Forum der Letteren. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |||||||||
Gaat het gesprek tussen Bordewijk en Nietzsche toch door?
| |||||||||
Bint: een dogmaticus?Bordewijk stelde in 1935 in een interview met Haagse lyceumleerlingen: Het verschil tussen boeken als van Jo van Ammers Küller, Johan Fabricius en van mij zit hoofdzakelijk hierin, dat de eerste twee auteurs hun romans volkomen afmaken. Met het einde van het boek is ook 't einde van de intrige volkomen. Dit is bij ‘Blokken’ en ‘Bint’ niet 't geval. De intrige is hier niet af. Aan den lezer nu om het boek, met inachtneming van 't geschrevene in de geest af te maken.Ga naar eind2. | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
Bordewijk bevorderde dus welbewust de discussie over zijn werk. Hij doet dat vooral door veel oningevuld te laten en door allusies aan andere teksten. Met de woordkeus van ‘tucht’ en ‘kweek’, ‘buiten goed en kwaad’ en ‘cirkelgang’ bracht hij in de woorden van Bint en van zijn leraren allusies aan Nietzsche aan. Niettemin weet Weijers zeker: ‘Het type (mens) dat Bint op het oog heeft kan niet met Nietzscheaans gedachtengoed onderbouwd worden’ (p. 115). Dat ‘kan niet’ omdat in Bint de dogmatiek verbeeld wordt, en Bints alternatief gehoorzaamheid zou zijn gericht op ‘volgzame lichamen en niet op “vrije geesten”’ (p. 116).
Bint zegt tegen De Bree in zijn wandeling door de gangen in het eerste hoofdstuk: - Ik eisch van ieder: tucht. Ik ben hoogst modern. De tijd is voorbij van gemoedelijkheid, van verbroedering. Dit geslacht is tè bandeloos.
Hiermee lijkt mij een interpretatie van Bint als dogmaticus en als voorstander van een totalitair systeem niet vanzelfsprekend. Je kunt je afvragen - en dat is wat deze roman onder andere aan de orde stelt - of Bints systeem de juiste pedagogiek is in dit tijdsbestek, maar dogmatisch in de Van Dale-zin van ‘voor eens en altijd geldig’ en totalitair in de zin van ‘gericht op een dictatoriale staat’ lijken mij geen vanzelfsprekende kwalificaties van dat systeem. | |||||||||
Gehoorzaamheid en perspectivismeEssentieel voor een visie op de roman is de interpretatie van de gehoorzaamheid die Bint voorstaat. Evenmin als bij Nietzsche is in Bint de interpretatie van dat | |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
begrip eenduidig of eenvoudig. Dat Bint slechts ‘volgzame lichamen’ wenst te ‘kweken’ lijkt me echter niet vol te houden, ook niet op grond van het citaat dat Weijers ter ondersteuning van deze interpretatie aanhaalt: Ik wil een kweek van reuzen kweken (...). Het opgroeiend geslacht zal later zeggen: ‘die was van de school van Bint.’ Die zullen gehoorzamen. Nu gaat. (Weijers: p. 116). Weijers gaat er van uit dat ‘die’ en ‘Die’ naar elkaar verwijzen, maar het eerste ‘die’ is enkel-, het tweede is meervoudig. Het tweede ‘die’ lijkt eerder van toepassing op het collectieve ‘opgroeiend geslacht’. De versie uit de eerste editie lijkt zo'n lezing te bevestigen: Ik wil een kweek van reuzen kweeken, niet wetenschappelijk, maar maatschappelijk. Het opgroeiend geslacht zal later zeggen: ‘Die was van de school van Bint’. Dien zullen zij gehoorzamen. (55). Bovendien is er - behalve de teneur van de toespraken van Bint - het volgende citaat: Zij die tucht leerden, konden tuchtigen later. (79). Bint wil dus geen ‘volgzame lichamen’ kweken maar eerder mensen aan wie gehoorzaamd zal worden.
Weijers stelt: ‘Elke concreet lijkende institutionalisering van de macht moet geconfronteerd worden met het perspectivisme dat Nietzsche zijn “Grundlehre” noemt’ (p. 115). Bedoelt Weijers dat Nietzsche de mening is toegedaan dat ook zijn opvattingen zoals alle opvattingen persoonlijk zijn en voortdurend voor (her)interpretatie vatbaar zijn, dat de waarheid perspectivisch is, dan ben ik het met haar eens. Dat staat ook in mijn stuk. Natuurlijk is het zo dat Bordewijk de Nietzscheaanse woorden met het personage Bint een eigen perspectief geeft en De Bree, die luistert naar Bints woorden, biedt in oppositie met Bint nog een perspectief: emotioneel tegenover rationeel, onbewust en onvolwassen tegenover bewust en volwassen. Is dat nu juist niet wat Nietzsche bedoelt? Mijn betoog onderlijnt hoe de metaforen in Bint het denken in beweging illustreren en verklaart de voortgaande fundamentele discussie over de roman uit het ontbreken van een voor de lezer herkenbaar definitief standpunt, met andere woorden uit ‘het perspectivisme dat Nietzsche zijn “Grundlehre” noemt’. | |||||||||
Dogmatische zenderkleuringDe interpretatie van Bint als dogmaticus en blindheid voor het perspectivisme in Bint voeren Weijers tot verdere eenduidige en ongefundeerde lezingen. Ik doe een greep: | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
Rest mij uit te leggen waarom ik Nietzsche in de besproken tekst één keer onvolledig en zonder aanhalingstekens heb geciteerd. Nog maar even voor de duidelijkheid de volledige tekst. De aanhalingstekens en de tekst tussen [] heb ik weggelaten. ‘Du sollst gehorchen, irgendwem, und auf lange: sonst gehst du zugrunde und verlierst die letzte Achtung vor dir selbst’ - dies scheint mir der moralische Imperativ der Natur zu sein, welcher [freilich weder ‘kategorisch’ ist, wie es der alte Kant von ihm verlangt (daher dat ‘sonst’ -), noch an den einzelnen] sich wendet [(was liegt ihr am einzelnen!), wohl aber] an Völker, Rassen, Zeitalter, Stände, vor allem aber an das ganze Tier ‘Mensch’, an den Menschen. Voor mijn doel was de tekst in zijn geheel te ingewikkeld. Drie overwegingen leidden tot de keuze van mijn inkortingen: 1. Nietzsche neemt met ‘dies’ blijkbaar afstand van de zoëven geciteerde moraal. 2. Uit ‘scheint mir’ blijkt dat het hier om Nietzsches interpretatie van de ‘natuurlijke moraal’ gaat. 3. Binnen het bestek van mijn artikel had het weinig zin, dacht ik, alle interpretatie-extra's die de overige regels bieden op te nemen. Bovendien liet ik het citaat volgen door de al eerder genoemde uiteenzetting over het perspectivische van de waarheid. Achteraf had ik het weglaten beter in een geleerde noot kunnen verantwoorden.
Anneke van Luxemburg-Albers |
|