Forum der Letteren. Jaargang 1992
(1992)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||
Analogie is geen taalverandering ofwel: de conventies, het systeem en het sprekend subject
|
- | de combinaties van elementen van de langue die de spreker gebruikt om zijn persoonlijke gedachten uit te drukken; en |
- | het psycho-fysische mechanisme om die combinaties in klank (of in enig ander medium) naar buiten te brengen, te realiseren (p. 31). |
Die twee terreinen hebben weinig met elkaar te maken. Aangezien taal in wezen medium-onafhankelijk is, is het mechanisme voor de voortbrenging van klanken (of andere waarneembare realisaties van de signifiants) duidelijk verder verwijderd van de langue dan het eerste gebied binnen de parole: de wijze waarop sprekers, gebruikmakend van hun langue, gedachten uitdrukken. Dit immers, het uitdrukken van gedachten, is de raison d'être van taal. In het vervolg zal ik, als ik het over parole heb, steeds dit eerste terrein bedoelen: het door middel van de langue uitdrukken van gedachten.
Hoe homogeen is de afgebakende langue? De Saussure stélt dat de langue binnen de heteroclitische verzameling feiten van de langage een homogeen object is. Maar in de omschrijving van het begrip langue op p. 29 worden aan de langue drie eigenschappen toegekend: sociaal, psychisch en systematisch. De langue wordt als het ware in drie werelden geplaatst: een sociale wereld, een psychische wereld en een abstracte, mathematische wereld. Zij wordt zowel een trésor van de gemeenschap genoemd als een système grammatical; maar een trésor hoeft geen systeem te vormen en een systeem geen trésor. De zetel ervan is het brein van de spreker, of beter: de breinen van een verzameling sprekers, maar tegelijkertijd wordt de langue een bestaanswijze buiten het individu toegekend (p.31). Het is niet bij voorbaat duidelijk hoe één grootheid zowel een sociaal, als een ‘mathematisch’ object kan zijn, en toch homogeen-psychisch van aard. De langue is op zijn minst een object met verschillende gezichten en het is een onloochenbaar (maar zelden in zijn consequenties besproken) feit dat een taal vanuit een sociale invalshoek beschouwd een ander gezicht vertoont dan vanuit een systematische of een psychische invalshoek. Om niet steeds te hoeven spreken van het ‘sociale, mathematische en psychische gezicht van de langue’ zal ik het hebben over de sociale langue, de systematische langue en de psychische langue. Ik wil nu eerst laten zien dat deze drie langues niet samenvallen. Dat wil niet zeggen dat dé langue in Saussureaanse zin geen homogeen object is, dat is het wél, maar niet op een vanzelfsprekende wijze.
Tot de sociale langue behoren alle arbitraire relaties tussen de afzonderlijke signifiés en signifiants; voorts de arbitraire, dat wil zeggen niet-gemotiveerde elementen van de gedeeltelijk gemotiveerde complexe tekens of tekencombinaties. Het behoort eveneens tot de sociale, dat wil zeggen door conventies bepaalde langue van de Nederlandse taalgemeenschap, dat we een dief geen steler noemen en een olifantewijfje geen olifantin.
In systematisch opzicht is een taal een systeem van betrekkingen, tussen signifiés onderling, tussen signifiants onderling en tussen tekens als geheel. Sommige van deze betrekkingen zijn regelmatig, waardoor de systematische langue een generatief karakter heeft (Cours, p. 170): zij brengt nieuwe complexe tekens en tekencombinaties voort. Dit voortbrengen moet niet gezien worden als een proces dat plaatsvindt in de tijd, het is genereren in mathematische zin; de systematische langue is een uit de tijd gehaald object, vergelijkbaar met het systeem der getallen. Het Nederlands als systematische langue brengt onder andere steler en olifantin voort. Deze bouwsels gaan echter tegen de bestaande conventies in. Ze hebben -
zou men kunnen zeggen - een negatieve sociale status, dit in tegenstelling tot heler en leeuwin die een positieve sociale status hebben; ze zijn niet alleen systematisch gemotiveerd, maar ook sociaal gesanctioneerd. Er zijn ook tekencombinaties die door de systematische langue worden voortgebracht, die helemaal geen sociale status hebben, geen negatieve en geen positieve; dat wil zeggen dat er geen conventies zijn die er iets over zeggen. Dit geldt voor de meeste syntaktische combinaties waarvan we ons in het taalgebruik bedienen. Als deze welgevormd heten, verwijst dat naar hun systematische eigenschappen, niet naar een of ander sociaal oordeel binnen de taalgemeenschap. Om een sociale status te verkrijgen moet een uitdrukking blijven ‘hangen’ nadat zij is geuit; en bij het grootste deel van wat we zeggen is dat niet het geval.
De psychische langue is de kennis die de leden van de taalgemeenschap hebben van hun langue als conventioneel systeem. De spreker kent de betrekkingen tussen helen en heler en tussen leeuw en leeuwin en weet dat het hier om terugkerende betrekkingen gaat. Voorts weet hij dat hij de betrekking tussen helen en heler kan projecteren op nieuwe werkwoorden zoals treinen en paalzitten en dat dit sociaal acceptabele taalbouwsels oplevert, in deze zin dat ze niet op grond van een of andere conventie afgewezen zullen worden. Maar hij weet ook dat de projectie ervan op stelen een produkt oplevert (steler) dat tégen een conventie ingaat. In het geval van de betrekking tussen leeuw en leeuwin weet de spreker dat deze zich níet laat projecteren op woorden als olifant of molrat; in systematisch opzicht kan het, maar ‘het wordt niet gedaan’, het is tegen de conventies. Van de sociale langue, de taal als samenstel van conventies, gaat dus een filterende werking uit ten opzichte van de systematische langue. Dit wordt vooral duidelijk waar de systematische langue dubbelvormen produceert, zoals in het Nederlands bij de concurrentieslag tussen deverbale nomina op -ering en -atie: redenatie/redenering (beide ‘gewoon’), felicitatie/felicitering (de tweede wordt niet gezegd), deregulatie/deregulering (de eerste is minder gebruikelijk dan de tweede).
De psychische langue sluit de sociale en de systematische langue in, althans in theorie. In werkelijkheid kent geen enkele individuele spreker alle conventionele en systematische eigenschappen van de taal van zijn gemeenschap. Van dit soort individuele verschillen wordt in de taalkunde voor de meeste kwesties terecht geabstraheerd, zonder dat daarmee het fundamenteel-psychische gezichtspunt verlaten wordt. Integendeel, uiteindelijk is ‘alles’ in taal psychisch doordat de langue als geheel, zowel in haar conventionele als in haar systematische aspecten, het produkt is van de universeel-menselijke faculté du langage, door De Saussure omschreven als ‘het taal-constituerend vermogen’ (p.26). Deze uitspraak behoeft wellicht enige toelichting:
Zowel de sociale langue als de systematische langue zijn bovenpersoonlijk; de sociale langue op vergelijkbare wijze als een systeem van sociale regels of wetten of de in een gemeenschap bestaande kennis van de geschiedenis (waarbij het er uiteraard niet toe doet of deze regels c.q. kennis op schrift zijn vastgelegd); de systematische langue op vergelijkbare wijze als het systeem der getallen of het schaakspel: de relaties definiëren een abstracte, immateriële wereld, die onafhankelijk van de gemeenschap en de individuele sprekers bestudeerd kan worden. De mens is in staat, met zijn geest, objecten te creëren die vervolgens
buiten zijn geest een autonoom bestaan leiden, hetzij in een sociale werkelijkheid, hetzij in een abstracte werkelijkheid. Elke nieuwkomer in een taalgemeenschap zal de sociale en systematische langue moeten internaliseren en er dus voor zichzelf weer een psychische langue van moeten maken. Wat betreft de sociale langue is hij hierin afhankelijk van zijn ervaring; wat betreft de systematische langue is hij hierin afhankelijk van de vraag in hoeverre de relaties in het aangeboden corpus taalgebruik voor zijn faculté du langage doorzichtig genoeg zijn. Zoals de systematische langue aan de ene kant als het ware gefilterd wordt door de conventies, zo wordt zij aan de andere kant bepaald, zo men wil beperkt door de psychische langue, het taalbewustzijn van de sprekers. Er zijn betrekkingen tussen de elementen van een langue die in een corpus uitingen in die langue objectief aangewezen kunnen worden, maar die niet tot de psychische langue gerekend kunnen worden omdat zij voor de sprekers van die taal niet bestaan: ik denk aan betrekkingen als die tussen malen en meel, tussen drijven en drift of tussen bijten en gebit.
Wat is de langue dus, in Saussureaanse zin: wel degelijk een homogeen psychisch object, namelijk het geheel aan conventies en systematische betrekkingen, voorzover gekend door de sprekers van een taalgemeenschap. Dit ‘voorzover gekend’ heeft met betrekking tot de conventies geen betekenis, want niet door de leden van een gemeenschap gekende conventies bestaan niet; met betrekking tot de systematiek van een taal betekent het: voorzover geconstrueerd of in elk geval (re-)construeerbaar door de sprekers met behulp van hun faculté du langage.
Van de drie langues is nu dus weer één langue gemaakt, doordat we ze als verzamelingen op elkaar gedeeld hebben. Deze langue is een homogeen object doordat zij, primair en uiteindelijk, haar zetel in de menselijke geest heeft. Voor een goed begrip van het verschijnsel taalverandering is het belangrijk te beseffen dat de langue, in al haar drie aspecten, statisch of in elk geval niet dynamisch is.
De langue in systematisch opzicht is generatief, maar dat is iets anders dan dynamisch.Ga naar eind1. Zij is, zoals Saussure het noemt, een soort van algebra.
De betrekkingen tussen de tekens bestaan in ieder willekeurig corpus uitingen van de langue en brengen nieuwe tekencombinaties voort, van het type indécorable, maar zoals gezegd in mathematische zin. Er is geen sprake van een zich in de tijd voltrekkend proces. Voor de bestudering van een taal als systeem van betrekkingen maakt het dan ook niet uit of we met een zogenaamde dode taal te maken hebben of met een levende taal (Cours, p.31); ook een ‘dode’ taal (een taal zonder gemeenschap van sprekers) is generatief.Ga naar eind2.
Het conventionele aspect van de langue is aan een gemeenschap gebonden; daardoor is de langue als conventioneel systeem toch een historisch, tijdgebonden object, produkt van een sociaal-cultureel-historische ontwikkeling en dus vatbaar voor veranderingen.Ga naar eind3. Maar conventies zijn op zichzelf per definitie statisch; in het conventionele aspect van een langue is daarom nooit de aanzet tot verandering (Cours, Première Partie, Ch. II, ‘Immutabilité et mutabilité du signe’).
De psychische langue, de taalkennis van de spreker, die zowel de conventionele als de systematische aspecten van de langue omvat, is het resultaat van zijn
deelnemen aan de parole. Het is in de hem aangeboden parole dat de spreker, als leerder, geconfronteerd wordt met de conventionele en systematische eigenschappen van de taal van zijn omgeving.
Ten aanzien van de conventies bestaat zijn leertaak uit het ‘enrégistrer passivement’ (Cours, p.30) ervan. Het woord passief houdt niet in dat dit geen inspanning en geen specifiek vermogen vraagt, maar drukt uit dat de individuele leerder/spreker geen invloed op die conventies kan uitoefenen. De conventies worden beheerd door de gemeenschap, zij komen als sociale contracten tot stand en verdwijnen weer in een voortgaand proces van ‘onderhandeling’ tussen de leden van de gemeenschap. Het individu dat tot de taalgemeenschap toetreedt moet ze letterlijk ‘nemen’ zoals ze zijn; ze lenen zich niet voor reflectie (zie noot 4).
De systematiek die in het aangeboden corpus parole aanwezig is moet door de leerder/spreker ontdekt worden. Hiervoor is reflectie: het vergelijken van signifiants-signifiés-combinaties en op zoek gaan naar terugkerende relaties, onontbeerlijk.Ga naar eind4. Deze reflectie is in wezen niets anders dan de werkzaamheid van de faculté du langage als ‘taalconstituerend vermogen’: het vermogen dat ons in staat stelt tot het leggen van relaties, het stellen van opposities tussen tekens, het bouwen van een netwerk van syntagmatische en associatieve relaties tussen signifiants, signifiés en tekens als geheel.
In de zin van ‘bereikte stand’, ‘stage n’ van het proces van taalverwerving tot dan toe, is de psychische, geïnternaliseerde langue van de spreker eveneens een statisch object (zij het uiteraard generatief van aard); de spreker heeft immers systematische betrekkingen ontdekt en geïnternaliseerd, voor een deel in de vorm van regels. Maar doordat de spreker blijft deelnemen aan de parole, de bron van zijn kennis, is ook deze kennis vatbaar voor verandering, beter: heeft de spreker de mogelijkheid zijn geïnternaliseerde, psychische langue te wijzigen. De spreker kan, in zijn rol van hoorder, nieuwe conventies leren kennen. Hij kan, dóórreflecterend op zijn taal, nieuwe betrekkingen ontdekken, of beter: stichten.
Aan deze doorgaande reflectie, het voortdurend opnieuw onderzoeken door de spreker van zijn taal, kent Saussure een groot gewicht toe. Het is een belangrijke component van de activiteit van de spreker als deze een produktief aandeel aan de parole levert; als hij, gebruikmakend van combinaties van eenheden en betrekkingen van zijn langue, zijn persoonlijke gedachten uitdrukt. De spreker gaat daarbij immers binnen het conventionele tekensysteem zoals hij het kent, op zoek naar modellen. Tot zijn beschikking staan conventies en het generatief vermogen van het systeem. Hij kan per ongeluk bestaande conventies schenden, omdat hij ze - als individu - nog niet kende. Hij kan ook bewust door hem wel gekende conventies schenden (om een stilistisch effect te bereiken). Hij kan ook nieuwe betrekkingen ontdekken en gaan exploiteren, of reeds gelegde relaties anders interpreteren.
Hoe moeten we nu, in dit spel met vier deelnemers: de conventies binnen de gemeenschap, de algebra van de betrekkingen, de taalkennis van de individuele spreker op een bepaald moment en tenslotte diens doorgaand werkzame taalconstituerend vermogen, het verschijnsel analogie beschrijven?
Ik bespreek twee gevallen:
- | analogie die niet iets bestaands vervangt - het voorbeeld van Saussure is répressionnaire, ‘ingegeven’ door réaction- reactionnaire-répression; en |
- | analogie die iets bestaands vervangt, met als voorbeeld de vervanging van honos door honor, op basis van oratorem-orator-honorem. |
Voor beide gevallen geldt dat de voortbrenging van de nieuwe woorden, répressionnaire en honor, geen taalverandering is. Beide komen voort uit de projektie van syntagmatische en associatieve betrekkingen op nieuw materiaal, beide behoren tot de langue in systematisch opzicht.
Met betrekking tot répressionnaire zijn er twee mogelijkheden. Het kan incidenteel gebruikt worden door deze of gene spreker, zonder dat het tot het vaste repertoire, de trésor, van de gemeenschap gaat behoren. Het woord heeft dan, zoals ook de meeste syntaktische verbindingen waarvan wij ons als sprekers bedienen, geen aparte sociale status. Het valt binnen de generatieve mogelijkheden van de systematische langue en het wordt daar niet uitgefilterd door de sociaal-conventionele langue. Van taalverandering is dan helemaal geen sprake. Répressionnaire kan echter ook een gebruikelijk woord worden, tot de trésor gaan behoren. Dikwijls gaat dit gepaard met een bepaalde betekenisspecialisatie, waardoor het voor een deel een ‘ongemotiveerd’ teken wordt, maar essentieel is dit niet. Essentieel is dat zijn sociale status verandert: het behoort nu tot het conventionele deel van de taal. Dit is wél een taalverandering, maar de eigenlijke verandering is niet de ‘analogische’ voortbrenging van het nieuwe woord, maar de acceptatie door de gemeenschap van het woord als de ‘gebruikelijke’ aanduiding van een bepaald concept.
In het geval van honor dat honos ‘vervangt’ is ook weer niet de verschijning van honor de taalverandering. honor komt voort uit de (onvolledige) kennis die een individuele taalgebruiker van zijn langue als conventioneel systeem heeft: dat wil zeggen het geciteerde netwerkje tussen woorden als oratorem-orator-honorem heeft de spreker wel opgebouwd, maar het conventionele, half-gemotiveerde honos ontbreekt. Daardoor is de spreker zich niet bewust van de ‘negatief-sociale’ status van honor (vergelijkbaar met die van steler uit het begin van deze lezing). Als iets géén rol in de voortbrenging van honor speelt, dan is het juist het woord honos, aldus Saussure (p. 224). De taal van de gemeenschap als verzameling individuen brengt een tijdlang de dubbelvorm honos/honor voort.Ga naar eind5. De ‘vervanging’ van honos door honor is het resultaat van een proces in het conventionele aspect van taal: de conventie die honos voorschrijft, verdwijnt waardoor honor zijn negatieve status verliest en een positieve, geaccepteerde status krijgt.
Analogie is geen taalverandering: bij de veranderingen die wij analogische veranderingen noemen, zijn de ‘analogische’ nieuwvormingen niets anders dan de produkten van het ‘mécanisme de la langue’, het spel der syntagmatische en associatieve betrekkingen tussen de taaltekens, uiteraard voorzover geïnternaliseerd door de sprekers van de taal. De werkelijke veranderingen zijn veranderingen in de sociale status van deze nieuwvormingen en deze komen, als wijzigingen in sociale contracten, tot stand in het voortgaande taalverkeer tussen de leden van een taalgemeenschap.
Aan het eind van mijn verhaal gekomen voel ik mij enigszins als vroeger,
wanneer ik als leraar Nederlands een gedicht had ‘uitgelegd’. Op het moment dat je denkt je doel: het toegankelijk maken van die tekst, enigszins bereikt te hebben, bekruipt je het gevoel dat je inspanning eigenlijk overbodig was: alles staat immers in het gedicht zelf, het gedicht spreekt voor zichzelf. Alles wat ik u verteld heb, staat in de Cours, al 75 jaar - zij het niet zo dicht bij elkaar.
Ik dank u.
G.A.T. Koefoed (RU Utrecht)
Bibliografie
Kaldewaij, Jelle 1986: Structuralisme en Transformationeel Generatieve Grammatica.. Dordrecht: Foris, 1986. |
Saussure, Ferdinand de 1916: Cours de linguistique générate (publié par Charles Bally et Albert Sechehaye, avec la collaboration de Albert Riedlinger). Paris: Payot 1975 (paginering identiek aan die van de eerste druk uit 1916). |
- eind1.
- Ik verwijs maar weer eens naar hoofdstuk 11 van Kaldewaij's dissertatie (Kaldewaij 1986) voor een uiterst heldere bespreking van de dynamische aspecten in taal en in grammaticale beschrijvingen. Er kan niet genoeg naar dit hoofdstuk verwezen worden.
- eind2.
- Omdat we de sprekers van zo'n taal niet kunnen raadplegen omtrent de sociale status van de door de taalonderzoeker ontdekte betrekkingen, is het wel moeilijk ten aanzien van een dode taal de ‘filterende’ werking van de conventies ten aanzien van de systematische taal te bepalen (hoe zouden we bijvoorbeeld zonder oordelen van Nederlandssprekenden kunnen vaststellen dat felicitering en deregulatie ‘niet gezegd’ worden?)
- eind3.
- Tot aan ‘uitsterven’ toe; anngezien het in een langue aanwezige systeem tijdloos dus ‘onsterfelijk’ is, is de ‘dood’ van een taal alleen een verandering van haar sociale status.
- eind4.
- De volgende passage op p. 30 is heel opmerkelijk: ‘la langue n'est pas une fonction du sujet parlant, elle est le produit que l'individu enregistre passivement; elle ne suppose jamais de préméditation, et la réflexion n'y intervient que pour l'activité de classement dont il sera question p. 170 sv.’
Op p. 170 begint de bespreking van een taal als een geheel van syntagmatische en associatieve betrekkingen!
- eind5.
- Dit is een van de situaties waarbij men, om inzicht in het proces te krijgen, niet van de verschillen tussen de individuele langues kan abstraheren.