Forum der Letteren. Jaargang 1995
(1995)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Subjectiviteit in Engelse complementszinnen: een cognitief perspectiefGa naar eind1
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingIn een cursus Business Writing voor derdejaars studenten Engels was één van de opdrachten het schrijven van een brief met een klacht aan de decaan van de Letterenfaculteit. Een student sloot die brief als volgt af: ‘If you would like more information, I advise you to make an appointment with me.’ Natuurlijk kwam daar een dikke rode streep onder, vergezeld van de opmerking ‘tone!’. Het is niet alleen grappig dat de briefschrijver de indruk wekt een vollere agenda te hebben dan de decaan en natuurlijk is de lexicale keuze van advise ook niet echt geschikt omdat men niet verwacht dat een student een adviserende rol heeft naar een decaan, maar vooral de to-infinitief-constructie werkt in dit geval erg brutaal. Zelfs voor Nederlanders die intensief met het Engels te maken hebben is het vaak moeilijk te bepalen of een bepaald werkwoord beter een -ing-zin, een ‘kale’ infinitief, een to-infinitief, of een that-complement als complement kan krijgen. Waarin verschillen de volgende zinnen nu eigenlijk?
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vaak is het betekenisverschil heel subtiel en heeft het niet zozeer met ‘juist’ of ‘onjuist’ te maken, maar meer met gradaties in beleefdheid of adequaatheid. In dit artikel zal ik proberen deze verschillen uit te leggen op basis van Langackers cognitieve theorie. In de cognitieve linguïstiek wordt verondersteld dat de betekenis van een matrix-werkwoord verenigbaar moet zijn met de betekenis van de structuur van een complementszin. De keuze voor een bepaalde structuur wordt bepaald door de wijze waarop een spreker (althans de conceptualizer) een gebeurtenis of belevenis conceptueel construeert. Voordat ik in detail inga op het theoretisch kader, wil ik eerst een overzicht geven van enkele structuren bij verba dicendi zoals say, perceptie-werkwoorden als see, of cognitie-werkwoorden als remember, die in dit verband relevant zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het probleemVoorbeeld (1) illustreert dat een perceptie-werkwoord als see drie complement-structuren kent: een that-clause, de kale infinitief en een -ing-complement. Een cognitie-werkwoord zoals remember (zie 3) kan daarentegen met een that-clause, to-infinitief of -ing complementszin gebruikt worden, terwijl catch (zie 4), in de zin van ‘betrappen’, enkel met een -ing-structuur gepaard kan gaan:
Een werkwoord zoals say, dat ‘ongeïnterpreteerd’ de activiteit van het spreken zelf karakteriseert, kan normaliter alleen met een that clause gebruikt worden. Andere werkwoorden waarmee specifiekere vormen van talig handelen worden beschreven, zoals order, deny en advise (zie 6 en 7), laten daarentegen meerdere opties toe.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vraag is nu welke semantische factoren bepalen dat see drie mogelijke complementszinnen heeft (that, -ing en kale infinitief), remember drie (that, -ing en to-infinitief), watch twee (-ing en kale infinitief) en catch alleen -ing. En waarom kent say alleen that-complementen, kan order een that-clause of een to-infinitief als complement hebben, en laat deny nu juist enkel that-clauses en -ing-structuren toe? Om die distributies te kunnen verklaren, zijn semantische analyses van twee soorten verschijnselen nodig: ten eerste van de werkwoorden en ten tweede van de complement-structuren. Die moeten zodanig zijn dat de (on)mogelijkheid van bepaalde combinaties verklaarbaar wordt. Ik zal daarom nu eerst de algemene betekenis van deze complement-structuren vanuit het perspectief van de cognitieve linguïstiek proberen te schetsen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Theoretisch kaderVolgens Langacker (1987, 1991a, 1991b) is ieder morfeem, woord, of geconventionaliseerde grammaticale structuur een symbool voor een bepaalde vorm van conceptualisering. Een symbool kan geassocieerd zijn met een verzameling van betekenissen die kunnen variëren van zeer concreet tot abstract of schematisch. Deze betekenissen hoeven niet allemaal één bepaald kenmerk gemeenschappelijk te hebben, maar kunnen een netwerk vormen (Lakoff 1987) door keten-, extensie-, of specialisatieprocessen. Maar ondanks die netwerkstructuur zijn de afzonderlijke gebruikswijzen en betekenissen van een bepaald symbool volgens Langacker uiteindelijk toch tot een abstracte, schematische betekenis herleidbaar. Bijvoorbeeld: het gebruik van een woord als to in (8a) heeft als voorzetsel de concrete betekenis van een doel op afstand in een ruimtelijk domein. In (8b) slaat to op het abstractere tijddomein. In (8c) blijft de betekenis van afstand en doel in tijd nog op een schematische wijze gehandhaafd. In (8d) is het concept doel verdwenen, maar is het afstandsaspect nog te herkennen, zij het dan in nog abstractere zin omdat het betrekking heeft op het domein van het denken. Met andere woorden, to blijft op een zeer abstracte en schematische wijze de symbolische waarde van afstand behouden:
Elk taalelement (woord of morfeem) heeft een symbolische waarde die geïntegreerd kan worden met andere elementen, afhankelijk van een valentierelatie, en kan op die manier een composiet vormen. Ook een complementszin vormt een composiet met een schematische symbolische waarde. De cognitieve linguïst neemt dus aan dat iedere structuur - of het nu om een that-complement gaat, een to-infinitief, de kale infinitief, of om een -ing-zin - een eigen symbolische betekenis blijft behouden, min of meer onafhankelijk van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
type matrix-werkwoord waarbij de structuur gebruikt wordt. Behalve symbolisch is taal ook beeldend. Als er gekozen kan worden uit meerdere symbolen, dan zal elke gemaakte keuze een bijdrage leveren aan het beeld dat de spreker van een bepaalde situatie creëert. Voor de finiete en infiniete complementszinnen is vooral de symbolische waarde van de werkwoordsvervoeging van belang. Het verschil tussen een finiet en infiniet werkwoord is gerelateerd aan het conceptuele verschil in de manier waarop een gebeurtenis kan worden ‘gescand’: als een opeenvolging van aparte handelingen met tijdsverloop of als één complexe totaliteit. De symbolische waarde van een finiet morfeem - zoals [s] of [ed] achter een werkwoordsstam - is een verankering in tijd en ruimte. Met een finiet werkwoord plaatst de spreker een handeling in een bepaalde tijd en ruimte in de werkelijkheid en construeert daarmee deze handeling als opeenvolgende instanties van deelhandelingen met tijdsverloop. Men zou dit kunnen vergelijken met het construeren van een film die afzonderlijke, op elkaar volgende afbeeldingen laat zien. Een infiniet werkwoord beschrijft weliswaar eenzelfde handeling, maar deze wordt als één geheel geconstrueerd, bijvoorbeeld zoals men door een montagetruc of snelle opname een foto zou kunnen creëren waarop het traject dat een bal heeft afgelegd in zijn geheel zichtbaar gemaakt kan worden. Bijvoorbeeld: in de twee onderstaande voorbeeldzinnen blijft de symbolische waarde van walk ongeveer dezelfde (‘zich voortbewegen door de ene voet na de andere naar voren te zetten’). In (9a) is deze handeling echter verankerd in een bepaalde tijd en ruimte in de werkelijkheid; bovendien kan men zich zo nodig een voorstelling maken van de veranderingen die zich tijdens dat proces hebben voorgedaan. Een finiet werkwoord is daarom altijd temporeel (Langackers term voor verankerd in tijd en ruimte). In (9b) is de handeling daarentegen atemporeel omdat ze niet gerelateerd is aan een bepaalde tijd of ruimte. Omdat specifieke bijzonderheden van een welbepaald gebeuren niet aan de orde zijn zou ze op een willekeurige instantiëring van walk kunnen slaan.
Infiniete werkwoorden zijn an sich (zonder hulpwerkwoord) atemporeel. Ze zijn niet gebonden aan een specifieke tijd of ruimte. Maar ook bij de infiniete werkwoordsvormen zijn er conceptuele verschillen waar te nemen. Deze hangen met name af van het gezichtspunt van de conceptualiseerder. Ter verduidelijking een vergelijking. Stel dat men aan het strand staat en naar de zee kijkt. De waarnemer kan dan het beeld van het water als het ware losmaken van zijn persoon. Het water kan eenduidig als een min of meer onafhankelijke eenheid afgebakend worden, met aan de ene kant de lijn waar het strand het water begrenst en aan de andere kant de horizon. Maar stel dat onze waarnemer ver de zee is in gezwommen en nog maar net het hoofd boven water kan houden, dan is er alleen nog maar water te zien zonder duidelijke begrenzingen. De waarnemer ziet niet waar het water begint of eindigt omdat hij er middenin zit. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook een gebeurtenis zoals ‘John / leave’ kan als begrensd of onbegrensd gezien worden, afhankelijk van het gezichtspunt van de conceptualiseerder. Men kan er buiten gaan staan en zo van een afstand de gebeurtenis als een geheel waarnemen, óf men kan die van ‘binnenuit’ ervaren zonder dat een duidelijk begin of einde waarneembaar is. Deze verschillen zijn relevant voor constructies zoals in (10).
In een cognitief kader zouden de verschillen in (10) als volgt kunnen worden uitgelegd. In (10a) wordt gesymboliseerd dat het subject de gebeurtenis van ‘binnenuit’ heeft waargenomen, namelijk terwijl het proces van ‘leaving’ gaande was, en de uitdrukking zou daarom op ieder willekeurig aspect van het proces betrekking kunnen hebben, - zoals naar de gang lopen, een jas aantrekken, naar de voordeur gaan, de deur open maken, naar de auto lopen, enzovoort. De -ing-constructie kan dus symboliseren dat enkel een deelaspect van een gebeurtenis is waargenomen. In dit geval zou het gebruik ervan zelfs niet eens uitsluiten dat John uiteindelijk niet vertrokken is. In (10b) wordt eenzelfde gebeurtenis geconceptualiseerd, maar omdat de conceptualiseerder wat meer afstand heeft van de gebeurtenis ziet hij het nu meer als een begrensd geheel met een begin en een einde. In dit geval moet John ook daadwerkelijk zijn vertrokken. In (10c) wordt een deels vergelijkbare gebeurtenis gesymboliseerd, maar doordat de infinitief nu door to voorafgegaan wordt, komt er nadruk te liggen op de afstand tussen het moment van het bevel (order) en het doel daarvan (het vertrek van John). In de voorbeelden in (10) verwijst het grammaticale subject naar de conceptualiseerder, maar ook wanneer dit niet het geval is, blijven de structuren een soortgelijke betekenis houden. De spreker kan zich, bij wijze van spreken, verplaatsen in de manier waarop de referent van het subject een gebeurtenis heeft geconstrueerd. Een -ing-structuur drukt dus een atemporele, onbegrensde gebeurtenis uit die van heel dichtbij is waargenomen en een kale infinitief een atemporele, begrensde gebeurtenis die van iets verder af is waargenomen. In vergelijking met deze twee is een to-infinitief neutraler wat betreft de begrenzing van de gebeurtenis, maar de combinatie met to symboliseert dat de gebeurtenis weergegeven in de complementszin verder van de conceptualiseerder is verwijderd (in fysieke of mentale zin).
Zoals hierboven beargumenteerd hangt het construeren van een gebeurtenis als begrensd of onbegrensd nauw samen met het gezichtspunt van de conceptualiseerder. Dit gezichtspunt heeft op zijn beurt verband met de subjectiverings- / objectiverings-dimensie (zie voor toepassing op Nederlandse infinitieven: Verhagen, te verschijnen). Hoe nauwer men bij iets betrokken is, hoe subjectiever men een gebeurtenis of object waarneemt of ondergaat. Hoe verder men van iets afstaat, hoe ‘objectiverender’ onze perceptie van het object is. Om | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de analogie met de zee maar weer voort te zetten: als men er middenin zit, voelt men de temperatuur en beleeft of ziet men het water anders dan wanneer dat van een afstand bekeken wordt. Op afstand heeft het water een andere kleur en ziet men het meer als een geheel. Desalniettemin gaat het ook hier nog steeds om een directe perceptuele waarneming. Dat wordt weer anders als men van een nog grotere afstand kijkt en men niet duidelijk een onderscheid kan maken tussen bijvoorbeeld lucht en water. Stel dat men dan wel duidelijk zeilbootjes kan onderscheiden en men concludeert daaruit dat men de zee ziet. Men kan dan niet zozeer van directe perceptie van de ‘zee’ spreken. Ook heel anders is wanneer men bijvoorbeeld een landkaart bekijkt en het grijsblauwe gebied de zee noemt. De kleur op de kaart is een symbool voor de echte, concrete zee. Er wordt weliswaar van ‘zee’ gesproken, maar men kan niet meer stellen dat men ‘de zee’ direct heeft waargenomen. Deze observatie slaat niet alleen op perceptuele waarnemingen, maar in abstractere zin ook op conceptuele waarnemingen zoals gevoelens van vreugde, angst, verlangen of geestdrift. Men kan bijvoorbeeld een emotie ervaren zonder dat men bewust over de oorzaak van die emotie reflecteert. Dit kan weergegeven worden in een zin als ‘I feel sad, but I don't know why.’ Maar men kan zich ook bewust zijn van de oorzaak van een emotie als in ‘I feel sad because I have to leave.’ Een gebeurtenis die als de directe oorzaak van een emotie wordt gezien kan een feitelijk gebeuren betreffen en in een finiete zin worden uitgedrukt als in ‘because I have to leave.’ Maar een emotie kan ook gerelateerd zijn aan een denkbeeld of een waarneming die alleen door een conceptualiseerder in zijn eigen gedachtenwereld of gevoelsleven wordt waargenomen, dus van zeer dichtbij en niet waarneembaar voor anderen. Zo'n denkbeeld of waarneming is niet verankerd in de realiteit en kan daarom niet door een finiete zin worden verwoord. Omdat deze waarneming van ‘binnenuit’ is (vgl. de analogie van midden in de zee) kan deze belevenis ook alleen als onbegrensd worden geconstrueerd. Het is dan vrij logisch dat als zo'n subjectief ervaren gebeurtenis gekoppeld wordt aan een werkwoord dat een gerelateerde emotie uitdrukt (vgl. 11), die gebeurtenis vaak in de vorm van een -ing-zin verwoord wordt.
Aan de andere kant kan men, zoals gezegd, ook bewust over de oorzaken van een emotie nadenken. Men kan nagaan waar de emotie vandaan komt, de oorzaken ervan analyseren en vergelijken met soortgelijke momenten waarop men zo'n emotie onderging. In dat geval denken we rationeel, net als we rationeel kunnen weten dat de zee daar is waar de zeilboten zijn. Rationeel denken is meestal talig in de vorm van woorden en zinnen. De taalvorm symboliseert (net als een grijsblauwe kleur de zee op een landkaart symboliseert) de oorzaak van de emotie, maar de taalvorm op zich is niet de oorzaak zelf. Omdat taalvormen nu de emotie verwoorden, zijn ze ook waarneembaar door anderen, dat wil zeggen: objectiveerbaar. Een objectiveerbare gebeurtenis of waarneming kan worden verankerd in de realiteit. Dit wordt gerealiseerd door een finiete zin, die de gebeurtenis geobjectiveerd voorstelt. Volgens Achard (1995) is het effect van een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
finiete zin dan dat die een stuk informatie symboliseert dat als object wordt gezien en zo ook aan anderen kan worden ‘gegeven’. Een concreet voorbeeld hoe subjectief ervaren en objectiveerbare oorzaken van emoties kunnen worden verwoord, is het verschil in betekenis tussen de volgende twee zinnen met regret, één van de weinige ‘emotie’-werkwoorden die ook verenigbaar zijn met een that-zin.
Omdat een complement na regret een feitelijk gebeuren kan weergeven, is regret verenigbaar met een finiete that-zin. De that-zin in (12a) verwoordt het objectiveerbare feit dat ik laat ben. Ik bied een verontschuldiging aan zonder per se een persoonlijke emotie aan te duiden. De -ing-zin in (12b) daarentegen symboliseert mijn eigen subjectief ervaren spijtgevoelens en relateert die aan het te laat komen. Met andere woorden, deze zin benadrukt meer mijn subjectieve, emotionele reactie op het gebeuren.
Tussentijds samenvattend, kunnen we vaststellen dat een finiete that-zin een objectiveerbare situatie verwoordt: een in de realiteit verankerde gebeurtenis met tijdsverloop oftewel een bevinding of waarneming die aan een objectiverend, rationeel, talig denkproces gerelateerd is en die daarom als een in de realiteit verankerd feit kan worden geconstrueerd. De -ing-constructie en de kale infinitief symboliseren, ondanks onderlinge verschillen, niet objectiveerbare maar direct, en daarom subjectief, ervaren of waargenomen belevenissen. De to-infinitief symboliseert een zekere afstand, of omdat het subject een toekomstige gebeurtenis tot doel heeft (zoals na order) of omdat het subject afstand neemt van een subjectieve waarneming (zoals na believe). Het gebruik van een bepaalde structuur hangt af van de betekenis van het matrix-werkwoord, namelijk van de vraag of dat wel of niet verenigbaar is met de hierboven geschetste schematische betekenissen van de complementstructuren in kwestie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De analyseDiverse betekenisaspecten van werkwoorden zijn direct gerelateerd aan de dimensies van begrensdheid en subjectiviteit die hierboven besproken zijn. Die verschaffen dan ook de basis voor een verklaring van de combinatiemogelijkheden. Zo is een werkwoord als see een prototypisch voorbeeld van een woord dat een subjectieve perceptuele waarneming symboliseert. Het gegeven dat het verenigbaar is met een infiniete zin is dan ook vrij natuurlijk. De reden dat het echter eveneens verenigbaar is met een that-zin kan worden verklaard door het netwerk aan betekenissen dat see heeft. Volgens Sweetser (1990) krijgen woorden die met visuele perceptie te maken hebben in veel talen een metaforische betekenis in het domein van het denken, in dit geval ‘begrijpen’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(13a) en (13b) symboliseren beide dat de gebeurtenis subjectief door het subject is waargenomen. Het subject moet de perceptuele belevenis zelf direct ervaren hebben. Men kan niet zeggen ‘I was not present there at the time, but I saw John leaving/leave.’ Maar wel mogelijk is ‘I did not actually see John leaving, but I saw that he was leaving because he was putting up the breakfast dishes.’ (En de spreker weet uit ervaring dat hij dit altijd doet voordat hij weggaat.) Het verschil tussen de -ing-, kale infinitief- en that-zin zou weer vergeleken kunnen worden met het verschil in perspectief dat men van de zee kan hebben. Met de -ing-vorm wordt gesymboliseerd dat de ‘conceptualizer’ de belevenis van zeer nabij construeert, met de kale infinitief van iets verder af - en dus als een begrensd geheel - en met een that-clause als een zee op een landkaart. Met de -ing-constructie in (13a) symboliseert de spreker dat een aspect van de gebeurtenis ‘John was leaving’ door hemzelf werd waargenomen. Het effect is dat het proces zelf belicht wordt. Met de kale infinitief in (13b) symboliseert de spreker eveneens dat de gebeurtenis door hemzelf werd waargenomen, maar in plaats van de fases van het proces wordt het proces als geheel meer benadrukt. Het eindresultaat van de gebeurtenis - ‘John is nu weg’ - komt nadrukkelijker in het vizier. De that-zin in (13c) zou kunnen betekenen dat de gebeurtenis wel direct is waargenomen, maar dat desondanks niet de directe waarneming zelf wordt belicht, maar het objectiveerbare feit dat John is weggegaan. Ook zou het kunnen toelaten dat de spreker de gebeurtenis helemaal niet zelf heeft waargenomen. Omdat het werkwoord see de aanverwante betekenis van ‘begrijpen’ heeft, zou deze zin kunnen impliceren dat niet de gebeurtenis zelf - ‘John was leaving’ - maar een gerelateerd verschijnsel is waargenomen zoals ‘he was putting up the breakfast dishes.’ Het gegeven dat catch in de zin van betrappen (zie 3) alleen met een -ing-zin verenigbaar is, is nu ook te verklaren. De oorspronkelijke betekenis van catch is ‘vangen’ (met de handen), maar hier is het metaforisch gebruikt als ‘vangen met de ogen’, een momenteel proces dat plaats moet hebben binnen een ander proces dat langer duurt. Inherent aan zo'n moment opname is het feit dat men er bovenop zit en noodgedwongen het proces van zeer dichtbij en daarom subjectief waarneemt. Het is dus vrij natuurlijk dat catch alleen verenigbaar is met een -ing-zin: die benadrukt juist een aspect van het lopende proces. Een vergelijkbaar werkwoord als watch is alleen verenigbaar met een -ing-constructie of kale infinitief. Ook dat is niet verwonderlijk. Het kan vertaald worden met ‘een oog houden op’. Inherent aan deze betekenis van watch is direct oogcontact en vandaar ook dat het een direct waargenomen gebeurtenis betreft.
Directe perceptuele waarnemingen (zoals verwoord door see, catch en watch) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betreffen gebeurtenissen die werkelijk in de wereld plaatsvinden, maar volgens het folk model of the mind (D'Andrade 1987) kan directe waarneming ook mentale gebeurtenissen zoals een herinnering, een fantasie of een gevoel betreffen.
Omdat een denkbeeld (in de zin van ‘beeldend denken’) altijd van ‘binnenuit’ wordt gezien, kan men het moeilijk van een iets grotere afstand waarnemen. Vandaar dat (15b) niet grammaticaal is. Alleen de -ing-zin (15a) is verenigbaar met denkbeelden. De spreker symboliseert daarmee dat het herinnerde beeld direct, van zeer dichtbij, en daarom subjectief werd waargenomen. (15c) is niet acceptabel omdat het herinnerde beeld teweeg gebracht is door een bereflecteerde, eraan gerelateerde gebeurtenis, en niet door die gebeurtenis zelf. De that-zinnen in (15d) en (15e) zijn daarentegen grammaticaal omdat het niet om directe gewaarwordingen gaat, maar om gevolgtrekkingen in een redeneerproces. In (15f) wordt remember, gecombineerd met een to-infinitief, met een andere betekenis gebruikt, namelijk in de zin van ‘niet vergeten iets te doen’. Het element to symboliseert dus hier een doel dat het subject voor ogen heeft en afstand in tijd, een moment na het moment van herinneren. Herinneringsbeelden kunnen gerelateerd worden aan werkelijk gebeurde situaties, maar fantasiebeelden niet. Daarom zijn de verschillen tussen de -ing en that-zin na imagine moeilijker te constrasteren met voorbeeldzinnen. Maar ook bij imagine zijn vergelijkbare verschillen te bespeuren als bij regret (zie 12) of remember. Men kan zich beelden voor de geest halen of rationeel talig denken. Met een zin zoals (16a) drukt de spreker uit dat hij in beelden fantaseert: als in een soort mentaal filmpje ziet hij zichzelf daadwerkelijk op het strand zitten in zijn verbeeldingswereld. De conceptualiseerder neemt deze beelden subjectief direct waar. De that-zin in (16b) verwoordt daarentegen een rationeel denkproces. De conceptualiseerder hoeft niet echt een beeld van het strand voor ogen te hebben, alleen het abstracte idee dat hij op het strand zit waar hij afstandelijk verslag van doet. Dit verschil tussen de twee constructies is te zien in de zinnen in (17), die net als (15) illustreren dat een -ing-zin alleen een directe waarneming (in de zin van beeldend denken) kan betreffen en een that-zin een gevolgtrekking.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals al eerder betoogd zijn de meeste matrix-werkwoorden die pure emoties symboliseren - zoals vreugde of afschuw - alleen verenigbaar met een -ing-zin. Deze structuur wordt in de traditionele grammatica meer als gerundiaal dan als participiaal beschouwd. Maar ook zelfstandige naamwoorden op -ing symboliseren volgens Langacker (1991:99) een ‘onbegrensde’ gebeurtenis. Vergelijk bijvoorbeeld de zelfstandige naamwoorden jump en jumping die als onderwerp gebruikt zijn in (18). Jump symboliseert een specifieke instantie, maar jumping een niet duidelijk begrensde hoeveelheid van instanties.
Ook als zelfstandig naamwoord na een matrix-werkwoord handhaaft de -ing-zin het idee van subjectief ervaren oorzaak van gevoelens. De -ing-zin na een werkwoord als enjoy en abhor zoals in (19a en b) drukt niet uit dat het zwemmen op het moment dat de zin geuit wordt, de actuele oorzaak van direct ervaren vreugde of afschuw is. Toch betreft de -ing-zin een direct ervaren belevenis. Zo'n zin houdt namelijk in dat het logisch subject dat proces ooit zelf heeft ervaren. Men kan niet zeggen ‘I enjoy swimming, but I have never swum’, tenzij wordt aangegeven dat het om een hypothetische ervaring gaat, - zoals in ‘I have never swum, but I think I would enjoy swimming.’ Werkwoorden zoals love en hate (zie 19c en d) die in mindere mate emotionele betrokkenheid verwoorden zijn ook verenigbaar met de to infinitief, vooral als het een meer specifiek gewenst doel voor de toekomst betreft.
Net als bij werkwoorden die een emotie symboliseren kan onder bepaalde voorwaarden ook bij werkwoorden die een manier van spreken weergeven, een -ing-zin voorkomen. Normaal gesproken zijn matrix-werkwoorden die louter een wijze van spreken karakteriseren (vgl. 20), uitsluitend verenigbaar met that- zinnen. De that-zin geeft alleen de woorden weer die een ander gesproken heeft. En zulke uitingen zijn objectief waarneembaar. Deze objectiveerbaarheid komt tot uitdrukking in de that-zin.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De matrix-werkwoorden in (21) daarentegen drukken behalve een manier van spreken ook een ‘gevoel’ uit, namelijk dat het spreken met enige weerzin of aarzeling wordt gedaan. Deze tegenzin kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door het feit dat de spreker iets heeft gedaan waar hij spijt van heeft. De -ing-vorm is dus mogelijk als de gebeurtenis die weergegeven wordt in de -ing-zin, subjectief ervaren gevoelens teweeg kan brengen bij het logische subject van het matrixwerkwoord. Ook zouden de -ing-zinnen een nonverbale uiting kunnen beschrijven die direct door de spreker werd waargenomen, - zoals het hoofd schudden, of knikken.
Matrix-werkwoorden zoals advise, suggest en prefer kunnen ook door -ing-zinnen gevolgd worden. Hier speelt subjectiviteit eveneens een rol, maar nu op een nog abstractere manier. De -ing-zin na advise in (22a) symboliseert dat het abstracte denkbeeld van ‘leaving’ een positief gevoel teweegbrengt zonder dat men ook de wens te kennen geeft dat men wil dat er iemand daadwerkelijk vertrekt. De to-infinitief in (22b) symboliseert daarentegen een doel voor de toekomst. En als men een duidelijk doel heeft, heeft men ook de intentie om dat te bereiken. Deze zin drukt dan ook een wens uit die men aan anderen te kennen geeft.
De that-zin in (22c), in dit geval met een werkwoord in de subjunctieve vorm, is niet verankerd in de actuele realiteit maar wel in een potentiële realiteit. Het gaat niet om een objectiveerbare gebeurtenis, maar om een mogelijke toekomstige gebeurtenis. Toch is de that-zin objectiever dan de -ing-constructie of de to-infinitief. De that-zin symboliseert geen subjectief perspectief van de spreker en legt daarom geen oorzakelijk verband tussen het gebeuren en de emotie of wens van de spreker. Het effect van de verschillen tussen (22a, b en c) heeft daarom vooral met beleefdheidsvormen te maken. Een -ing zin symboliseert uitsluitend een idee dat de spreker als positief beschouwt zonder dat hij dat aan zijn gesprekspartner wil opleggen. Het gebruik van die structuur zou een beleefde, neutrale manier kunnen vormen om in het belang van iedereen een algemeen idee te opperen. Maar in bepaalde contexten kan dat ironisch of bijna hatelijk klinken. Als er bijvoorbeeld over een derde wordt gesproken die men liever ziet gaan dan komen, dan kan de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-ing-constructie de positieve gevoelens benadrukken in de trant van ‘opgeruimd staat netjes’. (22b) kan alleen worden gebruikt als de toehoorder direct wordt aangesproken en de spreker een mate van autoriteit heeft over de toehoorder. Een that-zin is de meest neutrale optie: zowel de positieve gevoelens als de wens worden buiten beschouwing gelaten.
Samengevat kan de valentierelatie van de matrix-werkwoorden en complementszinnen die hierboven besproken zijn als volgt geschetst worden:
Tot slot dan nog een mogelijke oplossing voor de derdejaars student Business Writing die de decaan adviseerde een afspraak met hem of haar te maken. In dit geval was de to-infinitief te brutaal omdat het gebruik daarvan inhoudt dat men enige autoriteit over de aangesproken persoon heeft en die een wens oplegt. De -ing-zin, die een positief gevoel bij het subject benadrukt, zou hier als ironisch opgevat kunnen worden. Het meest op zijn plaats was due de neutrale that-clause geweest.
Marjolijn Verspoor, Vakgroep Engels, Rijksuniversiteit Groningen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|