Forum der Letteren. Jaargang 1991
(1991)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||||||||||||||
De interpretatie van zinnen met de rode en de groene volgorde
| ||||||||||||||||||||
1. Het probleem van de volgorde in werkwoordclustersGa naar eind*In de loop van de tijd is al zeer vaak en vanuit diverse gezichtspunten aandacht besteed aan de onderlinge volgorde van werkwoordelijke elementen in de werkwoordelijke eindgroep. Er is onderzoek gedaan naar de regionale spreiding, de waardering van taalgebruikers en naar de syntaxis (zowel synchroon als diachroon). De observatie dat er in de volgorde nogal wat variatie mogelijk is, behoeft dan ook nauwelijks introductie. De volgorde met het finiete werkwoord voorop staat bekend als de ‘rode’ volgorde; die met het finiete werkwoord achteraan als de ‘groene’. Wanneer we het verschil tussen de rode en de groene volgorde in verband willen brengen met onze oordelen over de acceptabiliteit ervan, of de manier waarop ze gebruikt worden, ontstaat een probleem. Door de praktijk van de traditionele grammatica zijn we ermee vertrouwd geraakt om het verschil tussen de rode en de groene volgorde met een voltooid deelwoord, in verband te brengen met het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde. (Zie bijv. Michels [1959], Sassen [1963], De Rooij [1987]). De volgende voorbeelden illustreren dit verschil.
Wanneer de combinatie van een finiete vorm van hebben of zijn met een voltooid deelwoord als een perfectum geïnterpreteerd wordt, zoals in (1)a en b, dan lijken beide volgordes even goed mogelijk. In (2) echter, leidt de aanwezigheid van al jaren tot een interpretatie waarbij we gesloten is als een naamwoordelijk gezegde | ||||||||||||||||||||
[pagina 2]
| ||||||||||||||||||||
opvatten. De rode volgorde (Vf voorop) is in een naamwoordelijk gezegde nooit mogelijk (vergelijk: omdat Jan is ziek), en die zou ook dan niet mogelijk zijn wanneer het voltooid deelwoord vooral nominale waarde heeft, zoals blijkt uit (2)a. De rode volgorde wordt dus altijd als een werkwoordelijk gezegde opgevat, terwijl het bij de groene volgorde niet vooraf gegeven is of we het een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde zullen noemen. Deze analyse verklaart dan het verschil in acceptabiliteit tussen (3)a en (3)b door verdeeld in (3) meer nominale dan verbale eigenschappen toe te kennen, waaruit volgt dat de groene volgorde de voorkeur heeft. Het is niet verrassend dat de analyse in termen van het verschil tussen een werkwoordeljk en een naamwoordelijk gezegde eigenlijk altijd geïllustreerd wordt met gevallen die een vorm van zijn bevatten. Er onstaat een probleem wanneer we deze analyse willen uitbreiden naar groepen met een infinitief (met of zonder te) of met een finiete vorm van een ander werkwoord dan zijn. We zijn bijvoorbeeld niet echt gewend om hebben een koppelwerkwoord te noemen. Het is dan ook uiterst onbevredigend om het verschil tussen de rode en de groene volgorde in het volgende voorbeeld met hebben (Janssen [1986: 77]) in verband te brengen met een verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
Hoewel niet iedereen de rode volgorde in (4)a even slecht vindt, zal een eventuele voorkeur toch altijd (4)b met de groene volgorde betreffen. Misschien zouden we ook hier kunnen zeggen dat afgeslacht in (4)b meer nominale waarde heeft dan in (4)a, maar wat hebben we daarmee verklaard? Wanneer we op basis van een gegeven interpretatie hetzelfde element in het ene geval ‘nominaal’ en in het andere geval ‘verbaal’ noemen, dan drukken we daarmee uit dat we de zinnen waarin ze functioneren in beide gevallen verschillend interpreteren. De vraag die dan gesteld moet worden, is hoe het komt dat die verschillende interpretaties tot stand komen. Wat houdt het in wanneer we aan het niet-finiete deel van de werkwoordgroep ‘nominale’ of ‘verbale’ waarde toekennen? Deze vragen zouden beantwoord kunnen worden door een meer directe relatie te leggen tussen de verschillende interpretaties die aan de basis liggen van het verschil tussen de toe te kennen ‘nominale’ en ‘verbale’ waarde enerzijds en het verschil in volgorde anderzijds. In dit artikel zal ik een poging hiertoe ondernemen. De traditionele analyse voldoet niet om in algemene zin het verschil tussen de rode en de groene volgorde systematisch in verband te brengen met een verschil in gebruikGa naar eind1., acceptabiliteit, en interpretatie. Soms wordt wel gesuggereerd dat het gebruik van de rode of de groene volgorde verband houdt met de zinsintonatie. De Schutter heeft geprobeerd om die relatie te onderzoeken. In verschillende publikaties (o.a. De Schutter [1964; 1967; 1976]) doet hij verslag van onderzoek naar het gebruik van de twee volgordes in een corpus van geschreven teksten. Hij constateert dat er inderdaad een samenhang bestaat tussen het gebruik van de rode of de groene volgorde en het ‘ideale zinsritme’. Het is echter onduidelijk wat het | ||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||||||||||||
ideale zinsritme is of welke rol de zinsintonatie precies speelt. We kunnen immers niet zeggen dat een bepaald accentuatiepatroon voor een bepaalde volgorde verantwoordelijk is: bij de interpretatie van geschreven tekst is de voorkeur voor een bepaald accentuatiepatroon wellicht juist (mede) het gevolg van de gegeven volgorde. En wanneer we aannemen dat accenten zelf een eigen betekenis hebben (vgl. Keijsper [1985; 1989]), dan wordt het helemaal onduidelijk hoe we een causale relatie tussen volgorde en accentuatie zouden moeten formuleren. Aan de andere kant is het ook onzinnig om te veronderstellen dat accentuatie geen rol speelt. Zowel volgorde als accentuatie speelt een rol bij de totstandkoming van de interpretatie van een zin. Wanneer we een verband willen leggen tussen de volgorde van zinselementen en accentuatie, zie ik geen andere mogelijkheid dan dat we dat doen via de beschrijving van een gegeven interpretatie. We kunnen dan proberen het effect van volgorde en het effect van accentuatie zodanig te formuleren, dat ze de gegeven interpretatie kunnen rechtvaardigen. Het resultaat moet ertoe leiden dat we kunnen uitleggen in welke gevallen er maximale coherentie bestaat tussen het effect van volgorde, het effect van accentuatie en een gegeven interpretatie, en in welke gevallen dat niet zo is. Om een aanzet te geven tot een dergelijke integratie van beschrijvingen, zal ik ook de rol van accentuatie bespreken. De manier waarop ik het probleem van de volgorde in werkwoordgroepen heb geïntroduceerd, maakt het volgende duidelijk. Voor een verhelderende analyse kan de onderlinge volgorde van werkwoorden niet los gezien worden van de andere in de zin aanwezige elementen en dus van de interpretatie van de zin in zijn geheel. (Vgl. ook De Schutter [1967]). Ik zal dan ook een voorstel doen voor een analyse die een verband legt tussen de volgorde in de werkwoordelijke eindgroep en de interpretatie van de zin waarin de werkwoordgroep voorkomt. In dit artikel wil ik me beperken tot werkwoordgroepen met twee elementen, bestaande uit een vorm van hebben en zijn en een voltooid deelwoord. Eerst zal ik laten zien hoe we een bepaald aspect van de interpretatie van zinnen met een werkwoordelijke eindgroep kunnen beschrijven als een manier waarop de verschillende elementen in een interpretatie zijn samengenomen. Ook zal ik laten zien dat deze beschrijvingsmethode het mogelijk maakt ons de historische ontwikkeling tamelijk eenvoudig voor te stellen. Met deze beschrijvingen in de vorm van ‘interpretatiestructuren’ zijn de betekenissen van de betrokken zinnen echter nog niet volledig gekarakteriseerd. Om dat te kunnen doen, is het nodig de specifieke betekenis van het voltooid deelwoord apart te formuleren. Dat gebeurt in paragraaf 4.1. In die paragraaf (4.2) zal ik ook aandacht besteden aan de relatie met accentuatie. Tot slot zal ik laten zien dat een bestudering van het feitelijk gebruik van zinnen met deze werkwoordgroepen met een voltooid deelwoord ons een aantal aanwijzingen geeft die de hier voorgestelde analyse ondersteunen. | ||||||||||||||||||||
2. Interpretatiestructuur en de algemene functie van volgordeIn deze paragraaf zal ik een voorstel doen voor de manier waarop we een gegeven | ||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||||||||||||
interpretatie van een zin (of deel daarvan) kunnen beschrijven in relatie tot de woordvolgorde. Aan elke zin kunnen we op basis van de gegeven interpretatie een structuur toekennen, die aangeeft hoe de verschillende elementen in de gegeven interpretatie zijn samengenomen. Zo'n interpretatiestructuur is dus een beschrijving achteraf.Ga naar eind2. Ik ga ervan uit dat we, tegen de tijd dat we een zin geïnterpreteerd hebben, ook weten welke accentuatie daarbij hoort. Daarom zal ik in de besproken voorbeelden steeds de accentuatie die overeenkomt met de gegeven interpretatie, aangeven met een dakje op een element. Ik zal een voorstel voor de interpretatiestructuur grafisch weergeven. Deze grafische weergave moet als volgt gelezen worden. We lezen van links naar rechts hoe de verschillende elementen op elkaar worden betrokken en aan elkaar worden toegevoegd. Wanneer er meer dan één horizontaal niveau is weergegeven, betekent dat dat we één of meer tussenstapjes hebben gemaakt, waarbij de rechtstreekse toevoeging van een element aan het voorafgaande even is uitgesteld. Een voorbeeld van een eenvoudige lineaire toevoeging zonder tussenstapjes, is het voorbeeld hieronder in (5), een prototypische SVO-zin: Lees: eet wordt direct betrokken op Sjakie, terwijl chocolade aan de combinatie Sjakie eet wordt toegevoegd, waardoor het voorafgaande wordt ‘ingevuld’, of anders gezegd, waardoor de betekenis wordt ‘beperkt’. De interpretatiestructuur geeft weer dat de interpretatie van de relatie tussen Sjakie en eet niet onder invloed staat van het erop volgende element. Over het algemeen is de situatie niet zo simpel. In: ‘Sjakie bezoekt de fabriek’ is de eerst samengenomen met fabriek voordat het aan het voorafgaande wordt toegevoegd. En in een bijzin is de volgorde anders, waardoor de structuur er als volgt uitziet. Lees: Ten opzichte van dat fungeert het geheel Sjakie chocolade eet als een eenheid, één groepje. En de relatie tussen Sjakie en chocolade krijgt pas inhoud via het idee van eet, zodat chocolade niet direct zelfstandig aan Sjakie kan worden toegevoegd. De architectuur van een interpretatiestructuur kent dus grofweg twee mogelijkheden: ofwel we betrekken een element direct op het voorafgaande, ofwel we stellen dat nog even uit en we nemen het eerst samen met één of meer erop volgende elementen. Wanneer we zowel de onderlinge volgorde van de zinselementen als accentuatie zien als twee van de mogelijke aspecten die we kunnen aandragen om de gegeven | ||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||
interpretatie te rechtvaardigen, dan is het noodzakelijk om onze formulering van de algemene functie van volgorde en van accentuatie zo veel mogelijk te laten aansluiten bij de manier waarop we beschrijven hoe we de uiting begrepen hebben. Voor de formulering van de algemene functie van volgorde maak ik gebruik van de term onafhankelijke conceptualisering. In de geest van Verhagen (1986)Ga naar eind3., formuleer ik de functie van volgorde dan als volgt. Een element dat voorafgaat aan één of meer andere elementen kan onafhankelijk van de inhoud van wat volgt geconceptualiseerd worden. De gedachte die dat element oproept, kan dus zelfstandig worden verwerkt in relatie tot het voorafgaande: de manier waarop het element met het voorafgaande verbonden wordt, staat niet onder invloed van wat volgt. Een duidelijk voorbeeld van het verschil tussen onafhankelijke en niet-onafhankelijke conceptualisering als manier om de gegeven interpretatie te karakteriseren, vinden we bijvoorbeeld wanneer we het verschil tussen een beperkende en een uitbreidende relatieve bijzin willen beschrijven. We noemen een relatieve bijzin immers ‘beperkend’, wanneer het voorafgaande nominale element niet los van de inhoud van de bijzin geconceptualiseerd wordt. Dit is bijvoorbeeld het geval in: ‘De man die Sjakie bedacht heeft, is overleden.’ Noemen we de bijzin ‘uitbreidend’, dan komt dat overeen met een structuur waarin we zien dat het voorafgaande wel een onafhankelijke conceptualisering heeft gekregen, zoals in: ‘Kinderen zijn dol op de boeken van Roald Dahl, die in veel talen worden uitgegeven.’ (zie Daalder [1989]) Nu hebben we hierboven gezien dat een bepaalde interpretatie juist het best beschreven kan worden door aan te nemen dat sommige elementen of groepen elementen niet onafhankelijk geconceptualiseerd worden, en andere wel. Een analyse in de vorm van het toekennen van interpretatiestructuren is dus niet een verklaring die een causaal verband legt met het totstandkomen van de interpretatie. Toekenning van een interpretatiestructuur is juist het resultaat van onze analyse en dus van de manier waarop we de zin begrijpen (zie noot 2). Via het begrip ‘onafhankelijke conceptualisering’ komt een vertaling tot stand tussen een interpretatiestructuur en het aspect van de interpretatie dat we met volgorde in verband kunnen brengen. Het is de bedoeling dat we op deze wijze een zekere regelmaat kunnen formuleren in de manier waarop de verschillende elementen met elkaar verbonden worden. In de volgende paragraaf zal ik laten zien welke regelmaat er zit in de onderlinge verbinding van de elementen in een werkwoordelijke eindgroep met een voltooid deelwoord. | ||||||||||||||||||||
3. De interpretatiestructuren van zinnen met de rode en de groene volgorde | ||||||||||||||||||||
3.1 Het voorstelBij de introductie van het probleem in paragraaf 1, hebben we het volgende geobserveerd. In de werkwoordelijke eindgroep krijgt de combinatie van een finiete vorm van hebben, of zijn en een voltooid deelwoord in de rode volgorde | ||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||
(Vf+VD) altijd een werkwoordelijke interpretatie. Het wordt als een uitdrukking van de voltooide tijd geïnterpreteerd. Ik stel voor dat we de verbale interpretatie van de rode volgorde kunnen uitleggen door aan te nemen dat het VD samen met het per se verbale Vf één groepje vormt. Anders gezegd: ten opzichte van het voorafgaande wordt Vf+VD als een eenheid verwerkt. Dat is als volgt zichtbaar te maken in een concrete interpretatiestructuur: Dit komt overeen met de interpretatie dat gisteren het tijdstip bepaalt waarop het proces (in het verleden) - het sluiten (van het zwembad) - heeft plaatsgevonden. Ook de in (2)a genoemde zin (hier herhaald als (8)) krijgt dan een structuur waarbij gesloten niet zelfstandig op het voorafgaande kan worden betrokken. Dit begrijpen we als volgt. Al jaren zegt iets over de periode waarin het proces van het sluiten (van het zwembad) zich heeft afgespeeld. Wanneer we deze interpretatie willen vermijden, biedt de groene volgorde uitkomst. De structuur komt er dan zo uit te zien: Deze structuur laat zien dat met de groene volgorde een VD onafhankelijk van het Vf geconceptualiseerd wordt. Los van het per se verbale Vf interpreteren we al jaren gesloten dan als een bepaalde toestand waarin het zwembad verkeert. Wanneer we kijken naar de eerder gegeven voorbeelden met hebben, zien we hoe het komt dat ook hier in sommige gevallen, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van vrijwel een voorkeur voor de groene volgorde kan ontstaan. | ||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||
De gedachte die opgeroepen wordt door besloten kan onafhankelijk van heeft op vrijwel worden betrokken. Wanneer we hier de rode volgorde zouden hebben, kan dat niet. Een voorkeur voor de groene volgorde hier, is uit te leggen door te verwijzen naar ons gebruik van vrijwel in het algemeen: het modificeert een toestand als het (natuurlijke) eindpunt van een bepaalde ontwikkeling en zegt niets over het verloop ervan, het proces zelf.Ga naar eind4. In dit geval betreft het de toestand besloten, gedacht als natuurlijk gevolg van het proces besluiten. De rode volgorde zou ertoe leiden dat we vrijwel het proces zelf laten modificeren. Voor sommigen gaat dit in tegen de ervaring met het gebruik van vrijwel, waardoor een voorkeur voor de groene volgorde ontstaat. Zoals eerder opgemerkt, is dit voorstel voor de toekenning van een interpretatiestructuur nog geen volledige verklaring van het interpretatieve verschil tussen de rode en de groene volgorde. De tweede helft van de analyse is gebaseerd op een formulering van de specifieke betekenis van het voltooid deelwoord. Voordat die aan de orde komt (zie paragraaf 4), zal ik eerst, op basis van bestaande literatuur, een korte schets geven van het ontstaan van de combinatie van een Vf+VD als samengestelde werkwoordstijd. Ik zal proberen deze ontwikkeling te typeren met behulp van voor te stellen interpretatiestructuren. | ||||||||||||||||||||
3.2 Een historische ontwikkeling in verbindingsmogelijkhedenIn het algemeen wordt aangenomen dat de uitdrukking van de voltooide tijd met Vf+VD zich heeft ontwikkeld uit de combinatie van hebben of zijn met een participium als toestandswoord.Ga naar eind5. Het gaf oorspronkelijk een (nieuwe) toestand aan waarin iets of iemand verkeerde, of was geraakt ten gevolge van het gebeuren uitgedrukt met het werkwoord waarvan het participium afgeleid is. Met zijn werd het participium via het Vf betrokken op het subject; met hebben op het object van hebben. De vorm van zijn of hebben was volgens Duinhoven (1985; 1988) de kern van het predikaat en daarbij fungeerde het participium als niet-noodzakelijke, adverbiale bepaling. De zin ‘hij îs gevâllen’ zou dan het volgende betekend hebben: hij is/bestaat, en wel in de toestand gevallen. En ‘hij heeft de vôgel gevângen’: hij bezit de vogel, en wel in de toestand gevangen. Laten we eens kijken op welke wijze we deze schets van een soort uitgangsfase in de ontwikkeling zouden kunnen vertalen in een interpretatiestructuur. Wanneer het element dat de ‘toestand’ uitdrukt, wordt opgevat als een niet-noodzakelijke bepaling bij de inhoud van de rest, dan houdt dat dus in dat het subject, het Vf en (eventueel) het object onafhankelijk van de aanvulling geconceptualiseerd worden. Voor de volgende voorbeelden is de structuur dan als volgt. | ||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||
We kunnen ons voorstellen dat de volgorde in de bijzin niet zo nauw luistert. Zowel de volgorde ‘dat hij de vôgel hêeft gevângen’, als ‘dat hij de vôgel gevângen hêeft’ levert dan een zelfde interpretatie op. Voor beide volgordes laat de structuur een eenvoudige lineaire toevoeging zien, zonder tussenstapjes. In (11)a' illustreer ik dat met een rode volgorde; in (12)a' en (13)a' met een groene volgorde. In het verloop van de tijd zou de informatieve bijdrage van de inhoud van het participium (de bepaling) steeds belangrijker zijn gaan worden. De inhoud van het Vf droeg niet meer zo veel bij aan de informatie in de zin, omdat het telkens een vorm van hetzelfde werkwoord zijn of hebben was. Wat steeds wisselde was de ‘specificatie’ in de vorm van het participium en daardoor werd het als een noodzakelijke aanvulling opgevat, aldus Duinhoven (1988: 157 e.v.). Dezelfde ontwikkeling schetst hij elders voor het onstaan van de constructies waarin we het Vf een koppelwerkwoord zouden kunnen noemen (zie Duinhoven [1987]). Overeenkomstig hiermee kunnen we misschien aannemen dat oorspronkelijk het Vf ook een eigen accent had, zoals ik in de voorbeelden al heb weergegeven, en dat de ontwikkeling gepaard ging met een verlies van het accent op het Vf. De structuren die overeenkomen met deze fase in de ontwikkeling zijn dan als volgt. | ||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||
We zien nu in de voorbeelden met hebben, dat het object in (12)b en (13)b niet meer onafhankelijk van de aanvulling geconceptualiseerd wordt. Tegelijkertijd zien we dat het Vf nog wel ‘zelfstandig’ functioneert. Voor de zinnen met hebben + object zijn de structuren in (12)b en (13)b dus veranderd ten opzicht van (12)a en (13)a, terwijl de structuur voor ‘hij is gevallen’ nog onveranderd is: (11)b is identiek aan (11)a. Als is minder belangrijk is, zal de aanvulling gevallen vanzelf geïnterpreteerd worden als directe specificatie van het subject. Voor de bijzinsvolgorde zien de structuren er als volgt uit. In deze fase, waarin de specificatie van de toestand een noodzakelijke aanvulling is geworden, zal de rode volgorde nog wel voorkomen, maar ze wordt steeds minder mogelijk naarmate het Vf in de bijzin helemaal achteraan in de zin zijn vaste plaats krijgt (cf. Van den Berg [1949]). In ieder geval is het in het huidige Nederlands gebruikelijk dat ook de niet-werkwoordelijke noodzakelijke aanvulling vooraf gaat aan het Vf. Dat is niet alleen het geval bij het klassieke naamwoordelijke gezegde, maar bijvoorbeeld ook bij de inherente werkwoordsbepalingen (naar huis gaan enz.).Ga naar eind6. Om deze reden heb ik, hoewel dat historisch misschien niet verantwoord is, in de bijzinsvolgorde (hierboven in b') alleen de groene volgorde geïllustreerd. We kunnen ons voorstellen dat wanneer de verminderde betekenisbijdrage van | ||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||
het Vf algemeen geworden is, de structuur overeenkomstig verandert. Langzamerhand is de zelfstandige functie van het Vf verdwenen. Zo zal in (11) is gevallen eerst worden samengenomen en als groepje op het subject worden betrokken. Een zelfde ontwikkeling kunnen we veronderstellen met betrekking tot de combinaties met hebben. Tot nu toe werd hebben nog zelfstandig aan het subject toegevoegd, terwijl het object al niet meer onafhankelijk van de (noodzakelijke) aanvulling geconceptualiseerd werd. Wanneer echter de verminderde betekenisbijdrage van hebben algemeen geworden is in deze combinaties, zal het Vf eerst worden samengenomen met de rest voordat het geheel betrokken wordt op het subject. Kenmerkend voor deze ontwikkeling is dus, dat het Vf nu niet meer zelfstandig functioneert. De volgende structuren laten zien dat het Vf niet meer onafhankelijk van de rest geconceptualiseerd wordt. Op grond van het voorafgaande, zien we dat deze structuren een logische stap in de ontwikkeling zijn. Of we nu spreken van ‘verbale’ waarde van de aanvulling, of van ‘nominale’ waarde, in beide gevallen is het Vf niet onafhankelijk van de rest te conceptualiseren. Zo is de stuctuur voor ‘Jan is ziek’ gelijk aan die in (11)c. Het is | ||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||
dus belangrijk om op te merken, dat de interpretatiestructuur hier niet het interpretatieverschil tussen de beide gezegdes kan weergeven. Dat lijkt ook niet nodig. Wanneer we de interpretatie van ‘Jan is ziek’ en de twee interpretaties van ‘Jan is gevallen’ uitleggen in termen van onafhankelijke conceptualisering, dan is de beschrijving voor beide zinnen gelijk: is kan niet meer zelfstandig, zonder de noodzakelijke aanvulling gevallen of ziek op het subject worden betrokken. Het hangt af van de inhoud van de aanvulling of de specificatie van het subject een verleden werking releveert. Hetzelfde geldt voor de mogelijke interpretaties van de structuren in (12)c en (13)c. We zien dat naast (12)c en (13)c ook (12)d en (13)d mogelijk zijn. In die d-gevallen met hebben, is heeft weliswaar niet onafhankelijk van de rest aan hij toegevoegd, maar heeft lijkt nog iets zelfstandiger te functioneren dan in (12)c en (13)c. Het object is onafhankelijk van de aanvulling klaar of gevangen aan heeft toegevoegd. In de interpretatie die hiermee overeenkomt, kunnen we kennelijk de relatie tussen ‘hebben’ en het object (‘iets hebben’) onafhankelijk van de inhoud van de aanvulling conceptualiseren. Ik denk dat in het hedendaags Nederlands, in principe beide structuren mogelijk zijn. Anders gezegd, soms kan de interpretatie van bepaalde hebben-constructies het beste beschreven worden op de manier zoals weergegeven in (12)d en (13)d, terwijl in andere gevallen de structuur in (12)c en (13)c het beste uitdrukt hoe we de combinatie begrijpen.Ga naar eind7. Ik zal nu niet verder ingaan op de beste analyse voor combinaties als in (12), maar voor de combinatie met een voltooid deelwoord stel ik voor dat de interpretatie met de voltooide tijd meer overeenkomt met de structuur in (13)c dan met (13)d. Het ontstaan van de voltooide-tijdvorm is een nogal mysterieuze stap in de ontwikkeling. Over het algemeen wordt het als volgt voorgesteld. Uiteindelijk kwam in de combinatie met een voltooid deelwoord, mogelijkerwijs door de verzwakking van de betekenisbijdrage van het Vf, de nadruk meer te liggen op de werking zelf en werd het resultaat daaraan ondergeschikt. Zo kon de combinatie in predikatief gebruik uiteindelijk in zijn geheel op het subject worden betrokken en begrepen worden als de aanduiding van een verleden werking. Duinhoven (1985) veronderstelt dat, in de ontwikkeling die geleid heeft tot de interpretatie als samengestelde werkwoordstijd, het karakter van het participium zelf is veranderd: van een toestandswoord in een werkingswoord. Volgens Van der Wal echter, (1986: 99 e.v.), is deze ontwikkeling niet vast te stellen. Volgens haar is juist in elke fase van de ontwikkeling het samengaan van toestand en gebeuren typerend voor de betekenis van het participium praeteritum. Voor mijn analyse maakt het niet veel uit op welk standpunt je je stelt. Maar het is ook niet nodig een betekenisverschuiving in het voltooid deelwoord zelf te veronderstellen. Ik zou het voltooid deelwoord als één categorie willen beschouwen, met één betekenis. Of dan vooral de toestand gereleveerd wordt of een werking in het verleden, hangt volgens mij af van de manier waarop het gebruikt wordt. Van het werkwoord waarmee je het participium associeert; van de inhoud van de andere in de zin aanwezige elementen en van de manier waarop ze onderling met elkaar verbonden worden, afhankelijk van volgorde en accentuatie. Wanneer we kunnen laten zien dat een voltooid deelwoord op verschillende manieren in een zin kan functioneren, dat het op verschillende manieren betrokken | ||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||
kan worden op de andere elementen, wordt het vanzelf duidelijk dat er ook verschillende manieren zijn om zinnen met een voltooid deelwoord te interpreteren. De interpretatiestructuur voor de bijzinsvolgorde ziet er ten slotte als volgt uit.
Met de groene volgorde: Lees: ten opzichte van dat functioneert hij gevallen is als één groepje. De interne structuur van hij gevallen is bestaat zelf weer uit twee stapjes. Ten opzichte van hij functioneert gevallen is als een eenheid. Het idee van gevallen wordt in dit geval dus niet onafhankelijk van is op Jan betrokken, hoewel we eerder juist zagen dat de interpretatie van zinnen met de groene volgorde in andere gevallen wel aanleiding geeft om te veronderstellen dat het voltooid deelwoord onafhankelijk van het Vf aan het voorafgaande is toegevoegd. Bij de bespreking van de betekenis van het voltooid deelwoord in de volgende paragraaf zal ik nog terugkomen op het bestaan van deze twee mogelijkheden.
Met de rode volgorde: Wanneer we nu ook de interpretatiestructuren voor de bijzinsvolgorde met de gevallen met hebben bekijken, dan zien we iets interessants. Voor de twee mogelijke structuren met hebben in (12)c en (12)d, zijn er niet ook twee overeenkomstige structuren in de bijzin, maar is er slechts één, weergegeven in (12)c'/d'. Vergelijk: (Hier is geen andere volgorde mogelijk.)
Lees: de relatie tussen hij en het werk komt tot stand via klaar en het Vf. En ook: | ||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||
de relatie tussen hij en heeft komt tot stand via het idee van het werk klaar. (Dit is overeenkomstig de structuur (12)c en d in de hoofdzin). De aanvulling klaar, net als gevangen in (13)c'/d' hieronder, kan onafhankelijk van het Vf geconceptualiseerd worden. Met de rode volgorde: Bovenstaande analyse heeft niet tot doel te bewijzen dat de geschetste ontwikkeling juist is. Het is meer een illustratie van de manier waarop ze bij kan dragen aan een meer inzichtelijke formulering van die ontwikkeling. De wijze waarop de ontwikkeling in het algemeen wordt geschetst, laat een opvatting van de ontwikkeling zien die gebaseerd is op een verandering in de interpretatie. Ik heb laten zien dat deze verandering te karakteriseren is als een verandering in de manier waarop we de zinselementen onderling met elkaar verbinden. Bovendien is het een goede illustratie van het feit dat een zelfde lineaire opeenvolging afhankelijk van de interpretatie een verschillende interpretatiestructuur kan krijgen. Dit kan verhelderend werken bij zowel een diachrone als een synchrone beschrijving. Over de juistheid van de geschetste ontwikkeling valt niet veel te zeggen. We zouden kunnen zeggen dat het idee over de historische ontwikkeling wellicht net zo speculatief is als het zetten van accenten op zinnen die een historische taalfase zouden moeten vertegenwoordigen. Zoals Van der Wal (1986: hfdst. 5) al constateerde, zijn hypotheses over de ontwikkeling immers zelf vaak gebaseerd op onze interpretatie van verschijnselen in de huidige situatie. Sommige beschrijvingen van de verbindingsmogelijkheden in de verschillende ontwikkelingsfases zijn in feite hedendaagse varianten. Dat maakt een dergelijke excercitie zoals ik hierboven heb ontwikkeld niet oninteressant, maar het is geenszins bedoeld als bewijsvoering voor de historische ontwikkeling.
Met het voorstel dat ik in 3.1 heb gedaan voor de verschillende interpretatiestructuur voor de groene en de rode volgorde, heb ik nog niet uitgelegd dat de structuur voor de rode volgorde noodzakelijkerwijs samengaat met een verbale interpretatie. En bovendien rijst de vraag hoe het komt dat er bij de groene volgorde in principe twee mogelijkheden zijn. Om die vragen te kunnen | ||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||
beantwoorden, zal ik in de volgende paragraaf het interpretatieve effect van de rode en de groene volgorde met een voltooid deelwoord nader formuleren. | ||||||||||||||||||||
4. Het interpretatieve effect van de rode en de groene volgorde met een voltooid deelwoord4.1 De betekenis van het voltooid deelwoord en de functie van volgordeOm in het algemeen het verschil in interpretatie tussen de rode en de groene volgorde met een voltooid deelwoord te kunnen beschrijven, zal ik eerst ingaan op de specifieke betekenisbijdrage van het voltooid deelwoord. Vervolgens zal ik dat in verband brengen met de functie van volgorde. De betekenis van een voltooid deelwoord formuleer ik als volgt. Een voltooid deelwoord (VD) duidt een atemporele toestand aan, die begrepen wordt als een toestand ten gevolge van datgene wat (het werkwoord in) de stam uitdrukt. In de aanduiding van die toestand wordt geabstraheerd van elke verwijzing naar tijd: zowel met betrekking tot het moment waarop die toestand zich voordoet, als met betrekking tot de tijd waarin het ermee geassocieerde proces zich afspeelt. Belangrijk in deze formulering is dus het feit dat noch de toestand, noch de werking speciale aandacht krijgt. Een ander belangrijk aspect is dat in de gedachte die door het VD wordt opgeroepen, van tijd geabstraheerd wordt. In die zin lijkt het voltooid deelwoord dus op een adjectief. Het is atemporeel. Maar tegelijkertijd roept het de gedachte op aan een werking. Dit zouden we het verbale aspect van het VD kunnen noemen. Beide aspecten zijn in principe steeds aanwezig in de betekenis van het VD. (Vgl. Langacker [1987a] en Van der Wal [1986]). Het is belangrijk te constateren dat het ‘gevolg’ waarvan gesproken wordt in bovenstaande formulering, niet impliceert dat de werking voltooid is. Als we een toestand ‘X’ zien als het gevolg van ‘Y’, impliceert dat wel dat we denken dat ‘Y’ ten grondslag ligt aan ‘X’, maar het impliceert niet noodzakelijk dat ‘Y’ niet meer het geval is. Resultatief is niet terminatief. Een ‘gevolg’ kan ontstaan of geconstateerd worden ten gevolge van een proces, waarbij niets gezegd wordt over de voltooiing van dat proces. Ik denk dus dat het niet principieel noodzakelijk is dat we het proces als afgesloten beschouwen om ons de betekenis van een VD te kunnen voorstellen. Waar mogelijk roept een VD dus de gedachte op aan een toestand ten gevolge van een werking. Of dat zinvol is, hangt overigens sterk af van de manier waarop het VD gebruikt wordt: van het nomen waarmee we het zouden willen verbinden. In: de gelopen vrouw is dat kennelijk niet zinvol, maar wel in: de gelopen route. Weer niet in: het gelopen huwelijk, maar wanneer we die toestand nader specificeren, is het weer wel zinvol: het stukgelopen huwelijk. Wanneer we het verschil tussen resultatief en terminatief niet goed onderscheiden, lijkt het inderdaad noodzakelijk om, zoals Duinhoven (1985) doet, te veronderstellen dat het voltooid deelwoord zich heeft ontwikkeld van toestandswoord naar werkingswoord. Zodra we echter aannemen dat de gereleveerde toestand in het midden laat of de ermee geassocieerde werking voltooid is, wordt het begrijpelijker dat de gedachte aan de (van tijd | ||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||
geabstraheerde) werking zelf altijd ‘tegelijkertijd’ aanwezig is en blijft. De interpretatie van een toestand ten gevolge van een werking leidt waar mogelijk tot een resultaat-lezing. In sommige gevallen (bijvoorbeeld: gelachen of geslapen) zal dat echter niets zinvols opleveren, of kan geen zichtbaar (‘natuurlijk’) resultaat onderscheiden kan worden. In die gevallen is er los van de werking zelf geen resultaat of toestand te onderscheiden en verschilt de gedachte aan een toestand ten gevolge van de werking niet van de gedachte aan de werking zelf. Dit is dan vooral het geval bij een VD van werkwoorden die niet perfectief zijn. Het VD releveert dan vooral het proces zelf, nog steeds geabstraheerd van tijd. Deze voltooide deelwoorden kennen dan ook in het algemeen geen prenominaal gebruik. In het algemeen kan hetzelfde VD in het ene geval meer op de ene manier begrepen worden, en in het andere geval meer op de andere manier. Zo kunnen we ons een toestand gesloten (zie het voorbeeld in (9)) voorstellen, los van de werking sluiten. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een toestand verslagen of uitverkocht. In het algemeen zal dat minder het geval zijn bij bijvoorbeeld: gevochten, gelopen, of gelachen, maar dat hangt, zoals gezegd, af van het nomen waarmee het verbonden wordt. Ik zal nu laten zien dat dit verschil in feite weergegeven wordt door de eerder voorgestelde interpretatiestructuren. Hierboven heb ik de generalisatie geformuleerd dat in het algemeen het VD met een groene volgorde onafhankelijk wordt geconceptualiseerd van het erop volgende Vf. In dat geval zal dus in eerste instantie de gedachte aan een toestand worden opgeroepen. De werking die we er gelijktijdig mee associëren, wordt niet in de tijd geplaatst en bovendien is de gedachte aan die werking niet noodzakelijk om de toestand te kunnen interpreteren. We zien dat dit het geval is in de voorbeelden in (9) en (10) hierboven. Dat geeft de indruk dat we constateren dat de ermee geassocieerde werking ‘op de achtergrond raakt’. Met de rode volgorde echter, betrekken we het VD via het Vf op het voorafgaande. In dat geval komt de interpretatie van de toestand veel meer in het kader te staan van de ermee geassocieerde werking. De gedachte aan een toestand wordt als het ware afhankelijk van de gedachte aan de ermee geassocieerde werking. In dat geval is er nauwelijks meer een verschil tussen de gedachte aan de werking die aan de toestand ten grondslag ligt en de gedachte dat de werking gedurende enige tijd (voorafgaande aan de door het Vf aangeduide tijd) heeft plaatsgevonden. We zien dit in voorbeeld (7) hierboven, maar ook in (8), waar we dan vanwege het niet gewenste effect een vraagteken bij zetten. We zeggen dan dat met de rode volgorde de nadruk meer komt te liggen op de werking zelf. In sommige gevallen is er nauwelijks of geen verschil tussen de rode en de groene volgorde. Los van de omgeving is het onduidelijk wat het verschil is tussen heeft besloten of besloten heeft (vgl. echter (10)), of tussen is gevallen of gevallen is. In sommige gevallen kan ook de interpretatie van de zin met een groene volgorde het best beschreven worden door aan te nemen dat het VD niet onafhankelijk geconceptualiseerd is. Dat kan het geval zijn wanneer de betekenis van het VD volledig afhangt van de ermee geassocieerde werking, hetgeen sterk bevorderd kan worden wanneer er geen elementen zijn waarop het VD in de groene volgorde zinvol kan worden betrokken. In die gevallen wordt het VD ook eerst samengenomen met het eropvolgende Vf. De interpretatie van bijvoorbeeld ‘dat | ||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||
het zwembad gisteren gesloten is’ kunnen we uitleggen door te laten zien dat we het VD eerst samengenomen hebben met het Vf. In dat geval zal het verschil met de rode volgorde niet tot uitdrukking komen (zie (1)). Het verschil in effect tussen een rode en een groene volgorde in een bepaald geval hangt dus sterk af van enerzijds de inhoud van de andere elementen in de zin en anderzijds de inhoud van het VD zelf. | ||||||||||||||||||||
4.2 AccentuatieEerder heb ik verondersteld dat het mogelijk moet zijn om de bovenstaande formulering van het verschil tussen de interpretatie van de rode en de groene volgorde op basis van de functie van volgorde in overeenstemming te brengen met de betekenis van accentuatie. Voor dat doel observeren we grofweg dat in beide volgordes het VD een accent krijgt en het Vf niet.Ga naar eind8. In Keijsper (1985), waarin de relatie tussen accentuatie en woordvolgorde behandeld wordt, wordt de betekenis van een accent geformuleerd als ‘not not’. Een accent op element X betekent dan, dat de voorstelling (of ‘projectie’ in termen van Keijsper) van ‘niet-X’ wordt opgeroepen, maar tegelijkertijd wordt vervangen door de voorstelling van ‘X’. De manier waarop we die ‘vervanging’ interpreteren, is in de analyse van Keijsper afhankelijk van de plaats van het laatste accent en dus van volgorde.Ga naar eind9. In de rode volgorde (Vf+VD) kunnen volgens mijn analyse Vf en VD niet onafhankelijk van elkaar op het voorafgaande worden betrokken. Wanneer dan een accent op het VD in die volgorde de gedachte aan ‘niet-VD’ vervangt door ‘VD’, gebeurt dat binnen het kader van het betekenis-complex ‘Vf+VD’; de vervanging van de toestand ‘niet-VD’ door de toestand ‘VD’ wordt dan direct gezien als een gevolg van het plaatsvinden van de werking in de beschreven wereld. Dit roept dus het beeld op dat we de wereld in de tijd volgen. De eenheid van Vf+VD roept dus het idee op van een verandering die zich in de tijd voltrekt. Vanwege de betekenis van het VD begrijpen we dat die verandering het gevolg is van de ermee geassocieerde werking en dat die werking zich ten opzichte van een bepaald moment in het verleden moet hebben voltrokken. We zouden dit interpretatieve effect van de rode volgorde als ‘dynamisch’ kunnen karakteriseren. In de volgende paragraaf zullen we zien dat deze interpretatie van de rode volgorde een impliciete verwijzing naar het bestaan van een externe participant (agens) tot gevolg heeft. Bij de groene volgorde staat het VD voorop, en kan het onafhankelijk van het eropvolgende Vf geconceptualiseerd worden. Dit houdt in dat de vervanging van ‘niet-VD’ door ‘VD’ plaatsvindt nog voordat we de inhoud van het Vf daaraan hebben toegevoegd. Daardoor zien we de vervanging van ‘niet-VD’ door ‘VD’ in eerste instantie als een verandering die zich in ons hoofd afspeelt, en niet noodzakelijk als een verandering die zich in de tijd voltrekt. De gedachte aan de aanwezigheid van ‘VD’ zien we als het gevolg van het besef dat ‘VD’ niet afwezig is, als verandering van ons beeld van de wereld. Dit roept niet noodzakelijk het idee op dat we de wereld in de tijd volgen. De gedachte aan een ermee geassocieerde werking blijft dus in die zin ‘op de achtergrond’, omdat we de | ||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||
werking zelf niet zien als iets dat zich in de tijd voltrekt. Het effect op de interpretatie zouden we in dit geval dan ook ‘statisch’ kunnen noemen. Het statische effect van de groene volgorde komt vooral dan naar voren, wanneer de onafhankelijke conceptualisering van het VD het meest tot uitdrukking komt. Dat is dus wanneer de gedachte aan een toestand ook direct op andere eraan voorafgaande elementen kan worden betrokken. De mate waarin dat het geval is, hangt natuurlijk sterk af van de inhoud van het VD, en van de aanwezigheid en de inhoud van eventueel andere aanwezige elementen. Dat verklaart dat we in sommige gevallen het verschil tussen de groene en de rode volgorde duidelijker voelen dan in andere. In de volgende paragraaf zullen we zien hoe het statische effect van de groene volgorde en het dynamische effect van de groene volgorde in verband te brengen is met het gebruik van die volgordes in tekstverband. | ||||||||||||||||||||
5. Het feitelijk gebruik van beide volgordesHet dynamische effect van de rode volgorde hangt samen met de gedachte aan een ‘verandering die zich in de tijd voltrekt’. Hierdoor wordt de werking in de tijd geplaatst, waardoor de werking zelf meer op de voorgrond komt. We verwachten dan dat de entiteiten waarnaar in de zin verwezen wordt ook gezien worden als participanten in het proces, aan wie we een rol kunnen toekennen ten opzichte van dat proces. De bij het proces betrokken participanten kunnen ten opzichte van elkaar gezien worden in een bepaalde ‘hiërarchie van procesrollen’ (Cf. Pauw [1984]), of een dergelijk concept. (Vgl. bijv. het begrip ‘action chain’ in o.a. Langacker [1987b]; of het begrip ‘hogere participant’ uit Kirsner [1976].) De hoogste of machtigste procesrol wordt toegekend aan de participant die invloed uitoefent op (de totstandkoming) van het proces, terwijl de participant die invloed ondergaat, of geëffectueerd wordt door het proces lager in de hiërarchie staat. In Pauw (1984) wordt de participant met de hoogste procesrol een ‘proces-externe’ participant genoemd; en die met de lagere rol een ‘proces-interne’ participant. In de bespreking van de volgende voorbeelden zal ik deze termen voorlopig ook gebruiken. De volgende zinnen komen uit romans en novellen uit het Eindhovens Corpus (EC) (ook wel: ‘Corpus Uit den Boogaart’ [1975]). Ze laten mijns inziens typerend gebruik van de rode en de groene volgorde zien, hoewel sommigen wellicht een voorkeur zouden hebben voor een kwantitatieve ondersteuning van deze oordelen. Bekijk de volgende zinnen met de rode volgorde.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||
De dynamische interpretatie van deze zinnen kan als volgt worden beschreven. Zin (14) roept een interpretatie op waarbij we dat visioen opvatten als een externe participant, die iets doet met hem. Deze agentieve interpretatie is coherent met het idee dat met begeerte iets zegt over de manier waarop dat visioen dat doet. Zin (15) doet verslag van allerlei handelingen van een agentieve participant. De discourse-functie van de interne participanten is hier een heel andere dan die we straks bij de groene volgorde zullen zien. Hier dienen ze vooral om de handeling in te vullen, ‘body’ te geven. Hun ondergeschikte procesrol komt overeen met een ondergeschikte functie in de discourse: hun aanwezigheid dient om aan te geven om wat soort handelingen het hier gaat. Nog anders gezegd: hun relevantie is hier beperkt tot hun procesrol. In (16) ten slotte, stellen we ons ook een proces voor dat zich in de tijd voltrekt. Degene die invloed ondergaat is de ketter, en tegelijkertijd wordt gesuggereerd dat er ook iets of iemand is die de proces-externe rol vervult. Het zullen wel soldaten geweest zijn, andere of misschien dezelfde die in het vervolg van de zin genoemd zijn. Bovendien begrijpen we dat toen verwijst naar de periode waarin het proces zich voltrekt. Ook dit is in overeenstemming met de dynamische interpretatie. Wanneer we nu naar het gebruik van de groene volgorde kijken, zien we dat de eventueel te interpreteren procesrol van de genoemde participanten veel minder aandacht krijgt. Beschouw de volgende voorbeelden:
Het statische karakter van deze zinnen kan als volgt beschreven worden. In zin (17) zien we de hand misschien als een externe participant, maar we zouden het hier toch geen agens willen noemen: de hand doet hier zelf niets. Iets dergelijks zien we ook in (18). We zouden kunnen zeggen dat hij een externe participant is, en zijn zoon een proces-interne participant. Maar ook hier zien we dat niet het proces zelf belicht wordt. De zin zegt iets over zijn zoon door een relatie tussen zijn zoon en hij te prediceren. De procesrol van zijn zoon is hier helemaal niet belangrijk. Veel belangrijker de functie die dat element in de discourse heeft. Het krijgt aandacht onafhankelijk van zijn positie in de rolhiërarchie: het is topic in de eropvolgende bijzin. Ook de zin in (19) krijgt een statische interpretatie. We begrijpen dat zijn lichamelijke toestand gekarakteriseerd wordt, terwijl het proces verbeteren dat daaraan ten grondslag ligt niet belicht wordt. Het wordt niet gezien | ||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||
als iets dat zich afspeelt in de tijd. Er wordt dan ook niet de gedachte opgeroepen aan een externe participant: iets of iemand die daar oorzaak van is geweest, of invloed heeft gehad op het proces van verbeteren. Naar aanleiding van deze typerende voorbeelden van feitelijk gebruik van de beide volgordes kunnen we dus constateren dat de interpretatie van de rode volgorde (Vf+VD) tot gevolg heeft dat de discourse-relevantie van de genoemde participanten niet uitstijgt boven de procesrol waarin ze gepresenteerd worden. Daarentegen kan het gebruik van de groene volgorde (VD+Vf) juist het tegendeel oproepen. De noodzakelijk verbale interpretatie die samengaat met de rode volgorde heb ik geformuleerd als: ‘verandering die zich in de tijd voltrekt’. Deze dynamische interpretatie van de rode volgorde draagt ertoe bij dat we aan de betrokken participanten een procesrol toekennen binnen een bepaalde hiërarchie. Dit impliceert dat de gedachte aan een externe participant als vanzelfsprekend aanwezig is, en ook wordt opgeroepen wanneer geen externe participant in de zin genoemd is. Bij de groene volgorde daarentegen, lijkt dat in mindere mate het geval te zijn. Het statische effect formuleerden we als: ‘verandering die zich niet (noodzakelijk) in de tijd voltrekt’, en dat gaat gepaard met een verminderde aandacht voor de toekenning van een hiërarchische procesrol. De interpretatie van een zin met de groene volgorde is als het ware neutraal ten opzichte van een rolhiërarchie. De genoemde entiteiten worden niet direct geïnterpreteerd als betrokken bij een proces, waardoor de aandacht voor een betrokken entiteit eventueel verder reikt dan de procesrol die eventueel toegekend zou kunnen worden. De gedachte aan een (niet genoemde) externe participant is dan ook minder prominent dan bij de rode volgorde. De aanwezigheid van de genoemde entiteit wordt daarmee gezien als mogelijk relevant buiten de constellatie waarin hij gepresenteerd wordt. | ||||||||||||||||||||
6. ConclusieIn het voorafgaande heb ik voor zinnen met een Vf van hebben of zijn met een voltooid deelwoord een analyse voorgesteld die uit twee delen bestaat. Eerst heb ik een beschrijvingsmethode geïntroduceerd om de interpretatie te beschrijven die we aan een bepaalde zin gegeven hebben. Via de toekenning van een interpretatiestructuur kan, met het begrip ‘onafhankelijke conceptualisering’, een directe relatie worden gelegd tussen bepaalde aspecten van de gegeven interpretatie van de gehele zin en de algemene functie van volgorde. Ik heb laten zien dat we met deze beschrijvingsmethode heel eenvoudig een voorstelling kunnen geven van de diachrone ontwikkeling. Het tweede deel van de analyse van het verschil tussen de rode en de groene volgorde bestaat uit een formulering van de betekenis van het voltooid deelwoord, die vervolgens in verband werd gebracht met het effect van de volgorde. Bovendien heb ik laten zien dat de analyse consistent is met een onafhankelijk gemotiveerde analyse van de betekenis van accentuatie. De hier gegeven analyse formuleert een algemeen interpretatief verschil tussen de rode en de groene volgorde en verklaart waarom we de rode volgorde altijd als | ||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||
een werkwoordelijk gezegde opvatten, terwijl dat bij de groene volgorde niet noodzakelijk het geval is. De groene volgorde kan wel werkwoordelijk worden opgevat, maar dat hangt af van de inhoud van het voltooid deelwoord, de verbinding van het voltooid deelwoord met eraan voorafgaande elementen, en niet zozeer van de volgorde. De analyse maakt inzichtelijk wat we uitdrukken wanneer we de volgordeverschillen in verband brengen met een onderscheid tussen verbale en nominale waarde van het voltooid deelwoord, terwijl ze dit onderscheid niet nodig heeft ter verklaring. Het interpretatieve effect van de rode volgorde (Vf+VD) is gekarakteriseerd als ‘dynamisch’, tegenover het effect van de groene volgorde (VD+Vf) als ‘statisch’. Het gebruik van deze begrippen is op zichzelf dus niet een verklaring, net zo min als het gebruik van de begrippen ‘verbaal’ en ‘nominaal’ dat is. Ze zijn alleen gebruikt om het verschil tussen de rode en de groene volgorde in feitelijk gebruik te kunnen herkennen en te typeren. In dat kader is geconstateerd dat het gebruik van de rode volgorde in de praktijk de indruk maakt dat de relevantie van de in de zin genoemde participanten bepaald wordt door de procesrol waarin ze gepresenteerd worden, terwijl het gebruik van de groene volgorde er juist toe kan leiden dat hun relevantie daarboven uitstijgt. De waarde van deze constatering zal uit verder onderzoek moeten blijken. Deze benadering maakt duidelijk dat het zinvol is het verschijnsel van de rode en de groene volgorde niet geïsoleerd te benaderen, maar in relatie tot de interpretatie van de gehele zin. Een voordeel van deze benadering is, dat ze in tegenstelling tot de traditionele analyse, groepen met zijn op dezelfde wijze behandelt als groepen met hebben. Hoewel nu maar een deel van de groepen met een voltooid deelwoord aan bod is gekomen, is de hier gepresenteerde analyse niet alleen uit te breiden naar andere soorten werkwoordelijke eindgroepen, maar ook naar andere volgordeverschijnselen in het algemeen, die gewoonlijk niet met de onderlinge volgorde in de werkwoordgroep in verband worden gebracht. Ik zal dit elders laten zien. Het is dus vruchtbaar om woordvolgorde en interpretatie zo direct mogelijk met elkaar in verband te brengen.
Justine Pardoen (Vakgroep Taalkunde - VU Amsterdam) | ||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||
|
|