Forum der Letteren. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| ||||||||||||||||
De studie van de paradigmatiek: een poging tot reconstructie
| ||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||
Uit de hierboven gegeven korte karakteristiek van de conceptie van de associatieve verbanden zoals die in de Cours is te vinden wordt duidelijk, dat de as van taalstructuur waartoe zij behoren, geacht wordt in hoge mate ongestructureerd te zijn. Dit beeld wordt bevestigd wanneer we het in de Cours gepresenteerde voorbeeld nader bezien. (Cf. De Saussure, 1916:175; de letters A, B, C en D zijn door mij toegevoegd, JvM)
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat de associatieve betrekkingen tussen woorden ‘tous les elements qui les [d.i. de woorden, JvM] constituent’ als uitgang kunnen hebben (Vendryes, 1933: 30), hetgeen resulteert in vier typen associatieve verbanden. Bezie (2):
Zoals gezegd, dit voorbeeld versterkt slechts de idee dat de associatieve as van taal volgens de Cours in hoge mate ongestructureerd is. Aanzetten tot een structurering van de associatieve betrekkingen die verder reikt dan de bovenstaande typologie ontbreken, met als gevolg dat men onmogelijk tot een andere slotsom kan komen | ||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||
dan dat ‘une famille associative’ het geheel aan woorden is dat op de een of andere manier met een bepaald woord geassocieerd kan worden (Kaldeway & Koefoed, 1979: 97). Of, in termen van de Cours, ‘[u]n mot quelconque peut toujours évoquer tout ce qui est susceptible de lui être associé d'une manière ou d'une autre’ (CLG: 174). | ||||||||||||||||
2. De associatieve betrekkingen: naar een linguïstische karakteriseringHet is herhaaldelijk opgemerkt dat, in overeenstemming met de ‘drive against psychological notions which characterizes many trends of structural linguistics’ (Lepschy, 1970: 50-51), bepaalde termen en begrippen uit de Cours zijn vervangen door meer ‘neutrale’ pendanten. Het lijkt me heel wel mogelijk dat de door Hjelmslev voorgestelde vervanging van de notie ‘rapport associatif’ uit de Cours door ‘rapport paradigmatique’ het meest eclatante voorbeeld van deze strategie is. Hjelmslev zelf schrijft over deze terminologische verandering als volgt: ‘[c]’est pour éviter le psychologisme adopté dans le Cours de F. de Saussure que je substitue le terme de ‘rapport paradigmatique’ à celui de ‘rapport associatif’ (Hjelmslev, 1938: 140, n. 3). M.i. is Hjelmslev's commentaar op de vervanging van de term ‘rapport associatif’ door ‘rapport paradigmatique’ misleidend. Uiteraard is het niet mijn bedoeling om de structuralistische drang psychologische en/of psychologiserende noties en termen te elimineren in twijfel te trekken. Wat ik in dit verband echter wil benadrukken is, dat de door Hjelmslev geïntroduceerde terminologische ingreep m.i. echter veel verder reikt dan een verandering in terminologie alleen. Naar mijn mening representeert de door Hjelmslev voorgestane terminologische aanpassing namelijk een verandering van veel substantiëlere aard, namelijk de wens om de associatieve as van taalstructuur in zuiver linguïstische termen te definiëren. Evidentie voor de juistheid van deze stelling is m.i. onder meer te vinden in het werk van Siertsema. In Siertsema (1965: 19) treft men de zinsnede aan dat ‘the second of these (...) functions, de Saussure's “rapports associatifs”, (...) is arrived at in a far more truly way by glossematics than by de Saussure’. Deze stelling is gebaseerd op het feit dat ‘de Saussure finds the units of the same pattern [d.i. een paradigma, cf. hieronder JvM] by “association”, Hjelmslev by the linguistic test of commutation’ (ibid.: 19; cursivering van mij, JvM). Min of meer in dezelfde richting - al ligt het accent iets anders als gevolg van de andere context - gaat Spang-Hanssens opmerking n.a.v. de Cours dat ‘[i]f the mutual oppositions of the language signs can only be set up on a psychological basis (...) it means that language cannot completely be regarded as a form, and that an immanent linguistic description is impossible’ (Spang-Hanssen, 1954: 102; cursivering van mij, JvM).
Uit Siertsema's hierboven geciteerde opmerking kan al worden opgemaakt, dat - om tot een zuiver linguïstische conceptie van de (reikwijdte van de) betrekkingen tussen elementen in absentia te geraken - binnen Hjelmslev's visie de paradigmatische betrekkingen rechtstreeks gekoppeld dienden te worden aan het - glossematische! - concept van ‘paradigma’, een concept dat op zijn beurt weer | ||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||
rechtstreeks samenhangt met de zgn. commutation test. Dit verdient enige toelichting. In de eerste plaats dient hier te worden opgemerkt dat de glossematische notie ‘paradigma’ nadrukkelijk van een geheel andere aard is dan de traditionele notie met dezelfde naam. In Hjelmslev (1966) wordt het begrip paradigma als volgt gekarakteriseerd: ‘une classe d'éléments pouvant occuper une même place dans la chaîne’ (ibid.: 176; zie ook: 56). Zoals hierboven al is aangegeven, is er binnen Hjelmslev's theorie een nauwe band tussen de paradigmatiek en het verschijnsel van de commutatie (dit laatste te bepalen op basis van de zgn. commutatietest). Het belang van dit laatste verschijnsel is herhaaldelijk door Hjelmslev onder woorden gebracht, daar de ‘inventaire des valeurs’ van een gegeven taalsysteem zijns inziens enkel en alleen op basis van de commutatietest kan worden vastgesteld. Deze laatste onderneming is op haar beurt weer direct gerelateerd aan de ‘fonction sémiologique fondamentale’ die ‘réunit le signifiant et le signifié ou l'expression et le contenu’ (Hjelmslev, 1939: 116). Een iets andere verwoording van dezelfde idee treffen we aan in Hjelmslev (1966: 135), waar wordt opgemerkt dat men enkel en alleen d.m.v. de commutatietest ‘peut fixer le nombre des membres d'une catégorie linguistique’. Een informele karakterisering van de commutatietest luidt als volgt: ‘two units are commutable if the replacement of one by the other in the same paradigm (environment) is capable of entailing a change in theother plane of the language’ (Fischer-Jørgensen, 1956: 141; zie ook Hjelmslev, 1966: 173). In concreto, de elementen p, f en s zijn commuteerbaar (‘commutable’) daar de vervanging van p door f of s in een geval als Engels pit niet alleen de ‘expression plane’ regardeert (cf.: /pit/ vs. /fit/ en /sit/), maar ook de ‘content plane’ (cf.: ‘pit’ vs. ‘fit’ en ‘sit’). Met behulp van dit - fonologische - voorbeeld kan het verband tussen de paradigmatische as van taal en het verschijnsel van de commutatie nader worden gepreciseerd: enkel en alleen wanneer twee (of meer) elementen commuteerbaar zijn, behoren zij tot hetzelfde paradigma. Kenmerkend voor de glossematiek is nu dat de commutatietest niet alleen gebruikt werd om de fonemen van een taal vast te stellen, maar dat deze test ook werd gehanteerd ter bepaling van de grammaticale elementen, bijvoorbeeld de woorden. In Schultink (1968: 419) lezen we over deze werkwijze het volgende: ‘he [d.i. Hjelmslev, JvM] posits two different invariant elements in the content plane if, and only if, replacement of one of these two elements by the other entails a change in the expression plane’ (ibid.: 419). Ter illustratie verwijst Schultink naar het bekende geval van pet vs. pat (zie ook: Hjelmslev, 1963: 63 ff.), waarvoor geldt dat er sprake is van ‘two invariants in the content plane because in a spoken or written text replacement of the sign-content “pet” by the sign-content “pat” entails a change in the expression plane: /pet/ becomes /paet/’ (ibid.: 419-420). Het is duidelijk dat deze benadering niet alleen kan worden toegepast op ongelede woorden, maar ook op gelede. M.a.w. de commutatietest is ook van belang voor de morfologie. In Juilland (1961: 34) wordt bijvoorbeeld duidelijk gemaakt dat d.m.v. de commutatietest kan worden vastgesteld dat Latijnse infinitieven als amare, cantare en donare deel uitmaken van een en hetzelfde paradigma daar deze woorden dezelfde positie in een ‘tekst’ kunnen innemen. | ||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||
Het belang van Hjelmslev's benadering is inmiddels duidelijk: Hjelmslev heeft een expliciete procedure geïntroduceerd op basis waarvan kan worden vastgesteld welke elementen paradigmatisch verwant zijn en welke niet, een procedure waarvoor bovendien geldt dat zij in zuiver linguïstische termen kan worden gedefinieerd.
Het is niet verwonderlijk dat de glossematische conceptie van wat De Saussure de associatieve betrekkingen noemde een zekere populariteit heeft gekregen. Immers, een dimensie van taalstructuur die op basis van de in de Cours gepresenteerde typering niet anders dan met noties als ‘ongestructureerd’ en ‘vaag’ kon worden geassocieerd, en die bovendien werd gekarakteriseerd met gebruikmaking van een psychologiserende terminologie, werd door de door Hjelmslev geïntroduceerde procedure op slag tot een transparant en duidelijk gestructureerd aspect van taalstructuur, dat zich bovendien leende voor een zuiver linguïstische interpretatie. Het is dan ook deze interpretatie van de notie ‘paradigmatisch verwant’ die we in een zo'n bekend studieboek als Lyons (1968) aantreffen, bezie: [A linguistic unit] enters into paradigmatic relations with all the other units which can also occur in the same context (Lyons, 1968: 73)en ook in het zo invloedrijke werk van Jakobson - bijvoorbeeld Jakobson (1956); cf. ook Waugh (1976) - is het in essentie de glossematische interpretatie van de paradigmatiek die wordt gevolgd. De conclusie kan dus niet anders zijn dan dat Hjelmslev's visie op de paradigmatiek een algemeen aanvaarde idee ging representeren, een idee met een reikwijdte die de kring van glossematici nadrukkelijk ver te buiten ging. | ||||||||||||||||
3. De reikwijdte van de paradigmatiekEen van de in het oog springende aspecten van Hjelmslev's poging om de paradigmatische as van taalstructuur in zuiver linguïstische termen te definiëren is, dat de notie ‘paradigmatiek’ een geheel andere inhoud kreeg dan die van het concept waarop het stoelde, te weten dat van de associatieve betrekkingen uit de Cours. Opmerkelijk genoeg is dit verschil tussen De Saussure's ‘rapports associatifs’ en Hjelmslev's ‘rapports paradigmatiques’ grotendeels onopgemerkt gebleven, terwijl mij geen bespreking van enige diepgang van de relatie tussen beide concepten bekend is. In een noot in Lyons (1968: 483) wordt opgemerkt dat De Saussure's ‘associative relations include non-paradigmatic relations of various kinds’ en dergelijke evenzeer terloopse opmerkingen kunnen eveneens worden aangetroffen in onder meer Paardekooper (1976: 21, n. 3) en Godel (1978: 134). Het is echter in een noot in Paardekooper (1959) waar deze kwestie wat gedetailleerder aan de orde wordt gesteld. Dit is de enige mij bekende plaats waar de vier typen associatieve verbanden die in de Cours worden onderscheiden (zie (1) en (2)) als uitgangspunt worden genomen voor nadere reflectie. Met betrekking tot de typologie van ‘associatieve betrekkingen’ uit de Cours, | ||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||
merkt Paardekooper (1959: 310, n. 4) het volgende op:
Op basis van deze karakteriseringen kan Paardekooper tot geen andere conclusie komen dan dat het alleen de gevallen onder (3b) en (3c) zijn - d.i. de lijnen B en C in (1) - die ‘dus tuis (horen) in het paradigma van enseignement’ (ibid.: 310, n. 4).
Dit laatste feit - slechts twee van de associatieve betrekkingen uit de Cours zijn paradigmatisch van aard in de zin van Hjelmslev - werpt een duidelijk licht op Hjelmslev's onderneming. Zoals hierboven is uiteengezet heeft hij een poging ondernomen om tot een zuiver in linguïstische termen te definiëren concept van De Saussure's associatieve as van taalstructuur te geraken, door de relaties tussen elementen in absentia te beperken tot de relatie tussen die elementen die tot hetzelfde paradigma behoren. Daar een paradigma in de glossematiek niets anders is dan de verzameling van elementen die eenzelfde positie in ‘la chaîne parlée’ in kunnen nemen - het is dus een ‘plaatscategorie’ -, betekent dit dat binnen de glossematiek de relaties tussen elementen in absentia, om een anachronisme te gebruiken, een ‘context-gevoelig’ - d.i. syntagmatisch - karakter krijgen. Immers, het is louter en alleen op grond van hun vermogen om te participeren in bepaalde syntagmatische betrekkingen dat elementen in paradigmatische klassen worden ingedeeld. Het is duidelijk dat dit neerkomt op een visie waarin de paradigmatiek als ondergeschikt wordt gezien aan de syntagmatiek, daar de verbanden tussen elementen in absentia afhankelijk worden gemaakt van het syntagmatische concept van ‘paradigma’. Het is zonneklaar dat Hjelmslev's poging om de relatie tussen elementen in absentia in zuiver linguïstische termen te definiëren geresulteerd heeft in een concept van de paradigmatiek dat fundamenteel anders is dan De Saussure's concept waarvan het is afgeleid. Als zodanig valt dit natuurlijk niet in termen van ‘goed’ of ‘fout’ te beoordelen. Bovendien zou men erop kunnen wijzen dat er bij zgn. sophisticeringsprocessen veelvuldig sprake is van een duidelijk verschil tussen het naieve concept en zijn gesophisticeerde tegenhanger. De vraag rijst natuurlijk | ||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||
wel of het wel juist is om Hjelmslev's ‘rapports paradigmatiques’ als de gesophisticeerde tegenhanger van de ‘rapports associatifs’ uit de Cours te beschouwen, ook al stelde Hjemslev de zaken min of meer op deze wijze voor. Hoe dit alles ook zij, waar het mij in dit verband vooral om te doen is, is om duidelijk te maken hoe groot het verschil tussen de ‘rapports associatifs’ en de ‘rapports paradigmatiques’ wel is. Naar mijn mening wordt dit vooral duidelijk wanneer we ons niet alleen realiseren dat - zoals ook terloops in de literatuur is opgemerkt (zie hierboven) - de ‘rapports associatifs’ uit de Cours betrekkingen omvatten die niet paradigmatisch zijn in de glossematische optiek, maar dat ook het omgekeerde voorkomt. In concreto: het door Hjelmslev geïntroduceerde concept van de paradigmatiek omvat betrekkingen die niet tot de associatieve betrekkingen uit de Cours kunnen worden gerekend. Voor zover mij bekend is, is dit laatste nooit in de literatuur vermeld, maar de implicatie hiervan is duidelijk. Hjelmslev's poging tot sophisticering heeft in het geheel niet zonder meer geleid tot een beperkter concept van de relaties tussen elementen in absentia - zoals min of meer lijkt te worden geïmpliceerd door de opmerkingen gemaakt door Lyons, Paardekooper en Godel -, maar boven alles tot een geheel ander concept van de relaties in kwestie. Mijn stelling dat Hjelmslev's ‘rapports paradigmatiques’ relaties bevatten die volgens de Cours niet tot de ‘rapports associatifs’ kunnen worden gerekend, kan als volgt worden geadstrueerd. In de zin de kat gromt kan kat worden vervangen door zowel hond als donder als machine. Dat impliceert dat kat, hond, donder en machine deel uitmaken van hetzelfde paradigma, hetgeen betekent dat de woorden in kwestie paradigmatisch verbonden zijn. Ook op basis van de summiere beschouwingen in het voorafgaande is het duidelijk dat binnen het kader van de Cours de woorden kat, hond, donder en machine niet worden geacht associatieve verbanden met elkaar te onderhouden. Zij zijn immers op geen enkele wijze onder te brengen bij de in (1) en (2) gespecificeerde typen betrekkingen.
Een tweede kwestie die in dit verband aan de orde dient te worden gesteld, is de consistentie en de hanteerbaarheid van de door Hjelmslev voorgestane afbakening van de paradigmatiek. Mijn centrale punt van kritiek is, dat de consistentie en hanteerbaarheid van Hjelmslev's concept van paradigmatische betrekkingen beperkt is tot de syntagmatiek. Zodra we het eigenlijke terrein van de betrekkingen tussen elementen in absentia betreden, dan blijkt het door Hjelmslev ontwikkelde concept niet te resulteren in een consistente en generaliserende typering van de relaties in kwestie, ten gevolge waarvan dit concept niet tot een coherent beeld leidt van de paradigmatische as van taalstructuur. Mijn stelling is nu dat dit het rechtstreekse gevolg is van de wijze waarop Hjelmslev de ‘rapports associatifs’ uit de Cours heeft getracht te ‘sophisticeren’. Zoals uit het hieronder staande duidelijk zal worden is het vooral op het terrein van de morfologie - en met name op het niveau van het woordGa naar eind1. - waar duidelijk wordt dat Hjelmslev's conceptie van de paradigmatiek weinig vruchtbaar blijkt te zijn of zelfs zonder meer discutabel. In de syntaxis ligt dit mogelijkerwijze anders, hetgeen niet verwonderlijk is daar het belang van de paradigmatiek hier wel eens veel minder prominent zou kunnen zijn. | ||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||
Zoals hierboven is uiteengezet heeft Hjelmslev's ‘context-gevoelige’ benadering van de paradigmatiek ertoe geleid dat de vraag welke elementen paradigmatisch verbonden zijn, door een syntagmatisch criterium wordt beslecht. Alleen díe elementen die een identieke positie in ‘la chaîne parlée’ kunnen innemen, worden geacht met elkaar een paradigmatische betrekking te onderhouden. Het is niet verwonderlijk dat deze syntagmatische benadering van de paradigmatiek niet zonder meer in een coherente visie op de relaties tussen elementen in absentia resulteert. Bezie in dit verband nog eens De Saussure's associatieve verband dat gebaseerd is op ‘stem identity’, d.i. lijn A in (1) (en zie 2a). Met betrekking tot het voorbeeld van enseignement, enseigner en enseignons uit de Cours nam Paardekooper - terecht - het standpunt in dat we hier niet met een paradigmatisch verband in de zin van de glossematiek van doen hebben. Merk echter op dat dit in het geheel niet geldt voor alle gevallen van ‘stem identity’. M.a.w. er zijn gevallen van ‘stem identity’ die wel degelijk paradigmatisch verbonden zijn in de glossematische zin van het woord. Dit is bijvoorbeeld het geval met huis en huisje. Beide woorden behoren tot hetzelfde paradigma daar zij beide in dezelfde context kunnen optreden. Bezie: het huis/huisje is verkocht. D.w.z., binnen Hjelmslev's theorie zijn sommige gevallen van ‘stem identity’ paradigmatisch verbonden, maar andere niet. Bezien vanuit de morfologie is het echter volmaakt toevallig welke elementen wel en welke elementen niet paradigmatisch verwant zijn; dit wordt immers bepaald door een in essentie syntagmatisch criterium. Enkelvoud en meervoud bijvoorbeeld zijn binnen deze benadering niet paradigmatisch verwant, vgl. de muis/*muizen slaapt in zijn holletje. Op basis van dit soort observaties lijkt de conclusie mij onontkoombaar dat Hjelmslev's notie ‘paradigmatische betrekking’ niet anders dan als ondeugdelijk moet worden beschouwd voor de verdere exploratie van de paradigmatische as van de morfologie, ongeacht de vraag hoe waardevol deze notie op het terrein van de syntaxis ook mag zijn. Ter nadere adstructie van het feit dat de syntagmatische benadering van de paradigmatiek voor het morfologisch onderzoek weinig prespectieven biedt, nog het volgende. In het bovenstaande voorbeeld is aangegeven dat huis en huisje tot een en hetzelfde paradigma behoren als gevolg van het feit dat zij commuteerbaar zijn. Merk echter op dat dat niet voor alle diminutiva en hun grondwoorden geldt! In het voorbeeld van huis/huisje gaat het om een grondwoord dat deel uitmaakt van de het-klasse. M.a.w. huis en huisje zijn geassocieerd met hetzelfde lidwoord, hetgeen commutatie in de zin het - - - wordt verkocht mogelijk maakt. Bij woorden van de de-klasse geldt dit uiteraard niet. Als gevolg van het feit dat alle diminutiva deel uitmaken van de het-klasse, is er van commutatie tussen een woord uit de de-klasse en het afgeleide verkleinwoord geen sprake. Bezie de muis/*muisje slaapt in zijn holletje. M.a.w. huis en huisje zijn commuteerbaar en dus paradigmatisch verbonden; muis en muisje zijn niet commuteerbaar, d.i. zij treden niet op in hetzelfde paradigma, hetgeen impliceert dat zij niet paradigmatisch verwant zijn. Het behoeft geen betoog dat deze uitkomst volstrekt onaantrekkelijk is voor een ieder die serieuze studie wil maken van de paradigmatische as van de morfologische systematiek.Ga naar eind2. Het doorslaggevende belang van een syntagmatisch | ||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||
criterium voor de vraag welke woorden paradigmatisch verbonden zijn en welke niet, leidt tot vanuit de morfologie bezien weinig zinvolle onderscheidingen, hetgeen tot geen andere conclusie kan leiden dan dat dit criterium als oninzichtelijk en dus irrelevant ter zijde dient te worden geschoven. Door de paradigmatiek afhankelijk te maken van de syntagmatiek heeft binnen Hjelmslev's benadering de as van de betrekkingen tussen elementen in absentia een afgeleide status. Waar Hjelmslev's benadering bijgevolg in feite op neerkomt is, dat de paradigmatiek niet als een eigenstandige dimensie van taalstructuur wordt gezien.
Op basis van het voorafgaande kan ik niet anders concluderen dan dat Hjelmslev er niet in is geslaagd om het doel dat hem voor ogen stond - een in zuiver linguïstische termen gedefinieerd concept van paradigmatische betrekkingen - te bereiken. Dit vastgesteld zijnde, komt het me voor dat het zinvol zou kunnen zijn om terug te keren naar Hjelmslev's uitgangspunt, d.i. De Saussure's Cours. Het is immers dit werk waarin een visie op de paradigmatiek is te vinden die niet wordt gehinderd door wat voor de glossematiek het struikelblok bleek te vormen, te weten een overheersend syntagmatische inslag. | ||||||||||||||||
4. De ‘rapports associatifs’: de Cours als een onderzoeksprogrammaDe conclusie van de voorafgaande sectie was dat wat de studie van de paradigmatiek betreft de Cours wel eens een interessanter perspectief zou kunnen bieden dan de glossematiek. Deze suggestie is gebaseerd op de observatie dat in de Cours een classificatie van de paradigmatische as van taal wordt gepresenteerd die enkel en alleen is gedefinieerd in termen van het paradigmatische grondbegrip van ‘overeenkomst’. D.w.z., benaderde Hjelmslev de paradigmatische as met gebruikmaking van een begrip dat duidelijk syntagmatisch was georiënteerd, in de Cours is onmiskenbaar het inzicht aanwezig dat de paradigmatiek getypeerd dient te worden in termen van de verschillende typen overeenkomsten en verschillen die talige entiteiten ten toon kunnen spreiden. Ter voorkoming van ieder misverstand: het bovenstaande impliceert niet dat de Cours een ‘theorie’ over de paradigmatische as van taal bevat. Zoals hierboven al is uiteengezet bevat de Cours niet veel meer dan een allereerste poging tot ordening van de paradigmatische verbanden (zie (2)). De algehele karakterisering van de ‘rapports associatifs’ in de Cours maakt echter duidelijk een weinig gestructureerde indruk en het lijkt onmiskenbaar dat Wells het gelijk aan zijn zijde had toen hij opmerkte: ‘the want of detail in de Saussure's classification is deliberate; it is scarcely necessary to point out that a sign stands in much more intimate relations with some signs than with others’ (Wells, 1947: 6). Zo is het opmerkelijk dat De Saussure geen poging doet de vier typen associatieve verbanden die hij onderscheidt in termen van hun respectievelijke prominentie te karakteriseren, en dit terwijl zij systematisch toch sterk verschillen. En evenmin zijn er aanzetten in de Cours te vinden die beogen een nadere structurering aan te brengen binnen een en dezelfde paradigmatische betrekking. Zo wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de relatie tussen enseignement en enseignons en die tussen enseignement en enseigner.Ga naar eind3. | ||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||
Hoe dit alles echter ook zij, het lijkt mij onmiskenbaar dat de Cours in die zin een perspectiefvol uitgangspunt voor de verdere exploratie van de paradigmatische as van taal vormt,Ga naar eind4. dat De Saussure's algehele conceptie van de relatie tussen elementen in absentia m.i. juist is. Volgens de Cours moet de studie van de paradigmatiek worden gelijkgesteld met de studie van linguïstische verwantschap en het is dit inzicht dat de Cours m.i. in positieve zin onderscheidt van veel later structuralistisch werk.
J. van Marle (P.J. Meertens-Instituut, Amsterdam) | ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||
|
|