Forum der Letteren. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
De politiek van het postmodernisme: Utopie en geschiedenis
| |||||||||||||||||||||||||
IHet postmodernisme-debat wordt vaak omschreven als een kakofonie van schrille dissonanten. Toch komt het me voor dat de uitvoerenden van dit roaratorio in zekere zin allemaal hetzelfde geluid laten horen. Beschouwingen over het postmodernisme worden sterk bepaald door de tendens om deze literaire stroming in overwegend negatieve termen te beschrijven, dat wil zeggen, in termen van wat het niet is. Behalve de stelling dat postmoderne literatuur taal en taalachtige symbolische systemen onderzoekt, wordt het voornamelijk gekarakteriseerd in termen van wat het betwijfelt, uitwist, ontkent, of verwerpt. Postmoderne literatuur zou de grens tussen feit en fictie ontkennen, de referentialiteit van de literaire tekst opheffen, de kenbaarheid van de werkelijkheid in twijfel in trekken en hiërarchisch denken in het algemeen problematiseren. Kritiek op een aldus getypeerd postmodernisme kon natuurlijk niet uitblijven. Met name neo-Marxistische en liberaal-humanistische letterkundigen hebben de veronderstelde negativiteit van het postmodernisme aan de kaak gesteld. Deze aanval spitst zich toe op postmoderne representaties van het verleden. Beide groepen van critici beschouwen het postmodernisme als de culturele pendant van de consumptie-maatschappij. Volgens Fredric Jameson (1983) heeft de verwerking van historische stof in postmoderne romans uitsluitend een decoratieve functie die niet getuigt van een daadwerkelijke interesse in het verleden. Het zou slechts nostalgische en esthetische behoeftes bevredigen en gespeend zijn van politieke betrokkenheid. De enige ideologie die postmodernisten nog aanhangen, zo wordt beweerd, is het linguistisch determinisme: It [het postmodernisme] is never framed by a dominant outside reality, and it thus tends eventually to reduce all distinctions to linguistic ones, exemplifying both temporal and historical subjectivity. It is radical aesthetically, largely apolitical and ahistorical, and in its relation of even the most terrifying matters, purportedly value-free. (Newman 1984: 172) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
Dit citaat somt de thema's op die de negatieve definitie van het postmodernisme bepalen, zij het dat ze hier gebruikt worden om het postmodernisme te verwerpen in plaats van te omschrijven. Volgens deze kritiek is het postmodernisme areferentieel, ahistorisch en apolitiek. Postmoderne schrijvers zouden insisteren op de autonomie van de literaire tekst en zich niet engageren. Men kan de tendens om het postmodernisme in negatieve termen te definiëren opvatten als een noodzakelijke fase in de verwerking van een nieuw verschijnsel. Iedere keer als we iets nieuws tegenkomen zijn we in eerste instantie geneigd om het te contrasteren met het vertrouwde. Dit betekent dat we het nieuwe noodzakelijkerwijs definiëren in termen van datgene wat het niet is. Maar na zo'n twintig jaar theoretiseren over het postmodernisme zou het mogelijk moeten zijn om iets meer over deze stroming te zeggen. Afgezien van de problematische vraag of de negatieve definitie van het postmodernisme ‘juist’ is of niet, zijn negatieve definities op zichzelf genomen uiteindelijk onbevredigend, net zoals de omschrijving van de vrouw als ‘niet-man’ niet volstaat. In het onderstaande wil ik de stelling bekritiseren dat het postmodernisme apolitiek zou zijn, waarbij ik me zal richten op een van de meest saillante verschijningsvormen van het postmodernisme, te weten de historische roman.Ga naar eind1. | |||||||||||||||||||||||||
IIDat het idee van een apolitiek postmodernisme om nuancering vraagt is reeds eerder opgemerkt. De meest recente bijdrage aan het postmodernisme-debat kan beschouwd worden als een poging om het postmodernisme te ‘politiseren’. Dit streven komt het nadrukkelijkst naar voren in het werk van Linda Hutcheon (1988, 1989). In reactie op de beweringen van neo-Marxisten zoals Fredric Jameson en Terry Eagleton stelt Hutcheon dat postmodernisme en politiek engagement zeker geen principieel onverenigbare grootheden zijn. Dit betekent echter niet dat postmoderne schrijvers onverdeeld toegewijd zouden zijn aan radicale politieke projecten. Volgens Hutcheon nemen postmoderne schrijvers een dubbelzinnige positie in door de consumptiemaatschappij te bekritiseren en tegelijkertijd hun verbondenheid hiermee te etaleren. Er zou echter wel een subversieve werking van postmoderne literatuur uitgaan. Doordat het postmodernisme op ironische wijze hiërarchische opposities onderuit haalt zou het de machtsverhoudingen ondermijnen die op deze opposities zijn gebaseerd. Mijns inziens is dit een halfslachtig engagement. Hutcheons analyses laten de postmodernisten slechts de mogelijkheid tot het ondermijnen van de status quo en niet tot het ontwerpen van alternatieven. Zodoende wordt één van de belangrijkste strategieën waarmee twintigste-eeuwse schrijvers hun werk politieke betekenis hebben geprobeerd te geven, namelijk de utopische anticipatie van de toekomst, uitgesloten. Hutcheon benadrukt herhaaldelijk dat het postmoderne en het utopische strijdig met elkaar zijn (cf. Hutcheon 1988: 47, 215, 218, 230) en zij staat hierin niet alleen (cf. Russell 1980: 36; Foster 1983: xiii). Gezien de centraliteit van het utopische moment in de twintigste-eeuwse esthetica en poëtica,Ga naar eind2. moeten we de mogelijkheid van een postmoderne versie van het utopische denken echter niet te snel afwijzen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||
Het is niet verbazingwekkend dat verschillende letterkundigen van mening zijn dat het postmoderne en het utopische niet samen kunnen gaan. We kunnen dit standpunt goeddeels verklaren vanuit de sterke invloed dit het poststructuralisme op het postmodernisme-debat heeft uitgeoefend. Bepaalde poststructuralistische inzichten kunnen niet verenigd worden met het utopische denken. Het poststructuralisme biedt een interpretatief kader dat zich beter leent tot het bekritiseren dan het propageren van waarde-systemen. Poststructuralistische denkers problematiseren de maakbaarheid van de maatschappij en beschouwen de priviligering van de ene term van een oppositie boven de andere als een vorm van geweld die kan ontaarden in totalitaire excessen zoals het Fascisme of het Stalinisme. De utopische verbeelding, daarentegen, priviligieert noodzakelijkerwijs het ene waardenstelsel boven het andere. Utopieën zijn dikwijls pogingen om een totaaloplossing voor maatschappelijke problemen te formuleren die pas uitgevoerd kan worden na een volledige afbraak van de oude maatschappij (en het uitschakelen van de dissidenten die niet mee willen rennen in de run op de toekomst). Het utopische denken bevat kiemen van totalitarisme, zoals herhaaldelijk is aangetoond door intellectuelen van uiteenlopende signatuur, en staat zodoende op gespannen voet met het poststructuralisme.Ga naar eind3. Verder rijmt de utopische anticipatie van de toekomst niet met de poststructuralistische onttroning van het autonome subject. Het utopische denken veronderstelt dat de schrijver op de een of andere manier heersende talige, literaire en sociale conventies zou kunnen overstijgen om geheel nieuwe perspectieven te openen. Deze vooronderstelling wordt in twijfel getrokken door het recente inzicht dat het subject niet gezien moet worden als een zelfstandig, coherent individu dat vigerende symbolische systemen naar zijn eigen hand kan zetten. Het is eerder andersom. Het individu is veeleer de plaats waar verschillende betekenisgevende systemen op elkaar stoten en bestaat slechts als een knooppunt van verschillende, onderling tegenstrijdige vertogen. Het subject is zodoende noch autonoom, noch coherent en dientengevolge niet in staat om als een soort tweede god uit het niets een nieuwe wereld in woorden te scheppen. Het ligt daarom niet voor de hand dat men vanuit een poststructuralistische invalshoek utopische trekken aan postmoderne literatuur toe zou schrijven. Het lijdt geen twijfel dat postmoderne schrijvers centrale poststructuralistische inzichten hebben gerecipieerd. Literatuur is echter meer dan een passieve illustratie van filosofische en literatuurwetenschappelijke theorieën. Schrijvers doordenken op hun eigen manier filosofische, politieke en morele problemen. Zo ook in dit geval. Naar mijn mening leveren sommige postmoderne schrijvers, met name Carlos Fuentes, Günter Grass, Thomas Pynchon, Ishmael Reed en Salman Rushdie, wel degelijk een bijdrage aan het utopische denken, echter zonder op naïeve wijze de illusie van het autonome creatieve subject in stand te houden. De utopische anticipatie van de toekomst in de romans van deze schrijvers beweegt zich langs een kronkeliger weg dan het traditionele utopische denken. Postmoderne schrijvers projecteren alternatieven voor de bestaande orde niet rechtstreeks op de onbekende toekomst. In plaats daarvan verdiepen zij zich in de onverwezenlijkte mogelijkheden die besloten liggen in historische situaties, om vervolgens te speculeren over de vraag hoe de geschiedenis eruit gezien zou hebben als deze mogelijkheden waren verwerkelijkt. Dit gedachtenexperiment brengt alternatieve | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||
versies van de geschiedenis voort die geenszins pretenderen waar te zijn, maar die misschien ooit nog eens bewaarheid kunnen worden als de terugkeer van het verdrongene. Om deze bewering te onderbouwen zal ik stilstaan bij de classificatie van postmoderne bewerkingen van historische stof als ‘historische romans’. Een genre-historische benadering maakt het mogelijk om bij de bestudering van literaire innovatie iets verder te komen dan het contrasteren van het onbekende met het bekende. Door literaire innovatie op te vatten als de vermenging van verschillende genre-modellen kunnen we deze verschijnselen duidelijker benoemen en analyseren. In het onderstaande zal ik postmoderne bewerkingen van historische stof beschouwen als mengvormen van de historische roman en science fiction. Aangezien het genre-model van de science fiction een utopisch-speculatieve denkwijze impliceert kunnen we vanuit deze invalshoek onderzoeken in hoeverre het postmoderne en het utopische elkaar daadwerkelijk uitsluiten. | |||||||||||||||||||||||||
IIIHet meest opvallende kenmerk van postmoderne historische fictie is waarschijnlijk niet zozeer de dominantie van zelf-reflexiviteit - dit verschijnsel treffen we ook aan bij modernistische experimenten met de representatie van historische stof zoals William Faulkners Absalom, Absalom! (1936) of Virginia Woolfs Between the Acts (1941) - maar de opzettelijke vervalsingen van de geschiedenis. De klassieke historische roman eerbiedigt de regel dat de romancier alleen maar daar mag spreken waar de historicus er het zwijgen toe doet. De historische roman vult leemtes in onze historische kennis op maar mag hierbij gevestigde feiten niet tegen spreken. Postmoderne schrijvers, daarentegen, verdraaien op onmiskenbare wijze historische feiten door middel van in het oog springende anachronismen, afwijkingen van de officiële chronologie, enz. Zij zijn echter niet de eersten die zich toeleggen op het bedenken van tegendraadse versies van de geschiedenis. Integendeel, er bestaat een specifiek genre dat geheel is ingericht op het verzinnen van alternatieve geschiedenissen. De Franse en Duitse literatuurbeschouwing bezigt de term Uchronie om dit genre te benoemen. Overigens wordt dit begrip op twee verschillende manieren gebruikt, waarvan slechts één van belang is voor ons onderwerp. Sommigen gebruiken de term om het verschil uit te drukken tussen een alternatieve samenleving die is gesitueerd in een niet-bestaande plaats (utopie) en in een nog-niet-bestaande tijd, de toekomst (Uchronie).Ga naar eind4. Tevens wordt de term in een beperktere zin gehanteerd, met betrekking tot verhalen die alternatieve geschiedenissen ontvouwen binnen het kader van de gedocumenteerde geschiedenis. In de Engelstalige wereld is men eerder geneigd om van ‘counterfactual history’ te spreken. Volgens Christoph Rodiek (1987) werd de term Uchronie samengesteld door een zekere Charles Renouvier, die in 1876 een tegendraads ‘historisch’ werk publiceerde dat de Westerse geschiedenis vanaf Marcus Aurelius tot Karel de Grote behandelt en de breed uitgesponnen titel Uchronie. (L'Utopie dans l'Histoire.) Esquisse historique apocryphe du développement de la civilisation européenne tel qu'il n'a pas été, tel qu'il aurait pu être draagt. Hoewel Renouvier de term uchronie heeft geïntroduceerd, betekent dit niet dat hij | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||
het genre ook heeft uitgevonden. In 1836 publiceerde Louis Geoffroy reeds zijn Napoléon apocryphe, 1812-1832, terwijl The New Encyclopedia of Science Fiction (Gunn 1988) een nog vroeger voorbeeld noemt, namelijk het pamflet Historic Doubts Respecting Napoleon Buonaparte (1819) door Richard Whately, dat de onwaarschijnlijkheid van het bestaan van Napoleon aantoont (cf. Aldiss 1988). De titel van Renouviers werk geeft in een notedop de onderscheidende kenmerken van de uchronie weer. De uchronie situeert utopische fantasieën in het verleden, door een apocriefe reeks gebeurtenissen te bedenken, die duidelijk niet echt heeft plaatsgevonden, maar die plaatsgevonden zou kunnen hebben. De term ‘uchronie’ impliceert dat dit soort fantasie officiële feiten tegenspreekt (u-chronie), dat het verwant is aan het utopische denken, en dat het betrekking heeft op tijd en niet op plaats. De uchronie beschrijft op tentatieve wijze hoe de geschiedenis eruit gezien zou hebben als bepaalde cruciale factoren in een historische situatie anders uitgewerkt hadden. De uchronie schrijft ‘ungeschehene Geschichte,’ zoals de historicus Alexander Demandt (1984) het uitdrukt. Deze apocriefe geschiedenissen kunnen zowel schrik-visoenen als wensdromen oproepen. Wat zou er gebeurd zijn als de Fascisten de Spaanse burgeroorlog hadden verloren, of als Hitler de Tweede wereldoorlog had gewonnen? In de bundel What Would Have Happened If. Lapses into Imaginary History (Squire 1931) voeren historici en schrijvers van fictie dergelijke gedachtenexperimenten uit. Zo stelt Sir Winston Churchill zichzelf de vraag hoe de Verenigde Staten en Europa eruit zouden zien als het Zuiden de Amerikaanse burgeroorlog had gewonnen en André Maurois probeert zich een achttiende-eeuws Frankrijk zonder de Franse Revolutie voor te stellen. Bij mijn weten heeft de letterkunde tot dusverre maar weinig aandacht besteed aan de uchronie. De meest uitvoerige bespreking van dit genre biedt Jörg Helbigs Der parahistorische Roman (1988). Ina Schabert gaat vluchtig in op alternatieve geschiedenissen in haar overzicht van Engelstalige historische fictie onder de noemer van ‘parasitäre Formen’ (Schabert 1981: 86). Wanneer uchronische fantasieën in de vorm van een roman worden gegoten kunnen we spreken van een ‘Sonderform des historischen Romans’ (Rodiek 1987: 48).Ga naar eind5. Men zou de uchronie echter net zo goed een ‘Sonderform’ van de science fiction kunnen noemen. Dit verklaart waarom men opmerkingen over de uchronie in de Engelstalige literatuurbeschouwing vooral aantreft in studies over science fiction.Ga naar eind6. De uchronie kan volgens mij het beste opgevat worden als een kruisbestuiving tussen de historische roman en science fiction. Het ontleent de utopisch-speculatieve denkwijze en bepaalde stereotype motieven zoals de tijdreis aan de science fiction en past deze toe op de herschepping van het verleden via gedramatiseerde personages zoals we die kennen uit de historische roman. Uchronische speculaties vloeien voort uit het besef dat iedere historische situatie een veelvoud van uiteenlopende mogelijkheden bevat. Vanuit dit perspectief komt het voortschrijden van de geschiedenis over als een tragische opeenvolging van niet gekozen opties en gemiste kansen. De apocriefe geschiedenisverhalen van de uchronie proberen datgene wat verloren is gegaan weer te berde te brengen. In tegenstelling tot conventionele historische fictie, die zich beperkt tot het ‘aankleden’ van naakte historische feiten, grijpen alternatieve geschiedenisverhalen in op deze feiten zelf. De officiële geschiedenis wordt veranderd doordat men de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||
verschillende factoren die een vitale rol hebben gespeeld in een bepaalde historische situatie verschuift. Historische gebeurtenissen of personen worden verplaatst van de ene periode naar de andere, verliezers van een machtsstrijd veranderen in winnaars of andersom, wereld-historische figuren kiezen opeens voor andere opties, causaal gewicht kan verplaatst worden van de ene factor naar de andere, enz. Enigszins generaliserend kunnen we stellen dat deze verschuivingen alternatieve uitkomsten bedenken van het eeuwenoude conflict tussen de vis inertiae, de kracht die de voortdurende reproductie van de status quo in de hand werkt enerzijds, en revolutionaire krachten die radicale veranderingen beogen anderzijds. De uchronie maakt de lezer opmerkzaam op het toevallige en willekeurige karakter van de geschiedenis. Door de ‘echte’ geschiedenis te confronteren met mogelijke alternatieven verstoort de uchronie de illusie dat een bepaalde serie gebeurtenissen onvermijdelijk was. Deze onthulling van historische contingentie kan in principe een emancipatorisch effect hebben. Het is al dikwijls opgemerkt dat de geschiedschrijving de neiging heeft om de geschiedenis van de winnaars te schrijven. Sir Winston Churchill, notabene, wijst op deze blinde vlek van de geschiedschrijving in zijn essay ‘If Lee Had Not Won the Battle of Gettysburg’: Once a great victory is won it dominates not only the future but the past. All the chains of consequence clink out as if they never could stop. The hopes that were shattered, the passions that were quelled, the sacrifices that were ineffectual are all swept out of the land of reality. (Churchill 1931: 175) De winnaars van de geschiedenis herscheppen het verleden naar hun eigen beeld. Dit perspectief op het verleden wordt bovendien aangescherpt door de eis dat de historicus zijn uitspraken op de bronnen moet baseren. De bronnen immers bevatten veel meer informatie over vorsten, staatslieden, militairen en andere prominente publieke figuren dan over onderworpen volkeren en maatschappelijke groeperingen, die doorgaans geen toegang hebben tot de kanalen van de officiële cultuur en zelden een spoor achterlaten in de bronnen. Het selectieve karakter van historische bronnen duidt op de haast onontwarbare verstrengeling van historische kennis en politieke macht. De uchronie betwist echter het monopolie van de verwerkelijkte mogelijkheden op het ‘land of reality’ door alternatieve ontwikkelingen zichtbaar te maken en het kan dit doen doordat het zich niet aan de officiële bronnen hoeft te houden. De inspanning om ons collectieve geheugen uit te breiden met verhalen over de verliezers van de geschiedenis is geenszins gratuit, omdat geschiedenisverhalen niet alleen betrekking hebben op het verleden, maar ook op het heden en de toekomst. Keer op keer heeft de geschiedschrijving zichzelf gecompromitteerd door een legitimerende functie te vervullen. Als het historische vertoog de geschiedenis voorstelt als een objectief, autonoom proces met een eigen dynamiek en doelgerichtheid, dan volgt daaruit dat de status quo opgevat moet worden als een noodzakelijke uitkomst van een niet te stuiten ontwikkeling. Het bestaansrecht en de handhaving van een bepaalde verdeling van macht staat daarom buiten kijf. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||
Om deze reden wordt een machtsovername vaak vergezeld van een herschrijving van de geschiedenis. Hiermee tovert men dynastieën tevoorschijn die voortgezet zouden worden door de agressors in kwestie. De Nazi's en de Italiaanse Fascisten bedachten zichzelf niet voor niets historisch geïnspireerde rollen toe. De legitimerende functie van geschiedenisverhalen brengt postmoderne schrijvers er toe ons te herinneren aan het contingente karakter van de geschiedenis, als een noodzakelijke voorwaarde voor het veranderen van de status quo. Deze functie verklaart ook waarom ze de verliezers van de geschiedenis willen inschrijven in het collectieve geheugen. De confrontatie van de gecanoniseerde geschiedenis met apocriefe verhalen wil niet zozeer de partijdigheid van de eerste aan de kaak stellen, maar de positie van onderworpen groeperingen verbeteren en mogelijkheden suggeren voor grotere gelijkheid in de toekomst. | |||||||||||||||||||||||||
IVDe flagrante contradicties tussen postmoderne historische romans en de officiële geschiedenis zijn tot dusverre vooral uitgelegd als een verbeelding van de gedachte dat de geschiedenis zinloos, contingent en onkenbaar is en dat daarom alles kan en mag. Deze interpretatie verduistert echter de logica die ten grondslag ligt aan diverse postmoderne bewerkingen van historische stof. Postmoderne historische fictie maakt de gecanoniseerde geschiedenis inderdaad belachelijk, maar niet op volslagen willekeurige wijze. Verschillende romans herschrijven de geschiedenis vanuit het perspectief van groeperingen die uitgesloten zijn van het maken en schrijven van geschiedenis. Postmoderne uchronische fantasieën keren de geschiedenis ondersteboven door onderdrukte groeperingen een leidende rol toe te kennen en hen naar voren te schuiven als de dragers van een nieuwe toekomst. Ishmael Reeds Mumbo Jumbo (1972), en E.L. Doctorows Ragtime (1974), bij voorbeeld, richten zich op de Noordamerikaanse zwarten, Christa Wolfs Kassandra (1983) en Günter Grass's Der Butt (1977) op vrouwen, Salman Rushdies Midnight's Children (1981) op de eerste generatie van het postkoloniale India en Thomas Pynchons Gravity's Rainbow (1973) op de Hottentotten, de inwoners van het voormalige Zuid-West Afrika, het hedendaagse Namibië. De genoemde romans drukken alle utopische idealen uit. Doctorow en Reed bedenken manieren waarop de Afro-Amerikanen zichzelf teweer hadden kunnen stellen tegen de politieke en culturele hegemonie van de witten. Het is niet toevallig dat Mumbo Jumbo zich afspeelt in de twintiger jaren, de periode waarin de zwarten een zekere prominentie verwierven op cultureel gebied. Midnight's Children behandelt een periode in de geschiedenis van India waarin men nog geloofde dat India het koloniale waardenstelsel dat de hele wereld beschouwt in termen van het opschrift op Saleems wereldbol, ‘MADE AS ENGLAND’ (Rushdie 1982: 319), van zich af zou kunnen schudden om een eigen karakter te ontwikkelen. Kassandra drukt het verlangen uit naar een samenleving die vrij is van patriarchale onderdrukking en streng gecodificeerde sexe-rollen. Volgens Wolf leefde Kassandra tijdens een overgangsperiode van het matriarchaat naar het patriarchaat, een periode, met andere woorden, die nog weet had van een mogelijk | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||
alternatief voor patriarchale normen en waarden. Der Butt onderzoekt in hoeverre de tweede sexe de drager zou kunnen worden van een nieuwe toekomst nadat de Westerse geschiedenis op een dood spoor zal zijn geraakt. Gravity's Rainbow richt de schijnwerper op een niet-Westers volk vanuit dezelfde optiek. De alternatieve geschiedenisverhalen die door deze postmoderne schrijvers worden bedacht proberen alle aan het ethnocentrisme, androcentrisme en imperialisme van de Westerse geschiedschrijving te ontkomen. Hun veranderingen van de geschiedenis worden gemotiveerd door de overtuiging dat de Westerse geschiedenis ten einde is gelopen en dat haar hoofdrolspeler, de witte man, zijn beste tijd heeft gehad. Gevestigde visies op het verleden worden met kracht doorbroken om de weg vrij te maken voor de figuranten van de Westerse geschiedenis. Wanneer men de verliezers van de geschiedenis wil opnemen in geschiedenisverhalen dan stuit men onvermijdelijk op het probleem dat ze geen documenten hebben achtergelaten. Reed en Grass gaan zelfs één stap verder door te suggereren dat onderdrukte groeperingen opzettelijk de geschiedenis zijn uitgeschreven. Mumbo Jumbo drukt deze gedachte uit in de manier waarop het Boek van Thoth, de heilige tekst van de Afrikaanse cultuur, wordt verdonkeremaand. Het verhaal van Mumbo Jumbo gaat over een ‘Age Race’ tussen de ‘Age of Harding’ en de ‘Jazz Age’, oftewel het witte establishment en de Afro-Amerikaanse subcultuur. De winnaar van de Age Race zal de alleenheerschappij krijgen over de tijdsgeest. De Jazz Age zet het wapen van Jes Grew in, een dansepidemie die het arbeidsethos waaraan de tegenstander zijn kracht ontleent ernstig verzwakt. Om echt effectief te worden, moet Jes Grew zich kunnen verenigen met zijn Tekst, het Boek van Thoth. Daarom spannen exponenten van de Jazz Age zich ten zeerste in om deze Tekst terug te vinden, die lang geleden was gestolen door de vijand. De intrige van Mumbo Jumbo onthult twee belangrijke feiten over de problemen van subculturen. De noodzaak voor Jes Grew om zich met de Tekst te verenigen suggereert dat de spontane, orale culturen van ethnische minderheden een vorm van geschreven codificatie nodig hebben die hen toegang kan verschaffen tot de kanalen van de officiële cultuur. Pas dan kan de hegemonie van het establishment op effectieve wijze worden ondermijnd. Bovendien drukt de verduistering van het Boek van Thoth uit dat het establishment de eigen positie niet op een onschuldige of passieve manier handhaaft, maar dat andere groeperingen opzettelijk worden uitgesloten van participatie in de officiële cultuur. Der Butt schrijft de wereldgeschiedenis in termen van Grote Kokkinnen en ontwikkelingen in het menselijk dieet in plaats van Grote Mannen, oorlogen en revoluties. Terwijl Grass oprukt vanaf het Stenen Tijdperk tot in onze eigen tijd beschrijft hij hoe de bijdragen van vrouwen aan de politiek en de cultuur stelselmatig worden verdoezeld. Deze uitsluiting van vrouwen uit de annalen van de Westerse geschiedenis maakt de positie van vrouwen in het historisch proces veel betekenislozer dan ze in feite is geweest, een punt dat ook door Christa Wolf wordt benadrukt: ‘Frauen als Handelnde, Gewalttätige, Erkennende? Sie fallen durch den Raster der Literatur’ (Wolf 1984: 146). De uitsluiting van vrouwen wordt in Der Butt wellicht nog het meest treffend geïllustreerd door de verschillende versies van het sprookje ‘Vrouwtje Piggelmee’ waar Grass' roman op is gebaseerd. Tijdens het begin van de negentiende eeuw waren er in Duitsland | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||
twee versies van dit sprookje voorhanden. Naast de ons bekende versie circuleerde een variant waarin de man in plaats van de vrouw de positie van de eeuwig ontevredene inneemt. Der Butt vertelt hoe de gebroeders Grimm en de schilder Philip Otto Runge besluiten om de tweede versie te censureren: ‘“Es ist wohl so,” sagte der Maler ein wenig bitter, “dass wir Menschen nur immer die eine Wahrheit und nicht die andere auch dulden wollen”’ (Grass 1983: 360).Ga naar eind7. De geschreven overblijfselen uit het verleden mogen zodoende niet zomaar opgevat worden als betrouwbare bronnen van informatie. Niet alleen geschiedenisverhalen, maar ook historische bronnen zijn gekleurd. Postmoderne schrijvers van historische romans zijn zeker niet de eersten die het goeddeels zonder bronnen moeten stellen in hun herschepping van het verleden. Het is van oudsher het voorrecht van de romancier geweest om met behulp van fantasie en speculatie de lacunes in de gedocumenteerde geschiedenis op te vullen. Deze aanvullingen op de officiële geschiedschrijving maken gebruik van verzonnen, anonieme personages die bepaalde sociale klassen vertegenwoordigen en zich ophouden in de ‘dark areas’ van de gedocumenteerde geschiedenis, zoals Brian McHale het uitdrukt (McHale 1987: 90). De vrijheid van de romancier wordt alleen ingeperkt door de restrictie dat de verzinsels niet mogen conflicteren met algemeen geaccepteerde feiten. Riskante passages in een historische roman zijn daarom vooral die punten waarop verzonnen en historische personen elkaar ontmoeten. Wanneer exponenten van deze verschillende ontologische categorieën samenkomen binnen de context van een roman, dan mogen verzonnen personen niet een te grote impact hebben op de levens van historische personen, want dit zou onmiddellijk een conflict met gevestigde feiten oproepen: ‘A problem confronting the historical novelist ... is the two-fold necessity of involving his fictitious characters with the persons and events of history at the outset, and extricating them at the close,’ volgens Mary Lascelles (1980: 41). Vandaar dat de verzonnen Jeanie Deans zich weer nederig terugtrekt in de obscuriteit nadat ze de koningin heeft mogen aanspreken in Walter Scotts The Heart of Midlothian (1818). Even komt een historische persoon in beeld, daarna valt het accent weer op de handelingen van verzonnen personages. Negentiende-eeuwse schrijvers van historische romans konden goed uit de voeten met een dergelijke opzet, omdat zij de herschepping van het dagelijkse leven van gewone (anonieme) mensen tot hoofddoel hadden. Voor postmoderne schrijvers is deze basisregel van de historische roman echter onacceptabel. Het vermijden van conflicten met de gecanoniseerde geschiedenis zou namelijk de reproductie van de machtsverdeling impliceren die de historische bronnen heeft vertekend. Dit brengt ons op de formule die ten grondslag ligt aan de postmoderne geschiedvervalsing. Schrijvers zoals Grass, Reed en Rushdie wijken af van de traditionele rolverdeling over verzonnen en historische personen doordat ze de eerste causaal gewicht toekennen. Verzonnen personen veroorzaken zodoende historische gebeurtenissen die volgens de officiële geschiedschrijving veroorzaakt zijn door de daden van historische individuen of groeperingen. De geesteskinderen van postmoderne schrijvers nemen geen genoegen meer met de obscure regionen van de gedocumenteerde geschiedenis. Integendeel, ze plaatsen zichzelf in het centrum van het historisch schouwtoneel en richten daar dikwijls aanzienlijke | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||
schade aan. Verschillende kokkinnen in Der Butt, bij voorbeeld, doen op nogal gewelddadige wijze hun intrede tot de officiële geschiedenis. Hoewel Grass hun actieradius situeert in de ‘dark areas’ van de geschiedenis, te weten de keuken en de slaapkamer, slagen zijn kokkinnen erin om de officiële geschiedenis krachtig te beïnvloeden door deze twee invloedssferen optimaal te benutten. In 997 vermoordt de heidense Mestwina de zendeling bischop Adalbert door zijn schedel in te slaan met een gietijzeren lepel tijdens de coïtus. De annalen van de kerkgeschiedenis zijn vervolgens vervalst, volgens Grass, omdat de kerk niet een vrouw wou vereren met het produceren van martelaren. Mestwina kreeg zodoende niet de vermelding die haar toekwam. Tijdens de zestiende eeuw ruimt Margarethe Rusch twee prominente leden van de oligarchie van Dantzig uit de weg. Ze verstikt de burgemeester, Eberhard Ferber, wederom tijdens de geslachtsgemeenschap, en voert de abt van de Oliva abdij met lekkernijen totdat hij erin blijft. Grass wijst Margarethe ook als de oorzaak aan van de volksopstand die culmineerde in de vernieling van de Oliva abdij op 11 februari 1577, door te stellen dat zij het volk tot de opstand had aangezet met haar opruiende activiteiten. Geheel in dezelfde trant probeert Sophie Rotzoll Dantzigs gouverneur onder Napoleon Bonaparte, Jean Rapp, en zijn vazallen, te vergiftigen, hoewel dit initiatief niet geheel succesvol uitpakt. Postmoderne uchronische fantasieën veranderen aldus de rolverdeling over de winnaars en de verliezers van de geschiedenis. Deze verschuivingen beogen niet versies van het verleden te geven die ‘waarachtiger’ zijn dan de officiële geschiedschrijving. Veeleer streeft men ernaar om de machtsstrijd zichtbaar te maken die aan de institutionalisering van een bepaalde machtsverdeling is voorafgegaan en om ons te herinneren aan het feit dat de geschiedenis heel anders had kunnen verlopen. Als de uitkomst van een machtsstrijd contingent is, dan heeft de daarop volgende status quo geen eeuwigheidswaarde. Deze alternatieve geschiedenisverhalen worden bedacht in de hoop dat ze, hoewel ze duidelijk onwaar zijn, misschien nog eens bewaarheid zullen worden in een egalitaire toekomstige samenleving. Het lijkt mij dat de postmoderne ‘geschiedvervalsing’ onvoldoende is getypeerd met een simpel ‘anything goes’. Verschillende toonaangevende romans kunnen mijns inziens beter begrepen worden als een bijzondere vorm van utopisch denken, dat toekomstbeelden probeert te projecteren vanuit de speelse recycling van historisch materiaal. Deze uchronische fantasieën verwerpen niet op categoriale en totalitaire wijze de traditie, maar gebruiken de open plekken in de traditie als vensters op de toekomst.
Lies Wesseling (Vrouwenstudies Letteren, Rijksuniversiteit Utrecht) | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|