theorie voor de situatie-ironie als ontoereikend beschouwen, omdat er geen tegenovergestelde betekenis geconstrueerd hoeft te worden.
Inmiddels heeft men - gedeeltelijk met behulp van experimenten - alternatieve theorieën met betrekking tot het begrijpen van ironie ontwikkeld die de tekortkomingen van de eerdere niet vertonen. Twee van deze nieuwe theorieën, die zich gedeeltelijk als concurrerend presenteren, wil ik kort schetsen om daarna een voorkeur voor éen van de twee uit te spreken, het laatste in verband met een voorbeeld van situatie-ironie uit Primo Levi's Is dit een mens. Het gaat om enerzijds de ‘Pretense Theory of Irony’, in navolging van Grice ontwikkeld door Clark en Gerrig (1984), en anderzijds de ‘Echoic Mention Theory’ van Dan Sperber (1984).
Clark en Gerrig veronderstellen twee (groepen) ontvangers van een ironische uitspraak. De een (A) behoort tot de ‘inner circle’ en deelt kennis, verwachtingen en vooronderstellingen met de spreker (S). De ander (A') is een vertegenwoordiger van de ‘uncomprehending audience not in the inner circle’ (Clark en Gerrig 1984:122) en in de regel het slachtoffer van de ironische intentie. De preciese omschrijving van de ‘pretense theory’ luidt als volgt: ‘Suppose S is speaking to A, the primary addressee, and to A', who may be present or absent, real or imaginary. In speaking ironically, S is pretending (cursivering EI) to be S' speaking to A'’ (122).
Sperbers ‘Echoic mention theory’ heeft met de ‘pretense’-theorie gemeen dat ook zij de substitutie-theorie verwerpt: ‘For both mention theory and pretense theory, on the other hand, the mechanism of irony involves the expression of an attitude as a key component’ (Sperber 1984:130).
De belangrijkste claim van de ‘echoic mention’-theorie is dat verbale ironie betekenis ‘citeert’ (mijn vertaling van ‘mention’), en wel op impliciete wijze en met een afwijzend-negatieve attitude ten aanzien van de geciteerde betekenis. Het citaat kan betrekking hebben op een uitspraak. Dit is bijvoorbeeld het geval als op een regenrijke dag de weersvoorspeller van de vorige avond wordt geciteerd die ‘de mooiste dag van het seizoen’ had voorspeld. Een ‘echo’ kan echter ook een gedachte, een gedeelde opninie, een stereotiep, een cliché betreffen, met andere woorden de herinnering aan een bekende semantische inhoud. Dit zien de pleitbezorgers van de ‘pretense’-theorie in hun kritiek op de ‘echoic mention’-theorie volgens Sperber over het hoofd. De gedetailleerde wederzijdse kritiek laat ik hier rusten. In hoofdlijnen komt het erop neer dat Clark en Gerrig het lastig vinden de extensie van de echo te bepalen en Sperber de noodzaak van de identificatie van het slachtoffer van de ironische mededeling een te grote beperking acht.
Mijns inziens is de ‘echo-citaat’-theorie bijzonder vruchtbaar voor de analyse van een variant van zelfironie, die de functie heeft in een onbeheersbare, als vernederend ervaren situatie cognitieve superioriteit als enig middel voor het behoud van zelfrespect te bewaren. Het is de functie van ironie die Groeben en Scheele (1984) de ‘zelfbeschermende’ noemen en die zij naast de ‘constructiefkritische’, de ‘liefdevolle’ en de ‘arrogante’ ironie onderscheiden.
Het is deze ironie die in het genre ooggetuigenverslag van overlevenden van de Shoah kan worden aangetroffen. Mijn voorbeeld ontleen ik, zoals reeds vermeld, aan Primo Levi's Is dit een mens. Hier volgt de eerste tekst:
‘Pannwitz is lang, mager, blond; hij heeft ogen, neus en haren zoals alle