Forum der Letteren. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een cognitief-semantische benadering van vaste verbindingen
| |||||||||||||||||||||||||||||
1. IntroductieVoor taalkundigen is de verantwoording van vaste verbindingen altijd min of meer problematisch geweest. In dit artikel zal ik proberen te laten zien, dat de cognitieve semantiek hiervoor een geschikt theoretisch kader biedt. Alle vaste verbindingen die ik citeer, zijn afkomstig uit het Groot Woordenboek van Hedendaags Nederlands (Van Sterkenburg, Pijnenburg 1984). In paragraaf 2 zullen eerst een aantal belangrijke termen besproken worden. In deel 3 ga ik in op de problemen van structuralistische en generativistische benaderingswijzen van vaste verbindingen. Daarna komt de cognitieve semantiek aan de orde in paragraaf 4. In paragraaf 5 tenslotte volgt een case study van het concept ‘woede’. | |||||||||||||||||||||||||||||
2. BegripsomschrijvingenVaste verbindingen kunnen omschreven worden als lexicale eenheden die uit minimaal twee woorden bestaan. De vaste verbinding heeft als geheel een bepaalde betekenis, net als een woord. Deze betekenis kan compositioneel zijn, of niet-compositioneel. Iedere verbinding vervult in een zin de functie van zinsdeel: np (blauwe maandag), vp (de kat in het donker knijpen), pp (op stel en sprong). Het onderscheid tussen vaste en vrije verbindingen is niet altijd even duidelijk. Vrije verbindingen bestaan uit lexicale elementen die allemaal apart hun betekenis hebben en waarvan de betekenis in de vrije verbinding niet of in slechts beperkte mate afwijkt van die in isolatie. De betekenis van de vrije verbinding wordt opgebouwd uit de betekenissen van de samenstellende delen en is dus compositioneel. Het spreekt voor zich dat door de context van een zin altijd bepaalde aspecten van betekenissen naar voren worden gehaald of juist onderdrukt, maar nooit in die mate, dat de betekenis van een lexicaal element niet meer herkenbaar zou zijn. De volgende voorbeelden beschouw ik als vrije verbindingen:
In principe kunnen hier alle woorden worden vervangen door andere woorden, bijvoorbeeld synoniemen, en ook de woordvolgorde kan veranderd worden. Dit heeft vanzelfsprekend wel gevolgen, hetzij voor de betekenis van de zin als geheel, hetzij voor de accentuering van bepaalde zinsdelen. Bijvoorbeeld: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De grens tussen vaste en vrije verbindingen is echter niet altijd even scherp te trekken. Er zijn voorbeelden te geven van combinaties van woorden, die zo vaak voorkomen dat het oordeel of het om een vaste dan wel een vrije verbinding gaat, niet voor iedereen gelijk behoeft uit te vallen. Ik denk hierbij aan voorbeelden van het type: een kopje koffie, boodschappen doen. Andere probleemgevallen zijn bijvoorbeeld scheidbaar samengestelde werkwoorden. Het begrip compositionaliteit heeft betrekking op de wijze waarop de betekenis van de vaste verbinding is opgebouwd: is die betekenis te beschouwen als een optelsom van de betekenissen van de samenstellende delen, dan hebben we te maken met een compositionele betekenis. Een substitutieproef kan dienen om uit te maken of een verbinding al dan niet compositioneel is. Men vervangt een lexicaal element van een verbinding door een ander, minder informatief (ook wel hyperoniem) element. Indien de betekenis van de verbinding na vervanging behouden blijft, dan mag men concluderen, dat de elementen die men heeft laten staan op reguliere wijze aan de betekenis van de verbinding bijdragen. De niet vervangen delen van de verbinding hebben dan blijkbaar ook in de verbinding hun gewone, letterlijke betekenis behouden. Bijvoorbeeld:
Zin b en zin c bevatten dezelfde informatie als zin a. Met het woord gebruiken wordt wel degelijk letterlijk gebruiken bedoeld en het verstand kan moeiteloos vervangen worden door ‘denkvermogen’. Vanzelfsprekend gaat wel de vaste verbinding als zodanig verloren, maar de referentiële betekenis die uitgedrukt wordt door b en c is niet wezenlijk anders dan die van a.
Zin a bevat dezelfde informatie als b en nog iets meer. Uit deze relatie tussen a en b mogen we de letterlijkheid van het lexicale element ruzie afleiden. De waarheid van a impliceert echter geenszins de waarheid van c (ook niet de onwaarheid trouwens), er is immers helemaal geen sprake van een kippenhok. Zowel in b als in c verdwijnt de vaste verbinding als zodanig, maar in het eerste geval blijft in ieder geval een deel van de betekenis van de verbinding behouden. Deze verbinding noemen we op grond van deze bevindingen deels compositioneel en deels niet-compositioneel. Een rode draad (‘die het beloop van iets aangeeft, bestendig motief; steeds terugkerend gegeven’). Deze verbinding is niet-compositioneel. Een rode draad kan niet meer als draad, touwtje of iets dergelijks worden opgevat, tenzij men rode draad als vrije verbinding interpreteert. Het lexicale element draad heeft derhalve in de vaste verbinding geen interpretatie die het element ook in isolatie kan hebben. Voorts is een rode draad ook geen rood voorwerp; ook het element | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||
rood is niet in zijn reguliere betekenis gebruikt. De conclusie moet hier zijn, dat de betekenis van de vaste verbinding een rode draad niet-compositioneel is. Is de betekenis van de vaste verbinding volgens bovenstaande test niet rechtstreeks af te leiden uit de betekenissen van de samenstellende delen, dan noemen we de verbinding niet-compositioneel. Het begrip compositionaliteit moet goed worden onderscheiden van doorzichtigheid. Als een verbinding niet-compositioneel is, impliceert dat namelijk niet dat zo'n verbinding ook automatisch ondoorzichtig is. De doorzichtigheid van de verbinding is afhankelijk van de mate waarin de taalgebruiker in staat is te doorzien op welke wijze de betekenis van de verbinding uit die van de samenstellende delen tot stand is gekomen. Het spreekt vanzelf, dat de compositionaliteit van een verbinding invloed kan hebben op de doorzichtigheid ervan. Doorzichtigheid echter is een subjectief begrip; het is sterk afhankelijk van de individuele kennis van de taalgebruiker. Zo kan de niet-compositionele verbinding iets op zijn kerfstok hebben voor de ene taalgebruiker een totaal ondoorzichtige verbinding zijn, terwijl de ander de verbinding uitstekend begrijpt, omdat hij toevallig weet wat de historische achtergrond van het begrip kerfstok is, omdat hij over wereldkennis ter zake beschikt. In principe zullen we onder idiomaticiteit en ondoorzichtigheid hetzelfde verstaan. Van het begrip motivatie treffen we een omschrijving aan bij Lakoff: ‘The relationship between A and B is motivated just in case there is an independently existing link L, such that A-L-B “fit together.” L makes sense of the relationship between A and B’ (Lakoff, 1987: 448). Een verbinding noemen we dus gemotiveerd als we een relatie kunnen leggen tussen de niet-compositionele betekenis van een verbinding en de letterlijke betekenis van diezelfde verbinding. Het begrip doorzichtigheid hangt hier nauw mee samen: als we een verbinding doorzien, dan betekent dat waarschijnlijk ook dat we de motivatie van de verbinding begrijpen. | |||||||||||||||||||||||||||||
3. Vaste verbindingen binnen het structuralisme en generativismeIn deze paragraaf zal ik in het kort laten zien dat de verantwoording van vaste verbindingen binnen een structuralistisch en een generativistisch kader zeer problematisch is. Bepaalde opvattingen van beide stromingen over semantiek blijken een adequate behandeling van vaste verbindingen in de weg te staan. | |||||||||||||||||||||||||||||
3.1 StructuralismeAls essentie van het Europees structuralisme moet genoemd worden, dat het uitgaat van het axioma dat het taalteken een autonoom gegeven is. De natuurlijke taal wordt in het structuralistisch paradigma beschouwd als een autonoom systeem, waarbinnen de taaltekens onderzocht moeten worden in hun onderlinge samenhang. Dit betekent, dat men woorden in semantisch opzicht van elkaar wenst te onderscheiden om daarmee aan te geven welke plaats ieder woord in de taalstructuur inneemt. Men denke hierbij bijvoorbeeld aan de zeer invloedrijke | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||
componentiële analyse, die door middel van functionele opposities binnen een betekenisveld aangeeft welke betekenisaspecten een woord heeft en tevens welke plaats het woord binnen het veld inneemt. Het idee was, dat op deze wijze een zuiver linguïstische beschrijving van woordbetekenis gemaakt zou kunnen worden zonder inmenging van zogenaamde encyclopedische informatie. Dit laatste is echter tamelijk problematisch: de grens tussen linguïstisch en encyclopedisch is niet scherp te trekkenGa naar eind2.. Vaste verbindingen laten dit bij uitstek zien. Van zeer veel, zo niet alle, vaste verbindingen zou men kunnen aanvoeren, dat zij hun oorsprong in de een of andere metaforische of associatieve constructie hebben. Zo is bijvoorbeeld de verbinding voor pampus liggen afkomstig uit de scheepvaart en van daaruit overgegaan naar het algemene spraakgebruik. Het is duidelijk, dat de betekenis in dit proces zich heeft ontwikkeld van concreet (namelijk: letterlijk voor het eiland Pampus liggen wachten met een schip tot het vloed wordt) tot iets abstracters, dat in uiteenlopende situaties toepasbaar werd. De herkomst zal tegenwoordig vele taalgebruikers onbekend zijn, maar in de periode dat de verbinding langzaamaan doordrong in de algemene woordenschat in de huidige betekenis, zal voor velen de metaforiek ervan doorzichtig zijn geweest. De basis voor de metaforische betekenis is een buiten-talige: tot de betekenis van het woord pampus behoorde in ieder geval niets dat met ‘lui, uitgeteld’ te maken heeft. Het is duidelijk, dat men de uitdrukking zeer wel kan gebruiken zonder op de hoogte te zijn van de ontstaanswijze. Een ander voorbeeld: de betekenis van de verbinding leven als kat en hond zal waarschijnlijk door veel moedertaalsprekers van het Nederlands als zeer duidelijk worden ervaren. Het is immers algemeen bekend dat katten en honden elkaar niet kunnen luchten, dus als men van twee mensen zegt dat zij leven als kat en hond, dan wordt die encyclopedische kennis met betrekking tot de onderlinge verhouding van katten en honden geactiveerd en toegepast in een situatie waarin geen sprake behoeft te zijn van katten en honden. Het is nu ook duidelijk, dat men dergelijke uitdrukkingen doorziet op basis van encyclopedische kennis: het behoort immers niet tot de linguïstische informatie dat katten en honden niet van elkaar houden. Het is onduidelijk op welke wijze men de werking van encyclopedische informatie zou kunnen uitschakelen. Talige en encyclopedische kennis blijken onlosmakelijk met elkaar verbonden te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||
3.2 GenerativismeOok binnen de generatieve linguïstische theorieën is men er, voor zover mij bekend, niet in geslaagd vaste verbindingen op bevredigende wijze te beschrijven. Het probleem met vaste verbindingen heeft vooral te maken met de betekenis, die immers ondoorzichtig kan zijn. Chomsky (1965: 75, 136) zelf geeft expliciet aan, dat hij de semantische component van de grammatica beschouwt als volledig afhankelijk van de syntactische. Fillmore, Kay & O'Connor laten zien dat in de generatieve opvatting semantiek uitsluitend compositionele semantiek inhoudt: ‘The picture just sketched gives us an ATOMISTIC view of linguistic objects: generative syntax and compositional semantics provide the | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||
principles by which words whose meanings we know, arranged according to grammatical structuring principles whose semantic force we know, figure in the construction of an unlimitedly large set of possible meanings’ (Fillmore, Kay & O'Connor, 1987: 2). Weinreich (1969) tracht de problematiek van de vaste verbindingen te verzoenen met de generatieve theorie. Hij laat zien dat één van de opvallendste eigenschappen van vaste verbindingen de transformationele defectiviteit is, d.w.z. de verbinding kan niet alle syntactische operaties ondergaan die de letterlijke tegenhanger van de verbinding wel kan ondergaan. Weinreich neemt aan, dat er een relatie bestaat tussen deze transformationele defectiviteit en de semantische specialisatie (of: het gebrek aan compositionaliteit) van de verbinding. Gezien de semantische specialisatie en de transformationele defectiviteit, kenmerkend voor een groot aantal vaste verbindingen, kunnen vaste verbindingen niet zonder problemen gegenereerd worden door een generatieve grammatica. De traditionele generatieve grammatica houdt zich immers alleen bezig met produktieve, regelmatige verschijnselen en idiomen worden algemeen als improduktief beschouwd. Weinreich stelt hiervoor de volgende oplossing voor. Aan de taalbeschrijving dient een idiomenlijst te worden toegevoegd, naast het lexicon. Iedere ingang in de idiomenlijst bevat het idioom, een betekenisomschrijving, contextuele features en instructies omtrent verplichte of verboden transformaties. Aan de taalkundige theorie wordt een Idiom Comparison Rule toegevoegd, die de terminate string vergelijkt met de idiomenlijst. Weinreich gaat er hierbij echter van uit, dat alle verbindingen een letterlijke tegenhanger hebben. Hij is dan ook genoodzaakt een andere aanpak voor te stellen voor verbindingen waarbij geen letterlijke betekenis mogelijk is, de verbindingen met componenten die alleen nog in die verbinding voorkomen (iets maar blauwblauw laten) en ongrammaticale verbindingen (een broertje dood aan iets hebben). Vanuit psychologisch perspectief kunnen wij aan dit bezwaar toevoegen, dat het invoeren van een idiomenlijst, die telkens gecheckt moet worden als een woord hiervoor gemarkeerd is, tot gevolg zou hebben, dat het langer zou duren om een vaste verbinding te analyseren of te genereren dan een vrije verbinding. Uit recent psycholinguïstisch onderzoek van Schweigert & Moates (1988) blijkt geenszins, dat vaste verbindingen in vergelijking met enkelvoudige lexemen een langere verwerkingstijd zouden vergen. Als de verbinding in de meer gebruikelijke idiomatische betekenis gebruikt wordt, wordt zij zelfs sneller verwerkt en begrepen, dan wanneer, blijkens de context, de letterlijke betekenis ervan wordt bedoeld. ‘Sentences that contained idioms used literally needed to be presented more times to be correctly and completely read than sentences that contained idioms used figuratively. [...] These results support the Idiomatic Processing Model. This model suggests that the figurative meaning of an idiom is retrieved and processed first; then only if the figurative meaning is inappropriate is the literal meaning processed’ (Schweigert & Moates, 1988: 291). Uit dit onderzoek kan ook worden afgeleid, dat idiomen in het mentale lexicon | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||
zijn opgenomen als enkelvoudige lexicale eenheden. ‘The results of the present study lend additional support to the notion that idioms are stored as single lexical units (Clark & Clark, 1977). When an idiomatic phrase is encountered, such as hit the road, it might seem necessary that the meaning of the individual words be accessed and the literal meaning be constructed so that the inappropriateness of the literal meaning would lead us to recognize the phrase as an idiom. If this were the case, we should find faster processing times for idioms used literally than for idioms used figuratively. But in this study [...] idioms used figuratively were processed more quickly. These results suggest that the initial processing of the idioms is not as a set of individual words’ (Schweigert & Moates, 1988: 292). Uitgaande van deze en andereGa naar eind3. resultaten uit psycholinguïstisch onderzoek mogen wij aannemen, dat idiomen, evenals ‘gewone’ woorden, als lexicale eenheden in het mentale lexicon zijn opgenomen. Op grond hiervan moeten de pogingen van generatieve linguïsten als Weinreich verworpen worden. Generatieve benaderingen blijken niet in staat te zijn een verklaring te bieden voor het feit, dat idiomen, en vaste verbindingen in het algemeen, van de taalgebruiker geen langere verwerkingsduur vergen, noch bij de produktie, noch bij de receptie ervan. Wel moet hierbij aangetekend worden, dat linguïsten die binnen een generatief kader opereren, over het algemeen niet streven naar het ontwerpen van een psychologisch realistische theorie. | |||||||||||||||||||||||||||||
4. Cognitieve SemantiekDe cognitieve semantiek biedt een aantal principiële voordelen boven andere taalkundige benaderingenGa naar eind4. voor de verantwoording van vaste verbindingen. Moerdijk (1989: 128) verwoordt bondig de uitgangspunten van de cognitieve semantiek waar hij schrijft: ‘Zij is een reactie op het structuralisme, aangezien de autonomie van het taalsysteem wordt opgegeven. Men beschouwt de organisatie van de talige kennis als een onderdeel van de ruimere organisatie van onze kennis in het algemeen. De betekenis van het woord wordt niet meer geacht te bestaan uit een set van noodzakelijke en voldoende, zuiver-semantische kenmerken, duidelijk te begrenzen. Betekenis wordt gezien als een conceptuele categorie, met een flexibele, prototypische structuur en vage grenzen. Ook daarbinnen wordt uiteraard de scheiding tussen semantische en encyclopedische kenmerken opgeheven. Het taalgebruik, waarnaar men zich wendt, berust evenzeer op wereldkennis van de taalgebruiker als op zijn semantische kennis, zo die al af te zonderen zou zijn’. Binnen de cognitieve semantiek wordt aangenomen, dat de betekenis van een vaste verbinding in principe beschouwd kan worden als afgeleid van en derhalve gemotiveerd door betekeniselementen van ieder van de open-klassewoorden die | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||
de vaste verbinding bevat. (Misschien is de betekenis ook mede gemotiveerd door de functiewoorden, maar die laat ik hier buiten beschouwing.) We mogen immers aannemen, dat iedere vaste verbinding, hoe ondoorzichtig vanuit synchroon standpunt ook, van oorsprong geen willekeurige opeenvolging van woorden en betekenissen was, maar ontstaan is als een vrije verbinding. Dan ligt het ook voor de hand te veronderstellen, dat deze vrije verbinding als een adequate uitdrukkingswijze werd beschouwd. De vaste verbinding moet derhalve in alle gevallen beschouwd worden als gemotiveerd, althans in aanleg. Van het begin af aan, dat wil zeggen vanaf de eerste malen dat een verbinding in zijn vaste betekenis werd gebruikt, kan de verbinding compositioneel of (al dan niet gedeeltelijk) niet-compositioneel geweest zijn. Als voorbeeld nemen we de verbinding het loodje leggen ‘sterven’. Bij Stoett (onder nr. 1427) treffen we de volgende verklaring aan: ‘d.w.z. hij moest het gelag [...] betalen; hij kreeg de schuld; hij moest ervoor boeten; hij trok aan het kortste eind. Onder het loodje is oorspr. te verstaan een looden plaatje, ten bewijze dat men bijv. bij een postwagen de vracht heeft betaald [...].’ Deze verbinding bevat een eenvoudige metafoor die, naar we aannemen in de tijd, dat het loden plaatje nog in gebruik was, vrij gemakkelijk werd doorzien. Wel was de verbinding ook toen al niet-compositioneel. In de betekenis van het loodje leggen ‘de schuld krijgen’ is immers geen sprake van een loodje en ook niet van leggen. In de loop van de tijd raakte het loodje in onbruik - evenals de postwagen overigens. De verbinding echter bleef bestaan in zijn pregnante betekenis ‘sterven’. In dit geval zien we hoe een in oorsprong reeds niet-compositionele, maar doorzichtige verbinding kan evolueren tot een ondoorzichtige verbinding als gevolg van een maatschappelijke verandering. Iedere vaste verbinding was dus ooit doorzichtig. De betekenis van een vaste verbinding kan als gemotiveerd worden beschouwd door de betekenis(sen) van de open-klassewoorden waaruit de verbinding is opgebouwd. Deze motivatie heeft vervolgens direct te maken met de cognitieve informatie die verbonden is aan de betekeniscategorieën van de betreffende open-klassewoorden. Traditioneel wordt met de betekenis van woorden alleen zogenaamde ‘linguïstische’ informatie verbonden. Deze informatie wordt geacht in het mentale lexicon van iedere taalgebruiker te zijn opgeslagen. Binnen de cognitieve semantiek behoeft het onderscheid tussen linguïstische en extra-linguïstische kennis echter niet gemaakt te worden en derhalve kan de informatie, die aan ieder lexicaal element is verbonden, ook niet los van de encyclopedische en/of conceptuele kennis, die iemand bezit, worden beschouwdGa naar eind5.. We spreken binnen de cognitieve opvatting dan ook niet van voorwaarden waaraan voldaan moet zijn (de zogenaamde noodzakelijke en voldoende voorwaarden van de ‘checklisttheorieën’), wil men kunnen spreken van een bepaalde betekenis. Aan iedere betekeniscategorie is alle informatie verbonden die men voorhanden heeft, of men die kennis nu als encyclopedisch of als linguïstisch wenst te bestempelen. Bij vaste verbindingen blijkt veelal sprake van meerdere categorieën van | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||
betekenissen tegelijk. Enerzijds hebben de afzonderlijke constituenten ieder hun betekeniscategorieën, anderzijds behoort de betekenis van de vaste verbinding als geheel tot een (soms) geheel andere categorie. De conceptuele categorieën van ieder van de woorden worden in de vaste verbinding met elkaar gecombineerd tot weer een nieuwe conceptuele categorieGa naar eind6.. Zo bestaat de verbinding de kat uit de boom kijken uit de constituenten ‘kat’, ‘boom’ en ‘kijken’, die ieder hun eigen conceptuele categorie vormen met hun eigen centrale en minder centrale betekenissen, maar de betekenis van de verbinding als zodanig behoort tot de categorie, die we kunnen aangeven met ‘afwachten’. In dit geval hebben we met een heel andere categorie te maken. In de verbinding zich met hand en tand tegen iets verzetten daarentegen hebben we te maken met een betekenis die nog steeds tot dezelfde betekeniscategorie behoort als de constituent ‘verzetten’. Bij vaste verbindingen tracht de hoorder/lezer als het ware met de cognitieve informatie die hij heeft over de constituentencategorieën (de eerste soort conceptuele categorie) de relatie te leggen met de conceptuele categorie, waartoe de betekenis van de vaste verbinding als geheel is gaan behoren. De verschillen tussen beide soorten conceptuele categorieën in betekenis kunnen behoorlijk groot zijn. We zagen dat hierboven al. Dit verklaart waarom men veelal pas, als men de betekenis van een vaste verbinding al kent, in staat is de verbinding te doorzien. Relevante context kan van doorslaggevende betekenis zijn als men moet bepalen op welke wijze de betekeniselementen van de vaste verbinding hebben bijgedragen aan de betekenis van het geheel, in die gevallen dat men de betekenis van de vaste verbinding niet kent. In cognitieve termen zou men kunnen zeggen, dat een taalgebruiker enig idee moet hebben welk type conceptuele kennis hij dient aan te boren voor de verbinding in kwestie. We kunnen nu ook aangeven, waarom vaste verbindingen voor niet-moedertaalsprekers moeilijk zijn te leren. De betekenis van een vaste verbinding behoeft in principe niet voorspelbaar te zijn op grond van linguïstische kennis van de samenstellende delen. Voor de moedertaalspreker is dit geen probleem. Hij beschikt immers over conceptuele kennis ten aanzien van de referenten van de woorden van de vaste verbinding. Op basis van deze conceptuele kennis kan de betekenis van de verbinding volledig duidelijk zijn. Voor de niet-moedertaalspreker daarentegen is het nog maar de vraag of hij over identieke conceptuele kennis kan beschikken. Dit betekent voor een niet-moedertaalspreker, dat hij iedere vaste verbinding apart zal moeten leren. Ondanks de soms grote mate van ondoorzichtigheid van bepaalde vaste verbindingen (denk bijvoorbeeld aan de pijp aan Maarten geven) blijkt de relatie tussen de betekenis van de vaste verbinding als geheel en de conceptuele categorieën van de woorden, waaruit de verbinding is opgebouwd, uit de aanwezigheid van de woordvormen zelf. We kunnen hierdoor in bijna alle gevallen nog spreken van een ‘letterlijke’, referentiële betekenis van de verbinding, hoewel de verbinding (misschien) nooit in die letterlijke betekenis gebruikt wordt. Als zich toevallig de situatie voor zou doen, waarin de pijp aan Maarten geven letterlijk gebruikt zou worden, dan kan dit een grappig effect hebben. Het grote struikelblok komt vervolgens als men de aard van de relatie tussen de betekenissen van de woordvormen en de betekenis van de verbinding | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||
wil bepalen. Bij Gibbs treffen we een omschrijving van deze relatie aan, die nauw aansluit bij mijn eigen opvattingen ten aanzien van de relatie tussen letterlijke en figuurlijke betekenis: ‘[...] idioms are partially compositional and their figurative meanings are motivated by the conceptual knowledge people possess of the domains to which idioms refer. People conceptualize experiences [...] partially via different metaphorical mappings between source and target domains. These mappings provide part of the link between the lexical make-up of idioms and their figurative meanings’ (Gibbs, 1990: 443-444). Veel vaste verbindingen zijn niet-compositioneel. Toch is men vaak in staat de betekenis van een dergelijke verbinding te doorzien. Gebrek aan compositionaliteit behoeft derhalve niet noodzakelijkerwijs tot ondoorzichtigheid te leiden. Een goed voorbeeld hiervan is de verbinding een bittere pil moeten slikken: de verbinding als geheel is niet-compositioneel, aangezien er in denotationeel opzicht geen sprake is van een pil die daadwerkelijk ingenomen moet worden. Toch is de taalgebruiker op grond van de kennis van de wereld die hij heeft met betrekking tot het slikken van pillen in staat de betekenis ervan te doorzien. De doorsnee taalgebruiker heeft de benodigde (encyclopedische) kennis om het metaforisch proces te begrijpen, dat aan de basis ligt van de betekenis van een bittere pil moeten slikken. De verbinding refereert aan een situatie waarin een persoon ziek is en bitter smakende pillen moet slikken ten einde beter te worden. Het metaforisch proces heeft een betekenis doen ontstaan die niet meer uitsluitend verbonden is met een medische situatie, maar die in algemene zin toepasbaar is geworden op situaties waarin mensen iets vervelends moeten ondergaan/doen. De enige wijze waarop men het feit zou kunnen verklaren, dat men als doorsnee moedertaalspreker een dergelijke niet-compositionele verbinding kan doorzien, is door aan te nemen, dat bij de verwerking van talige uitingen niet slechts een beroep wordt gedaan op talige kennis, maar op alle mogelijke kennis, die iemand ter beschikking staat. Alle kennis die de taalgebruiker heeft van een woord, van de wijze waarop een woord gebruikt kan worden, en van de referenten van de betekenis, zo nodig gecombineerd met associatieve en metaforische of metonymische verbanden met andere zaken, wordt te hulp geroepen bij het begrijpen van taal, en dus ook bij het begrijpen van vaste verbindingen. Als men derhalve de betekenissen van woorden en/of vaste verbindingen wenst te beschrijven, dan dient men rekening te houden met alle mogelijke bronnen van kennis, waarover de taalgebruiker beschikt. Het kader waarbinnen men die beschrijving maakt, dient derhalve voldoende flexibel te zijn om ook andere dan zogenaamde linguïstische aspecten in ogenschouw te nemen. Wat zijn nu concreet de voordelen van de cognitieve semantiek als het gaat om vaste verbindingen? De cognitieve semantiek beschouwt algemeen gangbare voorstellingen en metaforische of metonymische beelden als deel uitmakend van de betekenis van lexicale elementen. De cognitieve semantiek maakt het op deze wijze mogelijk een verklaring te geven voor het feit, dat er voor een bepaald concept juist die specifieke vaste verbindingen bestaan. Een cognitieve | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||
benaderingswijze laat immers ruimte om alle soorten cognitieve kennis te betrekken bij onderzoek naar betekenis. Zo lijkt van enige ongemotiveerdheid nauwelijks nog sprake te zijn als we de metaforische en metonymische ontstaansgronden van de verbindingen beschouwen. Dan blijkt namelijk, zoals we zullen zien, dat vaste verbindingen onderlinge semantische samenhangen vertonen, aangezien dezelfde beelden telkens terugkeren ter aanduiding van hetzelfde concept. Deze beelden nu dienen ter structurering van het desbetreffende concept. De cognitieve semantiek maakt het ons mogelijk in te zien, dat betekenissen van vaste verbindingen niet alleen stoelen op encyclopedische kennis, maar tevens op algemeen aanvaarde veronderstellingen, waaronder de zogenaamde conceptuele metaforen. Met conceptuele metaforen bedoel ik hier de metaforen die deel uitmaken van een bepaald concept. Een conceptuele metafoor is onderdeel van wat Lakoff (1987: 446-453) omschrijft als conventional rich images, beelden en ideeën die men onbewust en moeiteloos heeft van concrete en abstracte zaken. Dat dezelfde conceptuele metaforen telkens in vaste verbindingen rond een bepaald concept terugkeren, is geen toeval. Het zijn immers deze conventionele beelden, die bepalen op welke wijze wij een abstracte zaak mentaal benaderen. Concluderend wil ik stellen dat we gemotiveerdheid (en dus niet idiomaticiteit of niet-compositionaliteit) moeten beschouwen als de verklarende factor voor de systematiek die zich bij vaste verbindingen voordoet. Aan de hand van een analyse van enkele conceptuele metaforen, gerelateerd aan het concept ‘woede’, zal ik proberen te laten zien op welke wijze de betekenissen van vaste verbindingen gemotiveerd zijn door de onderliggende conceptuele metaforen. Het concept ‘woede’ blijkt bestreken te worden door een vrij groot aantal vaste verbindingen (ik heb hier slechts een deel van de verbindingen uit Van Sterkenburg & Pijnenburg (1984) gebruikt): metaforen en metonymia, waarin gedacht en gesproken wordt over boosheid. Enerzijds zorgen deze conceptuele metaforen voor een zekere eenheid binnen het woedeconcept, waardoor men immers de diverse stadia van de emotie met behulp van dezelfde beelden tot uitdrukking kan brengen, anderzijds bepalen deze conceptuele metaforen ook in welke termen er over de emotie kwaadheid wordt gedacht en gesproken. De betekenissen van de verbindingen, die deel uitmaken van het concept ‘woede’ blijken sterk gemotiveerd door metaforische of metonymische beelden, associaties, veronderstellingen, (volks)geloof, onbewust vooropgezette ideeën enzovoorts. De mate van ondoorzichtigheid van verbindingen wordt bepaald door de mate waarin de zojuist genoemde metaforische en metonymische beelden, associaties, veronderstellingen etc. in synchroon opzicht nog actief deel uitmaken van het concept, waartoe de verbinding gerekend kan worden. We kunnen ook zeggen: de conceptuele metafoor die ten grondslag ligt aan de verbinding moet nog een levende zijn. Zo is een verbinding als het loodje leggen ‘sterven’ door het in onbruik geraakte loodje veel ondoorzichtiger dan tussen vier planken liggen ‘in de doodkist liggen, dood zijn’, een verbinding, die expliciet refereert aan het gebruik de doden in kisten te begraven. Op basis van onze kennis van de conceptuele metafoor, waartoe de vaste verbinding behoort, kan de gemotiveerdheid van de verbinding verklaard worden, m.a.w. een vaste | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||
verbinding kan niet iedere willekeurige betekenis aannemen. Het concept ‘woede’ wordt uitgedrukt door een aantal duidelijke beelden, die niet uit het niets zijn ontstaan, maar die ieder hun wortels hebben in algemeen gangbare veronderstellingen omtrent de emotie boosheid. | |||||||||||||||||||||||||||||
5. Case study ‘woede’In onze cultuur beschikken we over een naïef model voor het concept ‘woede’ of ‘boosheid’. Dit omvat de volgende elementen. Woede of boosheid is een emotie, die in principe aan iedereen bekend is. Zoals met de meeste andere emoties ontstaat ook boosheid niet uit het niets. In het algemeen is er een duidelijke aanleiding voor. Men ergert zich aan iets of iemand of men wordt dwarsgezeten of men ervaart dat in ieder geval als zodanig en dat roept vervolgens de boosheid op. In het algemeen nemen we aan, dat er met boosheid ook een aantal fysieke kenmerken gepaard gaat: men windt zich op, waardoor de bloeddruk stijgt, het hart sneller gaat kloppen en de lichaamstemperatuur stijgt. Naarmate de woede stijgt nemen ook deze lichamelijke symptomen toe. Is iemand eenmaal kwaad, dan is het zaak te trachten de emoties de baas te blijven en niet in gevloek en getier uit te barsten. Vaak lukt dat niet en dan kan er fysiek of verbaal geweld volgen, in het algemeen gericht tegen de persoon of de zaak die de woede in de eerste plaats opwekte. Het doel hierbij is de woede af te reageren en al doende het de ander betaald te zetten. Blijft men zich kwader en kwader maken, dan komt er een punt waarop geen enkele controle meer mogelijk is zodat men niet meer zal kunnen instaan voor zijn daden. In het proces van de kwaadheid kunnen vijf fasen onderscheiden worden:
Dit naïeve model voor ‘woede’ verleent samenhang aan de uitdrukkingen die met woede te maken hebben. Bekijken we nu de geselecteerde verbindingen met speciale aandacht voor de beelden die de verbindingen oproepen en de wijzen waarop de verschillende fasen in het proces van kwaadheid door middel van die beelden worden uitgedrukt, dan kunnen we de volgende groepen onderscheiden. Overigens kunnen bepaalde verbindingen bij meer dan één groep ondergebracht zijnGa naar eind7.. | |||||||||||||||||||||||||||||
5.1 WarmtemetaforenBij de groep verbindingen, die we tot deze groep mogen rekenen, zien we het beeld van een stijgende temperatuur, dat refereert aan het fysieke procesGa naar eind8.. Als men zich kwaad maakt, dan wordt het adrenalinegehalte hoger en stijgt de bloeddruk, waardoor de lichaamstemperatuur stijgt. Als gevolg hiervan krijg je het warm en ontstaat eventueel de rode gelaatskleur. De verbindingen, die hieraan | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||
appelleren, maken gebruik van verschillende noties, die met het begrip warmte geassocieerd zijn. In het bijzonder gaat het hier om beelden met betrekking tot vloeistoffen die verhit worden en om vuur. Beide verbeeldingen voor de boosheid hangen nauw met elkaar samen.
Deze twee verbindingen kunnen rond fase 1 in het proces van kwaadheid geplaatst worden (zie boven). Ook uit de parafrasen blijkt dit door gebruik van de woorden worden en spoedig.
De verbindingen, waarin het rood worden van de huid gebruikt wordt als teken van de boosheid, heb ik onder de noemer van de ‘warmte’ opgenomen, aangezien het één logisch uit het ander voortvloeit: als men kwaad wordt, krijgt men het warm en kan men rood aanlopen. De mens wordt hier voorgesteld als een vat, waarin de druk steeds hoger oploopt. Tilt men het deksel op (d.w.z. uit men zich), dan kan de stoom (d.w.z. de boosheid) ontsnappen en zal men zich dus ‘opgelucht’ voelen. De boosheid treedt als het ware op als een zelfstandige entiteit, als iets waarover de mens zelf geen macht kan uitoefenen (zie ook de weermetaforen onder 5.3). In deze verbindingen vinden we geen aanwijzingen van pogingen tot zelfbeheersing, maar wordt slechts de nadruk gelegd op een steeds erger wordende kwaadheid (aanlopen in de eerste verbinding duidt op het rood worden). We kunnen deze verbindingen derhalve plaatsen in fase 2 van het woedeproces.
Het is duidelijk dat deze twee verbindingen het toppunt van woede aanduiden, want warmer worden dan koken kan eigenlijk niet. Ook uit de parafrase van de tweede verbinding blijkt dit: witheet is het spreekwoordelijke toppunt van hitte. Al naar gelang de situatie kan de woede in dit stadium nog wel of niet meer onder controle te brengen zijn. We bevinden ons dus of in fase 3 of in fase 4. Vaak zal in dit soort gevallen de context uitsluitsel moeten geven.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||
In deze groep zijn de verbindingen verzameld die op de een of andere manier duiden op het ‘vuur’. Bij deze laatste groep heb ik ook enkele verbindingen opgenomen, die niet direct te maken hebben met de boosheid van het individu. Het gaat hierbij om de laatste drie verbindingen. Hiermee wil ik laten zien, dat ook een collectieve onrust of woede aangeduid kan worden met de warmtemetafoor. Deze verbindingen zijn niet direct in één van de fasen te plaatsen: de eerste verbinding duidt op een begin van boosheid, dus fase 1, bij de tweede verbinding lijkt de woede reeds de overhand te hebben, hetgeen zou duiden op fase 4. In de overige drie verbindingen blijkt vooral uit de werkwoordskeuze met welke fase we te maken hebben. We zien in deze groep verbindingen de woede verbeeld door een van de lichamelijke symptomen van deze emotie. Dit betekent, dat de woede vereenzelvigd wordt met één van de effecten, die de woede op het menselijk lichaam heeft. Wij stuiten hier op een vorm van metonymie. Er is immers in principe geen sprake van enige overeenkomst tussen warmte en kwaadheid; een stijgende lichaamstemperatuur is een bijprodukt van de kwaadheid, dat wordt gebruikt om de kwaadheid zelf aan te duiden. | |||||||||||||||||||||||||||||
5.2 DierenmetaforenIn deze groep wordt de kwaadheid verbeeld door een aantal metaforen ontleend aan de dierenwereld. De eerste groep verbindingen heeft betrekking op een van de eerste fasen, die in het proces van kwaad worden kunnen optreden. Men is in de eerste plaats geërgerd door iets of iemand. Men neemt de aanval persoonlijk op, hetgeen in de verbindingen blijkt uit beelden van lichaamsdelen, die als het ware de aanval moeten ondergaan. Steeds gaat het hierbij om lichaamsdelen van dieren, die zich aan de uiteinden van het lichaam bevinden en dus makkelijk kunnen worden aangevallen. Voorbeelden:
Hier hebben we gevallen van metaforiek: lichamelijke kwetsuren staan voor geestelijke kwetsuren. In de standaardtaal betekent ‘kwetsen’ ook altijd ‘geestelijk kwetsen’ en uit de betekenissen van deze verbindingen blijkt, dat het gevolg van geestelijke kwetsuren kan zijn, dat men zich beledigd voelt. Datgene wat de boosheid veroorzaakt, wordt in de verbindingen uitgebeeld als een aanval op het lichaam en vanuit dat gezichtspunt bezien we de belediging. Voorts zijn deze vaste verbindingen niet als stilistisch en affectief neutraal te beschouwen. Immers, de spreker heeft de mogelijkheid, niet één van bovenstaande vaste verbindingen te gebruiken om deze betekenis uit te drukken, aangezien de neutrale uitdrukking beledigd zijn vanzelfsprekend ook voorhanden is. Dat een spreker er dan toch voor kiest de belediging door middel van een minder neutrale vaste verbinding te | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||
verwoorden, duidt er mijns inziens al op, dat deze verbindingen in stilistisch en emotief opzicht niet neutraal kúnnen zijn. Deze verbindingen behoren allemaal tot fase 1 van het prototypische woedescenario. Een belediging kan immers het begin zijn van enorme woedeuitbarstingen.
De kwaadheid lijkt hier werkelijk toegeslagen. Deze verbindingen die onder 1b (zie aldaar) gerelateerd konden worden aan de warmtemetafoor, horen ook tot de dierenmetafoor. Het is van groot belang om in te zien, dat juist het feit, dat een verbinding in meer dan één groep valt onder te brengen, het concept ‘woede’ verder structureert. Belangrijk is dat ‘woede’ geen concept is waarbinnen een aantal cognitieve modellen onafhankelijk van elkaar en zonder enige onderlinge relatie de diverse uitdrukkingsmogelijkheden bepalen. Bij ‘woede’ lijkt eerder sprake van één samenhangend geheel.
In deze verbindingen is de woede reeds verder gevorderd. Men doet zich groter voor dan men is om de tegenstander af te schrikken. Het dient derhalve ook te worden opgevat als waarschuwing. De beelden in deze en de laatste groep verbindingen zijn duidelijk: als je al te woedend wordt, ben je niet meer in staat tot redelijk handelen en denken, en verval je tot gedrag en uitingen, die gewoonlijk aan dieren worden toegeschreven (fase 4). Ook hier hebben we weer met een metonymische relatie van doen, te weten, een lichamelijke uiting staat voor de zaak zelf. Er is hier geen sprake van een relatie gebaseerd op gelijkenis. Deze verbindingen kunnen in fase 2 of 3 van het woedeconcept geplaatst worden; de kwaadheid als zodanig is aanwezig, maar men heeft nog niet de zelfbeheersing verloren.
| |||||||||||||||||||||||||||||
5.3 De weermetafoor.In veel verbindingen rond het concept ‘woede’ treft men de metafoor aan van het weer. De boosheid en het slechte humeur -een voorbode van mogelijke boosheidworden benoemd in termen van slecht weer. We kennen ook het omgekeerde. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Indien iemand een goed humeur heeft of blij is, kunnen we zeggen, dat iemand straalt, of dat zijn ogen stralen. Opvallend hierbij is, dat als men zegt dat het stralend weer is, dit eigenlijk al een metafoor is. Het weer zelf straalt niet, maar de zon. De weermetafoor blijft dus niet beperkt tot de negatieve gevallen, maar is ook van toepassing op de positieve zijde. De verbindingen die ons materiaal met betrekking tot het weer bevat, zijn de volgende:
Deze verbindingen passen niet rechtstreeks binnen het proces van woede, zoals we dat door middel van 5 fasen hebben weergegeven. Er is immers, als ik tenminste op de parafrasen en mijn eigen intuïties mag afgaan, in lang niet alle gevallen sprake van kwaadheid, slechts van een mogelijke voorwaarde daartoe, namelijk een slecht humeur. Aangezien we wel kunnen spreken over iemands humeur, maar het humeur in zijn algemeenheid toch een tamelijk abstracte zaak blijft, staat in de verbindingen het gezicht voor het humeur, want op het gezicht valt immers het humeur vaak af te lezen. Ook in die gevallen gaat het dan om een metonymische relatie tussen de referentiële betekenis van de constituenten van de verbinding en de idiomatische: één van de uiterlijke kenmerken verschijnt in de verbinding als beeld om een slecht humeur aan te duiden. Verder lijkt de weermetafoor als geheel te duiden op de onmacht van de mens tegenover de woede: evenmin als wij invloed kunnen uitoefenen op het weer, kunnen wij dat op iemands humeur. Ook uit de parafrase bij de bui trekt af / waait over ‘zijn boosheid verdwijnt’ lijkt de boosheid als een soort zelfstandige entiteit naar voren te komen. Niet de persoon in kwestie doet de boosheid blijkbaar weggaan, maar de boosheid vertrekt zelf. Dit beeld van de boosheid als entiteit buiten de mens zelf, zagen we al onder 1b. | |||||||||||||||||||||||||||||
6. SlotUit het commentaar bij de verschillende categorieën bleek al, dat de conceptuele metaforen van het concept ‘woede’ niet los van elkaar staan. Bij de warmtemetaforen zijn deels dezelfde verbindingen opgenomen als bij de dierenmetaforen. Ook kunnen via de algemenere notie ‘temperatuur’ de weermetaforen verbonden worden aan de warmtemetaforiek. Bij de weermetaforen wordt immers gebruik gemaakt van de warmte buiten als beeld voor de gemoedsgesteldheid binnen (het lichaam). Deze overlappingen tussen de verschillende metaforen brengen structuur aan binnen het woede-concept en leggen de basis voor de gemotiveerdheid van de niet-compositionele | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||
verbindingen. Door deze onderlinge samenhang van min of meer idiomatische betekenissen, tot stand gebracht door conventionele metaforen, waarbij men niet alleen aan vaste, maar ook aan vrije verbindingen moet denken, is de mens in staat op efficiënte wijze toegang te krijgen tot betekenissen in het mentale lexicon. Dit maakt het mogelijk snel taaluitingen te interpreteren en te produceren. Betekenissen van vaste verbindingen staan niet op zichzelf, maar zijn gemotiveerd, bijvoorbeeld door veronderstelde effecten van bepaalde emoties op het menselijk lichaam, door de metaforische en metonymische beelden, die ten grondslag liggen aan hun semantiek en die verantwoordelijk zijn voor hun onderlinge samenhang. De regelmaat, die het concept ‘woede’ tentoonspreidt in die zin dat dit concept bestreken wordt door een beperkt aantal beelden, kan men slechts dan verklaren als men accepteert, dat een autonoom linguïstische benadering van vaste verbindingen niet volstaat als men de semantiek onderzoekt. Slechts vanuit een cognitief-semantische invalshoek is men, naar ik hier hopelijk aannemelijk gemaakt heb, in staat alle relevante zaken bij het onderzoek te betrekken.
Linda Verstraten is werkzaam bij het Instituut voor Nederlandse Lexicologie in Leiden. | |||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||
|
|