Gesignaleerd
Critical Quarterly 35 (1993) 2 stelt de vraag naar de verhouding van het fenomeen ‘dood’ tot diverse artistieke praktijken zoals literatuur, schilderkunst, muziek en theater. Sandra Kemp (Glasgow) beschrijft aan de hand van Degas en D.H. Lawrence de modernistische esthetische ervaring als een vorm van rouw om wat zich binnen de artistieke representatie niet laat vatten. Janet Wolff (Rochester) concentreert zich op de binnen een psychoanalytisch referentiekader klassiek geworden associatie dood/vrouwelijkheid. Op de vraag of aan het ‘universele’ fenomeen ‘dood’ een universele soort (treur)muziek beantwoordt, krijgen we een relativerend antwoord van Philip Tagg (Liverpool). Lizbeth Goodman (Open University) tenslotte schrijft over de ontwikkeling van de ‘Life Arts’ in het AIDS-tijdperk.
De Franse cultuurfilosoof ‘Michel de Certeau’ is de hoofdpersoon in Diacritics 22 (1992) 2. Richard Terdiman karakteriseert in zijn bijdrage De Certeau's werk als ‘an incitation to understand and to cognize nonrecuperable resistance’. De Certeaus kritiek op elke vorm van identiteitsdenken binnen de wetenschappelijke praktijk en de historiografie zijn aan de orde in de bijdragen van Marsanne Brammer (San Diego, Californië) en Steven Ungar (lowa). In dit verband werd ook een vertaling van het artikel over ‘mysticism’ opgenomen dat De Certeau schreef voor de Encyclopaedia Universalis in 1968. Roger Chartier (Paris) hanteert De Certeau's perspectief in zijn sociografische studie van het boekbedrijf tijdens het Ancien Régime. Mark Poster (Irvine, Californië) heeft vanuit de invalshoek van de Franse filosoof kritiek op marxistisch geïnspireerde historiografieën.
Diacritics 22 (1922) 3-4 gedenkt de honderdste geboorteverjaardag van Walter Benjamin met een speciaal nummer ‘Commemorating Walter Benjamin’. Ian Balfour, uitgever van dit bijzondere nummer, schrijft in de inleiding: ‘Benjamin sought to do justice to the complexities of reading and the demands of history’ (p. 3) en geeft zo meteen twee belangrijke aandachtspunten van dit themanummer aan. Benjamins complexe leesattitudes tegenover diverse tradities en auteurs zijn het onderwerp van Fredric Jamesons (Duke) artikel. Dat een eenduidige positiebepaling van Benjamins oeuvre een hachelijke onderneming is, blijkt ook uit de bijdragen van Samuel Weber (UCLA) en Karlheinz Barck (voormalige Oostduitse Akademie der Kunst), die de aandacht vestigen op twee minder voor de hand liggende relaties van Benjamin: Carl Schmitt en Erich Auerbach. Om de functie van geschiedenis in Benjamins oeuvre te onderzoeken, de tweede topic in dit Benjamin-nummer, vertrekt Eduardo Cadava (Princeton) van Benjamins reflectie over de fotografie. Elissa Marder (Washington) neemt Benjamins Baudelaire-lectuur als uitgangspunt. Fritz Gutbrodt recenseert Bettine Menke's Benjamin-monografie uit 1991.
Het speciale nummer van Discourse and Society 4 (1993) 2 is getiteld ‘Critical discourse analysis’. Teun A. van Dijk (Amsterdam), die dit nummer redigeerde, en Gunther Kress (Londen) brengen enkele principes van een kritisch discoursonderzoek in kaart. Theo van Leeuwen (Sydney) tracht de begrippen ‘genre’ en ‘veld’ operationeel te maken binnen een dergelijk onderzoek. Een beeld van concrete discoursanalyses krijgen we dan in de bijdrage van Norman Fairclough (Lancaster) die Britse marketing-teksten bestudeert en in die van Ruth Wodak en Bernd Matouschek (Wenen) die zich buigen over vormen van neo-racistisch discours in Oostenrijk.
Een aspect van deze interartistieke problematiek is aan de orde in Degrés 21 (1993) 73 dat gewijd is aan ‘Théâtre et cinéma. La notation’. De medewerkers aan dit nummer leggen zich toe op de problemen die een filmadaptatie van een theaterproduktie met zich brengt. Het betreft bijdragen die aansluiten bij seminaries die georganiseerd werden door het ‘Centre de sémiologie’ aan de Université Libre de Bruxelles. Naast bijdragen van algemeentheoretische strekking die de constructieve dimensie van een visuele adaptatie onderstrepen (Paul Delsemme, Bruxelles, René Poupart, Mons), wordt het adaptatieproces behandeld aan de hand van een televisieproduktie van En attendant Godot (André Helbo, Nicole Everaert-Desmedt, Francine Meurice, Stéphan de Lannoy, Bruxelles).
Littérature (1993) 89 groepeert zijn bijdragen onder de titel ‘Désir et détours’. Het bevat essays over o.a. Verjaine (Piere Glaudes, Grenoble), Proust (Philippe Willemart, Sao Paulo en Nina Glaser, Genève), Sarraute (Rachel Boué, Paris) en over Genet, Beckett en Vinaver (Franck Evrard).