Forum der Letteren. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |
Lyrische poëzie, verhalende poëzie, en verhalende lyriek
| |
[pagina 317]
| |
druk, 1800) heet het dat de poëzie ‘takes its origin from emotion recollected in tranquillity.’ De aandacht is dan duidelijk niet meer vooral bij epos of tragedie.Ga naar eind3. Daarmee begint de zegetocht van de lyriek, sterker: de usurpatie van de poëzie door de lyriek. Het gevolg is dat men over lyriek gaat schrijven alsof men over de poëzie schrijft, en nu ook over poëzie alsof men over lyriek schrijft. Toch is er ook in de 19e en zelfs in de 20e eeuw nog heel wat verhalende en dramatische poëzie ontstaan. Men kon er zelfs de Nobelprijs mee verdienen. Poëzie is nog steeds, wat zij altijd was, een vorm van taalgebruik die in verschillende genres kan worden toegepast. De niet-lyrische genres zijn echter, in de beleving van de meeste lezers en ook in die van de meeste letterkundigen, door het proza opgeslokt. In de praktijk verdeelt men de poëzie en het proza niet meer gezamenlijk over alle hoofdgenres, maar wordt de poëzie aan de lyriek toegewezen en het proza aan de rest. Het is niet erg historisch en ook niet erg systematisch. Betreurenswaardig is vooral het gebrek aan aandacht voor de verhalende poëzie, die natuurlijk bij classici, mediaevisten en specialisten in de 17e of 18e eeuw groot genoeg is, maar bij de anderen is geatrofieerd. Ook hier hoeven de Nederlandse literatuurbeschouwers zich niet schuldiger te voelen dan de anderen. In de New Princeton Encyclopedia of Poetry and Poetics (1993) is het artikel over lyriek (28 kolommen) even lang als de drie artikelen over didactische, dramatische en verhalende poëzie bij elkaar. In de oude editie (1965) was dat nog ongeveer 1 op 2; de omvang van het artikel over ‘Narrative poetry’ is intussen gehalveerd.Ga naar eind4. Hoe groot de betekenis van de lyriek ook is, het lijkt mij goed als het besef van de betekenis der verhalende poëzie bij de niet-specialisten - de common readers en de common critics en scholars - terugkeert. Men zou ook denken dat dit een vanzelfsprekend gevolg zou moeten zijn van de herleving van de belangstelling voor de 19e eeuw, maar tot nu toe zie ik daarvan nog geen duidelijke tekenen.Ga naar eind5. En als eenmaal de verhalende poëzie weer alom als een serieuze vorm van poëzie wordt erkend, komt er ruimte voor de volgende stap: de analyse van het verhalende element in de lyrische poëzie. Want een bijkomend gevolg van de verduistering van de verhalende poëzie door de lyriek is geweest dat het verhalende element in de lyriek zelf weinig specifieke aandacht meer krijgt. Poëzietheorie concentreert zich op lyriek, verhaaltheorie op proza. Kijkt men onbevooroordeeld naar de Nederlandse poëzie (ja, poëzie) van de 20e eeuw, dan valt op hoe sterk het verhalende element daar ondanks alles gebleven is. Juist enkele van haar mooiste produkten (‘Cheops’; ‘Ballade van de gasfitter’) en meest bewonderde bundels (Nijhoffs Nieuwe Gedichten) getuigen daarvan. ‘Awater’, ‘Het veer’, ‘Het lied der dwaze bijen’, ‘Het kind en ik’ en ‘Impasse’ spreken voor zichzelf, en dan is ‘Het Uur U’ nog niet eens genoemd. Ondershands wordt dit alles vaak bij de lyriek ondergebracht, niet alleen door Bronzwaer. Maar ook al doet men dat niet en erkent men dat sommige van deze gedichten eerder verhalend dan lyrisch zijn, dan nog laat deze reeks van indrukwekkende voorbeelden tevens zien hoezeer het verhalende element aanwezig kan zijn in het hart van de moderne lyriek. Het bestrijkt niet alleen uitgesproken verhalende gedichten, maar ook uitgesproken lyrische gedichten, en vele mogelijkheden daartussen in. Voor Nederlandse letter- en (wie weet) taalkundigen is er aanleiding te over het | |
[pagina 318]
| |
verschijnsel van de verhalende lyriek grondig te bestuderen. De vraag naar de rol van het verhaal in de lyriek (zeker ook in de Nederlandse lyriek) is belangwekkend genoeg, en het bijbehorende materiaal inspirerend. Er is reeds enig werk gedaan. Ik noem hier Barbara Herrnstein Smith, Poetic Closure. A Study of How Poems End (1968, blz. 122-126 en 253-254, over ‘narrative lyric’), Dieter Lamping, Das lyrische Gedicht (1989, blz. 96, over ‘lyrische Erzählgedichte’), F.C. Maatje, Literatuurwetenschap (3e druk 1974, par. 29, blz. 137-140), en vooral het recente proefschrift van R.M. de Rooij, Il narrativo nella poesia moderna (UvA, 1994).Ga naar eind6. Maar ook Bronzwaers boek biedt aanknopingspunten! Het is verfrissend te zien hoe vaak hier niet-lyrische voorbeelden worden genoemd. Het zou best eens kunnen zijn dat in de Nederlandse verhoudingen dit boek, ondanks (of door?) zijn provocerende titel, het begin is van een herziening van het gangbare, wat eenzijdig-lyrische poëzie (en lyriek!)-begrip.
J.J.A. Mooij is emeritus hoogleraar Algemene literatuurwetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen. |
|