien jaar voor De Verbroedering van Westouter met hetzelfde stuk, maar dan in het Frans-Vlaams dialekt overgezet, naar Sint-Janskappel trok en daarmee een aktiviteit begon, die tot vandaag de dag volgehouden, voor de instandhouding van het Nederlands in dat gebied van grote betekenis is geweest.
De beschouwing die Deswarte aan Timmermans wijdde, had hij niet als een kritische ontleding, wel als het getuigenis van een persoonlijke ontmoeting opgevatGa naar eind(5). Wat hem in het bijzonder getroffen had, was het sterke waarnemingsvermogen van Timmermans, zijn aandacht voor het konkrete detail, verenigd met een vertederende naïviteit en een hunkerende le- | |
[pagina 176]
| |
venshonger, uitingen van een schaduwloos vitalisme dat met een bijna mystische godservaring samenging. Dat alles zo eenvoudig menselijk en volks dat het voor iedereen toegankelijk was.
Kunst zonder pretentie zal Deswarte zeer dierbaar geweest zijn. Sinds dertig jaar is zijn wijze mensenkennis, gepaard met een scherp aanvoelen van toestanden en verhoudingen, ons een richtsnoer geweest. Over alle moeilijkheden en tegenstellingen heen bleef hij dezelfde bescheiden man, die achter een glimlachende humor een ijzeren wilskracht en onverbrekelijke trouw verborg.
Op 30 november 1948 verspreidde hij een omzendbrief om aan te kondigen dat hij, indien er voldoende belangstelling was, gratis voor een schriftelijke kursus Nederlands wilde zorgen, die naast praktisch taalgebruik ook over filologie en letterkunde zou handelen. Dat hij het nodig achtte daaraan toe te voegen ‘on se tiendrait jalousement indépendant de tout ce qui est école et aussi de ceux qui se diraient nos amis, nous n'avons pas d'amis,’ moet gelezen worden in verband met het algemeen wantrouwen tegenover iedere uiting van Vlaams leven waarop reeds gewezen werd. Dezelfde afwijzende houding trof ook de andere minderheden in Frankrijk.
Bij het stuk waren een paar bladzijden dialektische teksten uit Tisje Tasje's Almanak voor 1913 gevoegd, om zijn lezers ervan te overtuigen dat het Algemeen Nederlands hun kultuurtaal was. Voor wie de toestanden in Frans-Vlaanderen niet kent, mag dit vreemd klinken, maar dertig jaar geleden was de overgrote meerderheid van de dialektsprekenden daarvan niet op de hoogte. Hun werd de mening ingeprent dat hun streektaal niet anders was dan ‘un vilain patois’, en best zo vlug mogelijk verdween om voor het Frans plaats te maken. Door gebrek aan onderwijs in de eigen taal, die langzaam uit het openbaar leven verbannen een laatste toevlucht binnen de huiselijke kring gevonden had, wisten de mensen niet eens dat zij een Nederlands dialekt spraken. Het edelmoedige voorstel van Deswarte kreeg niet voldoende | |
[pagina 177]
| |
weerklank om het uitvoerbaar te maken. Dat er nu in Frans-Vlaanderen toch enkele honderden jongeren zijn die in het officieel onderwijs of als deelnemers aan vrije kursussen Nederlands leren, toont aan dat er sedertdien een gunstige evolutie is ingetreden.
Tegenslagen hebben Deswarte nooit ontmoedigd. Geregeld is hij verschenen op de Frans-Vlaamse Kultuurdagen te Waregem en de Vlaamse Dagen, die uit een plaatselijk tuinfeest gegroeid, sinds 1962 in Ekelsbeke georganiseerd worden. Rustig en volhardend zette hij aan de Faculté Catholiques zijn lessen voort, toen zijn studenten weinig talrijk waren en hij overwon die teruggang in de belangstelling. Intussen schreef hij enkele bijdragen voor het Bulletin du Comité flamand de France en andere periodieken, wanneer hem als leraar aan het Collège Saint-Jacques in Hazebroek, een paar jaren zelfs als direkteur, wat vrije tijd overbleef. In dat onderwijsinstituut organiseerde hij van 1961 af vrije Nederlandse lessen voor zijn leerlingen, waaruit na 1970, toen de Franse minister voor onderwijs de studie van het Nederlands als keuzevak toestond, een officiële kursus groeide die tot nu toe gehandhaafd kon blijven. | |
Résumé:Après la seconde guerre mondiale, il nous sembla important d'accorder plus d'importance aux structures qui devaient protéger l'avenir de notre peuple dans une Europe unie. A ce propos il fallait chercher des contacts avec les Pays-Bas, la Flandre française et l'Afrique du Sud. La tâche la plus difficile et la plus délicate fut sans aucun doute celle de renouer les liens avec la Flandre française, compte tenu du sort néfaste réservé à toute activité de vie flamande, surtout après la suppression du Vlaams Verbond van Frankrijk. Par l'intermédiaire de Stijn Streuvels, nous avions appris à connaître un excellent professeur d'Avesnes, Pierre Berteloot, qui allait bien vite collaborer à une revue littéraire et aux manifestations culturelles en Flandre. Berteloot était convaincu qu'il était possible d'être à la fois un | |
[pagina 178]
| |
citoyen français loyal et un Flamand convaincu, tout comme il espérait aussi voir naître une Europe nouvelle, et ceci par l'action réciproque entre christianisme et marxisme. Malheureusement, en 1960, pour des raisons de santé il dut aller s'installer dans le département de la Drôme. Entre-temps, il avait contribué à la préparation de la 1ère journée de rencontre de 1948 à Waregem, journée qui eut lieu dans des circonstances très difficiles et qui fut néanmoins un succès du fait que les organisateurs étaient parvenus à vaincre la méfiance des Flamands de France et de l'Etat français en soulignant le caractère exclusivement culturel de l'action. Pourtant, plusieurs participants de la Flandre française allaient encore éprouver des difficultés durant des congrès ultérieurs. Les participants les plus illustres de cette première journée à Waregem furent Stijn Streuvels Vital Celen, Antoon Vander Plaetse, Berteloot, Maxime Deswarte et Emmanuel Looten. Deswarte enseignait le néerlandais aux Facultés catholiques à Lille, il était secrétaire et plus tard vice-président du Comité Flamand de France. C'était un grand connaisseur de la littérature néerlandaise et il s'est efforcé d'instituer un cours de néerlandais par correspondance. En 1961 il organisa un cours libre de néerlandais à Hazebrouck où il était devenu professeur, cours qui fut officiellement reconnu après 1970. Il a toujours été un des plus sages collaborateurs de l'action pour une intégration néerlandaise culturelle générale. |
|