Reactie en commentaar
Sommige recensenten verwarren een boekbespreking met ideologische oorlogsvoering. In zo'n geval komt de lezer meestal weinig te weten over het boek en krijgt hij hoogstens een beeld van de voorkeuren van de recensent. De bespreking van Frank Joostens in het decembernummer van 1993 van Forum der Letteren van mijn boek, Terug naar het behouden huis. Romanschrijvers en wetenschappers in de jaren vijftig, is een voorbeeld van zo'n intellectuele blikvernauwing. Het kwalijke daarvan is dat de lezer van Forum niet wordt geïnformeerd over die aspecten van mijn studie die voor letterkundigen het meest interessant zijn.
Zo beweert Joostens dat in het hoofdstuk over Reve en Hermans diepgang of verrassingen zouden uitblijven. Toelichting op die bewering acht hij overbodig. Op deze manier wordt de lezer echter interessante informatie onthouden over de zeer compacte vergelijking die in dat hoofdstuk wordt gemaakt tussen de twee verschillende literaire voorstellingen van het wonen in De avonden en in De tranen der acacia's, waarbij wordt voortgebouwd op de analyses van Kummer en Verhaar, en op die van Dupuis en Oversteegen. Evenmin wordt de lezer geïnformeerd over de vergelijking in datzelfde hoofdstuk tussen Reve's Werther Nieland en het essay over ‘De verborgen plaats in het leven van het kind’ van de pedagoog Langeveld, noch over de vergelijking van het beeld van de vrouw in Eenzaam avontuur van Blaman, De tweede sexe van De Beauvoir en De vrouw van Buytendijk, de vergelijking waar het tweede hoofdstuk om draait. In kritische aansluiting op de Vestdijkinterpretatie van Hartkamp wordt in het eerste hoofdstuk een nieuw licht geworpen op de problematische relatie tussen Vestdijk en de psychiater Rümke.
Mijn studie zou in letterkundig opzicht oninteressant en slecht geïnformeerd zijn, dat is de suggestie van Joostens. Als ‘bewijs’ voert hij aan, dat Ton Anbeek de enige literatuurwetenschapper zou zijn, ‘die met meer dan één item in de bibliografie prijkt’. Een blik in mijn bibliografie maakt daarentegen meteen duidelijk dat bij letterkundigen als Bronzwaer, Calis, Oversteegen, Raat en Smulders meerdere titels worden vermeld.
Joostens had liever gezien dat ik een ‘institutionele aanpak met systeem-theoretische achtergrond’ zou hebben gepresenteerd. Helaas heb ik een ander boek geschreven. Het is een cultuurhistorische, vergelijkende studie van een typerende stroming op het gebied van de menswetenschappen in na-oorlogs Nederland en van een minstens zo karakteristieke tendens in de literatuur van die periode. Ik heb me niet beziggehouden met lezersgroepen. (Wel met de critici. Op dat punt heb ik inderdaad gebruik gemaakt van het werk van Anbeek.)
Joostens had mij graag een heel ander boek laten schrijven, over ‘de invloed van de fenomenologie op de dominante literaire kritiek van de hele Europese twintigste eeuw’!! En ook hadden ‘de evidente oorzaken van die invloed niet onvermeld mogen blijven.’
Nog twee punten tot slot: Ik zou over het hoofd hebben gezien ‘hoezeer de Utrechtse kring is doordrongen van het “progressieve” katholicisme van Emmanuel Mounier.’ Mijn onderzoek heeft daarentegen aangetoond dat de Utrechtse fenomenologie geen noemenswaardige invloed heeft ondergaan van het Franse personalisme. Deze kring, zo luidt mijn conclusie, ontwikkelde een eigen, veeleer vrijzinnig-hervormd personalisme. Ook had ik volgens Joostens aandacht moeten besteden aan ‘de invloed van de fenomenologie op bijvoorbeeld poëzie en essayistiek van de Vrijtigers’! ‘De invloed’? ‘De blote kont der kunst te kussen onder uw sonnetten en balladen’, dat riepen die jongens van '50 tegen de beschaafde seigneurs in de Nederlandse letteren en hun amices in de wetenschap. Kom op Joostens, lezen en studeren, niet fantaseren.
Ido Weijers (Wijsgerige en historische pedagogiek, KU Nijmgen)