cerveau’ en het eindpunt is eveneens in iemands ‘cerveau’. Daartussenin is slechts een gevaarlijke en vooralsnog onbegrijpelijke uitwisseling van ‘ondes acoustiques’. De fysicus ziet als een strenge douane-beambte erop toe, dat niets anders meegesmokkeld wordt. Alleen geluidsgolven zijn toegestaan, betekenis is contrabande.
Heeft de fysicus gelijk? Zijn er tussen persoon A en persoon B alleen maar geluidsgolven? Die vraag is niet met een simpel ja of nee te beantwoorden. De fysicus heeft binnen het kader van zijn vak waarschijnlijk gelijk. Hij observeert en meet, op de wijze van de fysicus, en hij vindt geen betekenis. Hij doet zijn plicht. Al heb ik de indruk dat de fysicus van nu een beetje voorzichtiger geworden is dan zijn collega van 75 jaar geleden.
Ondertussen is er buiten de kring der taalkundigen geen mens die dit gelooft. Geen mens gelooft dat wij elkaar slechts geluidsgolven toedienen en niets meer dan dat. Of dat we slechts in ons brein de boodschap vormen waarvan we meenden dat die van buitenaf tot ons kwam. Een gewoon mens, en ook iedere taalkundige in zijn vrije tijd, gelooft niet dat de woorden uit twee helften bestaan, waarvan er slechts één tot ons komt en de andere er door ons bij wordt gedacht. Nee, de woorden komen mèt hun betekenis tot ons. Het verhaal dat wij horen, is grappig, en niet slechts het verwerkingsproduct in ons hoofd. De brief die wij krijgen, bevat goed nieuws, en niet slechts letters, inkt, papier.
De visie van De Saussure, zoals neergelegd in het plaatje van persoon A en persoon B, hoe knap gevonden ook, en hoe begrijpelijk wellicht ook in het licht van het wetenschappelijk klimaat van 75 jaar geleden, die visie van De Saussure is een vorm van solipsisme. Wat wij menen waar te nemen buiten ons, is gezichtsbedrog; reëel is slechts wat onze geest zich daarvan voorstelt. De wereld buiten onze geest dient overgelaten te worden aan de natuurkundigen; voor de taalkunde valt daar niets te halen.
De beste medicijn tegen alle solipsisme is het gewone, nuchtere boerenverstand, de ervaring van een gewoon mens. Of de taal zelf, waarin wij iemand een teken geven, en niet een half teken. Waarin wij iemand iets vertellen, en dat iets is inhoud, informatie, niet een serie geluidsgolven. Een gewoon mens meent dat de woorden die tot hem komen, betekenis hebben, dat ze mèt hun betekenis tot hem komen. De brief die nog ongeopend op tafel ligt, bevat reeds de boodschap. Door te luisteren, of door de brief te lezen, krijg ik deel aan die boodschap, maak ik mij die eigen, maar de boodschap is er reeds, in volle omvang, nog voordat ik er kennis van neem.
Dat is wat een gewoon mens denkt. Ik meen dat het verstandig zou zijn, dit leke-idee serieus te nemen. Vooral nu we 75 jaar verder zijn dan de Cours van De Saussure, die in een heel ander wetenschappelijk klimaat moest theoretiseren dan wij.
Ik heb absoluut niet de illusie dat hiermee de kwestie eenvoudiger zal worden. Integendeel. Wie het leke-idee serieus wil nemen, wordt onmiddellijk geconfronteerd met een lawine van theoretische vragen. Als we namelijk zouden aannemen dat de woorden mèt hun betekenis tot ons komen en dat ze ook buiten