is aan de orde in de bijdrage van Gertrude Fester (Hewatt College). Verder bevat dit nummer nog analyses van literaire teksten van Zuid-Afrikaanse schrijfsters, waarin de spanning tussen de wil tot emancipatie enerzijds en de feitelijke dominantie van het racistische discours en institutionele bevoogding anderzijds literair is gecodeerd.
Lili (Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik) 24 (1994) 93 is een speciaal nummer dat gewijd is aan ‘Interkulturelle Kommunikation’. Dit nog jonge wetenschapsgebied wordt verkend door Martina Rost-Roth (Berlijn), die een overzicht geeft van de Duitstalige vakliteratuur ter zake. Aan bed komt o.m. het onderzoek naar interculturele communicatie binnen diverse institutionele kaders (onderwijssysteem, medische verzorging, overheidsinstanties) en naar cultuurspecifieke verschillen in bepaalde discursieve aspecten (aansprekingsvormen, redeneerstijl). Volker Hinnenkamp (Augsburg) bespreekt kritisch twee onderzoeksmodellen, de kontrastieve pragmatiek en de interpretatieve sociolinguistiek zoals die door John Gumperz werd uitgewerkt. Aan de hand van een onderzoek naar de wijze waarop gesprekken worden beëindigd in uiteenlopende culturele contexten, wijst Helga Kotthoff (Konstanz) op de beperkingen van het empirische conversatieanalyse-model van Emanuel Schegloff. Een beeld van empirisch veldwerk krijgt de lezer in twee case-studies, respectievelijk een onderzoek van informele gesprekken tussen Duitse en Chinese academici (Susanne Günthner, Konstanz) en een analyse van de communicatie tussen Duitse artsen en anderstalige patiënten (Jochen Rehbein, Hamburg). In beide gevallen besluiten de auteurs hoe verschillende conventies en verwachtingen inzake het communicatiepatroon het wederzijds begrip kunnen bemoeilijken.
Lili (Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik) 24 (1994) 95 draagt de titel ‘Die politische “Rechte”: Literatur, Theater, Film’. Tegen de achtergrond van van de implosie van het communisme en de heroplevende nationalistische tendensen in het westen buigt dit speciale nummer zich over de pertinente vraag: ‘Wat houdt (politiek) “rechts” vandaag in?’. De medewerkers aan dit speciale nummer proberen genuanceerd antwoorden op deze vraag te formuleren via een confrontatie met historische vertegenwoordigers van ‘intellectueel rechts’ sedert het einde van de vorige eeuw. Günter Helmes (Siegen) duidt Annie Bocks roman Der Zugnach dem Osten (1889) als een literaire legitimatie van de ‘Ostpolitik’ van het Duitse keizerrijk. Het blijkt hier te gaan hier om een esthetisch verpakt pleidooi voor cultuurimperialisme, dat Darwinistische argumentaties niet schuwt om de onderdrukking van de Poolse cultuur te verdedigen. Tijdens het interbellum werden de grensconflicten aan het oostfront met Polen, en later met de Sudeten-Duitsers (na het niet-aanvalspakt met Polen in 1934) en in het westen met grootmacht Frankrijk gethematiseerd in de zgn. ‘Grenzlandroman’. In zijn bijdrage hierover merkt Wolfgang Reif (Oberhausen) op hoe vanaf de jaren dertig de noodzaak van een Frans-Duitse entente werd verdedigd in de ‘Verständigungsroman’. Alexander Ritters (Hamburg) receptieanalyse van het ‘Auslanddeutsche Schrifttum’ (literatuur van Duitse minderheden in het buitenland) in Weimar-Duitsland toont aan hoe die literatuur ten dienste werd gesteld van de nationaal-socialistische cultuurplitiek, o.m. via initiatieven van Hugo
Grothe in de ‘Deutsche Kulturpolitische Gesellschaft’ en de programmatische teksten van de literatuurwetenschapper Heinz Kindermann. In tegenstelling tot Duitsland had het nationalistisch appel op de Franse literaire scène in de literatuur zijn aantrekkingskracht verloren sinds de 19de eeuw, enkele pogingen tot revitalisering van Barrès en Maurras niet te na gesproken. Tegen deze achtergrond schrijft Drieu La Rochelle de Bildungsroman Gilles (1939/1942) om politiek engagement in dienst van de Franse natie een nieuw élan te geven (Heinz Thoma, Keulen). Een beeld van de manier waarop de nationaal-socialistische cultuurpolitiek op de bühne tot uiting kwam, biedt de bijdrage van Evelyn Deutsch-Schreiner (Wenen), die het beeld van de vrouw in ensceneringen van het Weense ‘Deutsche Volkstheater’ tussen 1938 en 1944 onderzocht. In het kader van Stalins greep op het regime (rond de jaren '30), leverde de Amerikaanse filmindustrie met de ‘quality film’ een bijdrage aan de consensus vorming rond de stalinistische cultuurpolitiek. William Uricchio (Utrecht) besteedt in zijn bijdrage hierover o.m. aandacht aan de succesfilm ‘Chapayev’ (1934) van Georgi Vasiliev.
Littérature (1994) 95 viert de hondertste geboorteverjaardag van Tynjanov (1894-1943) met een speciaal nummer ‘Récit et rhétorique.