Forum der Letteren. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| ||||||||||||
Literatuur als systeem. Wat zegt Luhmann?
| ||||||||||||
InleidingGa naar eind*De gedachte dat de verschillende literaire verschijnselen een samenhangend geheel, een ‘systeem’ vormen, is niet nieuw. Reeds in de jaren '20 van deze eeuw stelde Jurij Tynjanov dat de literatuur ‘een systeem vormt’ (Tynjanov 1924: 89). Pas vanaf ongeveer 1970 echter kan men van serieuze literatuurwetenschappelijke pogingen spreken om het systeembegrip op een theoretisch adequaat niveau te verankeren. In dit verband moet vooral het werk van de empirische literatuurwetenschap genoemd worden. (Zie bijv. von Heydebrand/Pfau/Schönert (eds.) 1988 en Schmidt 1980 en 1982.) Bij dit streven om de literatuur op een precies gedefinieerde, niet slechts metaforische manier als systeem te beschrijven, speelt sinds een jaar of vijf de systeemtheorie van de Duitse socioloog Niklas Luhmann een hoofdrol. Luhmanns systeembegrip is in theoretisch opzicht veel explicieter dan de meeste andere systeemconcepties. Ook biedt Luhmann de mogelijkheid om systemen als processen te conceptualiseren. Hierdoor onderscheidt zijn theorie zich gunstig van de empirische literatuurwetenschap, die statische systeemmodellen hanteert, waarin voor dynamiek en verandering eigenlijk geen plaats is. Zodoende kan met behulp van Luhmanns systeemtheorie de verhouding tussen literaire teksten en tussen een tekst en zijn context op een nieuwe manier gedefinieerd worden. Met name in de Duitse literatuurwetenschap wordt Luhmanns theorie intensief gerecipieerd (o.a. Disselbeck 1987, Jäger 1991, Meyer/Ort 1990, Schmidt 1989 en Schwanitz 1990). Ook in Nederland begint zijn theorie door te dringen (zie bijv. Fokkema/Ibsch 1992, Hoogeveen/Würzner (eds.) 1986 en Zijlmans 1990), al is hier de belangstelling duidelijk geringer dan in de Bondsrepubliek. Mogelijkerwijs heeft dat te maken met de moeilijkheidsgraad van Luhmanns werk. Want of men Luhmann nu als typische vertegenwoordiger ‘des “teutonischen” Wissenschaftsstils’ (Dirk Käsler in ‘Der Spiegel’ Nr. 50, 1984, p. 184-190) ziet of niet, een feit is dat zijn boeken van een buitengewoon hoge abstractiegraad zijn. De klachten over de ondoordringbaarheid van zijn oeuvre zijn dan ook legio. In ieder geval geldt, wat Helmut Willke (1987:8) opmerkt: het is verdacht, wanneer iemand systeemtheoretische literatuur na de eerste lezing begrepen meent te hebben; ‘entweder ist er ein Genie, oder - und das scheint empirisch der häufigere Fall zu sein - er hält sich nur für ein solches’. Met dit artikel nu wil ik proberen te laten zien wat Luhmanns systeembegrip inhoudt en welke perspectieven het voor de literatuurwetenschap opent. Daartoe | ||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||
behandel ik eerst kort de hoofdpunten van de systeemtheorie. In deel 2 wordt dan op de literatuurwetenschappelijke toepassing ervan ingegaan. | ||||||||||||
1. Wat is systeemtheorie?Ga naar eind1.1.1. Complexiteitsreductie, ‘Sinn’ en systemenDe rode draad in Luhmanns werk is de reductie van complexiteit. De mens wordt, aldus Luhmann, voortdurend geconfronteerd met het feit ‘dass es stets mehr Möglichkeiten des Erlebens und Handelns gibt, als aktualisiert werden können’ (Luhmann 1971: 32), en in deze complexiteit dreigt de mens te verdrinken. Daarom moet deze ‘Überfülle des Möglichen’ (ibid.) door keuzes, door selecties gereduceerd worden. Inzoverre nu die selecties op elkaar betrokken zijn, is er een sociaal systeem ontstaan, d.w.z. een geheel van selecties dat van een ‘Umwelt’ te onderscheiden is. Sociale systemen scheiden zich dus van de omringende wereld af door samenhangende selecties die bepalen wat uit de complexe overvloed van belevenis - en handelingsmogelijkheden geselecteerd wordt. (Waarbij tot de ‘Umwelt’ van het ene systeem ook de andere systemen behoren; zo behoort tot de ‘Umwelt’van het het economische systeem o.a. het politieke systeem en het rechtssysteem, terwijl de ‘Umwelt’ van het politieke systeem o.a. uit het economische systeem en het rechtssysteem bestaat.) Het is belangrijk om in te zien dat het ontstaan van systemen nooit tot een eliminatie van alle complexiteit kan leiden. Complexiteit is namelijk geen objectief gegeven grootheid, is geen onafhankelijk kenmerk van de wereld op zich, maar ‘eine Relation zwischen System und Welt’ (Luhmann 1970: 115). Complexiteit en systeem zijn, zoals Heidegger zou zeggen, ‘gleichursprünglich’.Ga naar eind2. Systemen maken het bestaan van complexiteit mogelijk; complexiteit maakt het bestaan van systemen noodzakelijk. Hoe meer complexiteit nu gereduceerd, d.w.z. systemisch verwerkt wordt, des te complexer wordt het systeem (want doordat meer complexiteit in het ‘gezichtsveld’ van het systeem verschijnt, stijgt het aantal belevenis- en handelingsmogelijkheden dat gerealiseerd kan worden, en die nieuwe belevenis- en handelingsmogelijkheden moeten dan weer door nieuwe systeemstructuren geabsorbeerd worden). Door die hogere systeemcomplexiteit kan en moet het systeem weer meer complexiteit van de wereld verwerken, waardoor de systeemcomplexiteit weer stijgt enz. (Zo komt volgens Luhmann maatschappelijke evolutie tot stand.) De voorwaarde voor deze combinatie van complexiteitsreductie en complexiteitsvergroting is gelegen in het feit dat de selecties die de complexiteitsreductie tot stand brengen, ‘sinnhaft’ zijn. ‘Sinn’ maakt het voor psychische systemen (mensen) en voor sociale systemen (waarom het Luhmann als socioloog te doen is) mogelijk om de wereld te zien als totaliteit van mogelijkheden die nooit allemaal gerealiseerd kunnen worden, en om tegelijk die mogelijkheden tot een draaglijke, leefbare hoeveelheid te reduceren. Dat kan doordat ‘Sinn’ de niet-geselecteerde mogelijkheden niet elimineert, maar als horizon van alternatieven toegankelijk houdt. Zin is namelijk geen objectief of subjectief gefundeerde substantie, maar een selectie-mechanisme waarbij de | ||||||||||||
[pagina 116]
| ||||||||||||
selecterende activiteit altijd gepaard gaat met de presentatie van een horizon van alternatieven. Dat zin alles wat beleefd en gedaan wordt steeds om zo te zeggen met een overschot van verwijzingen naar andere mogelijkheden doorspekt, leidt tot onzekerheid en tot het ervaren van contingentie. (Met contingentie wordt het feit bedoeld dat het daadwerkelijk geselecteerde ook heel anders uit had kunnen vallen.) En daardoor blijft de noodzaak tot selectie bestaan: ‘Sinn hält “andeutungsweise” die ganze Welt zugänglich, erfordert aber eben damit laufende Selektion des nächsten Schritts in einem mehr oder weniger konkret apperzipierten Kontext anderer Möglichkeiten.’ Zin is dus niet iets inhoudelijks, iets wat mensen of dingen ‘hebben’, maar een manier van omgaan met complexiteit. De wijze waarop systemen met de hen omringende wereld omgaan, is ‘sinnhaft’. De door Luhmann gebruikte, maar wat misleidende term ‘Sinn’ zou dan ook beter door de uitdrukking ‘sinnhafter Umweltbezug’ kunnen worden vervangen. Sociale systemen nu worden als het ware bij elkaar gehouden door structuren. Daarbij gaat Luhmann ervan uit, ‘dass Strukturen sozialer Systeme in Erwartungen bestehen’ (Luhmann 1984: 398). Om niet in complexiteit en contingentie ten onder te gaan, moeten mensen houvast hebben: bepaalde zaken moeten waarschijnlijker, meer te verwachten zijn dan andere. Een aantal verwachtingen moet dus gegeneraliseerd, d.w.z. algemeen geldig gemaakt worden. Er ontstaat zo een netwerk van verwachtingen dat zich van een (qua verwachtingen niet gestructureerde) omgeving onderscheidt. De op deze wijze ontstane verwachtingsstructuren zijn de structuren van sociale systemen. (Zo wordt, om een voorbeeld te geven, het kunstsysteem bij elkaar gehouden door allerlei poëticale verwachtingen.) Luhmann beperkt zijn analyse van het structuurbegrip echter niet tot de functie die structuren voor individuele mensen vervullen. Zodra systemen en de bijbehorende structuren ontstaan, verkrijgen ze volgens Luhmann namelijk een eigen werkelijkheid, die niet afdoende kan worden verklaard door te refereren aan de intenties en behoeften van individuele subjecten. Systemen volgen hun eigen logica, en daarom maakt Luhmann de individuen niet tot uitgangspunt van zijn sociologische analyse. Luhmann definieert als de elementen van sociale systemen de communicaties en deze vormen het vertrekpunt voor zijn analyse. Communicaties nu zijn kortstondige gebeurtenissen; in hun ontstaan vergaan ze alweer. Wil een systeem blijven bestaan, dan moeten er dus steeds weer communicaties op elkaar aansluiten. Hier vindt het structuurbegrip bij Luhmann zijn eigenlijke toepassing: door verwachtingsstructuren wordt de mogelijkheid dat communicaties op elkaar aansluiten waarschijnlijker gemaakt. De functie van structuren is het de reproduktie van het systeem van communicatie tot communicatie te garanderen. Dat wat een systeem tot systeem maakt, zijn dus de opduikende en weer vergaande communicaties, niet de structuren. De verwachtingsstructuren zijn slechts een ‘hulpje’ bij de reproduktie van het systeem. Dit is een essentieel verschil met structuralistische theorieën, die uiteindelijk altijd slechts een | ||||||||||||
[pagina 117]
| ||||||||||||
synchrone (statische) analyse van systemen kunnen geven, omdat ze de structuren in het middelpunt stellen. | ||||||||||||
1.2. Autopoiese, communicatie en differentieZoals we hebben gezien, biedt de omringende wereld altijd meer mogelijkheden aan dan het systeem aankan. Om te kunnen blijven bestaan moet een sociaal systeem zijn gedomesticeerde ‘stukje’ wereld dan ook voortdurend tegen het opdringen van andere mogelijkheden verdedigen. Sociale systemen kunnen dat, omdat ze autopoietisch (zelfreferentieel) zijn. ‘Als autopoietisch wollen wir Systeme bezeichnen, die die Elemente, aus denen sie bestehen, durch die Elemente, aus denen sie bestehen, selbst produzieren und reproduzieren. Alles, was solche Systeme als Einheit verwenden, ihre Elemente (...) und sie selbst, wird durch eben solche Einheiten im System erst bestimmt.’ (Luhmann 1985: 403) Een autopoietisch systeem is dus in zijn functioneren alleen afhankelijk van zijn eigen elementen; het kan niet door invloeden van buitenaf gedetermineerd worden. Volgens Luhmann zijn zowel psychische systemen als sociale systemen autopoietisch; daarbij opereren de eerste op basis van bewustzijn, de laatste op basis van communicatie. D.w.z., de elementen van psychische systemen zijn gedachten, de elementen van sociale systemen zijn - zoals we gezien hebben - communicaties. Autopoiese impliceert dat systemen gesloten zijn: psychische systemen en sociale systemen zijn noch voor elkaar noch voor de hen omringende wereld toegankelijk, net zo min als psychische systemen onderling en sociale systemen onderling voor elkaar toegankelijk zijn. Dat autopoietische systemen gesloten zijn, betekent echter niet dat ze geheel en al van de wereld afgescheiden zijn. Ieder sociaal systeem reageert wel degelijk op de ‘Umwelt’ (de andere systemen). Echter: er kan geen sprake zijn van determinatie door de omringende wereld, omdat enkel en alleen het systeem zelf, op basis van systeeminterne criteria, beslist wat in het systeem verwerkt wordt en hoe het verwerkt wordt. Om een voorbeeld te geven: de politiek kan wel het gebruik van kernenergie of spuitbussen verbieden, maar hoe het economische systeem dan verder functioneert (en of het verder functioneeert), wordt uitsluitend binnen het economische systeem bepaald. Het gesloten karakter van systemen houdt bovendien in, dat het beeld van de omringende wereld dat binnen een bepaald systeem heerst, een systeeminterne constructie is. Immers, de omringende wereld wordt door het systeem altijd in het kader van zijn eìgen operaties en criteria waargenomen en verwerkt. Communicaties over de werkelijkheid kunnen dus volgens Luhmann nooit de werkelijkheid afbeelden, kunnen nooit de werkelijkheid ‘bereiken’. Daarmee wordt natuurlijk niet bedoeld dat er geen empirische werkelijkheid zou zijn, maar alleen dat alle kennis over de werkelijkheid altijd gezien moet worden in relatie tot het systeem dat die kennis produceert. Luhmann nu beschouwt als het belangrijkste kenmerk van communicatie het feit | ||||||||||||
[pagina 118]
| ||||||||||||
dat ze een selectief proces is: ‘Geht man vom Sinnbegriff aus, ist als erstes klar, dass Kommunikation immer ein selektives Geschehen ist. Sinn lässt keine andere Wahl als zu wählen.’ (Luhmann 1984: 194). Iedere communicatieve gebeurtenis bestaat uit drie selecties: ‘Information’, ‘Mitteilung’ en ‘Verstehen’. De informatie is de geselecteerde zaak waarom het gaat en die tot stand komt doordat de communicatie dìt en niet dàt vastlegt. Ze bestaat uit de data van de communicatie. De mededeling is de (talige) verpakking van de inhoud. Ze geeft aan hoe de communicatie dient te worden opgevat en verwijst dus naar de ‘Mitteilungswürdigkeit’ van de communicatie. Informatie en mededeling zijn wel te onderscheiden, maar niet te scheiden; het zijn twee kanten of dimensies van dezelfde zaak. Ze kunnen dus nooit los voorkomen: er bestaat geen informatie zonder mededeling, en ook geen mededeling zonder informatie. Zowel de informatie als de mededeling moet worden begrepen, en dat betekent ook en vooral dat de differentie tussen die twee moet worden gezien. Zoals Luhmann zegt: ‘Im Verstehen erfasst die Kommunikation einen Unterschied zwischen dem Informationswert ihres Inhalts und den Gründen, aus denen der Inhalt mitgeteilt wird’ (Luhmann 1987: 7). Daarbij mogen de ‘Gründe’ niet met de psychische gesteldheid van subjecten in verband worden gebracht. We hebben hierboven immers gezien, dat communicaties, als basiselementen van autopoietisch-gesloten sociale systemen, voor individuen en hun bewustzijn niet direct toegankelijk zijn. In Luhmanns woorden: alleen de communicatie kan communiceren. (Waarmee niet bedoeld wordt dat voor communicatie geen mensen nodig zijn, maar alleen dat de wetenschapper voor de analyse van communicatieprocessen een hoger, abstracter niveau moet kiezen dan dat van individuele subjecten c.q. een optelsom daarvan.) Wanneer Luhmann spreekt over de redenen waarom een tekst meegedeeld werd, of over de intentie van een communicatieve uiting, denkt hij niet aan de mentale processen van de auteur. Hij hanteert een anti-psychologisch intentie-begrip zoals het ook in de jurisprudentie gebruikt wordt: de intentie van deze wet, van deze regel enz. Communicatie wordt door Luhmann nìet als een zender/ontvanger-proces geconceptualiseerd. De autopoietische modus operandi van systemen impliceert dat communicatie niet als het doorgeven van een betekenispakketje kan worden gezien. Betekenis ligt niet opgeslagen in de uitingen zelf, maar wordt in de communicatie geconstrueerd. Dat wil niet zeggen dat communicaties geen betekenis hebben of van alles kunnen betekenen. Wat Luhmann wil zeggen is dat een communicatieve uiting uitsluitend een betekenis krijgt in en door een differentie met een efemeer door die communicatie geactualiseerde context. D.w.z.: een communicatie selecteert iets uit haar actuele, zich enkel en alleen door en in die communicatie constituerende context en sluit daardoor andere mogelijkheden in die context uit. Communicatie krijgt bovendien pas betekenis door en in die selectie: haar semantische identiteit is gefundeerd in haar differenties met die andere mogelijkheden. Daarbij gaat het niet om differenties die stabiel zijn, die van tevoren vastliggen, die deel uitmaken van een overkoepelend geheel (zoals bij het structuralisme), maar om temporeel unieke, eenmalige differenties die in de communicatie opduiken en onmiddellijk weer vergaan. En die vluchtigheid van communicatie is van fundamenteel belang, want | ||||||||||||
[pagina 119]
| ||||||||||||
het is juist het transitoire karakter van zijn elementen dat het systeem dwingt om zich continu te reproduceren (autopoiese). | ||||||||||||
2. Literatuur als systeemDe overname van theorieën uit andere disciplines is nooit een homogeen geheel, maar vindt altijd op verschillende manieren plaats. De literatuurwetenschappelijke receptie van Luhmann vormt hierop geen uitzondering. Centraal staat natuurlijk altijd het systemische karakter van de literatuur, maar voor de rest zetten de verschillende Luhmann-recepties hun eigen accenten. Wel kan men duidelijk drie aandachtsgebieden onderscheiden. Ten eerste worden er pogingen ondernomen om Luhmanns systeembegrip in een empirische literatuurtheorie te integreren (o.a. S.J. Schmidt). Vervolgens zijn er literatuurwetenschappers die proberen de systeemtheorie vooral voor de interpretatie van teksten vruchtbaar te maken (o.a. K. Disselbeck, J. Hoogeveen, D. Schwanitz). Het derde aandachtsgebied vormt de problematiek van de literaire evolutie (o.a. G. Jäger, G. Plumpe). Een behandeling van al die specifieke Luhmann-recepties is in het korte bestek van dit artikel niet mogelijk; ik zal daarom alleen mijn eigen - natuurlijk tentatieve - voorstel om Luhmann toe te passen, uiteenzetten. Dit voorstel is mede gebaseerd op de andere Luhmann-recepties; de belangrijkste daarvan worden in de noten genoemd. | ||||||||||||
2.1. Literaire communicatie als systeemDe literatuur, of liever gezegd de kunst als geheel, vormt een autopoietisch sociaal systeem als beschreven in paragraaf 1. Zijn elementen zijn communicaties over kunst en communicaties in de vorm van kunstwerken. Het kunstsysteem is net als alle andere systemen autopoietisch-gesloten. Dat verklaart bijvoorbeeld waarom alle geëngageerde en/of avantgardistische pogingen om het geldende kunstsysteem ten grave te dragen, tot mislukken gedoemd zijn. Doordat die pogingen namelijk binnen het kunstsysteem worden ondernomen, maken ze deel uit van de autopoiese van het kunstsysteem en kunnen ze dus uitsluitend aan de reproduktie van het systeem bijdragen. Naast het kunstsysteem onderscheidt Luhmann o.a. het systeem economie, het systeem recht, het systeem politiek en het systeem wetenschap.Ga naar eind3. Ieder systeem behandelt datgene waarover het communiceert op grond van een specifieke tweedeling. Het economische systeem structureert zijn communicaties op grond van de binaire code hebben/niet-hebben, het rechtssysteem structureert d.m.v. recht/onrecht, het kunstsysteem d.m.v. mooi/lelijk, het wetenschapssysteem d.m.v. waar/onwaar enz. Het rechtssysteem bijvoorbeeld communiceert over de handelingen van een (vermeende) oplichter op grond van het schema recht/onrecht en niet op basis van het schema recht/onrecht/mooi. Daarbij kunnen de criteria op grond waarvan een handeling, een uitspraak enz. als recht/onrecht behandeld (‘becommuniceerd’) worden, historisch, geografisch of anderszins variëren. | ||||||||||||
[pagina 120]
| ||||||||||||
Luhmanns theorie biedt dus een model van de hele maatschappij en niet alleen van de literatuur. Dat is een groot voordeel ten opzichte van een theorie als die van Tynjanov. Een van de grote bezwaren tegen Tynjanov en latere theoretici is immers, dat ze geen theoretische conceptie van de buitenliteraire werkelijkheid hebben. Ze zien literatuur wel als een systeem, maar hanteren voor de rest een ongedifferentieerd, theorieloos model van de maatschappij. (Ik zal hier bij de behandeling van de literaire evolutie iets uitgebreider op ingaan). Een ander belangrijk verschil tussen de systeemtheorie en andere theorieën die literatuur als een systeem zien, is het dynamische karakter van Luhmanns systeembegrip. Dat kan verduidelijkt worden door een vergelijking met het systeembegrip zoals S.J. Schmidt dat gebruikt in zijn overigens zeer lezenswaardige boek Die Selbstorganisation des Sozialsystems Literatur im 18. Jahrhundert uit 1989. Schmidt postuleert als binaire code van het kunstsysteem kunst/niet-kunst. Met deze code kunnen communicaties/handelingen die wel en communicaties/handelingen die geen deel uitmaken van het kunstsysteem worden onderscheiden. De toepassing van deze code geschiedt via de specifiek voor het kunstsysteem geldende esthetiek-conventie en polyvalentie-conventie. De esthetiek-conventie zegt dat communicaties niet direct aan de werkelijkheid refereren en ook geen praktische normen m.b.t. die werkelijkheid formuleren; de polyvalentie-conventie zegt dat communicaties niet slechts één, maar verscheidene betekenissen hebben. Volgt men deze conventies dan vervult men een bepaalde rol binnen het kunstsysteem. De mogelijke handelingsrollen daarbij zijn die van producent (schrijvers e.d.), distributeur (uitgevers e.d.), recipiënt en criticus. Luhmann daarentegen postuleert als kunstsystemische binaire code mooi/lelijk en voor deze code geldt, wat voor alle codes bij Luhmann geldt: door de code ‘wird für Interaktionen (...) kein Konsens in der Wertung, (...) aber ein erster Strukturgewinn erreicht und ein Satz von Respezifikationsregeln (Kriterien) in Geltung gesetzt, über den wiederum Konsens oder Dissens bestehen kann’ (Luhmann 1981: 246). Men ziet het verschil. Bij Schmidt staat de consensus centraal: binnen het kunstsysteem handelende/communicerende mensen delen bepaalde conventies die garanderen, dat de verschillende handelingen op elkaar afgestemd worden. De code is bij hem dus iets wat een grote mate van overeenstemming creëert; er wordt immers slechts in uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld bij vermeend pornografische teksten) gediscussieerd over de vraag of iets kunst is of niet. Bij Luhmann vervult de code echter een andere functie. Net als de structuren (zie pag. 117) zijn codes een hulpje bij de produktie van de systemische communicaties. Doordat de communicatie binair gecodeerd is, kan ze makkelijker tot stand komen. Men hoeft alleen rekening te houden met wat onder de code valt en kan alle andere aspecten verwaarlozen. In tegenstelling tot bijv. in de Middeleeuwen hoeft men nu geen rekening te houden met politieke of religieuze claims. De specifieke invulling van de code mooi/lelijk is echter een zaak van discussie, van meningen die op elkaar botsen, van zich afzetten tegen anderen. Schmidt verwerpt Luhmanns code, omdat volgens hem in de kunst ook iets ‘lelijks’ of het ‘kwade’ mooi kan zijn. Dat is inderdaad zo, maar de code mooi/lelijk is dan ook abstract bedoeld. Wat als mooi of lelijk geldt, hangt van - | ||||||||||||
[pagina 121]
| ||||||||||||
historisch enz. variabele - poëticale opvattingen af. Zo is voor de marxisten datgene mooi, wat goed weerspiegelt en kan in de littérature engagée de maatschappelijke relevantie van kunst positief (mooi) worden bezet en haar ‘schoonheid’ negatief (lelijk). Om het voorafgaande kort samen te vatten: voor Luhmann zijn sociale systemen gefundeerd in het feit dat er steeds weer transitoire communicaties op elkaar aansluiten. Bij hem staan niet de consensus en de vastliggende structuren centraal (structuren produceren geen tijd en brengen dus ook geen verandering en dynamiek in het systeem), maar de flux van opduikende en weer vergaande communicaties. | ||||||||||||
2.2. Het probleem van de interpretatieHoe is het bovengenoemde op elkaar aansluiten van communicaties nu precies te begrijpen? Communicaties sluiten op elkaar aan door zich differentieel tegen andere communicaties te profileren. Uit Luhmanns communicatietheorie volgt immers, dat een uiting slechts dan als betekenisvolle communicatie kan functioneren, wanneer ze zich van andere posities onderscheidt. Ze verkrijgt haar semantische identiteit pas via een differentie.Ga naar eind4. Ook literaire teksten (als kunstzinnige communicaties) zijn dus altijd historisch-concrete toepassingen van differentieschema's. Deze gedachte heeft belangrijke consequenties voor het probleem van de interpretatie. Ze impliceert namelijk een volledige temporalisering van betekenis: betekenis moet opgevat worden als gefundeerd in historisch eenmalige differenties. Betekenis wordt dus niet gegarandeerd door conventies, maar door een differentie, een oppositie. De opvatting dat taal functioneert via een code, via een geheel van conventies dat bepaalde betekenisdragers aan bepaalde betekenissen koppelt, is misleidend. Ze is misleidend, omdat talige elementen nooit direct, maar altijd indirect - d.w.z. via differenties - verwijzen. Woorden, uitdrukkingen enz. hebben geen vaste kern van betekenis, maar hun betekenis is afhankelijk van dat waarvan ze zich onderscheiden, waartegen ze zich afzetten. Die opposities nu liggen niet vast, maar worden pas in en door de communicatie zelf geconstitueerd. Dezelfde woorden, dezelfde uitdrukkingen zullen dus in verschillende contexten verschillende dingen betekenen, doordat ze heel andere tegenposities hebben. Met betrekking tot de interpretatie van teksten betekent dat, dat de onderzoeker bij iedere tekst uit moet zien te vinden, wat de specifieke andere posities zijn waartegen die tekst zich afzet. Uit het voorafgaande volgt, dat interpretatie volgens het principe van de hermeneutische cirkel systeemtheoretisch gezien niet mogelijk is. Een tekst is geen organisch geheel waarvan de delen via het geheel, en het geheel via de delen begrepen kunnen worden. Datgene wat een tekst betekenis geeft, zijn oppositie tot iets anders, ligt immers buiten de tekst. Ook het hermeneutische model van Gadamer schiet uit systeemtheoretisch oogpunt te kort. Gadamer gaat uit van een (talige) traditie die de mogelijkheidsvoorwaarde voor een gesprek met teksten uit het verleden zou vormen. M.a.w., Gadamer is van mening dat interpretatie mogelijk is doordat de | ||||||||||||
[pagina 122]
| ||||||||||||
geïnterpreteerde tekst en de interpreet deel uitmaken van dezelfde traditie. Bij een dergelijke argumentatiegang blijft echter buiten het gezichtsveld, dat de betekenis van een tekst altijd wordt bepaald door historisch eenmalige differenties, die niet achterhaald kunnen worden door terug te grijpen op een gedeelde traditie. Nu zou men kunnen proberen om bovenstaande problemen van de hermeneutiek op te lossen door teksten in hun context te interpreteren. Teksten, zo zou men kunnen argumenteren, ontstaan in een bepaalde historische context en aan die context ontlenen ze hun betekenis. Daarom zouden teksten altijd met behulp van kennis van die context geduid moeten worden. De systeemtheorie maakt echter duidelijk dat die argumentatie, die ten grondslag ligt aan alle historische interpretaties, de zaak op zijn minst vertekent. Om betekenis te krijgen moet een tekst zich namelijk van andere posities onderscheiden; hij moet zich ten opzichte van een context differentiëren. Een tekst kan dus niet vanuit zijn context geïnterpreteerd worden, omdat hij zijn betekenis juist binnen die context moet verwerven. Zijn betekenis is niet afhankelijk van de context, maar van de differentie met andere teksten binnen dezelfde context. Een interpretatie moet dus altijd de vraag beantwoorden: tegenover welke andere teksten profileert zich deze tekst? Goede voorbeelden van de hierboven bekritiseerde argumentatie zijn literatuurhistorische anthologieën. Deze bevatten meestal niet alleen literaire teksten, maar ook een meer of minder uitgebreide (literatuur) historische inleiding. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat teksten uit het verleden niet ‘zomaar’, niet zonder kennis van de context kunnen worden begrepen. Daarom, zo luidt de redenering, is het van belang een bloemlezing van een inleiding te voorzien die die noodzakelijke historische kennis verschaft. Onjuist is dat natuurlijk niet, maar men ziet zo wel over het hoofd, dat woorden, uitdrukkingen, teksten (algemener gezegd: taaltekens) via differenties verwijzen. Het zojuist beschreven type bloemlezingen gaat uit van een representationistische verhouding tussen taal en werkelijkheid, van een vaste verbinding tussen betekenend woord en betekende zaak. Vanuit dat perspectief hoeft men alleen de toenmalige wereld te kennen om te weten waarnaar teksten uit het verleden verwijzen. Vanuit een systeemtheoretisch perspectief geldt daarentegen, dat tekens géén vaste betekenis hebben. Dezelfde woorden betekenen verschillende dingen wanneer ze verschillende tegenposities hebben. Een historische contextualisering van geanthologiseerde teksten is dus nooit voldoende om die teksten begrijpelijk te maken, omdat ook binnen dezelfde historische context identieke formuleringen heel verschillende dingen kunnen betekenen. | ||||||||||||
2.3. Tekst en differentieMisschien doet Luhmanns differentiebegrip sommige lezers aan de structuralistische these denken, dat de betekenis van een teken afhankelijk is van zijn differentiële relatie met andere tekens. Er is echter een wereld van verschil tussen Luhmanns communicatiemodel en het structuralisme. Enigszins generaliserend met betrekking tot ‘het structuralisme’ kan men dit verschil als volgt omschrijven. Volgens structuralisten hebben tekens een betekenis doordat ze | ||||||||||||
[pagina 123]
| ||||||||||||
deel uitmaken van een overkoepelend netwerk van tekens. De betekenis van tekens is met andere woorden gefundeerd in het feit dat ze op een bepaalde manier produkten of manifestaties zijn van een heel netwerk van differenties dat (in zekere zin) statisch en a-historisch is: het ligt vast en houdt om zo te zeggen zichzelf in evenwicht. Luhmann hanteert daarentegen een dynamisch differentiebegrip: er is helemaal geen overkoepelend geheel van differentiële relaties, maar er zijn slechts opduikende en weer vergaande differenties. Omdat Luhmann geen Saussuriaans zichzelf in evenwicht houdend netwerk postuleert, treft hem ‘de deconstructionistische’ kritiek ook niet, dat een dergelijk netwerk zichzelf nooit in evenwicht kan houden maar altijd een verglijden of infiniete regressie van betekenis impliceert. Teksten, of ze nu gesproken of geschreven worden, hebben altijd een vastomlijnde betekenis: niet omdat ze conventioneel bepaalde representaties van intersubjectief gekende entiteiten zijn noch omdat hun betekenis door stabiele, vaste differenties gefixeerd wordt, maar omdat ze altijd gefundeerd zijn in contingente differenties. (vgl. p. 116) Een tekst is immers als communicatieve gebeurtenis een ‘sinnhafte’ selectie. Dat betekent ten eerste, dat de geselecteerde tegenpositie ook anders uit had kunnen vallen; en bij een andere tegenpositie zou ook de betekenis van de tekst anders geweest zijn. Op het moment echter - en dat is de tweede consequentie - dat de selectie heeft plaatsgevonden, ìs er een tegenpositie gethematiseerd en die garandeert een vastomlijnde betekenis. Betekenis is dus contingent in die zin, dat een taalteken in iedere nieuwe situatie een nieuwe tegenpositie kan selecteren en daarmee een nieuwe betekenis kan krijgen. Maar betekenis is vastomlijnd (verglijdt niet) in die zin, dat een taalteken altijd in een situatie gebruikt wordt, en in die specifieke situatie altijd een specifieke tegenpositie selecteert en zo een specifieke, vastomlijnde betekenis verkrijgt. | ||||||||||||
2.4. Literaire evolutieWe hebben gezien dat de literatuur, samen met de andere kunsten, een autonoom systeem vormt. Dit systeem reproduceert zichzelf, doordat er steeds weer kunstzinnige communicaties op elkaar aansluiten. Omdat het kunstsysteem autopoietisch-gesloten is, kunnen de andere systemen - bijv. het economische en het politieke systeem - de ontwikkelingen binnen het kunstsysteem niet sturen. Het kunstsysteem bepaalt zelf, wat het van de andere systemen verwerkt en hoe het dat doet. Literaire ontwikkelingen verlopen dus altijd via systeeminterne criteria. Nu zag reeds bijvoorbeeld Jurij Tynjanov literaire evolutie als een autonoom proces. In hoeverre onderscheidt zich Luhmanns theorie van die van Tynjanov?Ga naar eind5. Wat heeft Luhmann voor nieuws te bieden?Ga naar eind6. Volgens Tynjanov bestaat literaire evolutie in de aflossing van geautomatiseerde literaire procédés door nieuwe procédés. Bepaalde literaire constructieprincipes functioneren gedurende enige tijd, beginnen dan echter - doordat ze zo vaak gebruikt worden - hun effect te verliezen, en worden tenslotte door andere constructieprincipes vervangen. De rest van de maatschappij kan eigenlijkGa naar eind7. alleen via de taal invloed uitoefenen, of preciezer geformuleerd: de buitenliteraire werkelijkheid is alleen van belang, voorzover ze in het systeem van de literaire | ||||||||||||
[pagina 124]
| ||||||||||||
communicatie ingang kan vinden. Tynjanov (1924: 102) concludeert dan ook: ‘Van invloed in een bepaalde richting en op een bepaald tijdstip kan alleen sprake zijn, wanneer de literaire voorwaarden daartoe aanwezig zijn’. Problematisch bij deze theorie is haar ongedifferentieerde model van de maatschappij. Tynjanov onderscheidt het literaire systeem van de rest van de maatschappij, maar de rest van de maatschappij wordt bij hem niet theoretisch geconceptualiseerd, is in wezen gewoon alles wat geen literatuur is. Daardoor blijft de relatie tussen het literaire systeem en zijn ‘Umwelt’ onduidelijk. Anders gezegd, Tynjanov poneert wel dat bijv. het economische systeem de literaire ontwikkeling niet kan sturen, maar kan dat niet theoretisch verklaren. Gaat men echter uit van systeemtheoretische premissen, dan kan men de beschreven autonomie van de literaire evolutie wèl verklaren: namelijk als uitvloeisel van het autopoietische karakter van sociale systemen. Men kan dan uitleggen, waarom er geen directe invloed van buitenaf kan zijn, door er op te wijzen dat de verwerking van ‘invloeden’ altijd door systeemspecifieke communicaties geschiedt. De systeemtheorie onderschrijft en onderbouwt dus Tynjanovs these dat de literaire evolutie een autonoom proces is. Er is echter ook een essentieel verschil tussen de systeemtheorie en de theorie van Tynjanov. Volgens Tynjanov is er pas sprake van literaire evolutie, wanneer een literair constructieprincipe vervangen wordt. Daar gaat altijd tijd overheen en gedurende die periode is er sprake van een zekere stabiliteit en continuïteit. Systeemtheoretisch gezien is stabiliteit echter niet mogelijk. Er moet van communicatie tot communicatie iets veranderen, omdat iedere communicatie alleen betekenis kan krijgen door zich van andere communicaties te onderscheiden. Het literaire systeem is voortdurend in beweging, evolueert van tekst tot tekst.Ga naar eind8. Het systeem ontwikkelt zich dus niet via lineaire reeksen van elkaar aflossende constructieprincipes, maar op een veel complexere manier. Wanneer teksten zich altijd differentieel tegen andere teksten afzetten, levert dat constellaties op als (ik geef een willekeurig voorbeeld): tekst B zet zich tegen tekst A af, en tekst C zet zich ook tegen tekst A af; een tekst D zet zich dan tegen tekst B af, en tekst E zet zich tegen C af. Op die manier ontstaan er geen lineaire ontwikkelingen, maar krijgt de geschiedenis van het systeem het patroon van een dominospel c.q. van een aantal dominospellen door elkaar heen. Dat alles wil echter niet zeggen, dat er in Luhmanns theorie geen ruimte is voor literaire procédés die gedurende enige tijd dominant zijn en dan plaats maken voor andere. Een dergelijke literaire evolutie moet echter niet (of in ieder geval niet alleen) aan de literaire communicaties vastgemaakt worden, maar veeleer aan de verwachtingsstructuren (vgl. p. 116) van het systeem. Teksten differentiëren zich altijd ten opzichte van elkaar, dus verandering is er altijd. Van echte literaire vernieuwing kan men dan ook alleen spreken tegen de achtergrond van systeemspecifieke verwachtingen die doorbroken worden.Ga naar eind9. Na doorbroken te zijn, zullen de verwachtingen bijgesteld worden, waarna ze wéér doorbroken kunnen worden enz. Natuurlijk heeft men zo in zekere zin het model van Tynjanov weer terug. Het verschil is echter, dat men nu van literaire vernieuwingen kan spreken, van het aflossen van de ene periode of constructiewijze door de andere, zonder de | ||||||||||||
[pagina 125]
| ||||||||||||
differenties tussen de teksten binnen die periode te egaliseren. Uiteraard zitten er aan deze laatste gedachte nog erg veel haken en ogen, zoals überhaupt de toepassing van de systeemtheorie in de literatuurwetenschap veel verder doordacht en uitgewerkt moet worden. Voorlopig roept de systeemtheorie waarschijnlijk meer vragen op dan ze kan beantwoorden. Misschien is dat een nadeel. Maar aan de andere kant: is wetenschap niet ook het steeds weer formuleren van nieuwe vragen om zo nieuwe antwoorden te kunnen zoeken?
Henk de Berg, Vakgroep Algemene Literatuurwetenschap, RU Leiden | ||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||
[pagina 126]
| ||||||||||||
|
|