Forum der Letteren. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| ||||||||||
Tweetalige woordenboeken van en naar het Nederlands
| ||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||
doeltreffender worden opgezocht, omdat door het ontbreken van voorbeeldzinnen en verbindingen in dat gedeelte van de microstructuur de hoofdvertalingen duidelijker naar voren komen. Ten tweede wordt door de ordening van de voorbeeldzinnen en verbindingen op basis van de cijfer-punt-cijfercode een systematisch overzicht geboden van de syntagmatische combinatiemogelijkheden van het trefwoord. Ten derde maakt de cijfer-punt-cijfercode het mogelijk om verbindingen sneller terug te vinden dan in woordenboeken met een traditioneel geordende microstructuur, omdat men niet het hele woordenboekartikel moet doorlopen. Wie b.v. de verbinding wat een grap zoekt, kijkt na het dropje in het artikel grap onmiddellijk onder het cijfer 4, want grap is in het voorbeeld gecombineerd met wat, en dat behoort tot de grammaticale klasse van de voornaamwoorden, die met het cijfer 4 wordt aangeduid. De goede werking van het cijfer-punt-cijfer(opzoek)systeem is gebaseerd op vier vooronderstellingen, waarvan er twee met syntactisch analyseervermogen en kennis van de grammatica te maken hebben:
Ik ben aan de hand van enkele enquêtes nagegaan in hoeverre deze vooronderstellingen met de realiteit corresponderen. I.v.m. de eerste hypothese werd aan drie gebruikersgroepen van de Van Dales Nederlands-Frans en Frans-Nederlands gevraagd of zij de inleiding of de gebruiksaanwijzing van hun | ||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||
woordenboek hadden gelezen. Van de eerste groep (A), die bestond uit 38 Franstalige 3de- en 4de-jaars studenten Nederlands van de Université de Liège, antwoordden 11 met ‘ja’ (d.i. 29%). Van de tweede groep (B), bestaande uit 45 Franstalige 3de- en 4de-jaars studenten Nederlands van de Ecole Supérieure de Traducteurs-Interprètes te Brussel, antwoordden 20 positief (d.i. 44%). Van de derde groep (C), bestaande uit 18 Nederlandstalige talenstudenten uit het hoger onderwijs, antwoordden 3 ‘ja’ (d.i. 16%). Van de geënquêteerden uit de drie groepen samen had slechts 33% de inleiding of de gebruiksaanwijzing gelezen. Dat de eerste vooronderstelling maar voor een fractie met het werkelijke gedrag van woordenboekgebruikers correspondeert, was reeds uit verschillende andere enquêtes bekend (cf. Bogaards 1987). Nu is dat echter juist de basisvoorwaarde waarop het gebruik van het cijfer-punt-cijfersysteem berust: om het te kunnen gebruiken, moet men het eerst leren kennen (via de raadpleging van de inleiding of de gebruiksaanwijzing). Maar laten we aannemen dat de gebruikers van de Van Dale-dictionaires de gebruiksaanwijzing wèl lezen en het cijfer-punt-cijfersysteem begrijpen (wat zeker niet voor iedereen het geval is). Zijn ze dan in staat het systeem te gebruiken om b.v. een vrije of vaste verbinding op te zoeken? Daarvoor moeten ze, op dezelfde manier als de Van Dale-lexicografen het hebben gedaan, ten eerste, kunnen bepalen met welk woord het lemma in de verbinding gecombineerd is (cf. hypothese 2) en, ten tweede, de grammaticale klasse van dat woord kunnen bepalen (cf. hypothese 3). Aan de leden van de boven genoemde groep A (Franstalige universiteitsstudenten Nederlands) werd een lijst voorgelegd met 10 Nederlandse voorbeeldzinnetjes uit de Van Dale N-F, waarin telkens het lemma onderstreept was.Ga naar eind1. Gevraagd werd het woord aan te duiden waarmee het trefwoord in de zin gecombineerd was. Gemiddeld werd slechts in 4 van de 10 gevallen het lexicale element aangeduid waarmee volgens de Van Dale-lexicografen het lemma gecombineerd is. De leden van groep B (Franstalige studenten tolk/vertaler) scoorden voor deze enquête gemiddeld een 5; die van groep C (Nederlandstalige talenstudenten) een 4. Aan de drie groepen werd ook een lijst voorgelegd met 20 Nederlandse voorbeeldzinnetjes uit de Van Dale N-F, waarin telkens het combinatiewoord onderstreept was.Ga naar eind2. Gevraagd werd de grammaticale klasse aan te duiden van het onderstreepte woord (de geënquêteerden beschikten daarbij over de lijst met grammaticale klassen uit de Van Dales). Gemiddeld werden door groep A 13 en door groep B 12 van de 20 combinatiewoorden tot de grammaticale klasse gerekend waaronder de betreffende voorbeeldzinnetjes in de Van Dale N-F gerangschikt zijn. De Nederlandstaligen (groep C) scoorden voor deze enquête gemiddeld slechts 9 op 20, wat waarschijnlijk moet worden toegeschreven aan het feit dat de grammatica-kennis van moedertaalsprekers doorgaans minder expliciet is dan die van personen die de taal als vreemde taal (be)studeren. Ook de tweede en de derde vooronderstelling blijken dus slechts maar gedeeltelijk met de werkelijkheid overeen te komen. Aan alle groepen werd ten slotte de vraag voorgelegd wie de cijfer-punt-cijfercode gebruikte om verbindingen of voorbeeldzinnetjes op te zoeken. Van groep A antwoordden 6 leden positief (16%), van groep B 11 (24%) en in groep C (de Nederlandstaligen) was er niemand die het systeem gebruikte. Bij navraag bij | ||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||
degenen die verklaarden het systeem te hanteren (d.i. 17% van alle geënquêteerden), bleek dat zij hoofdzakelijk het tweede cijfer van de code gebruiken (om voorbeelden te vinden bij hoofdvertalingen) en ‘soms’ ook het eerste (vooral om combinaties met werkwoorden of voorzetsels op te zoeken). De meeste gebruikers van de code gaven als commentaar dat zij het systeem in zijn geheel te ingewikkeld vonden en de woordklassen met codenummers niet (volledig) hadden gememoriseerd. Uit de enquêtes blijkt, dat de vier vooronderstellingen waarop het gebruik van de cijfer-punt-cijfercode berust, elk slechts gedeeltelijk met de werkelijkheid kloppen. De meerderheid van de geënquêteerden leest de inleiding niet, vindt het systeem te moeilijk en leert de codenummers niet uit het hoofd. Bovendien blijken de gebruikers van de Van Dale-dictionaires, zelfs de linguïstisch geschoolden onder hen, in onvoldoende mate over de vereiste taalkundige vaardigheden (o.a. syntactisch analyseervermogen) en de vereiste linguïstische know-how (m.n. kennis van grammaticale woordklassen) te beschikken om de cijfer-punt-cijfercode efficiënt te kunnen gebruiken. De Van Dale-lexicografen hebben de gebruikers op die punten overschat. Tijdens de instructiefase die aan het invullen van de enquêtes voorafging, heeft zich nog een ander probleem gemanifesteerd i.v.m. de grammaticale achtergrond van gebruikers van tweetalige woordenboeken. Bij de opdracht om de grammaticale klasse aan te duiden van de combinatiewoorden in voorbeeldzinnetjes uit de Van Dale N-F (zie boven), gingen verscheidene Franstalige studenten er automatisch - of misschien juister geformuleerd ‘onnadenkend’ - van uit dat het om de woordcategorieën uit hun moedertaal ging. Ze hadden uit het oog verloren dat er een aantal verschillen bestaan tussen de indeling in woordklassen in het Frans en in het Nederlands. Het Nederlandse woordje mijn b.v. is een bezittelijk voornaamwoord, het corresponderende Franse woordje mon is een adjectif possessif (een bezittelijk bijvoeglijk naamwoord). In dit idee is dit een aanwijzend voornaamwoord, in het corresponderende cette idée is cette een adjectif démonstratif (een aanwijzend bijvoeglijk naamwoord). Eén is in het Nederlands een telwoord, un is in het Frans een adjectif numéral. Welke is een vragend voornaamwoord, (le)quel is een adjectif interrogatif. Verschillende is een onbepaald voornaamwoord, plusieurs is een adjectif indéfini; enz. Doordat Franstaligen vanuit een ander grammaticaal systeem denken dan Nederlandstaligen, met o.a. niet-congruente woordklassen en een niet-parallelle terminologie, zouden ze in de verbinding mijn God! het combinatiewoord mijn tot de grammaticale klasse van de bijvoeglijke naamwoorden kunnen rekenen met codecijfer 2 - mon is in hun moedertaal immers een adjectif possessif -, terwijl het in de Van Dale N-F onder de Nederlandse categorie van de voornaamwoorden, met codecijfer 4, is gerangschikt. Dit soort voor de hand liggende vergissingen maakt voor gebruikers van tweetalige woordenboeken met een andere grammaticale achtergrond dan die van de brontaal, het gebruik van een classificatie- en opzoeksysteem gebaseerd op grammaticale onderscheidingen in de brontaal extra moeilijk. Nederlandstalige gebruikers van de Van Dale F-N kennen dat probleem dus ook, want in dat deel zijn de combinatiewoorden van de Franse voorbeeldzinnetjes gerangschikt volgens | ||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||
het Franse woordcategorie-systeem. De uitroep mon Dieu vindt de argeloze Nederlandstalige niet onder het cijfer 4 van de voornaamwoorden, maar onder de 2 van de bijvoeglijke naamwoorden. Dit betekent dus dat eenzelfde type voorbeeldzin of verbinding (zoals mijn God en mon Dieu) een andere codering krijgt in het deel N-F dan in het deel F-N. Die verschillende codering is vanzelfsprekend correct, maar kan voor de gebruikers zeer verwarrend werken, ook al omdat er in de gebruiksaanwijzing van de betreffende volumes niet op wordt gewezen. Uit de hier besproken enquêtes en uit de opmerkingen van de proefpersonen blijkt alvast dat de lexicografen, ten eerste, de grammaticale kennis en het syntactisch analyseervermogen van de woordenboekgebruikers overschat hebben en, ten tweede, geen of te weinig rekening hebben gehouden met de mogelijke verschillen in grammaticale achtergrond van de gebruikers. Ondanks de beperktheid van het onderzochte materiaal en van de enquêtes, zou ik me toch aan enkele aanbevelingen willen wagen.
G. Janssens (Université de Liège) | ||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||
Bibliografie
|
|