Vanuit een pragmalinguïstisch standpunt bezien, echter, kan de verbale interactie tussen de personages van een literaire tekst wel degelijk een primair object van analyse zijn. Er zijn zelfs twee verschillende orientaties mogelijk. In de eerste plaats is de pragmalinguïst die opereert binnen een duidelijk gemarkeerd referentiekader als dat van de taalhandelingstheorie, de beleefdheidstheorie of de maximes van Grice in staat stereotiepe beschrijvingen van literaire karakters zoals die naar voren komen in traditionele analyses aan een consistente toetsing te onderwerpen. Dit soort onderzoek is bijv. verricht door Brown en Gilman (1989) in een studie over beleefdheidsstrategieën in de tragedies van Shakespeare. Zelf heb ik pragmalinguïstisch onderzoek verricht naar de dialogen van Don Quijote de la Mancha (1994a) met het doel vast te stellen op welke wijze de hoofdpersonen van het boek, Don Quijote en Sancho Panza, de maximes van Grice in acht nemen, manipuleren of overtreden. Eén van de resultaten van het onderzoek was dat het zg. eerste ‘maxim of quality’ op een opvallende wijze gehanteerd werd door het belangrijkste personage van de roman. D.w.z. dit maxime, dat door Grice als volgt geformuleerd is: ‘Do not say what you believe to be false’ (1975:46), krijgt door het hele boek heen formeel gestalte door het grote aantal performatieve uitingen die het taalgebruik van Don Quijote kenmerken. Het meest algemeen bekende voorbeeld is:
Finalmente, por encerrarlo todo en breves palabras, o en una sola, digo que soy Don Quijote de la Mancha, por otro nombre llamado el caballero de la Triste Figura (1957:1146).
(‘Kortom, om alles samen te vatten in weinig woorden, of liever gezegd in één enkel, zeg ik u: ik ben Don Quichot van de Mancha, anders genaamd de Ridder van de Droevige Figuur’ (1941:III, 189)).
Door middel van de performatieve uiting digo (‘ik zeg’) maakt Don Quijote daadwerkelijk en naar waarheid zijn identiteit bekend. De conclusie die we uit dit voorbeeld en tal van andere vergelijkbare kunnen trekken is dat de performatieve bijdragen van Don Quijote aan de dialogen die hij voert in volledige harmonie zijn met de autoriteit waarmee hij bekleedt is, enerzijds, als lid van de klasse der dolende ridders, anderzijds, als meester en begeleider van Sancho Panza.
Bij het tweede type pragmalinguïstische orientatie waarnaar ik eerder verwees, is de literaire tekst niet langer subject, maar object van onderzoek. De tekst verschaft in dit geval het empirische materiaal om de validiteit van specifieke theorieën te toetsen. Vanzelfsprekend kan de onderzoeker, als het om een synchronische analyse gaat, ook z'n toevlucht nemen tot de transscriptie van natuurlijke dialogen. Zijn echter diachronische verschijnselen in het geding, dan is de bestudering van literaire teksten onontbeerlijk omdat ze de enige getuigenissen zijn van verbale interactie uit voorbije tijden. In dit verband is het nuttig erop te wijzen dat literaire dialogen, vooral degene waarop toneelteksten zijn gebaseerd, inderdaad een adekwaat inzicht kunnen verschaffen in de structuur van nietfictieve communicatie. Zo verantwoorden Brown en Gilman hun keuze voor het dramatische werk van Shakespeare op de volgende wijze:
‘... dramatic texts provide the best information on colloquial speech’