Forum der Letteren. Jaargang 1994
(1994)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||
Het ondoorgrondelijk bijvoeglijk naamwoord
| |||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||
ook het ondoorgrondelijk bijvoeglijk naamwoord. Het lijkt hier dus om een springlevend procédé te gaan, en niet om een gesloten categorie van vaste verbindingen.
Hieronder zal ik proberen aan te geven hoe men op dit punt enige lijn aan kan brengen in het vele leerwerk dat het zich eigen maken van het Nederlands met zich meebrengt. | |||||||||||
1. De regelmatige gevallenVoordat we aan de bijzondere gevallen beginnen, moet duidelijk zijn wat de regels zijn. Men kan daarbij het beste de als regelmatig gevoelde gevallen zonder buiging als uitgangspunt nemen. In het algemeen, zo kan men stellen, heeft het Nederlandse bijvoeglijk naamwoord de woordenboekvorm, zonder uitgang. Dit is bijvoorbeeld te zien in gevallen met een bijvoeglijk naamwoord in de functie van predikaatsnomen, bijwoordelijke bepaling of predikatief attribuut: dit geval is nieuw, hij praat zo vreemd, men acht het gevaar groot. De vormen mèt buiging fungeren dan als het speciale geval. De uitgang -e komt voor als het bijvoeglijk naamwoord attributief is, dat wil zeggen vóór een zelfstandig naamwoord staat waar het een woordgroep mee vormt: dit vreemde geval, zulke grote woorden (of wanneer het geassocieerd wordt met een geïmpliceerd zelfstandig naamwoord: die kleine daar). Binnen deze categorie van attributief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden moeten dan weer de gevallen afgebakend worden die de verwachte buigingsuitgang missen, te beginnen bij wat nog in een regel te vangen lijkt te zijn: het bijvoeglijk naamwoord blijft onverbogen bij een onbepaald onzijdig zelfstandig naamwoord. Onder ‘onbepaald’ moet men eigenlijk zoiets als ‘ongedetermineerd’ verstaan, omdat het niet alleen gaat om de aanwezigheid van een onbepaald lidwoord of een voornaamwoord, maar ook om gevallen waarin er helemaal geen determinerend element is. Niet alleen in een vreemd geval, ieder klein kind, zo'n groot gevaar, geen overtuigend bewijs, welk doorslaggevend bezwaar, blijft het bijvoeglijk naamwoord onverbogen, maar ook in winters Amsterdam, heel Nederland, financieel jaarverslag, voormalig President Gorbatsjov, beoogd lijsttrekker Brinkman, op nadrukkelijk verzoek, tegen beter weten in, zie bijgevoegd concept.
En vervolgens komen we dan toe aan de àndere gevallen zonder buiging, de gevallen waar dit artikel mee begon. Deze gevallen, hier verder aan te duiden als ‘de varianten zonder buiging’, zijn in drie typen te onderscheiden. | |||||||||||
2. De varianten zonder buigingAllereerst zijn daar de combinaties met een onzijdig doch bepaald zelfstandig naamwoord: het Groen Logboek, het Europees parlement, hun kort gesprek. Het tweede type wordt gevormd door persoonsaanduidingen: de/een geheim agent, | |||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||
het/een vervangend hoofd. een groots en meeslepend directeur, een fervent operaliefhebber. Bij dit tweede type kan het zelfstandig naamwoord onzijdig zijn of niet; ook het al of niet bepaald zijn doet niet ter zake. In de derde plaats kan men gevallen met het bijvoeglijk naamwoord in de vergrotende trap noemen, zoals de gebruikelijker gevallen, een uitvoeriger beschrijving.
De vraag naar het waarom van de vormvariatie die het bijvoeglijk naamwoord hier aan de dag legt, is in de literatuur al vele malen gesteld, en hij wordt veelal voor de verschillende typen op verschillende wijze beantwoord. Zoals gezegd wordt de constructie vaak als vaste verbinding aangeduid. De ANS somt op: ‘allerlei min of meer officiële benamingen, [...] officieel vastgelegde titels die in hun geheel een bepaalde functie of bevoegdheid of een bepaald beroep aanduiden, [...] het substantief man, of een (meestal mannelijke) persoonsnaam in het enkelvoud die een beroep, een of andere functie, enz. aanduidt.’ (ANS p. 329) Naast het karakter van vaste verbinding worden vaak ook ritmische factoren aangeroepen. De ANS constateert: [...] dat er ‘een tendentie [is] om meerlettergrepige adjectieven vóór het-woorden, en in combinatie met het, dit, dat onverbogen te laten, om te voorkomen dat (meer dan) twee onbeklemtoonde (doffe) lettergrepen op elkaar zouden volgen.’ (ANS p. 331) Voorbeelden hierbij zijn combinaties als het overdrachtelijk gebruik, het onvermijdelijk gevolg, in de gebruikelijker gevallen. De relevantie van ritmische factoren vindt zijn bevestiging in statistisch onderzoek, zoals onder andere verricht door De Rooij 1980, maar kan geen verklaring zijn voor het bestaan van de constructie: daarvoor zijn er teveel voorbeelden met andere ritmische patronen (onder vele andere: een oud man, haar droef gelaat).
Er zijn ook pogingen gedaan om de varianten met en zonder buiging te onderscheiden naar hun betékenis. Dit lijkt nog het gemakkelijkst te gaan bij de persoonsaanduidingen. De ANS formuleert het aldus: ‘Vooral in de geschreven taal kán soms een verschil in betekenis optreden naar gelang men de onverbogen of de verbogen vorm van het adjectief gebruikt. Zo betekent een groot geleerde doorgaans zoiets als “iemand die als geleerde grote wetenschappelijke verdiensten of kwaliteiten heeft” - en die kan best klein van gestalte zijn -, terwijl een grote geleerde iets zegt over zijn gestalte. Het onderscheid is met name duidelijk bij substantieven die met een werkwoord in verband kunnen worden gebracht (nomina agentis). Het adjectief in de onverbogen vorm kan dan de wijze uitdrukken waarop de activiteit uitgeoefend wordt [...], bijv. een knap pianist (= “iemand die knap piano speelt”) vs. een knappe pianist (= “knap van | |||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||
uiterlijk”). [...] In de gesproken taal gebruikt men gewoonlijk de verbogen vorm in beide betekenissen. De context of de situatie geeft dan uitsluitsel (ANS p. 330).’ Honselaar 1980 hanteert voor combinaties met het onverbogen bijvoeglijk naamwoord de helaas ietwat cryptische term ‘feature modification’: nadere bepaling van een kenmerk of kwaliteit van de betreffende persoon of zaak. Deze karakterisering lijkt onder meer op de zojuist genoemde gevallen afgestemd.
Maar ook voor de combinaties van het eerste type, met een onzijdig zelfstandig naamwoord, zijn betekenisbeschrijvingen beproefd. Ik volsta met Den Hertog, in een vroege versie van zijn Nederlandsche Spraakkunst: ‘[de onverbogen vorm is] het meest geschikt om te karakteriseeren, dat wil zeggen om de hoedanigheid als uitbreiding, als tweede gezegde, te doen gelden; [de verbogen vorm] leent zich meer om uitdrukkelijk te onderscheiden, dat wil zeggen, om de hoedanigheid als beperking te doen gelden.’ [Vergelijk] Hij zou zijn oud kasteel niet licht voor uw modern buitengoed ruilen [tegenover] Ik ga mijn oude huis verlaten en mijn nieuwe zelf bewonen.’ (Den Hertog 1897: 160) Wat kunnen we van deze uiteenlopende beschrijvingen gebruiken bij onze explicatie van de varianten met en zonder buiging aan onze nieuwbakken taalgenoten? | |||||||||||
3. De buigingsuitgangZonder een uitputtende beschrijving te hoeven geven van de relatie tussen een bijvoeglijk naamwoord en het zelfstandig naamwoord waar het mee verbonden is, kan men vaststellen dat er sprake is van een afstemming van de betekenis van het bijvoeglijk naamwoord op die van het zelfstandig naamwoord. Om met Overdiep te spreken: ‘de beteekenis [van een bijvoeglijk naamwoord is mede] afhankelijk van die van het verbonden substantief [...]. De etymolog[ische] beteekenis van 't adj[ectief] “goed” bijv. is waarschijnlijk “passend”, “geschikt (voor)”, zooals nu nog in: “Dat werk is een goede voorbereiding voor je latere beroep.” [...] Maar het beteekent groot in: Hij nam een goeie portie. - voordelig in: Hij hoopte een goeie koop te doen [...] - goedaardig in: Wat is hij toch een goeie man!’ (Overdiep 1949: 264) Men kan in deze betekenisnuancering van het bijvoeglijk naamwoord een manifestatie zien van het zogenaamde principe van lineaire modificatie, geïntroduceerd in Bolinger 1952, vooral zoals dit verder uitgewerkt is in Daalder 1986 en 1989. Dit principe houdt in dat elk volgend element in een lineaire reeks | |||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||
het voorafgaande in die reeks ‘modificeert’, nader bepaalt of preciseert; Daalder 1986 spreekt in dit verband van ‘detailleringen’ van het voorafgaande naar aanleiding van het volgende element (Daalder 1986: 143).Ga naar eind2. De aanwezigheid van een buigingsuitgang lijkt aan deze betekenisnuancering niet zoveel toe of af te doen. In gevallen als Hij bracht er een goed deel van de avond door, Hij hoopte een goed contract te sluiten en Wat is dat toch een goed mens legt het bijvoeglijk naamwoord goed immers eenzelfde variatie aan betekenissen aan de dag als in de voorbeelden van Overdiep, en ook in bijzondere gevallen als het Groot Dictee en een groot violist wordt het bijvoeglijk naamwoord groot afgestemd op de betekenis van de zelfstandige naamwoorden Dictee en violist. Het bijzondere van dit laatste type vormingen kan hem dan eigenlijk alleen zitten in de wijze waarop het bijvoeglijk naamwoord afgestemd wordt op het zelfstandig naamwoord. Men kan in dit verband gebruik maken van de gedachte die in Van der Horst 1992 wordt ontwikkeld voor de buigings-e van het telwoord vele, dat hij tegenover het onverbogen veel stelt. ‘Vele individualiseert, onderstreept het stuk-voor-stuk-karakter, veel doet dat niet’; ‘de -e individualiseert.’ (Van der Horst 1992: 114) Hierop voortbordurend kan men de varianten met de verbogen en de onverbogen vorm van het bijvoeglijk naamwoord tegenover elkaar stellen als gevallen waarin expliciet is aangegeven dat het bijvoeglijk naamwoord betrekking heeft op de individualiteit van iets of iemand, en gevallen waarin hierover niets aangegeven is. In dit laatste geval bestaat dan de mogelijkheid dat de betekenis van het bijvoeglijk naamwoord niet uitsluitend afgestemd moet worden op individuele eigenschappen van de persoon of zaak waar het op van toepassing is, maar dat daarbij ook andere factoren een rol spelen. | |||||||||||
4. Nogmaals: de varianten zonder buigingEn inderdaad is de betekenis van het onverbogen bijvoeglijk naamwoord vaak meer op algemene of groepseigenschappen gericht van de bedoelde persoon of zaak, dan op individuele kenmerken. Niet voor niets wordt zo dikwijls de ‘B als Z-parafrase’ gehanteerd, waarbij ‘B’ staat voor de betekenis van het bijvoeglijk naamwoord, en ‘Z’ voor die van het zelfstandig naamwoord. Deze parafrase geeft niets anders te kennen dan dat het bijvoeglijk naamwoord afgestemd is op ‘het Z zijn’ van iets of iemand, op categoriale eigenschappen die aan dat iets of die iemand toegeschreven kunnen worden op grond van de aanduiding met dat zelfstandig naamwoord, en niet op wat voor specifieke eigenschappen ook. Om de betekenis van het bijvoeglijk naamwoord op de juiste waarde te schatten heeft men er dan niet genoeg aan om zich een beeld te vormen van een willekeurige representant van het substantivische begrip, maar men moet putten uit nadere bekendheid met de speciale hoedanigheid ‘Z’ waarin de persoon of zaak aan de orde is. En hiervoor moeten we soms ver van huis. | |||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||
Om de precieze betekenis onder woorden te brengen van centraal in het centraal akkoord moet men weten hoe in het Nederlandse politieke bestel werkgevers en werknemers in geïnstitutionaliseerd onderling overleg de loonontwikkeling bepalen. Net zo kan men geheim in de geheim agent en technisch in de technisch directeur alleen goed interpreteren als men weet heeft van de hoedanigheden waarin de betreffende personen hier aan de orde zijn: het gaat niet om een agent of een directeur die zich door een bepaalde individuele eigenschap ‘geheim’ of ‘technisch’ onderscheidt van andere agenten en directeuren, maar om een heel speciaal beroep, en een functie binnen een bedrijf dat op z'n minst zoiets als een technische divisie heeft.
Wat deze kwalificaties gemeen hebben, is dat de specifieke kenmerken die iets of iemand in een bepaalde context en in een bepaalde situatie heeft, van ondergeschikt belang zijn. Het bijvoeglijke begrip wordt afgestemd op een algemeen begrip dat men zich vormt bij het zelfstandig naamwoord, meer dan op een concrete persoon of zaak. Mijn voorstel is nu om bij de explicatie van deze gevallen, met het voorstel van Van der Horst in het achterhoofd, uit te gaan van een algemene karakterisering als: Het onverbogen bijvoeglijk naamwoord is niet uitsluitend op de zaak of de persoon afgestemd, en dus mede op basis van andere, meestal buitencontextuele, gegevens te interpreteren. Door het ontbreken van de uitgang ontstaat de mogelijkheid dat de betekenis op iets anders georiënteerd is dan op de individualiteit van iets of iemand; vaak gaat het dan om algemene of type-kenmerken van wat dat zelfstandig naamwoord noemt, zodat meer in de richting van algemene categorieën, typen of stereotypen van dingen of mensen gedacht moet worden. | |||||||||||
5. Het ontbreken van de uitgangHet is belangrijk om voor ogen te houden dat hier sprake is van een oppositie tussen een vorm met een uitgang en een vorm waarbij deze uitgang ontbreekt. Deze laatste vorm kan logischerwijs niet anders dan neutraal zijn op het punt van wat voor betekenis men ook toekent aan de buigingsuitgang, en bergt in principe alle mogelijkheden van de verbogen vorm in zich. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat het op ‘reguliere’ wijze onverbogen gebleven bijvoeglijk naamwoord (een vreemd geval, ieder nieuw feit) ook op de ‘reguliere’ wijze afgestemd wordt op de aangeduide zaak, zonder dat specifieke effect dat de bijzondere gevallen aan de dag leggen. De onverbogen vorm is, ook al ontbreekt de uitgang, wel verenigbaar met de betekenis waar de verbogen vorm expliciet voor gemarkeerd is. En waar de varianten zonder buiging een bijzondere betekenis hebben, moet men spreken van een gebruikelijke toepassing van een op zichzelf beschouwd neutrale vorm, die wel geschíkt is voor dat gebruik, maar die daar geen expliciete indicatie voor aandraagt. | |||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||
Op dezelfde wijze kan men er een zekere logica in zien dat het bijvoeglijk naamwoord in bijwoordelijke of predikatieve functies de korte vorm heeft. In dit geval is nieuw, hij praat zo vreemd en men acht het gevaar groot richt de betekenis van nieuw, vreemd en groot zich immers, behalve op individuele eigenschappen van de drager van de eigenschap, ook op andere aspecten, zoals de handeling of de oordeelsvorming die door het werkwoord wordt uitgedrukt. Van de twee vormen die het bijvoeglijk naamwoord kan aannemen is de onverbogen vorm, die niets aangeeft omtrent het belang van de individualiteit van de persoon of zaak, dan de meest geschikte. | |||||||||||
6. Vele mogelijkhedenEr zijn tal van manieren waarop de variant met de onverbogen vorm gebruikt kan worden, en dus kunnen onze explicaties van geval tot geval verschillen. Maar als we telkens als vertrekpunt nemen dat de betekenis van het bijvoeglijk naamwoord niet primair op de individuele persoon of zaak afgestemd is, bieden we eigenlijk al voldoende greep op het verschijnsel, en kunnen we de uitleg verder aanpassen aan de afzonderlijke gevallen. Vaak zal hierbij zoals gezegd de ‘B als Z-parafrase’ dienst kunnen doen, waarbij het zelfstandig naamwoord opgevat wordt als de aanduiding van een bepaalde hoedanigheid of een bepaalde functie waarin iets of iemand aan de orde is. In het verlengde hiervan liggen de gevallen waarin het bijvoeglijk naamwoord betrekking heeft op de formele status van iets of iemand. Zo geeft ‘koninklijk’ in het Koninklijk Besluit informatie over de status van het besluit in kwestie, en zegt het dus weinig over de verdere aard van dat besluit - het is misschien wel helemaal niet een koning waardig. Evenzo heeft ditzelfde bijvoeglijk naamwoord in het koninklijk ontbijt betrekking op de formele entourage van het ontbijt - het ontbijt zelf is misschien wel heel sober! Van het vorstelijk paleis wordt alleen te kennen gegeven dat de vorst er zetelt, van het Haags Gemeentemuseum dat het het gemeentemuseum is van de stad Den Haag, in welke hoedanigheid het die stad representeert, en van het Europees Parlement dat het samengesteld is uit vertegenwoordigers van de EG-landen, zonder dat geïmpliceerd wordt dat het paleis individuele ‘vorstelijke’ kenmerken vertoont, het museum een ‘Haags’ karakter heeft, of dat parlement typisch Europees is.
In weer andere gevallen geeft het onverbogen bijvoeglijk naamwoord een nadere definitie van een zeer specifieke notie van het zelfstandig naamwoord - de combinatie vormt meer dan eens een technische term op een of ander gebied, of behoort tot een specifiek jargon. Zo definieert menselijk in het menselijk tekort een specifieke notie ‘tekort’ - het gaat niet om iets wat een tekort is met als bijzondere eigenschap dat het in een of ander opzicht menselijk is, maar om hettekort-van-het-mens-zijn-zelf. In het periodiek systeem en het tientallig stelsel scherpen de bijvoeglijke naamwoorden de noties systeem en stelsel nader aan, doordat ze iets zeggen over de elementen waar het systeem c.q. stelsel uit bestaat: het zijn immers de elementen ín het systeem die periodiek terugkeren, en de | |||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||
getallen ín het stelsel die gedefinieerd zijn als tientallen van lagere eenheden. Zoals vaker het geval is in dit soort verbindingen, hebben de bijvoeglijke naamwoorden betrekking op een specifiek aspect van de substantivische betekenis. Welk aspect dit precies is, laat zich moeilijk afleiden uit eventuele contextuele informatie over stelsels of systemen; er is enige (filosofische, scheikundige of wiskundige) kennis van zaken voor nodig om de bijvoeglijke naamwoorden, en dus de combinaties als geheel, op hun juiste waarde te kunnen schatten.
Ook in uitdrukkingen als het winkelend publiek en het bedienend personeel zijn de bijvoeglijke naamwoorden bijna technische termen - maken de uitdrukkingen misschien deel uit van een uiteenzetting over de herinrichting van het stadscentrum, of van een verhandeling over nieuwe ontwikkelingen in de horeca? Een vergelijkbaar beroep op specifieke kennis doen combinaties als het naderend onheil, het wenkend perspectief en het kerend tij. De bijvoeglijke naamwoorden fungeren hier meer als ornament in een clichébeeld dan dat ze een specifiek soort onheil, perspectief of tij afbakenen. Net als bij meer incidentele vormingen als hun kort gesprek, ons klein geluk, haar droef gelaat wordt de suggestie gewekt dat het bijvoeglijk naamwoord iets vanzelfsprekends toevoegt, iets wat men in het verband van de context (vaak: de context van een verhaal), allang wist of kon zien aankomen. Associatie met gesprekken-zonder-meer, ‘gewoon’ geluk en een ‘neutrale’ gelaatsuitdrukking is hier niet opportuun - men zou haast zeggen dat de korte vorm juist dient om dat soort associaties te onderdrukken, doordat de bijvoeglijke en zelfstandige noties gepresenteerd worden als binnen de desbetreffende context natuurlijke eenheden. Maar: we moeten de contextuele inbedding wel kènnen, of althans bereid zijn ons daarin te verdiepen, om de vanzelfsprekendheid van deze kwalificaties te kunnen appreciëren. Ook hier hebben we er dus niet genoeg aan ons een beeld vormen van de noties onheil, gesprek of gelaat zonder meer, maar moeten we een langere weg afleggen.
We komen hier uit op de eerder aangehaalde karakterisering van Den Hertog 1897 (zie paragraaf 2), die de niet-onderscheidende functie van het onverbogen bijvoeglijk naamwoord naar voren haalt. Inderdaad ligt een contrast met andere representanten van het substantivische begrip bij de gespecialiseerde betekenis van het bijvoeglijk naamwoord vaak niet voor de hand: de varianten met het onverbogen bijvoeglijk naamwoord stellen de persoon of zaak vaak als uniek voor, onvergelijkbaar met andere dingen of personen van het substantivische soort. Zo lijkt geldig in de waarschuwingen in de Amsterdamse metro: Bewaar uw geldig vervoerbewijs. Bij de uitgang kan kaartcontrole plaatsvinden speciaal gekozen om de minder gelukkige gedachte aan andere (ongeldige??) vervoerbewijzen weg te drukken. Maar dit niet-onderscheidende is niet de essentie van de constructie. Als er een tegengestelde notie ‘van dezelfde orde’ bestaat kan ook het onverbogen bijvoeglijke naamwoord onderscheidend werken: niet het Amsterdàms Conservatorium, maar het Hààgs ConservatoriumGa naar eind1.. | |||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||
7. De persoonsaanduidingenAnders, want voorafgegaan door het onbepaalde lidwoord een, zijn persoonsaanduidingen als een mislukt diplomaat, een fervent operaliefhebber, een begenadigd spreker, een gewiekst onderhandelaarster, een Turks edelman, een wijs/oud/gelukkig man. De aanwezigheid van het onbepaalde lidwoord in deze combinaties hangt vaak samen met hun predicerende functie. Ze worden dikwijls gebruikt als predikaatsnomen of als bijstelling, zodat het geheel een kwalificerende functie heeft. In veel gevallen is er in het predicerende zelfstandige naamwoord iets werkwoordelijks te ontdekken, waar het bijvoeglijk naamwoord dan als bijwoord op betrokken kan worden: begenadigd in het spreken, gewiekst in het onderhandelen. Maar de andere voorbeelden laten zien dat dit niet voor alle persoonsaanduidingen opgaat: noch in diplomaat noch in edelman is een werkwoordelijke component aan te wijzen waar het bijvoeglijk naamwoord als bijwoord op betrokken zou kunnen zijn. De essentie van dit soort persoonsaanduidingen lijkt veeleer te zijn dat ze refereren aan bepaalde ‘modellen’, (stereo)typen of standaardvoorstellingen die in een gemeenschap kunnen bestaan. Zo appelleert een Turks edelman aan een bepaald beeld dat in vroeger dagen bestond van de Turkse adel, zodat iemand daarmee effectief getypeerd kon worden. Op dezelfde manier verwijst een fervent operaliefhebber naar een type operafanaat waar iedereen zich iets bij voor kan stellen. Ook van de man die de wijsheid in pacht heeft, of op leeftijd is, of wie het voor de wind gaat, hebben wij ons kennelijk bepaalde vaste voorstellingen gemaakt. En met de kop een groots en meeslepend directeur boven een artikel over de opvolging van de directeur van het Museum Boymans (Cultureel Supplement NRC 17 december 1993), blijkt inderdaad een profielschets bedoeld te zijn - en wellicht is hier ook voor onverbogen adjectieven gekozen om het persoonlijke affront dat een individuelere karakterisering als een grootse en meeslepende directeur voor de afgewezen kandidaat zou inhouden, te vermijden? Zoals bekend zijn er duidelijke grenzen aan de mogelijkheden van dit soort constructies, die bepaald worden door wat de gemeenschap als algemeen type of stereotype wenst te erkennen. Het vreemde van een kwalificatie als een Nederlands boer moet hem zitten in het feit dat er geen algemeen erkend type is van een boer-uit-Nederland-afkomstig (dit voorbeeld komt uit Honselaar 1980, waar een soortgelijke verklaring gegeven wordt). En ook kwalificaties als ??een gelukkig/wijs/oud vrouw werken niet: kennelijk hebben zich op basis van de notie ‘vrouw’ in onze cultuur geen algemeen erkende typen ontwikkeld. Maar als we in andere richtingen zoeken lukt het beter: een nijver huisvrouw, een toegewijd moeder, een gelukkig moeder (in Komrijs vertaling van Richard III) en natuurlijk ook een begenadigd violiste, een gewiekst onderhandelaarster.
Zoals duidelijk geworden zal zijn uit de verscheidenheid aan karakteriseringen, is het nadrukkelijk niet het streven om één term te vinden waar alle varianten met onverbogen bijvoeglijk naamwoord mee gekarakteriseerd kunnen worden. De constructies hebben gemeen dat ze een bepaald kenmerk missen, en juist daardoor | |||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||
kunnen de concrete betekenissen, die dan immers vooral bepaald worden door de verdere context, zeer uiteenlopen. | |||||||||||
8. Vaste verbindingen?Veel van de varianten met het onverbogen bijvoeglijk naamwoord vormen vaste verbindingen, vaak zelfs met de status van eigennaam: het Centraal Station, het Europees Parlement, het Bruto Nationaal Produkt. Ook met de verbogen vorm kunnen natuurlijk vaste verbindingen en zelfs eigennamen gevormd worden (de centrale overheid, het Europese Hof), maar in het algemeen wordt de relatie die uitgedrukt wordt door verbogen bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord als incidenteel gevoeld, en de betekenis van het bijvoeglijk naamwoord als principieel variabel. Het bijvoeglijk naamwoord in de varianten met de onverbogen vorm daarentegen is afgestemd op een specifieke gebruikswaarde van het zelfstandig naamwoord, waardoor het zelf ook betekenisspecialisatie ondergaat. Maar dat wil niet zeggen dat we hier te maken hebben met een gesloten categorie van vaste verbindingen, zoals men wellicht uit de karakterisering in de ANS zou kunnen opmaken. Men zou zelfs kunnen spreken van een wildgroei aan onverbogen adjectieven, als men de kranten erop naleest. Het lijkt dan vooral te gaan om het speciale effect dat men met deze constructie kan bereiken. Hierin zit hem misschien wel het grootste verschil tussen beide varianten. | |||||||||||
9. Het speciale effectDe varianten met de onverbogen vorm hebben vaak, juist door de geringe mate van betrokkenheid op de individualiteit van de zaak of persoon, een neutraal, om niet te zeggen afstandelijk karakter. Door het bijvoeglijk naamwoord onverbogen te laten kan men aangeven dat het niet gaat om een incidentele combinatie van eigenschappen, maar dat er sprake is van institutionalisering in enigerlei verband. Het allochtoon videocircuit klinkt beslist officiëler dan het allochtone videocircuit - het is dan ook een radioprogramma! Met het koloniaal verleden wordt geen oordeel uitgesproken over een voorbije periode, maar er wordt een onderzoeksterrein afgebakend. De benaming Het Groot Dictee doet ook door de vórm van het bijvoeglijk naamwoord vermoeden dat de organisatoren van dit evenement een nationale traditie hebben willen vestigen. En een titel als Het algemeen betwijfeld geloof is strategisch gekozen, in die zin dat de dissident H.M. Kuitert ons zijn opvattingen voorschotelt als een algemeen aanvaarde geloofshouding.
Zoals hierboven uiteengezet, wordt door het gebruik van de onverbogen vorm vaak een beroep gedaan op (vak)kennis, of althans op de bereidheid uit te vinden wat de specifieke relatie tussen het bijvoeglijk en het zelfstandig naamwoord zou kunnen zijn. Als een boek de titel Het democratisch verschil draagt, dan wordt te | |||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||
kennen gegeven dat het woord ‘democratisch’ hier in een specifieke, ‘technische’ betekenis gebruikt is, en moeten we dus aan de slag: is er misschien een typisch democratische manier van onderscheid maken? Of gaat het er om dat het maken van onderscheid kenmerkend is voor een democratie? En ook de kop esthetisch terrorist boven een artikeltje in de NRC van 11 februari 1994 zet ons aan het werk: we moeten het stuk lezen om te begrijpen dat het gaat om iemand die terrorisme bedrijft door middel van zijn aan de ‘managers-klasse’ verkochte kunstwerken.
Iets dergelijks geldt voor het zo te noemen ‘literaire’ gebruik van de variant met de onverbogen vorm. Het uitgesproken stilistische effect dat met deze varianten bereikt wordt, bestaat er voor een deel uit dat zij speculeren op de bereidheid bij de lezer om zich in te leven in de context van het verhaal. Zo geeft de schrijver met een combinatie als haar waardeloos leven (Doeschka Meijsing, Vuur en zijde, p. 11) te kennen dat het leven van de persoon in kwestie niet ‘gewoon maar waardeloos’ is, maar in een voor het verhaal specifieke zin. Er wordt daarmee een beroep gedaan op de lezer om te achterhalen in welke zin dit ‘waardeloos’ dan wel bedoeld kan zijn, en waarom dat zo bij de persoon in kwestie hoort. De eisen die aan de lezer worden gesteld kunnen wel eens erg hoog zijn. Als er in een artikel over de eenwording van Europa gesproken wordt over het Brussels labyrint (Cultureel Supplement NRC 5 juni 1993), dan slagen we er nog wel in om dit op het ambtelijke bolwerk van de EG te betrekken. Maar moeilijker wordt het als er in een artikel over Mosje Dajan gesproken wordt van zijn mythisch aureool (zelfde krant, zelfde aflevering), of in een artikel over de migratie van Nederlandse gelovigen naar Noordduitse steden van het machtig geloof (idem). Wat worden wij verondersteld te weten over de vroegere Israëlische staatsman of over de positie van de Nederlandse immigranten in hun vestigingsplaatsen?
Dat ook combinaties met het lidwoord een speculeren op gemeenschappelijke kennis, is hierboven al uiteengezet: ze verwijzen naar typen of stereotypen die een zekere mate van algemene aanvaardheid bezitten. Zo wordt iemand die een zekere Claes Compaen in de encyclopedie opzoekt en deze als Nederlands zeerover aangeduid vindt, daarmee voor de taak gesteld om het zeeroverschap en het Nederlanderschap tot een type te verenigen - iets wat met enige bekendheid met de neiging tot piraterij van onze voorvaderen waarschijnlijk nog wel zal lukken. Ook bij een combinatie als een bijklussend hoogleraar kunnen we ons nog wel iets voorstellen: het gaat niet om een hoogleraar die ook wat bijverdient, wat meer voor de hand gelegen zou hebben bij de verbogen vorm: een bijklussende hoogleraar; nee, we moeten ons voorstellen dat er hoogleraren zijn bij wie bijklussen een regulier onderdeel van de taakomschrijving is. Maar moeilijker wordt het bij het predikaat een liberaal ironicus, gebezigd voor de filosoof Richard Rorty: kennelijk is er een erkende richting in de filosofie waarin de ironie bedreven wordt volgens liberale beginselen? Weerbarstig blijven ook de vele combinaties van wat hierboven het derde type genoemd is, met het bijvoeglijk naamwoord in de vergrotende trap (zie paragraaf 2), zoals de gebruikelijker gevallen, een uitvoeriger beschrijving, van later datum, hoger | |||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||
honing. Het stilistische effect is onmiskenbaar, maar het blijft onduidelijk in welke zin de bijvoeglijke naamwoorden hier ‘niet op de individualiteit van de zaak gericht’ genoemd kunnen worden. Of gaat het in deze gevallen alléén om dat effect, en wordt de onverbogen vorm gekozen omdat dat verhevener, of chiquer klinkt? Wij zouden haast gaan sympathiseren met de woedende journalist-in-ruste, opgevoerd in Royens Buigingsverschijnselen, die vijfentwintig jaar lang in alle artikelen die aan zijn krant ter publikatie werden aangeboden e-tjes heeft zitten toevoegen ... | |||||||||||
10. Het bereik van de varianten met de verbogen vormVoordat ik de mogelijkheden van een explicatie van de variant met het onverbogen bijvoeglijk naamwoord samenvat, vestig ik de aandacht op een complicerende factor. Het zicht op het verschil tussen de varianten met verbogen en onverbogen bijvoeglijk naamwoord kan bemoeilijkt worden door de principiële wendbaarheid van het verbogen bijvoeglijk naamwoord. Bij het scherp stellen van de woordbetekenis van het verbogen bijvoeglijk naamwoord kán eventueel ook een betekenis ontstaan die de gespecialiseerde, ‘technische’ betekenis van de variant met de onverbogen vorm benadert. De eigenschap geldt dan echter als een van de individuele kenmerken van de drager. Het gaat om het verschijnsel waar de ANS op zinspeelt in de hierboven aangehaalde zin: ‘In de gesproken taal gebruikt men gewoonlijk de verbogen vorm in beide betekenissen. De context of de situatie geeft dan uitsluitsel’ (ANS p. 330). Zo kan centrale in het centrale akkoord van alles betekenen, maar we kunnen het eventueel óók betrekken op de wijze waarop het akkoord tot stand is gekomen, zoals dat altijd het geval is bij het centraal akkoord (zie paragraaf 2 hierboven). We zien dat dan echter als een individueel kenmerk, losstaand van het akkoord-zijn zelf. De verbinding heeft in dit geval dus niet dat effect van geïnstitutionaliseerd zijn dat de variant met onverbogen vorm het centraal akkoord heeft, en roept ook, anders dan deze laatste variant, associaties op met andere, in enig opzicht ‘niet centrale’ akkoorden. Andere voorbeelden vindt men in Honselaar 1980. Zo heeft in zijn voorbeeld het verzameld werk het onverbogen bijvoeglijk naamwoord de speciale, zo men wil ‘technische’ betekenis ‘door gezamenlijke publikatie het volledige oeuvre uitmakend’. Het pendant met verbogen bijvoeglijk naamwoord, het verzamelde werk, kan slaan op allerlei soorten werk dat op wat voor wijze ook bijeengebracht is. Omdat de gewone en de speciale betekenis van het bijvoeglijk naamwoord in dit geval niet zo ver van elkaar afliggen, kan de variant met buiging óók wel betrekking hebben op het gezamenlijk gepubliceerde literaire oeuvre. Alleen hebben we dan niet te doen met een technische term, maar met een meer incidentele kwalificatie, zonder de suggestie van geïnstitutionaliseerdheid die de variant zonder buiging oproept. Honselaar 1980 komt op grond van deze overlapping van de beide varianten tot een analyse waarbij de vorm met buiging de ongemarkeerde vorm is, en de vorm zonder buiging de gemarkeerde; ietwat onaannemelijk, omdat men dan recht tegen | |||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||
de feitelijke distributie van vormelementen ingaat.Ga naar eind3. De door mij voorgestelde analyse kent dit nadeel niet, maar daarbij moet gewaakt worden voor al te absolute formuleringen, zodat er rekening mee gehouden kan worden dat de varianten met de (principieel wendbare) verbogen vorm ‘zakelijk’ gezien op hetzelfde uit kunnen komen als de varianten met de onverbogen vorm. | |||||||||||
11. Hoe leggen we het uit?Als we het gebruik van de varianten met het onverbogen bijvoeglijk naamwoord uit willen leggen aan iemand die zich onze taal eigen probeert te maken, kunnen we als vertrekpunt nemen dat het onverbogen bijvoeglijk naamwoord in deze varianten niet primair op de individuele persoon of zaak afgestemd is. Desgewenst kunnen we wijzen op de bijwoordelijke en predikatieve toepassingen van het bijvoeglijk naamwoord, waarbij de betekenis ook niet uitsluitend afgestemd moet worden op de individuele persoon of zaak. We kunnen daar aan toevoegen dat het bijvoeglijk naamwoord in de variant met de onverbogen vorm vaak op een zeer specifieke notie van het zelfstandige naamwoord afgestemd is, in welk geval bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord een specialistisch begrip of een technische term vormen, waar enige nadere bekendheid met het betreffende gebied bij komt kijken. De combinaties zeggen dikwijls iets, zo kunnen we vervolgen, over de formele status van iets of iemand, noemen een algemene categorie of type waar iets of iemand toe behoort, of geven definiërende kenmerken van iets of iemand. De variant met de onverbogen vorm, zo kan men besluiten, heeft vaak iets gewichtigs, iets duurs, of eventueel iets literairs: men kan er mee aangeven of de indruk wekken dat men voor ingewijden spreekt, vanuit een zekere kennis van zaken, die men ook aanwezig acht bij de lezer of hoorder.
Natuurlijk kan men het als een bezwaar voelen dat een dergelijke vage omschrijving niet bruikbaar is om de produktie te verbeteren: er is immers geen sprake van een afbakening van gevallen waarin de constructie zonder buiging wèl, en gevallen waarin hij níet bruikbaar is. Inderdaad richt ik mij vooral op een hanteerbare explicatie van de constructie; ik ben tevreden als ik een manier heb gevonden om de verschillende gevallen die men tegen kan komen globaal te karakteriseren, en streef geen definiërende analyse na, met een principiële afbakening van de mogelijkheden. Men kan iemand die de fijne kneepjes van het Nederlands nog moet leren, waarschijnlijk het beste adviseren om bij de produktie het zekere voor het onzekere te nemen, en zich aan de ‘regels’ te houden (zie paragraaf l hierboven). De eventuele winst van een explicatie zoals hier beproefd zit hem in het feit dat aangetroffen gevallen enigszins geplaatst en begrepen kunnen worden. Wanneer men direct invloed zou willen uitoefenen op de produktie, dan zou men de noodzakelijke voorwaarden moeten kunnen formuleren waaronder de constructie zich voordoet - men moet de onverbogen vorm in bepaalde situaties kunnen voorspellen. Maar een dergelijke gang van de zaak naar de taal is tot | |||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||
mislukken gedoemd. Taalvormen doen niet meer dan mogelijkheden bieden, waarvan op oneindig veel manieren gebruik kan worden gemaakt. We kunnen dus principieel niet meer doen dan achteraf onder woorden proberen te brengen hoe de taalgemeenschap verkozen heeft de zaken waarover zij spreekt, ‘te zien’. Als de nieuwkomer in onze taalgemeenschap dit inzicht eenmaal verworven heeft, is ook de basis gelegd voor een adequate produktie.
Alied Blom is docent Nederlands voor buitenlanders aan de TU Delft. | |||||||||||
Bibliografie
|
|