Forum der Letteren. Jaargang 1993
(1993)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Perspectief in narratieve teksten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. InleidingGa naar eind1.Perspectief in tekst duidt op het verschijnsel dat tekst vaak een subjectief standpunt representeert, dat wil zeggen, het gezichtspunt weergeeft van een persoon die in de tekst figureert. Dit verschijnsel is veelal beschreven met betrekking tot fictionele, narratieve teksten. Perspectief komt echter ook in andere teksttypen voor, zij het in uiteenlopende verschijningsvormen. Perspectiefverschijnselen verschillen in de mate van subjectiviteit die ze uitdrukken en in de wijze waarop de verteller toegang heeft tot het bewustzijn van de personages in de tekst. Het is van belang om rekening te houden met zulke verschillen, omdat zij corresponderen met de functie van perspectief; niet iedere perspectiefvorm komt in ieder tekstgenre voor. Een model voor perspectief moet daarom verschillen in de mate van subjectiviteit kunnen beschrijven en verklaren. Voor de beschrijving van het concept perspectief wordt hier uitgegaan van het begrip focalisatie, dat in de moderne narratologie een centrale rol speelt. Focalisatie staat voor een bepaalde visie op de geschiedenis die in de tekst wordt verteld, en moet onderscheiden worden van de verwoording van die geschiedenis (Genette, 1972). Door Bal (1978/1990) wordt de term focalisatie gebruikt in de betekenis van ‘subjectieve visie’, waarbij subjectief zowel ‘gekleurd’ als ‘subjectgebonden’ kan betekenen. In dit artikel wordt een voorstel gedaan om het begrip focalisatie in de zin van ‘subjectgebonden visie’ nader uit te werken. Onderzocht wordt in hoeverre de variaties van subjectiviteit binnen de vertellerstekst, alsook de grenzen tussen de subjectiviteit van de verteller en die van het personage, beschreven kunnen worden. Het doel is om op basis van linguïstische kenmerken nauwkeurig vast te kunnen stellen wanneer wiens visie gepresenteerd wordt, en om vervolgens dit model te generaliseren, door het toe te passen bij de beschrijving van perspectiefverschijnselen in andere tekstgenres, zoals niet-fictionele narratieve teksten (bijv. nieuwsberichten). We doen een voorstel voor een model van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
tekstueel perspectief dat zowel de linguïstische inbedding van perspectief beschrijft als verschillen in de mate van subjectiviteit, en dat tevens een verklaring biedt voor de functie van perspectiefverschijnselen in tekst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Focalisatie2.1 Interne en externe focalisatie bij GenetteGenette introduceerde het concept focalisatie met betrekking tot de visie op een geschiedenis, te onderscheiden van de vertellende instantie die deze geschiedenis verwoordt. Met dit concept focalisatie kunnen drie typen verhalen onderscheiden worden: niet-gefocaliseerde vertellingen, waarin de verteller meer weet dan het personage, oftewel als alwetende verteller optreedt; vertellingen met interne focalisatie oftewel een ‘beperkt veld’, waarin de verteller zich beperkt tot wat een personage ziet (deze interne focalisatie-positie kan wisselen tussen personages); en vertellingen met externe focalisatie, of ‘zicht van buitenaf’, waarin de verteller minder zegt dan het personage weet (1972, p. 206). Als we Genettes opvatting van narratief perspectief volgen, kan de mate van focalisatie geïnterpreteerd worden als de keuze voor een al dan niet beperkt gezichtsveld (‘restriction de champ’, p. 211). Dit betekent dat de informatiestroom naar de lezer in meer of mindere mate beperkt wordt. Genette erkent dat focalisatie niet noodzakelijkerwijs ‘constant’ is over de gehele lengte van het verhaal (1972, p. 208). Niettemin stelt hij dat een verandering in focalisatie geanalyseerd kan worden als ‘une infraction momentaneé au code qui régit ce contexte, sans que l'existence de ce code soit pour autant mise en question’ (‘a momentary infraction of the code which governs that context without thereby calling into question the existence of the code’; 1980, p. 195). Bij teksten die zo'n inbreuk op de perspectivische ‘code’ vertonen spreekt hij van ‘focalisation interne variable’ of ‘omniscience avec restrictions de champ partielles’ (1972, p. 211). Als voorbeeld van ‘focalisation interne variable’ noemt Genette Flauberts Madame Bovary, waarin eerst Charles, dan Emma, en dan weer Charles ‘personnage focal’ is. In Genettes focalisatiemodel worden dus binnen de gehele roman twee focalisatiewisselingen onderscheiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Externe en ingebedde focalisatie bij BalBal (o.a. 1990) breidt Genettes theorie uit op twee belangrijke punten. Ten eerste stelt zij dat zoiets als een niet-gefocaliseerd verhaal niet bestaat: daar volstrekt objectief vertellen niet mogelijk is, is de verteller altijd ook een focalisator - in termen van Bal een externe focalisator. Deze verteller laat vervolgens inbedding van focalisatie toe. Wanneer een personage in een verhaal een focalisator wordt (= Genette's interne focalisatie) is er dus altijd sprake van ingebedde focalisatie. Bal benadrukt evenals Genette dat het van belang is om ‘vertellen’ en ‘zien’ van elkaar te onderscheiden als twee verschillende functies, en bepleit voor gevallen waarin het gaat om ‘zien’, het gebruik van de term ‘focalisatie’. De term | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘perspectief’ dekt weliswaar dezelfde begripsinhoud (zowel het fysieke punt van waarnemen als het psychologisch standpunt), maar het gebruik ervan zou verwarrend zijn omdat ‘perspectief’ in de verteltheorie tevens gebruikt wordt om de verteller aan te geven (p. 115). Een andere belangrijke toevoeging van Bal aan Genettes theorie is het onderscheid dat zij maakt tussen subject en object van focalisatie: het subject van focalisatie is de ‘focalisator’, dat wil zeggen de verteller of een personage. Het object van focalisatie is datgene wat de focalisator waarneemt, dat wil zeggen het verhaal en de personages (p. 118-120). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Zien versus vertellenHet standpunt van zowel Genette als Bal dat de instantie die ziet een andere is dan de instantie die vertelt (Bal 1990, p. 115) heeft als voordeel dat ‘vertellen’ en ‘zien’ als verschillende handelingen van elkaar worden onderscheiden. Met dit onderscheid blijft echter een paradox bestaan: met de aard van (verhalende) tekst is gegeven dat je ‘zien’ niet kunt weergeven zonder te vertellen. Om visie te kunnen representeren heeft men (een) stem nodig - hoe kan visie anders geverbaliseerd worden? De handeling van het vertellen en de handeling van het zien (focaliseren) vallen samen in de persoon van de verteller (zie ook Van Rees 1985, p. 449). De stem van de verteller is dus altijd aanwezig. Echter, er zijn geen criteria die kunnen bepalen in welke mate deze stem subjectief is. Want hoe bepaal je wat de objectieve werkelijkheid is, waarvan de versie van de verteller de subjectieve weergave is? Het model van Genette biedt geen uitweg uit deze paradox. De optie ‘niet-gefocaliseerd’ is, zoals Bal heeft aangetoond, een onmogelijkheid. Niet alleen wanneer de visie van een personage wordt weergegeven, maar ook wanneer de verteller zijn visie geeft is er sprake van subject-gebonden visie. In die zin bestaat een objectieve tekst niet. De meeste literatuurtheoretici zijn het erover eens dat geen enkel verhaal verteld kan worden zonder een ‘implied author’ (Booth, 1961/1983; Chatman, 1978), wiens subjectiviteit impliciet het verhaal kleurt. Het theoretisch standpunt dat de verteller altijd een subjectieve visie weergeeft heeft echter zoals gezegd als praktisch probleem dat relatieve objectiviteit en subjectiviteit in de vertelling niet goed aangetoond kunnen worden. Externe focalisatie door de verteller is feitelijk onzichtbaar, als een filter dat steeds tussen de informatiestroom en de lezer wordt gehouden. Dit probleem lijkt niet aan de orde bij ingebedde focalisatie. In dit geval is er geen paradox in het spel omdat een verteller in principe de visie van het personage kan weergeven, zonder dat hij het personage laat vertellen - dat doet hij zelf al. We stellen daarom voor het begrip focalisatie met name te gebruiken voor de representatie van de visie van een personage door de verteller/focalisator. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 Linguïstische markeringen van ingebedde visieIn narratieve teksten moet een ingebed focalisatieniveau, oftewel de visie van een personage, op de een of andere wijze te herkennen en te localiseren zijn. In zowel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Genettes als Bals theorie bestaat de mogelijkheid om de visie van de verteller te onderscheiden van de visie van een personage. Voor Genette is focalisatie echter een fenomeen dat verhalen of grote delen daarvan als geheel kan typeren als ‘intern’ (focalisatie door personage) of ‘extern’ (focalisatie door verteller), maar dat ook afwezig kan zijn (geen focalisatie). Zijn model biedt daarom weinig mogelijkheden om perspectiefwisselingen op lagere niveaus van de tekst te onderscheiden. Immers, binnen veel narratieve teksten wordt frequent van perspectief gewisseld, en niet alleen op het niveau van delen van een roman. De mogelijkheid om perspectiefwisselingen op lagere tekstniveaus te beschrijven wordt wel geboden door de theorie van Bal. Bal noemt als expliciete signalen voor verandering van focalisatieniveau werkwoorden van waarnemen, ook wel focaliserende werkwoorden genoemd, bijv. zien en horen, zoals in ‘Ik/Els zag dat Marie meeliep in de demonstratie’ (Bal 1990, p. 124, 127) en ‘Aeneas zag hoe Diomedes acht van zijn landgenoten doodde’ (voorbeeld van ingebedde focalisatie uit De Jong, 1989:210). Dergelijke focaliserende werkwoorden vormen zodoende een syntactische inbedding voor informatie die wordt toegeschreven aan een personage. Ook werkwoorden die cognitie uitdrukken, zoals geloven, denken en dromen kunnen ingebedde focalisatie markeren (‘Hij dacht dat...’). De inbedding van een visie is echter niet altijd zichtbaar in de vorm van een syntactische inbedding; soms moet deze pragmatisch geïnfereerd worden. In onafhankelijke, enkelvoudige hoofdzinnen, zo laat Caenepeel (1989) zien, is de visie van een personage vooral een kenmerkend effect wanneer er sprake is van een statisch aspect (bijv. ‘Het was een heerlijke dag’). In dergelijke zinnen wordt de voortgang van de verteltijd gestopt om een situatie in ogenschouw te nemen; dit impliceert (de aanwezigheid van) een subject of consciousness. Een focaliserend werkwoord in de voorafgaande zin kan het subjectief karakter van de zin met statisch aspect nog versterken (‘Hij keek naar buiten. Het was een heerlijke dag’). Het is echter de vraag of de aanwezigheid van een focaliserend werkwoord op zich reeds inbedding van focalisatie impliceert. Deze veronderstelling spreekt uit Bal (1990, p. 124), De Jong (1989, p. 210) en Luxemburg, Bal en Weststeijn (1983). De laatsten geven het volgende voorbeeld:
In dergelijke constructies is er weliswaar sprake van visie in de fysieke zin (handeling van kijken), maar niet van een subjectieve visie die toe te schrijven is aan een ingebedde focaliserende instantie. De ik-verteller in (1) rapporteert zijn eigen waarneming van andermans waarnemende handelingen, en staat geen visie af aan een ander personage. De zin wordt dan ook onacceptabel indien de gerapporteerde waarnemingen ontkend worden, bijv. ‘Ik zag dat hij merkte dat zijn vriendin in de gaten had dat er iets vreemds op zijn wang zat, maar dat was niet zo.’ Desondanks kunnen constructies zoals in (1) wel in termen van perspectief worden beschreven (zie sectie 3.5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het volgende voorbeeld illustreert uiteenlopende manieren om een visie oftewel subjectief standpunt uit te drukken. Het is een fragment uit de detective Devices and Desires door P.D. James.Ga naar eind2. (Een jong meisje krijgt een lift van twee oudere dames. De eerste zin wordt gesproken door één van de dames, waarna volgt wat het meisje denkt.)
Door het woordgebruik en het expliciete signaal voor inbedding dacht ze, is het duidelijk dat de tweede en de laatste zin van het fragment de gedachten van het betreffende personage representeren. Hoewel aanhalingstekens in de tweede zin (oorspronkelijke tekst) ontbreken, kan de zin toch herkend worden als een direct citaat door de verschuiving in referentiepunt (ik duidt op het meisje). Ook de laatste zin is een gedachte van het meisje, gemarkeerd door de verwoording moest wel, en die twee oude vellen. De zinsnede over haar adolescente antwoord is waarschijnlijk een evaluatie van de (volwassen?) verteller. Maar hoe zit het met ze zou het niet hebben gepikt - is dit een gedachte van het meisje of van de verteller? Binnen de zin zelf zijn er geen duidelijke aanwijzingen voor één van beide interpretaties (zie over dit type problemen ook Moore, 1989). De fragmenten 2(b) en 2(c) uit dezelfde roman laten zien dat deze ambiguïteit blijft bestaan, zelfs wanneer linguïstische signalen voor subjectiviteit zoals evaluatie en expressieve middelen aanwezig zijn.
Wiens mening is het bijvoorbeeld, in 2(b), dat het onnodig was de kaart te raadplegen? Waarschijnlijk kan deze gedachte toegeschreven worden aan het personage dat achter het stuur zit. Maar is het ook zijn mening dat de toren prachtig was en een onmiskenbaar oriëntatiepunt in het landschap? En wiens mening is het, in 2(c) dat het tijd was om terug te gaan? Het antwoord hangt at van de voorafgaande context; het meest waarschijnlijke antwoord is echter dat het gaat om de zij-figuur uit de tweede zin. De expressieve toevoegingen krachtig en sterk kunnen worden geïnterpreteerd als signalen dat het perspectief bij de externe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
verteller ligt (wat Bal externe focalisator noemt). Maar het hoeft niet: perspectief kan net zo goed bij het personage zelf liggen. Het enige wat zeker is, is dat ze de stille toeschouwer niet ziet, die - zoals de lezer verwacht en de verteller weet - haar gaat vermoorden. Uit de analyses blijkt dat de visie van een personage feitelijk alleen vast en zeker aan dit personage toegeschreven kan worden, als niet alleen een subjectieve inhoud aanwijsbaar is, maar ook elementen van de subjectieve verwoording van het personage aangewezen kunnen worden, zoals in de tweede en laatste zin van voorbeeld 2(a). Het lijkt dat we toch niet aan de paradox ontkomen: is zien zonder vertellen ook voor het personage onmogelijk? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Perspectief als restrictie van geldigheidVoor het bereiken van een omvattende definitie van perspectivering is het van belang dat alle soorten van subjectieve visie van de personages worden bestreken. Dit kan door perspectief breed te definiëren, waarbij het brede begrip subjectiviteit als basis voor de definitie kan gelden. Bals bewering dat iedere vertelling een subjectieve visie weergeeft stellen we niet ter discussie. Maar binnen iedere tekst is een algemeen geldende realiteit - de werkelijkheid van de verteller - het uitgangspunt. Binnen deze realiteit zijn er verschillende manieren waarop de geldigheid van informatie kan worden ingeperkt tot een subjectief gezichtspunt. Door de concepten ‘ingebedde focalisatie’ (Bal) en ‘restrictie’ (Genette) te combineren, komen wij tot de volgende definitie van perspectief: Tekstueel perspectief is een subjectief, dat wil zeggen, tot een persoon in het verhaal beperkt gezichtspunt op de informatie in de tekst. Een stuk tekst is geperspectiveerd als het relevante interpretatiekader een persoonsgebonden, ingebed ‘domein’ is binnen de vertellerswerkelijkheid van de tekst. De voorbeelden onder (3) illustreren verschillende soorten van tekstueel perspectief, dat wil zeggen, verschillende manieren waarop een subjectief gezichtspunt in de tekst tot uitdrukking wordt gebracht.Ga naar eind3.
Alle vier de voorbeelden bevatten materiaal waarin het subjectieve gezichtspunt van één van de personages in de tekst wordt gepresenteerd. De schrijver van 3(a) distantieert zichzelf van de exacte bewoording door de uitspraak toe te schrijven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de aangehaalde woordvoerder. De verteller wijst de verantwoordelijkheid voor de geldigheid van zowel verwoording als inhoud van de informatie toe aan het personage dat hij aanhaalt. De schrijver van 3(b) distantieert zich minder sterk, maar hoeft niet noodzakelijkerwijs te geloven dat de aangehaalde sprekers verder van niets wisten. Alleen de inhoud is volledig toe te schrijven aan de aangehaalde spreker, de verwoording niet. Ook de derde en vierde zin van 3(c) weerspiegelen niet per se de overtuiging van de schrijver; de twijfels worden toegeschreven aan het waarnemende personage. Hier delen de spreker en het personage beiden de verantwoordelijkheid voor verwoording en inhoud. In 3(d), tenslotte, wordt een beperkt gezichtspunt neergezet door de indefiniete referentie naar een meisje, hetgeen duidelijk de visie van de politieman is en niet van de schrijver. In al deze gevallen wordt de geldigheid van de een deel van de informatie beperkt tot een zeker subject in de tekst. (Sanders, 1990) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 Mental spacesRestricties van de geldigheid van informatie worden niet alleen uitgedrukt als perspectieven; in het algemeen kunnen geldigheidsrestricties beschreven worden in termen van mental spaces. Een mental space-model is een cognitief linguïstische theorie, die ervan uitgaat dat bij de representatie van een tekst domeinen oftewel spaces worden gecreëerd waarbinnen iets geldt, dat niet voor de ‘werkelijkheid’ van de gehele tekst geldt. (Fauconnier, 1985; Dinsmore 1991) Mental space-modellen geven verklaringen voor problemen op het gebied van de logica (conditionals, counterfactuals) en de semantiek. (anafora, presupposities; zie voor een overzicht Dinsmore, 1991; ook Fauconnier, 1990) Ook op tekstniveau kan een mental space-model een flexibel beschrijvingsapparaat bieden, dat inbeddingen van perspectief representeert en verschillen in de mate van inbeddende kracht van perspectiefvormen verklaart. In een narratieve tekst is de werkelijkheid van de verteller (implied author) de Basis mental space. Deze Basis vormt het startpunt van de tekstrepresentatie. Niet-gemarkeerde informatie is geldig of valide in de Basis. Linguïstische markeringen zoals aanwijzingen voor citeren en focaliseren vormen nieuwe spaces binnen de vertellerswerkelijkheid, dat wil zeggen, de weergave van de informatie die afkomstig is uit het subjectieve standpunt van het personage. Deze markeringen, space-builders genoemd, verbinden de informatie aan bepaalde personen in de tekst. Ze verschillen in de mate van duidelijkheid waarmee ze de betreffende informatie inbedden in de Basis. Het type spacebuilder bepaalt de mate van inbedding van het geperspectiveerde deel, doordat de afstand tussen de vertellerswerkelijkheid en die van het personage en de toegankelijkheid van de ingebedde Space varieert. De toegankelijkheid van de ingebedde Space staat voor de invloed die de verteller heeft op vorm en inhoud van de informatie. Hoe groter die invloed, des te subjectiever is de informatie weergegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 1: Mate van subjectiviteit in verschillende typen van perspectivering
Telkens wanneer de verteller van een narratieve tekst zijn personages aan het woord laat, wordt een ingebedde space gebouwd binnen de Basis (werkelijkheid van de verteller). De verteller kan niet alleen de personages aan het woord laten door ze te laten vertellen, maar hij kan ze ook mentaal laten spreken. Dit laatste gebeurt als op de een of andere wijze het bewustzijn van een personage gerepresenteerd wordt. De linguïstische middelen hiervoor zijn goeddeels dezelfde als die voor het representeren van gesproken tekst. Gesproken en mentale sprekertekst kan op verschillende manieren worden gerepresenteerd, waarbij drie basistypen van representatie kunnen worden onderscheiden, te weten direct, indirect en vrij indirect. Het verschil zit hem in de directheid van de representatie en de impliciete claim op authenticiteit. Dit heeft gevolgen voor de mate van subjectiviteit van de weergave. Hieronder wordt dit model toegelicht door analyses van de mental spacestructuren te geven voor de verschillende vormen van representatie van spraak en gedachten in de voorbeelden 3(a) tot en met 3(c). In voorbeeld 3(d) is sprake van andere tekstuele middelen om een subjectief gezichtspunt te representeren die eveneens beschreven kunnen worden met behulp van het mental space-model. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Directe rede
Figuur 2: mental-space-representatie van directe rede
Tekstuele markeringen zoals de aanhalingstekens en de citaatuitleider zei de woordvoerder openen binnen de Basis-space <B1> een nieuwe Space; dit wordt in het schema aangeduid door de pijl van het personage de woordvoerder <w>, aan wie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de uitspraak wordt toegeschreven naar de nieuwe Space. Deze ingebedde Space is een nieuwe Basis-space <B2>, omdat het referentieel centrum in zijn geheel wordt verschoven naar de nieuwe verteller, de geciteerde spreker <w>. Wat de woordvoerder zei, namelijk dat de man <m> duidelijk op de vlucht was voor de politie <x>, is geldig binnen <B2>, en niet noodzakelijkerwijs geldig voor de verteller binnen <B1>. Identiteitsrelaties tussen personen en de predikaten bij deze personen zijn in beide Spaces aangeduid met een lijn tussen de betrokken elementen. Vergelijk dit met een versie met citaatfragment, waarin de uiting slechts voor een deel in de directe rede wordt gerepresenteerd:
Figuur 3: mental-space-representatie van citaatfragment
De markering volgens opent een ingebedde mental space <M> binnen de Basis <B1>, aangeduid door de pijl van de spreker <w> naar <M>. Volgens verbindt de ingebedde Space aan het personage, aan wie de uitspraak wordt toegeschreven. Het ingebedde gedeelte, verbonden met de persoon de woordvoerder, wordt versterkt en verandert van karakter door het gebruik van aanhalingstekens die een direct citaat aangeven: ‘duidelijk op de vlucht voor de politie’; de aanhalingstekens openen een nieuwe ingebedde Basis-space <B2>. Het stuk tekst binnen zulke aanhalingstekens is sterk afgeschermd als subjectief, afkomstig uit een andere bron dan de verteller. In dit geval wordt in feite binnen de grenzen van de ingebedde Space <M> een nieuwe Basis <B2> ingebed: een dubbele inbedding. Deze sterke markering van het element ‘duidelijk op de vlucht voor de politie’ kan betekenen dat de verteller aangeeft geen verantwoordelijkheid te willen nemen voor de geldigheid van dit stukje van de bewering. Wanneer de gehele bewering wordt gepresenteerd als een direct citaat, is de representatie minder afstandelijk dan wanneer slechts een gedeelte direct wordt geciteerd zoals in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorbeeld 3(a'). Alléén directe rede is minder gemarkeerd doordat geen dubbele inbedding plaatsvindt: de nieuwe Basis, gecreëerd door de directe rede, wordt niet ingebed in een ingebedde Space van indirecte rede. Daarom is de afstand tussen de werkelijkheid van de verteller <B1> en de ingebedde space van het personage <B2> korter; de lezer kan de bewering makkelijker transporteren van <B2> naar <B1>. Met ‘transporteren’ wordt bedoeld dat de bewering ‘dat de man duidelijk op de vlucht was voor de politie’, die geldig is binnen <B2>, in potentie uiteindelijk ook geldig kan blijken te zijn in de werkelijkheid van de verteller <B1>. Bij afwezigheid van informatie die dit tegenspreekt, zal de lezer dit transport maken en infereren dat de informatie ook geldig is in de Basis. De mate waarin referenties aan personen tussen de Spaces uitgewisseld kunnen worden vormt de weerslag van de afstand tussen de Basis en de ingebedde Space. In het geval van een direct citaat is de ingebedde Basis-Space relatief ontoegankelijk: de wijze waarop naar de referentenGa naar eind4. wordt verwezen is rechtstreeks afkomstig van het geciteerde personage. De representatie van iemands woorden in de directe rede is daarom wat het personage betreft subjectief: het is strikt verbonden met een bepaald personage in de tekst. In termen van Langacker (1990) hebben we hier te maken met een ‘optimal viewing arrangement’ waarbij het object volledig op de voorgrond staat en de verteller ‘off-stage’ is. Immers, deze bevindt zich geheel op de achtergrond en beïnvloedt de representatie niet. Dit verklaart waarom de directe rede tegelijkertijd wel en niet subjectief is: wel vanuit het personage, dat alle ruimte krijgt; niet vanuit de verteller, die geheel op de achtergrond blijft. Ten aanzien van geschreven teksten bestaat bij conventie de veronderstelling dat directe citaten reprodukties van authentieke uitingen zijn. (Clark en Gerrig, 1990) Toch is een direct citaat, omdat het expliciet wordt geïntroduceerd als een ingebedde tekst, een tamelijk flexibele vorm van representatie. De spreker die het citaat geeft kan immers ‘bij benadering’ weergeven wat er werd gezegd (hij zei zoiets als, ...), of als een hypothetische uitspraak of zelfs als een uitspraak die in strijd is met wat er werkelijk werd gezegd (als je nu zou zeggen, ...). Dergelijk aangepast gebruik is mogelijk omdat de directe vorm van representatie, in tegenstelling tot de vrije indirecte vorm, een complete verplaatsing inhoudt van het deiktisch centrum van de tekst naar de tijd, ruimte en persoon van de geciteerde uiting of gedachte. In spontane spraak moeten directe citaten dan ook niet gezien worden als reprodukties, maar als reconstructies of als demonstraties. (voor een discussie hiervan, zie Clark en Gerrig, 1990; Mayes, 1990; Redeker, 1991; Tannen, 1989) Directe citaten worden gebruikt om de lezer of luisteraar een demonstratie te geven van een werkelijk of imaginair gesprek. In verhalen zullen directe citaten veelal dienen om de levendigheid van de tekst en de betrokkenheid van de lezer te verhogen door te laten zien wat er gebeurde in plaats van er een verslag van te geven. Directe citaten komen dan ook vaak voor op het hoogtepunt van het verhaal in een dramatiserende (d.i. mimetische) functie. (Redeker, 1991:342) In rapporterende teksten daarentegen worden citaten gebruikt om de objectiviteit en accuratesse van het verslag voor de lezer te vergroten; hierbij staat de verslagleggende, documenterende (d.i. diëgetische) functie voorop. De schrijver | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
legt een claim op authenticiteit en impliceert aldus dat hij toegang heeft gehad tot de situatie waarin het gesprek plaatsvond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Indirecte rede
Figuur 4: mental-space-representatie van indirecte rede
In dit geval van indirecte of gerapporteerde spraak lijkt het op het eerste gezicht, dat het enige stukje tekst dat niet is ingebed in de mentale Space, zeiden ze is, hetgeen onderdeel vormt van de werkelijkheid van de verteller in de Basis <B>.Ga naar eind5. De rest van de zin rapporteert wat zij zeiden, hetgeen verbonden is met ze in <M>. Een nadere analyse laat echter zien dat dit ingebedde gedeelte ook elementen bevat die de woorden van de verteller zouden kunnen zijn. In dit voorbeeld kan de feitelijke uitspraak <x> zijn geweest: [(vraag) ‘Ja, we hebben wat schoten gehoord.’ (vraag) ‘Nee, we hebben niemand gezien.’] Op geen enkele manier valt de feitelijke uitspraak te reconstrueren. Het kenmerkende van de indirecte rede is dat het moeilijk is, zo niet onmogelijk, om onderscheid te maken tussen de woorden van de verteller en die van het personage. Het enige wat we weten is dat de verteller, op basis van wat letterlijk door het personage gezegd werd <x>, zich gerechtigd voelt <y> te rapporteren. Dit betekent dat de relatie tussen wat er werkelijk door het personage werd gezegd, <x>, en wat er gerapporteerd wordt, <y>, eerder consequentie dan equivalentie uitdrukt. De verteller geeft geen identieke representatie van de uitspraak (equivalentie, zoals in het geval van directe rede), maar haalt uit de uitspraak wat hij denkt dat goed is, voegt daar elementen aan toe als ook en maar, en rapporteert de informatie in <B>. De lezer zal als default <y> representeren als geldig in <B>. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de indirecte rede wordt toegang tot de referenten verkregen vanuit de Basis: de wijze waarop naar de referenten wordt verwezen is afkomstig van de verteller. Derhalve zijn Spaces met indirecte rede toegankelijker dan die met directe rede. Aangezien de verteller invloed uitoefent op de representatie van de uiting, is de indirecte rede minder subjectief dan de directe rede in die zin dat de verantwoordelijkheid voor de ingebedde informatie niet uitsluitend bij het personage ligt. De invloed van de verteller is ook bij de indirecte rede echter beperkt, zoals een vergelijking tussen de indirecte rede in 3(b) en de beschrijving in 3(b') hieronder laat zien.
Als uitingen niet indirect gerepresenteerd, maar beschreven of naverteld worden, zoals in 3(b'), bevindt er zich binnen de Basis geen ingebedde Space: de verteller is in dat geval volledig verantwoordelijk voor de geldigheid van de informatie. Voorbeeld 3(b') illustreert hoe uitspraken ook beschreven of verteld kunnen worden zonder het personage hiervoor de verantwoordelijkheid voor verwoording of inhoud te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4 Vrije indirecte redeDe directe en indirecte rede zijn duidelijk gemarkeerde vormen. De vrije indirecte weergave is veel moeilijker herkenbaar, maar komt des te meer voor in literaire teksten, als stream of consciousness (zie literatuurtheoretici als Pascal, 1977; Rimmon-Kenan, 1983; Toolan, 1988; zie ook Cohn, 1978, over narrated monologue oftewel ‘free indirect thought’; Banfield, 1982, en Wiebe, 1990, over represented consciousness). Ingebedde focalisatie is aanwijsbaar als het bewustzijn van het personage gerepresenteerd wordt, dus als een personage optreedt als subject of consciousness. Hiermee wordt niet geïmpliceerd dat de vorm ‘vrije indirecte rede’ gelijk staat aan de functie ‘focaliseren’. Immers, de vrije indirecte rede is een vorm die in fictie en non-fictie (bijv. interviews, nieuwsberichten) veel gebruikt wordt om juist gesproken uitingen van personages weer te geven. We stellen het andersom: ingebedde focalisatie kan herkend worden aan de vrije indirecte weergave van sprekertekst van het personage. Met deze bepaling kan ingebedde focalisatie worden gezien als een speciale vorm binnen een bredere klasse van weergave van sprekertekst, en kan het worden afgebakend van andere vormen door het te definiëren in termen van gerepresenteerde gedachten en waarnemingen van een personage in de tekst (hetzij een verhaalpersonage, hetzij de ik-verteller in het verleden).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 5: mental-space-representatie van vrije indirecte rede
In het geval van de vrije indirecte representatie is de relatie tussen Basis en ingebedde Space minder expliciet gemarkeerd, dan in de twee voorgaande gevallen van directe en indirecte rede, waar immers linguïstische markeringen zoals syntactische inbedding, citaatinleiders en aanhalingstekens een grote rol spelen. De inhoud van <M>, verbonden met de persoon hij, wordt op een meer directe manier gepresenteerd dan in de indirecte, gerapporteerde stijl, door de deiktische woorden (‘Daar had je..’), de vraagvorm in de laatste zin en spreektaal-elementen (‘wel,... zo sjofel...’). In die zin is vrije indirecte rede duidelijk nauwer verbonden met de directe rede dan met de indirecte rede, omdat de invloed van de verteller op de representatie klein is: de verteller functioneert slechts als referentiepunt. Daarom heeft de lezer meer zekerheid dat het feitelijk om gedachten van het personage gaat: de relatie tussen <x> in M en B is een equivalentie-relatie. De referentie van de drie Engelsen kan zowel vanuit de ingebedde Space <M> van het personage hij geïnterpreteerd worden, als vanuit de Basis (vertellerswerkelijkheid). De voor de hand liggende interpretatie is dat de hij in het voorbeeld de drie Engelsen reeds kent, en dus met deze definiete referentie naar hen kan verwijzen; de default lezing bij de vrije indirecte rede is dat referenten in de ingebedde Space worden geïnterpreteerd vanuit de ingebedde Space, die verbonden is aan de focalisator. Het is in principe ook mogelijk de zin te interpreteren vanuit de Basis, als afkomstig van de verteller. Het is echter erg onwaarschijnlijk dat zo'n expliciet gemarkeerde narratieve stijl voorkomt in rapporterende genres, zoals bijvoorbeeld kranteberichten. Ook de vrije indirecte weergave van spraak of gedachten, zoals in voorbeeld 3(c), suggereert authenticiteit door expressieve, spreker-gebonden elementen, en is daarom nauw verwant met de directe vorm. Daarnaast is er verwantschap met de directe vorm van representatie wat het referentiepunt voor deiktische uitdrukkingen betreft (hier, nu, gisteren etc.): dit ligt niet bij de verteller maar bij het personage. Het referentiepunt voor werkwoordstijden en persoon wordt, in tegenstelling tot de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
directe vorm, in de vrije indirecte vorm niet verschoven naar de geciteerde uiting, en de uiting of de gedachte wordt niet geïntroduceerd met een ‘citaatinleider’ (bijv. Joep zei: ‘...’; zie over deze zogenoemde parentheticals bijvoorbeeld Leech en Short, 1981; Banfield, 1982). Tevens heeft de verteller in de vrije indirecte vorm de ruimte om mentale processen bij het personage te interpreteren en zelf te verwoorden. (zie Bronzwaer, 1977) De kenmerken van zowel citeren als rapporteren geven de vrije indirecte vorm een bijzondere tussenpositie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5 PerspectiefdomeinenOok indien in een tekstfragment geen directe, indirecte of vrije indirecte representatie van spraak of gedachte plaatsvindt, kunnen er elementen zijn die op een meer afgeleide manier de uitingen of waarnemingen van een personage representeren. Tekstje 3(d) is daar een voorbeeld van.Ga naar eind6.
Figuur 6: mental-space-representatie van perspectiefdomein
In de tweede zin van dit fragment wordt een ingebedde Space <M> gecreëerd door het focaliserende werkwoord zag. Deze ingebedde space is verbonden aan het personage een agent. Immers, in de voorafgaande zin (de Basis) was door de verteller reeds het ontvoerde meisje geïntroduceerd. De agent in het bos kende het meisje echter nog niet. Vanuit <M>, het gezichtspunt van de agent, wordt naar de referent van het ontvoerde meisje verwezen met een indefiniete referentievorm, een meisje; dit kan verklaard worden uit het feit dat de referent nieuw was voor de agent. Een dergelijke gemarkeerde indefiniete referentie (‘late indefinite’, zie DuBois 1980) kan worden gezien als een tekstueel signaal voor perspectivering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij deze vorm van perspectivering spreken we van perspectiefdomeinen. Zij kunnen eveneens gerepresenteerd worden met het model van mental spaces: het voorbeeld bevat een duidelijk beperkt gezichtspunt, verbonden met een personage in het verhaal, dat beschreven kan worden in termen van een ingebedde mental space, en aldus strookt met onze definitie van perspectivering (zie Sanders & Redeker, te verschijnen). Evenals indirecte rede en gedachte zijn perspectiefdomeinen minder subjectief dan directe rede en vrije indirecte rede: de verteller heeft meer invloed op de verwoording van de uiting. Immers, net als bij indirecte rede rapporteert de verteller bij perspectiefdomeinen in zijn eigen woorden zijn interpretatie van een waargenomen gebeurtenis of uiting (vgl. ‘hij zag een meisje’ en ‘hij zei dat hij een meisje gezien had’; zie ook voorbeeld (1) in sectie 2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6 Gradaties van subjectiviteitDe diverse manieren om spraak en gedachten te representeren kunnen worden beschreven als verschillende typen van ingebedde mental spaces; daarmee is het mogelijk gradaties van subjectiviteit, zoals weergegeven in Figuur 7, te beschrijven in termen van de mate waarin de ingebedde Space is afgeschermd van de Basis.
Figuur 7: Mate van subjectiviteit in verschillende typen van perspectivering
Hoe meer een ingebed gedeelte expliciet gemarkeerd is, zoals in directe citaten, des te minder toegankelijk de ingebedde tekst zal zijn voor veranderingen door de verteller. De betreffende ingebedde tekst is dan zeer subjectief, want slechts geldig voor een bepaald personage in de tekst, maar tegelijkertijd - gezien vanuit het standpunt van de verteller - helemaal niet subjectief, omdat de verteller er geen invloed op uitoefent. In de indirecte vorm is de gerepresenteerde sprekertekst toegankelijker voor beïnvloeding door de schrijver. Daardoor is de indirecte vorm minder subjectief, omdat er minder dramatisering plaatsvindt: de personages krijgen minder ruimte voor een eigen, individuele verbalisatie. De vrije indirecte rede lijkt in dit opzicht ambigu te zijn: de vorm is immers relatief zwak gemarkeerd als inbedding, maar is niettemin nauw verwant met de directe rede als het gaat om de (nagenoeg) letterlijke representatie van de woorden van het ingebedde personage. Daarom neemt de vrije indirecte rede een hogere plaats in de hiërarchie van inbeddende kracht dan de indirecte rede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Perspectief in verschillende genres4.1 Representatie van visieDe representatie van gesproken tekst en de representatie van visie (gedachten, waarnemingen) hebben niet dezelfde eigenschappen, omdat spraak en gedachten wat toegankelijkheid betreft op een cruciale manier van elkaar verschillen. Uitspraken zijn altijd potentieel toegankelijk voor andere personen dan de producent ervan. Direct waargenomen spraak van worden weergegeven in directe rede en de vrije indirecte rede. Strikt gesproken staat het ‘van horen zeggen’ alleen indirecte representatie toe. Gedachten van andere mensen zijn niet toegankelijk, zelfs niet potentieel. Niettemin doen we in de taal van alledag vaak uitspraken over de gedachten en gevoelens van andere personen. Meestal gebeurt dat op een indirecte manier, zoals geïllustreerd in 4(a); maar dezelfde informatie kan ook gerepresenteerd worden in de vorm van een directe gedachte zoals in 4(b) of in de vorm van een vrije indirecte gedachte, zoals in 4(c).
Hoe subtiel ook, de verschillen tussen deze drie vormen zijn van belang; immers, ze zijn niet in dezelfde mate ‘onwaarneembaar’. Bij de vrije indirecte gedachte heeft de mentale tekst van het personage de vorm van de tekst van de verteller. (zie ook Cohn, 1978: p. 14) Het verschil tussen indirecte gedachte (Cohn: psychonarration) en vrije indirecte gedachte is dat in het eerste geval de verteller in het bewustzijn van het personage kijkt, terwijl in het tweede geval de verteller waarneemt door het bewustzijn van het personage: hij ziet wat het personage ziet. Wat iemand ziet of denkt kan wellicht afgeleid worden van wat deze persoon zei, deed, of hoe hij eruit zag, zonder dat het noodzakelijk is toegang te hebben tot zijn gedachten. Het direct of vrij indirect representeren van wat personages denken, voelen of waarnemen vereist echter toegang tot hun bewustzijn. Deze toegang is vanzelfsprekend voor sprekers in een verhaal in de eerste persoon: sprekers/vertellers hebben volledige toegang tot hun eigen bewustzijn. Maar geen enkele werkelijke spreker heeft toegang tot het bewustzijn van een andere persoon. Dit maakt dat de directe en vrije indirecte representatie van gedachten vooral voorkomen in fictie. In niet-fictieve derde-persoon-verhalen kan de vrije indirecte rede soms bij de lezer/luisteraar de indruk wekken dat de verteller de gedachten van het personage wèl kent, zelfs wanneer alleen gesproken woorden van dit personage worden gerepresenteerd. Dit verschijnsel komt voor in interviews in dagbladen waarbij de spreker consequent in de vrije indirecte rede geciteerd wordt. Ook in gesprekken leidt de vrije indirecte rede soms tot een dergelijke, meer op fictie lijkende interpretatie, wanneer in verhalen (rapporten) de spreker doet alsof hij de gedachten van het personage kan lezen. (zgn. constructed quotes; Redeker 1991, p. 346) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 FictieHet effect van de representatie van bewustzijn op de verwerking van de tekst door de lezer werd onderzocht door Feldman e.a. (1990) in een empirische studie naar de verwerking van moderne fictie. ‘The purpose of such stories is to explore the nature of the mental perspectives of characters rather than to report omnisciently on events encountered.’ (p. 2) Feldman e.a. construeerden ‘niet-bewuste’ verhaalversies, door veel van de werkwoorden die betrekking hebben op een mentale toestand te verwijderen of ze te vervangen door werkwoorden die betrekking hebben op actie. In (5) wordt een fragment van zo'n verhaal gegeven in de oorspronkelijke, ‘bewuste’ versie en de bewerkte, ‘niet-bewuste’ versie (Feldman e.a., 1990: p. 32 resp. 36, onze vertaling):
In vergelijking met het origineel, de ‘bewuste’ versie, maakten de veranderingen deze ‘niet-bewuste’ versie korter en wordt er minder expliciet gerefereerd aan een subjectief gezichtspunt (bijv. ‘Hij hoorde haar stem’ in plaats van het oorspronkelijke ‘Hij luisterde aandachtig naar haar stem’). Uit interpretaties en reproducties van lezers bleek dat de bewuste versie in sterkere mate leidde tot verwerking die uitgaat van de psychologie van de protagonist, waarbij de lezer een ‘perspectival stance’ inneemt, en de ontwikkeling van de protagonist volgt. De niet-bewuste versie leidde tot een niet-geperspectiveerde verwerking. (p. 27) Nadere beschouwing van het onderzoeksmateriaal laat echter zien dat ook de nietbewuste versie nog veel informatie bevat waarvan het duidelijk is dat deze wordt gedacht of waargenomen door één van de personages; in het herschreven fragment hierboven zijn daar enkele voorbeelden van te zien. Ook al worden elementen als ‘hij luisterde’ en ‘dacht hij’ weggelaten; de meest voor de hand liggende interpretatie van deze zinnen als ‘De stem was laag, niet gehaast, krachtig’ en ‘Ze lachte en haar ogen waren blauw’ blijft, dat zij de subjectieve ervaringen van Charles representeren. Met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
andere woorden, in dit geval is en blijft hij het subject of consciousness. Dit effect komt tot stand door het statische aspect van de zin, soms voorafgegaan door een werkwoord van perceptie zoals horen, zien, etc. De niet-bewuste versie is dus hooguit iets minder expliciet ‘bewust’ dan de oorspronkelijke bewuste versie. Dit geldt nog sterker voor de niet-bewuste versie van één van de andere teksten, namelijk het verhaal ‘Eveline’ van Joyce. Joyces verhalen zijn exemplarisch als het gaat om de nadrukkelijke wijze waarop de stream of consciousness-vorm gebruikt wordt. Feldman e.a. concluderen dan ook: ‘Whatever you delete, it is still consciousness that constitutes the focus of the story.’ (p. 28) Uit het onderzoek van Feldman blijkt dus dat de perspectivering in de vorm van de representatie van bewustzijn een essentiële rol speelt in moderne fictie, zodanig dat het zelfs erg moeilijk zou zijn om een fictionele tekst te schrijven zonder dat het bewustzijn gerepresenteerd wordt. Wanneer alle subjectieve elementen, d.w.z. elementen die een subject of consciousness veronderstellen, verwijderd worden uit een fictionele vertelling, gaat veelal voor het verhaal essentiële informatie verloren over de gevoelens, gedachten en waarnemingen van het personage. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Non-fictieOok bij de uitbreiding van het concept perspectief naar andere dan fictionele tekstsoorten is het belangrijk een onderscheid te maken tussen het subjectieve gezichtspunt van het personage en dat van de verteller. In veel verhalen die in de derde persoon zijn geschreven, citeert de spreker/schrijver het bewustzijn van andere personen. Of dit toelaatbaar is, is afhankelijk van het tekstgenre. De representatie van gedachten, waarnemingen en emoties, met name in de directe of vrije indirecte rede, suggereert dat de spreker/schrijver hiertoe geautoriseerd is. In fictie creëert de verteller zijn/haar eigen realiteit en de personages die daarin vertoeven, en heeft daarom toegang tot hun bewustzijn als hij/zij daarvoor kiest. Het ‘laten zien’ (mimese) van dit bewustzijn veroorzaakt een dramatisch effect, dat a-typisch is voor niet-fictionele narratieve teksten, zoals nieuwsberichten. Deze tekstsoort wijkt weliswaar op sommige punten af van fictionele narratieve teksten (o.m. door de lead, d.i. de samenvatting vooraf, zie Van Dijk, 1988), maar voldoet aan criteria van narrativiteit zoals het hebben van een story point, referentiële uniciteit en verleden tijd (voor deze criteria zie Fleischman, 1990). In ons corpus van 22 nieuwsberichten komt de vrije indirecte weergave van gedachten helemaal niet voor.Ga naar eind7. De verklaring daarvoor is dat rapporterende teksten zoals nieuwsberichten als belangrijkste doel hebben een accurate en objectieve beschrijving te geven van een gebeurtenis. Als de geldigheid van de informatie onder de verantwoordelijkheid van de verteller valt, is een dergelijk procédé niet gepast. De schaarse directe citaten die in het corpus nieuwsteksten voorkomen hebben een duidelijk documenterende functie: ze representeren uitsluitend uitingen van politiewoordvoerders, advocaten en rechters en andere autoriteiten die de verteller (=journalist) bovendien zelf heeft kunnen horen spreken. Daarentegen kunnen indirect weergegeven gedachten en perspectiefdomeinen wèl veelvuldig aangetroffen worden in nieuwsberichten (Sanders & Redeker, in druk). Perspectivering vindt immers niet alleen plaats door middel van directe of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
indirecte rede, maar ook door middel van perspectiefdomeinen. Een perspectiefdomein hoeft geen representatie van iemands gesproken of mentale tekst te zijn, maar geeft toch een subjectief gezichtspunt op de werkelijkheid in de tekst weer. In zo'n perspectiefdomein kunnen personages geïntroduceerd worden die ‘bekend’ zijn voor verteller en lezer, maar ‘nieuw’ voor het personage aan wie het perspectiefdomein verbonden is, hetgeen gemarkeerde indefiniete referenties verklaart. Deze meer subtiele manier van perspectiveren geeft een minder sterk afgebakende restrictie van de informatie. Indirecte rede en perspectiefdomeinen vereisen geen directe toegang tot het bewustzijn van personages en zijn in die zin minder subjectief; het dramatisch effect ervan is minder groot, hetgeen verklaart dat dit in ‘objectieve’ tekstgenres zoals nieuwsberichten vaker voorkomt dan dramatiserend perspectief zoals vrije indirecte gedachte en directe citaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. ConclusieFocalisatie is een speciale vorm van perspectivering binnen een bredere klasse van perspectiefverschijnselen, en kan worden afgebakend van andere vormen door het te definiëren in termen van gerepresenteerde gedachten en waarnemingen van een personage in de tekst (hetzij een verhaalpersonage, hetzij de ik-verteller in het verleden); een herkenbare linguïstische vorm hiervoor is de vrije indirecte rede. De vrije indirecte rede vereist toegang tot het bewustzijn van het personage en is daarom niet geschikt voor niet-fictionele teksten zoals nieuwsberichten. In een onderzoek met gemanipuleerde nieuwsteksten bleken lezers gefocaliseerde tekstversies alleen dan te accepteren als ze als verhalen gepresenteerd werden (Sanders & Redeker, in druk). In andere tekstsoorten daarentegen speelt de vrije indirecte vorm een belangrijke rol als een zeer subjectief middel met een dramatisch effect. Dit effect kan op zijn plaats zijn in tekstsoorten met een onderhoudende of dramatische functie. Zo is de vrije indirecte vorm voor gesproken maar vooral mentale sprekertekst, zeer gebruikelijk in literaire teksten (Bronzwaer, 1977), en komt ze, als representatie van uitspraken, ook frequent voor in zgn. ‘zacht nieuws’-teksten (Bell, 1991) zoals krante-artikelen over sport, kunst en ander special-topic news. Dit is één van de belangrijkste verschillen tussen hard en zacht nieuws als tekstgenres. Perspectivering door middel van directe of vrije indirecte rede houdt altijd in dat de verteller zich niet aan de geldigheid van de informatie hoeft te committeren. Alle perspectiefverschijnselen hebben met elkaar gemeen dat ze subjectief zijn in die zin dat de geldigheid van de informatie (verwoording of verwoording en inhoud) beperkt is tot een bepaald personage in het verhaal. Voor een beschrijving van dergelijke beperkingen biedt de mental space-theorie een theoretisch en descriptief model. De geldigheidsbeperking bij perspectivering wordt daarmee in een kader geplaatst met vergelijkbare linguistische verschijnselen zoals geldigheidsbeperkingen door middel van ruimtelijke of temporele bepalingen (Fauconnier, 1985). Het mental space-model voor perspectivering beschrijft en verklaart | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschillende graden van subjectiviteit van perspectiefverschijnselen, en biedt de mogelijkheid onderscheid te maken tussen subjectiviteit van het personage in het verhaal en de invloed van de verteller/schrijver. Hoe groter de toegankelijkheid van de ingebedde space voor de invloed van de verteller, hoe minder subjectief de ingebedde informatie is, en hoe minder restricties er verbonden zijn aan het gebruik van het type perspectief in verschillende tekstgenres.
José Sanders werkt als Assistent-in-opleiding bij de Faculteit der Letteren van de Katholieke Universiteit Brabant, werkverband Tekstwetenschap. Gisela Redeker is als senior akademie-onderzoeker (KNAW) verbonden aan dit werkverband. Vanaf 1 september 1993 is zij universitair hoofddocent Nederlandse Taalbeheersing aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|