In deze visie kunnen culturele groeperingen meer of minder omvangrijk zijn, zowel getalsmatig als geografisch (sommige onderwerpen hebben slechts provinciaal belang, maar literaire discussies worden bijvoorbeeld vaak gevoerd in een internationaal kader). Ook de samenstelling van groepen en de conventies waaraan zij zich houden, is variabel: mensen kunnen emigreren of zich om andere redenen erop toeleggen een andere verzameling conventies aan te leren, en aan de andere kant kunnen zich ook nieuwe conventies ontwikkelen in reactie op nieuwe omstandigheden of ten gevolge van de wens van bepaalde groepen om zich duidelijker van anderen te onderscheiden.
Het gegeven dat culturele grenzen dynamisch zijn en niet samenvallen met de staatsgrenzen, vormt ook het vertrekpunt van het tweede artikel uit de reeks, van Joep Leerssen. Terwijl de jurisdictie van een staat precies reikt tot aan zijn grensposten, zijn de grenzen tussen taalgebieden, zelfs wanneer deze min of meer samenvallen met de territoriale scheidslijnen, gradueel, constateert Leerssen. Zijn aandacht gaat echter vooral uit naar de begripsvorming omtrent culturele grenzen, en in het bijzonder naar de begripsvorming omtrent nationale literaturen. Culturele grenzen lopen dan wel niet gelijk met de politieke, maar het feit dat ‘één staat, één cultuur’ een van de belangrijkste stellingen vormde van het nationalisme na 1800, heeft als gevolg gehad dat veel inspanning is verricht om dit eenheidsidee geloofwaardig te maken.
Voor sommige landen, stelt Leerssen vast, leverde de gemeenschappelijke taal waarvan men veronderstelde dat het gebruik samenviel met het nationale territorium, een rechtvaardiging voor het spreken van een afzonderlijke nationale literatuur. In het onafhankelijke, tweetalige België en in het afhankelijke, tweetalige Ierland, lag de kwestie minder eenvoudig. De culturele eigenheid die het bestaansrecht van een onafhankelijke staat moest onderbouwen, diende gezocht te worden in een taal-onafhankelijke traditie: de voorkeur voor bepaalde formele, genre-gebonden en thematische conventies wordt door theoretici en later door de schrijvers zelf beschouwd als iets dat de groep karakteriseert en onderscheidt van anderen in de nabije omgeving. Dit reconstrueren en cultiveren van tradities is ook in andere landen een veel voorkomend verschijnsel en wijst op een onderlinge beïnvloeding van politieke factoren en culturele activiteiten. De dynamiek van deze culturele activiteiten wordt gevormd door het streven naar enerzijds aanpassing (aan een groep) en anderzijds onderscheiding (van een andere groep).
Het bedenken van een literaire traditie staat centraal in het derde artikel, van Frans Ruiter. Dat behelst een verkenning van de Nederlandse literaire historiografie van de afgelopen tweehonderd jaar. Veel van de literaire historici uit deze periode (bijvoorbeeld De Clercq, Van Kampen, Kalff) stelden er vooral belang in, om dat wat typisch ‘Nederlands’ was, los te weken van allerhande vreemde elementen die met deze ‘essentie’ vermengd zouden kunnen zijn geraakt in het feitelijke corpus van literatuur uit Nederland, of, zoals gold voor latere katholieke historici zoals Knuvelder, uit Nederland en Vlaanderen. (In het geval van Knuvelder kan de beslissing om Vlaamse werken in het corpus te betrekken beschouwd worden als een weerspiegeling van het streven om contemporaine sectarische verschillen te compenseren door de gemeenschappelijke middeleeuwse traditie te benadrukken.)