Een overeenkomst tussen de poststructuralisten en de empirici is dat beide groeperingen erkennen dat interpretatie en andere vormen van tekstverwerking in principe totaal vrij zijn en tot de meest uiteenlopende resultaten kunnen leiden; het verschil tussen de twee groeperingen is dat de empirici tevens opmerken dat in de praktijk van de tekstverwerking blijkt dat bepaalde teksten vaker op een bepaalde manier of een beperkt aantal manieren worden geïnterpreteerd dan op andere manieren - die wel denkbaar zijn en in principe ook te effectueren maar waaraan kennelijk weinig behoefte bestaat. De verklaring van de betrekkelijk beperkte scala van gerealiseerde interpretaties van verreweg de meeste teksten ligt niet in Eco's intentio operis (1990), maar in de combinatie van geactiveerde semantische, syntactische en pragmatische conventies.
4. Het onderscheid tussen semantische, syntactische en pragmatische conventies stuit in de praktijk op moeilijkheden omdat de gebieden waarop zij van kracht zijn elkaar ten dele overlappen. Zo is het onjuist om te veronderstellen dat er nooit aanknopingspunten in een tekst zijn voor de activering van een bepaalde pragmatische conventie. Indien de eerste woorden van een tekst luiden: ‘er was eens,’ dan wordt hierdoor meteen de pragmatische conventie geactiveerd die de lezer vraagt om de tekst als een fictionele tekst te lezen. Ruth Ronen heeft gelijk als zij schrijft: ‘Fictionality is no longer defined as a property of texts’ (1994:3). Maar dit betekent niet dat er geen tekstkenmerken zijn die aanleiding kunnen vormen om tot een fictionele leeswijze te besluiten, of dat er geen tekstkenmerken zouden zijn die, als eenmaal de fictionele leeswijze is gekozen, die keuze met een meerwaarde aan informatie belonen. Onverlet blijft echter dat de keuze voor een fictionele leeswijze opgevat kan worden als de activering van een pragmatische conventie.
Pragmatische conventies worden door tekstkenmerken dan wel door contextkenmerken, met inbegrip van de intentie van de schrijver en/of de lezer, geactiveerd. Die activering kan dus ook geschieden op grond van bepaalde semantische en syntactische indicaties. Aangezien ook semantische en syntactische conventies soms verstrengeld zijn, bij voorbeeld in gevallen waar de woordbetekenis syntactische ambiguïteit moet opheffen, terwijl kennis van pragmatische conventies op haar beurt semantische ambiguïteit teniet kan doen, moet geconcludeerd worden dat de drie soorten conventies niet geheel onafhankelijk van elkaar opereren. Een dergelijke rigoureuze scheiding zou wel een fraai logisch systeem hebben opgeleverd, maar het communicerende en tekstverwerkende brein, zo moet ik concluderen, werkt niet altijd logisch. De overlappingen die zich in de praktijk in de drie conventiesystemen voordoen hebben vooral een economische motivering: met geringe middelen wordt het beoogde effect bereikt.
De vrijheid van interpretatie is niet zozeer in de semantische en syntactische conventies als wel in de pragmatische keuze voor een bepaalde leeswijze verankerd: fictioneel/zakelijk, literair/niet-literair, modernistisch/existentialistisch/postmodernistisch, enz. De pragmatische keuze voor één van deze leeswijzen heeft uiteraard gevolgen voor de interpretatie van de semantische en syntactische tekstkenmerken.
Douwe Fokkema is hoogleraar Literatuurwetenschap aan de Universiteit Utrecht.