Forum der Letteren. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 258]
| ||||||||||||||||
Is in verhalen alles tijd wat de klok slaat?
| ||||||||||||||||
1. InleidingDe belangstelling voor tekstgerichte benaderingen, en met name voor hermeneutiek, leeft in de literatuurwetenschap de laatste jaren sterk op.Ga naar eind1. Ze kan daarbij profiteren van het werk van de Franse filosoof Paul Ricoeur. In zijn omvangrijke werk Temps et Récit (1983, 1984 & 1985) neemt hij een heel eigen standpunt in de hermeneutiek in en werkt dat aan de hand van een concrete problematiek uit. In literatuurwetenschappelijke kringen in Nederland heeft deze publicatie tot nu toe weinig aandacht gekregen.Ga naar eind2. Deze lacune probeer ik met een kritische bespreking van Temps et Récit op te vullen. Gezien de geringe bekendheid en de grote complexiteit daarvan begin ik met een zeer beknopte samenvatting.Ga naar eind3. Daarna lever ik vanuit literatuurwetenschappelijk oogpunt enige kritiek op de ideeën die Ricoeur in dit werk ontvouwt. Tot slot onderneem ik een poging om het belang voor de literatuurwetenschap vast te stellen en probeer ik de theorie van Ricoeur te verbinden met de methoden van de literatuurwetenschap. | ||||||||||||||||
2. SamenvattingRicoeur presenteert Temps et Récit als de tegenhanger van zijn studie over de metafoor, La Métaphore vive (1975). Verhalen en metaforen zijn in zijn visie verwante fenomenen, met name omdat bij beide de direkte referentie wordt opgeschort ten gunste van een indirekte referentie die de zienswijze op de werkelijkheid verandert. Metaforen veranderen door verrassende, nieuwe beelden de kijk op de werkelijkheid en verhalen doen hetzelfde door middel van intrige: door handelingen in een verhaal op een nieuwe manier met elkaar te verbinden wordt het begrip van handelingsvolgorde en tijd in de werkelijkheid gewijzigd. Ricoeur merkt echter op dat deze verandering van de kijk op de werkelijkheid bij metaforen betrekking heeft op emotionele waarden en bij verhalen op handelingen en hun tijdswaardenGa naar eind4. (1983: 11-14). Deze belangrijke rol van tijd in relatie tot verhalen onderzoekt Ricoeur in Temps et Récit. Daarbij gaat hij ervan uit dat iedere menselijke ervaring temporeel van aard is. Deze veronderstelling werkt hij verder uit in een hermeneutische cirkel: de | ||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||
cirkel tussen tijd en verhaal. Deze cirkel bepaalt dat enerzijds tijd slechts menselijke tijd is, in zoverre hij op narratieve wijze, d.w.z. in een verhaal, gearticuleerd is. Anderzijds heeft een verhaal slechts betekenis, in zoverre het de temporele ervaring schetst. Deze cirkel is niet vicieus maar hermeneutisch, omdat de beide polen ervan niet slechts naar elkaar verwijzen, maar elkaar versterken (1983: 17-18). Deze hermeneutische cirkel baseert Ricoeur op zijn eigen model voor de verhouding tussen de werkelijkheid en verhalen, het mimesis-model. Mimesis wordt daarin gedefinieerd als de creatieve uitbeelding van de werkelijkheid in verhalen en de beïnvloeding van de werkelijkheid door die verhalen. Ricoeur onderscheidt in dit concept van mimesis drie afzonderlijke fasen. De eerste fase is de prefiguratie ofwel mimesis I, die hij definieert als de voorkennis van de wereld van handelen en tijd. De configuratie of mimesis II vormt de tweede fase en is de op waarschijnlijkheid of documenten gebaseerde compositie van heterogene elementen uit de werkelijkheid in een verhaal. De configuratie is dus gebaseerd op elementen van de prefiguratie, maar de direkte referentie daarnaar is in de configuratie opgeschort. De refiguratie of mimesis III, de laatste fase van mimesis, is tenslotte de invloed van verhalen op de werkelijkheid. Door de botsing van de wereld van de tekst met de wereld van de lezer is een verhaal in staat het wereldbeeld van lezers te veranderen. Het verband tussen deze fasen van mimesis wordt gevormd door een transformatie. Mimesis I (de voorkennis) wordt namelijk door middel van mimesis II (het verhaal) getransformeerd tot mimesis III (een veranderd en dus nieuw wereldbeeld). In dit model vervult de configuratie of mimesis II een spilfunctie. Narratief begrip is immers slechts mogelijk, omdat de configuratie op de voorkennis van de wereld (mimesis I) gebaseerd is, en een verhaal krijgt pas betekenis, doordat het die voorkennis (mimesis I) via de eigen configuratie (mimesis II) transformeert tot een nieuwe kennis van de wereld (mimesis III). De hermeneutische cirkel tussen tijd en verhaal is gebaseerd op dit model in zoverre de voorkennis van het tijdsbegrip, mimesis I, door middel van het tijdsbegrip dat in een verhaal wordt uitgewerkt, mimesis II, veranderd wordt in een nieuw inzicht in tijd, mimesis III. Ricoeur ziet de hermeneutische cirkel zelfs als een vergroting van het mimesis-model, omdat hij een relatie legt tussen tijd als het belangrijkste element van verhalen en de filosofische problemen van het begrip tijd (1983: 85-130). Na een theoretische uiteenzetting demonstreert Ricoeur zijn hermeneutische cirkel in de praktijk. Om aan te kunnen tonen dat gedachten over tijd voortkomen uit de toepassing van verhalen op de werkelijkheid, moet hij echter twee grote omwegen maken. Op de eerste plaats moet Ricoeur demonstreren, dat tijdsopvattingen niet in filosofische reflecties ontwikkeld worden. De gedachte ligt immers voor de hand, dat filosofie tijdsopvattingen ontwikkelt en dat verhalen die slechts illustreren. Door een bespreking van de tijdstheorieën van Augustinus, Aristoteles, Husserl, Kant en Heidegger laat hij echter zien dat geen enkele filosofische theorie vooruitgang boekt met betrekking tot tijd. Zo slagen enerzijds fenomenologische tijdsopvattingen (uitgangspunt: tijd als verschijnsel in de ziel) er niet in om de | ||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||
bewegingen in de natuur te verklaren, en lukt het anderzijds kosmologische tijdsopvattingen (uitgangspunt: tijd als natuurverschijnsel) niet om het inhoudelijke onderscheid tussen verleden, heden en toekomst te maken. Ook een combinatie van beide opvattingen lost niet alle problemen op, en wordt zelfs met nieuwe problemen geconfronteerd. Pogingen van de filosofie om coherente tijdsopvattingen te vormen blijken dus te falen (1983: 19-55 en 1985: 15-145). Nu moet Ricoeur nog demonstreren op grond waarvan zowel historiografie als fictieGa naar eind5. tot de pool ‘verhalen’ van de hermeneutische cirkel behoort. Daartoe laat hij zien dat in beide de twee kenmerken van de categorie verhalen (narratieve structuren en een belangrijke rol van de tijd) voorkomen. Van historiografie wordt aangetoond dat ze altijd op narratieve structuren berust, omdat ze anders niet begrijpelijk zou zijn (1983: 131-320). De rol van tijd in historiografie wordt slechts met het oog op die narratieve structuren behandeld. Daarna demonstreert Ricoeur dat fictie ondanks de verscheidenheid van vormen die ze in de loop van de tijd gehad heeft, altijd op narratieve structuren berust. Verder ontvouwt hij de verschillende temporele aspecten van fictie en de centrale rol die ze bij de betekenis van een fictie spelen (1984: 7-234). Daarmee is Ricoeur op het punt gekomen, waar het uiteindelijk om gaat: tonen dat in de praktijk de tijdsopvattingen niet door filosofie maar juist door het verhaal, als eenheid van historiografie en fictie, gevormd worden, door middel van de zogenaamde kruisreferentie. Dit houdt in dat historiografie en fictie noodzakelijkerwijs naar elkaar verwijzen om tijd in een verhaal te concretiseren. Enerzijds kan historiografie het verleden niet representeren zonder hulp van fictie: het schetsen van een beeld van het verleden is ‘het verleden voorstellen als’. Anderzijds kunnen in fictie geen gebeurtenissen verteld worden zonder verwijzing naar historiografie: in het kader van de waarschijnlijkheid worden gebeurtenissen verteld alsof ze werkelijk op een bepaald moment hebben plaatsgevonden. Om in een verhaal tijd te kunnen concretiseren moet er dus altijd een beroep gedaan worden op de denkbeeldige wereld die de tekst projecteert.Ga naar eind6. De botsing van die denkbeeldige wereld met de wereld van de lezer leidt vervolgens tot refiguratie van het tijdsbegrip. En op die manier creëren verhalen een menselijk tijdsbegrip, terwijl pogingen van filosofen om tijd als een menselijk tijdsbegrip te beschouwen faalden (1985: 147-280).Ga naar eind7. | ||||||||||||||||
3. KritiekBij een kritische beschouwing blijken er enige haken en ogen te zitten aan de ideeën die Ricoeur in Temps et Récit uiteenzet. Mogelijke oplossingen voor die problemen hebben ingrijpende consequenties voor de door Ricoeur ontwikkelde hermeneutische cirkel tussen tijd en verhalen. | ||||||||||||||||
Centrale begrippenHet eerste, grote bezwaar tegen Temps et Récit is de vaagheid van de centrale begrippen. Het sterkst komt die tot uitdrukking in de onduidelijkheid rond de refiguratie van tijd door de kruisreferentie van het verhaal. Het is merkwaardig, | ||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||
dat die refiguratie, die toch het ‘moment suprême’ van het onderzoek is, in negen nietszeggende regeltjes wordt afgedaan (1985: 279, 2e alinea). Verder wordt ook het belangrijke concept ‘narratief begrip’ niet adequaat gedefinieerd en blijft het onduidelijk, welke plaats ‘de wereld van de lezer’ in het mimesis-model inneemt. | ||||||||||||||||
Tijd in verhalenEen heel belangrijk punt van kritiek op Temps et Récit betreft de te grote rol van tijd in het verhaal. In zijn onderzoek van de relatie tussen tijd en verhalen stelt Ricoeur, dat een verhaal slechts betekenisvol is in zoverre het trekken van tijdservaring schetst. De betekenis van een verhaal wordt in zijn opvatting dus volledig bepaald door tijd. In Temps et Récit zijn er echter verschillende aanwijzingen om aan deze opmerkelijke, exclusieve rol van tijd te twijfelen. Zo baseert Ricoeur in zijn inleiding die rol van tijd op de tegenstelling tussen verhalen en metaforen. Verhalen zouden het begrip van tijd in de werkelijkheid refigureren, terwijl metaforen niet het inzicht in tijd, maar esthetische en emotionele waarden in de werkelijkheid zouden herschrijven. Hij geeft echter direkt toe, dat dit onderscheid tussen verhalen en metaforen niet houdbaar is (1983: 13-14), en daarmee komt ook de rol van tijd in verhalen, die op dit onderscheid gebaseerd is, op losse schroeven te staan. De besprekingen van drie romans (1984: 150-226) vormen een andere aanwijzing daarvoor. Die besprekingen zijn namelijk wel erg eenzijdig en beperkt, en belichten beslist niet alle aspecten van die drie romans. Een derde aanwijzing vormt de lijn van betoog in Temps et Récit. Want hoewel Ricoeur aanvankelijk in zijn hermeneutische cirkel evenveel aandacht besteedt aan de betekenis van verhalen als aan het inzicht in tijd in de werkelijkheid, richt het onderzoek zich steeds meer op dat inzicht in tijd. De stelling over de betekenis van verhalen en de rol van tijd daarin raakt steeds verder op de achtergrond. In de slotconclusie is de hermeneutische cirkel tussen tijd en verhaal zelfs vervangen door een stelling over het begrip tijd (‘gedachte tijd is identiek met vertelde tijd’). Over de betekenis van verhalen rept Ricoeur dan met geen woord meer. Tenslotte leggen opmerkingen, zoals ‘Bovenal wordt tijd gerefigureerd’ (1983: 124) en ‘fictieve tijdservaring is slechts het temporele aspect van de virtuele ervaring van het in de wereld zijn, dat door de tekst wordt voorgesteld.’ (1984: 151),Ga naar eind8. wel de nadruk op de refiguratie van tijd, maar ze suggereren tegelijkertijd ook dat er meer gerefigureerd wordt dan tijd alleen. In zijn slotconclusie noemt Ricoeur zelfs concreet de refiguratie van personages. Deze kritiek weerlegt de exclusieve rol van tijd in de betekenis van verhalen, maar de hermeneutische cirkel zelf is intact gebleven. Het is mogelijk om deze problemen op te lossen door tijd in die cirkel te vervangen door handelingen of personages. Deze vervanging levert echter weer nieuwe problemen op. Een exclusieve rol van handelingen of personages in de betekenis van verhalen leidt onvermijdelijk tot een onderwaardering van de temporele aspecten van het verhaal, zoals blijkt uit Ricoeurs besprekingen van de Poëtica van Aristoteles (1983: 55-85) en van verschillende narratologische modellen (1984: 55-92). | ||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||
De problemen van de hermeneutische cirkel van Ricoeur hebben dus een dieperliggende oorzaak. Ze zijn het logische gevolg van het zoeken naar een ‘archè’: het oerbeginsel dat aan alles ten grondslag ligt. Zo herleidt Ricoeur de betekenis van een verhaal tot de tijdsaspecten van dat verhaal. Al het andere is daaraan ondergeschikt. Ricoeur is overigens niet de enige die naar de archè van de betekenis van het verhaal zoekt. Vóór hem zagen Aristoteles en Propp in handelingen het oerbeginsel daarvan en hebben Bremond en Greimas de personages respectievelijk actanten als archè van de betekenis van verhalen aanvaard. Dit zoeken naar de archè faalt echter altijd: Ricoeur heeft zelf de beperkingen van de modellen van Aristoteles, Propp, Bremond en Greimas besproken, en ook zijn eigen model is, zoals hier blijkt, aan kritiek onderhevig. De oorzaak van dit falen is de complexiteit van de wereld van de tekst. De structuur daarvan is zo complex, dat die onmogelijk tot één oerbeginsel herleid kan worden. De wereld van de tekst is minstens even complex als de werkelijkheid en ook de pogingen van de Ionische natuurfilosofen om die werkelijkheid tot aarde, water, lucht of vuur te herleiden, mislukten allemaal. Het probleem van de te grote, exclusieve rol van tijd in verhalen lijkt nu dus opgelost te kunnen worden: de betekenis van een verhaal zou niet slechts in de refiguratie van het tijdsbegrip gezocht moeten worden, maar in de refiguratie van álle elementen van de voorkennis van de wereld. De invloed die een historiografisch of fictief verhaal uitoefent op het begrip van de werkelijkheid in al haar facetten, vormt dan de betekenis van dat verhaal. De beïnvloeding van het tijdsbegrip heeft daarin geen bevoorrechte plaats meer. | ||||||||||||||||
Produktie en receptieTenslotte toont een nadere beschouwing van de vergelijking van de geproblematiseerde waarheidsgehalten van historiografie en fictie (1985: 203-297) een inconsequentie in het door Ricoeur geïntroduceerde mimesis-model. In die vergelijking wordt de werkelijkheid die aan historiografie vooraf gaat, op één lijn geplaatst met de werkelijkheid waarop fictie achteraf toepasbaar is. Ricoeur vergelijkt met andere woorden een aspect van de produktie van een historiografisch verhaal met een aspect van de receptie van een fictief verhaal. Deze onjuiste vergelijking is een direkt gevolg van een vermenging van uitgangspunten in het mimesis-model. Daarin blijkt bij nader inzien zowel een produktief als een receptief uitgangspunt voor te komen. Het receptieve uitgangspunt is te vinden in de refiguratie. Die is immers gedefinieerd als het gevolg van de botsing van de wereld van de tekst met de wereld van de lezer. Bij de bespreking van de refiguratie komen ook receptie-theoretische werken van Ingarden, Iser en Jauss aan de orde (1985: 243-263). De configuratie is daarentegen het proces van samenvoeging van heterogene factoren in een synthese en van innovatie of sedimentatie van vroegere vormen van synthese, en als zodanig is configuratie vanuit produktief standpunt benaderd. Ricoeur benadrukt dat produktieve uitgangspunt door de configuratie rechtstreeks te baseren op een begrip uit Aristoteles' Poëtica (1983: 55-130). Verder duidt Ricoeur ‘histoire’ opvallend vaak metonymisch aan met ‘historiographie’ en spreekt hij herhaaldelijk over de ‘poétique du récit’, en beide aanduidingen hebben een sterk produktief | ||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||
accent. Het uitgangspunt van de prefiguratie, mimesis I, is tenslotte onduidelijk. De prefiguratie is omschreven als de voorkennis van de wereld, maar Ricoeur geeft niet aan wiens voorkennis dat is. Om verschillende redenen lijkt het verstandig om deze inconsequentie uit het mimesis-model te verwijderen. Op de eerste plaats geeft het dubbele uitgangspunt aanleiding tot misverstanden of onjuistheden, zoals de onjuiste vergelijking van de waarheidsgehalten van historiografie en fictie. Daarnaast wordt het produktieve uitgangspunt niet concreet uitgewerkt. Ricoeur maakt er feitelijk alleen gebruik van, als hij de verhouding van een historiografisch verhaal met het verleden bekijkt. Bij de bespreking van fictie laat hij het produktieve aspect helemaal buiten beschouwing. Hij bekritiseert daar narratologie en semiotiek louter en alleen wegens hun achroniciteit en niet omdat ze de produktie van een tekst buiten beschouwing laten. Verder worden in de loop van het betoog de niet-produktieve aspecten van de configuratie steeds sterker benadrukt. Uiteindelijk draait de bespreking van de configuratie om het concept ‘narratief begrip’, en dat is, al is het niet (scherp) gedefinieerd, receptief van aard. Bovendien tast het dubbele uitgangspunt de logische samenhang van het mimesis-model aan. Als dat dubbele uitgangspunt namelijk concreet uitgewerkt wordt, dan betekent dat dat de verschillende fasen van mimesis te identificeren zijn met respectievelijk (I) de voorkennis die de auteur heeft van de wereld van handelen en tijd, (II) de tekst die door de auteur geproduceerd en door de lezer gerecipieerd wordt en (III) de refiguratie van de wereld van de lezer. In dit mimesis-model zou de transformatie van mimesis I in III via mimesis II tot gevolg hebben dat de wereld van de auteur (I) door middel van de wereld van de tekst (II) invloed uitoefent op de wereld van de lezer (III), en dat is onverenigbaar met de definitie van refiguratie als het gevolg van de botsing van de wereld van de lezer met de wereld van de tekst en niet met de wereld van de auteur!Ga naar eind9 Het handhaven van beide uitgangspunten zou dus onontkoombaar leiden tot het verbreken van de transformatie van mimesis I in mimesis III, en daardoor zou de logische samenhang uit het model verdwijnen. Daarom is het vrijwel onontkoombaar om het mimesis-model van Ricoeur te herschrijven. Dit zou dan vanuit één uitgangspunt, en bij voorkeur vanuit receptief uitgangspunt, moeten gebeuren. De meeste nadruk legt Ricoeur in Temps et Récit namelijk op het narratieve begrip van de configuratie en op de botsing van de wereld van de tekst met die van de lezer, die tot refiguratie leidt, en dit zijn allebei receptieve concepten. | ||||||||||||||||
ConsequentiesDeze kritiek heeft een aantal belangrijke problemen van de ideeën uit Temps et Récit blootgelegd. De mogelijke oplossingen daarvoor hebben vérstrekkende consequenties voor Ricoeurs nieuwe hermeneutische cirkel tussen tijd en verhalen. Op de eerste plaats moet de verhouding van die hermeneutische cirkel tot het mimesis-model herzien worden. Ricoeur beschouwt die cirkel als een vergroting van zijn mimesis-model, omdat die een relatie legt tussen tijd als het belangrijkste element van verhalen en filosofische reflecties over tijd. De conclusie van de kritiek op de exclusieve rol van tijd in verhalen is echter dat de betekenis van een | ||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||
verhaal in de refiguratie van álle elementen van de voorkennis van de werkelijkheid ligt, en daarmee is de hermeneutische cirkel geen vergroting, maar juist een beperking van het mimesis-model. Dit model beschrijft namelijk de refiguratie van álle elementen, terwijl de hermeneutische cirkel alleen maar de refiguratie van het tijdsbesef in beschouwing neemt. Binnen dat mimesis-model ligt bij een verandering van de verhouding van de hermeneutische cirkel tot het mimesis-model de nadruk in de prefiguratie (mimesis I) niet meer eenzijdig op het tijdsaspect. Mimesis I kan nu dus gedefinieerd worden als de voorkennis van de wereld in al haar facetten. Dit mimesis-model is vervolgens sterk veranderd door de verwijdering van het produktieve uitgangspunt. De transformatie van mimesis I in mimesis III door middel van mimesis II beschrijft door de verschuiving naar een receptief standpunt de refiguratie van de wereld van de lezer in een nieuwe leefwereld door middel van een confrontatie met de wereld van de tekst. Hierdoor kan de voorkennis van de wereld (mimesis I) geïdentificeerd worden met de wereld van de lezer. De voorkennis van de lezer is het namelijk die door een verhaal gerefigureerd wordt. Mimesis II omvat niet langer het produktieproces van een verhaal, maar moet nu opgevat worden als de wereld van de tekst. Dit is de manier van ‘in-de-wereld-zijn’ die door de tekst geprojecteerd wordt en die door de lezer geconcretiseerd wordt. De direkte referentie naar de wereld van de lezer (mimesis I) is op het niveau van mimesis II opgeschort, maar op indirekte wijze is mimesis II wel op die wereld gebaseerd. De wereld van tekst is namelijk alleen toegankelijk met behulp van narratief begrip, en in dit verband kan dat concept het best gedefinieerd worden als het leggen van relaties van analogie tussen aspecten van de wereld van de tekst en aspecten van de wereld van de lezer. Een verhaal is met andere woorden pas begrijpelijk, als de lezer analogieën kan leggen tussen de wereld van de tekst en zijn eigen wereld, en als zodanig is mimesis II op de wereld van de lezer (mimesis I) gebaseerd. Mimesis III of refiguratie ontstaat in het herschreven mimesis-model door een botsing van de wereld van de lezer (mimesis I) met de door die lezer geconcretiseerde wereld van de tekst (mimesis II). Deze refiguratie heeft betrekking op alle elementen van de wereld van de lezer: personages, handelingen, ruimte en tijd. (Dit zijn de meest voor de hand liggende categorieën, maar er zijn er wellicht meer te bedenken.) Deze gerefigureerde wereld van de lezer is vervolgens weer de prefiguratie of mimesis I bij het lezen van een volgend verhaal. De refiguratie is het beste weer te geven als een groot hermeneutisch model, waarin vier hermeneutische cirkels allemaal het verhaal als één van beide polen gemeenschappelijk hebben. Naar analogie van het begrip van tijd berust immers ook het begrip van handelingen, personages en ruimte op verhalen, en zijn verhalen op hun beurt pas betekenisvol, in zoverre ze naast het begrip van tijd ook het begrip van handelingen, personages en ruimte refigureren. Dit is eventueel grafisch voor te stellen, zoals in figuur 1. Overigens lijkt Ricoeur de refiguratie niet te beperken tot verhalen, maar zelfs uit te breiden tot alle teksten. Hij omschrijft de wereld van de lezer namelijk als het geheel van gelezen en geïnterpreteerde descriptieve en poëtische teksten, waardoor de lezer van zijn omgeving een leefwereld maakt. Hieruit kan vervolgens | ||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||
Figuur 1
geconcludeerd worden dat er slechts leefwerelden kunnen bestaan door refiguraties van teksten, en dat er omgekeerd zonder (refiguraties van) teksten geen leefwerelden mogelijk zijn. In deze kritiek op Temps et Récit is kortom de positie van de hermeneutische cirkel tussen tijd en verhalen ten opzichte van het mimesis-model sterk gewijzigd door een herschrijving vanuit receptief standpunt. | ||||||||||||||||
4. Belang voor de literatuurwetenschapHoewel Temps et Récit zich hoofdzakelijk op het terrein van de filosofie bevindt, heeft dit werk van Ricoeur beslist waarde voor de literatuurwetenschap. Ricoeur doet namelijk uitspraken over twee uitermate problematische kwesties in de literatuurwetenschap: de betekenis van verhalen en de verhouding tussen verhalen en de werkelijkheid. Bij het vaststellen van het belang voor de literatuurwetenschap maak ik een onderscheid tussen de hermeneutische cirkel die Ricoeur in Temps et Récit heeft ontwikkeld, en het gewijzigde mimesis-model dat naar aanleiding van mijn kritiek onstaan is. | ||||||||||||||||
Belang van de hermeneutische cirkelWanneer Temps et Récit in de oorspronkelijke vorm beschouwd wordt, dan moet allereerst geconstateerd worden, dat het geen literatuurwetenschappelijke methode is om verhalen te bestuderen. In Temps et Récit wordt slechts een theoretisch model ontwikkeld voor de verhouding tussen tijd en verhalen. Hierin komen enige aspecten voor die voor de literatuurwetenschap van belang zijn. Veruit het belangrijkste en het opvallendste is de nieuwe definiëring van mimesis in de zin van Aristoteles. Ricoeur beschouwt mimesis namelijk als het op creatieve wijze in een verhaal verbeelden van elementen van de voorkennis, waardoor de kennis die de lezer van de wereld bezit, bijgesteld of omgevormd wordt. Die voorkennis en die gerefigureerde kennis hebben volgens Ricoeur in verhalen vooral betrekking op het inzicht in tijd. Dit in tegenstelling tot de lyriek, waarin de kennis en redescriptie van emotionele en esthetische waarden centraal staat. Op grond van dit mimesis-begrip plaatst Ricoeur de betekenis van verhalen in de refiguratie van tijd.Ga naar eind10. | ||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||
Verder legt Ricoeur sterk de nadruk op het narratieve begrip. Hij gaat er namelijk van uit, dat lezers intuïtief inzicht krijgen in de structuren van een verhaal. Een rationele analyse van het verhaal is aan dat begrip ondergeschikt. Deze nadruk op het narratieve begrip en het plaatsen van de betekenis van het verhaal in de refiguratie van de kennis van tijd leidt tot een felle aanval op narratologie en semiotiek. Narratologie en semiotiek staan namelijk lijnrecht tegenover deze opvattingen. In narratologische en semiotische modellen ligt de nadruk op rationele analyse van structuren, terwijl bij Ricoeur de prioriteit van narratief begrip geldt. Bovendien ontdoen die rationele analyses het verhaal van zijn tijdsaspecten: er wordt een tijdloze dieptestructuur in het verhaal gezocht of er wordt een vaste, logische opeenvolging van handelingen gepostuleerd, waarvan de chronologie slechts een verder onbelangrijke concretisering is. De tijdsaspecten worden in ieder geval tot een randverschijnsel in verhalen gereduceerd, terwijl Ricoeur aan die tijdsaspecten juist de betekenis van het verhaal toekent. Ricoeur diskwalificeert in Temps et Récit dus twee belangrijke methoden van de literatuurwetenschap: narratologie en semiotiek. Daartegenover plaatst hij een originele opvatting over de verhouding tussen verhalen en werkelijkheid, en de prioriteit van narratief begrip. Het concept ‘mimesis’ beperkt hij echter van meet af aan tot tijd, en de inhoud van het concept ‘narratief begrip’ blijft vaag. | ||||||||||||||||
Belang van het gewijzigde mimesis-modelIn de kritiek op de exclusieve rol van tijd in verhalen is de hermeneutische cirkel ondergeschikt gemaakt aan het mimesis-model, en dat mimesis-model is vervolgens sterk gewijzigd als gevolg van de kritiek op de vermenging van twee uitgangspunten. Ook dit gewijzigde mimesis-model is echter geen literatuurwetenschappelijke methode. Het is een theoretisch model over de verhouding tussen verhalen en de werkelijkheid. Het accent ligt hierin nog steeds op het originele mimesis-begrip van Ricoeur en op de prioriteit die hij aan narratief begrip toekent. Toch kan dit model praktisch toegepast worden door aan de verschillende fasen ervan bepaalde literatuurwetenschappelijke methoden te koppelen. Deze methoden kunnen weliswaar niet de prioriteit van narratief begrip overnemen, maar ze kunnen door hun rationele opzet dat begrip aanvullen, verrijken en eventueel zelfs corrigeren (1985: 350).Ga naar eind11. Zo sluit de intertekstualiteit in ruime zin goed aan op de wereld van de lezer (mimesis I). Intertekstualiteit beperkt zich namelijk niet tot de relaties tussen literaire teksten onderling, maar heeft ook betrekking op de ideologische relaties tussen teksten en de sociale werkelijkheid.Ga naar eind12. Vanuit deze ruime intertekstualiteitsopvatting is de wereld van de lezer te beschouwen als de ideologische intertekst. Ricoeur definieert die leefwereld namelijk als het geheel van gelezen en geïnterpreteerde descriptieve en poëtische teksten. Een ideologisch intertekstueel onderzoek kan dus het narratieve begrip verrijken op het niveau van mimesis I. Het narratieve begrip van de wereld van de tekst, mimesis II, kan op verschillende manieren verrijkt worden. Op de eerste plaats kunnen de structuren die een lezer pertinent acht voor de opbouw van een verhaal, nader geanalyseerd worden door middel van narratologisch en semiotisch onderzoek. Een | ||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||
systematische beschrijving van de wereld van de tekst die op die analyse gebaseerd is,Ga naar eind13. kan het narratieve begrip aanvullen of corrigeren. Daarnaast kan literair-intertekstueel onderzoek het narratieve begrip van mimesis II verrijken. Een vergelijking van de wereld van de tekst met voorafgaande werelden van teksten levert immers inzicht op in de specifieke kwaliteiten van de bestudeerde wereld van de tekst. Tenslotte kan het receptie-onderzoek van Iser aan mimesis II gekoppeld worden. Een lezer vult namelijk (onbewust) de niet-ingevulde aspecten van een tekst naar eigen inzichten aan, en kennis van de factoren die daarbij een rol spelen, verrijkt het narratieve begrip van de wereld van de tekst. Bij de refiguratie, mimesis III, liggen de zaken wat ingewikkelder. Op het eerste gezicht lijkt een receptie-theorie zoals de receptie-esthetica van Jauss,Ga naar eind14. de refiguratie van concrete teksten goed te kunnen bestuderen. Er zijn echter wezenlijke verschillen. Jauss gaat uit van de collectieve verwachtingen van het lezerspubliek. Deze tijdgebonden verwachtingshorizon kan door een literair werk doorbroken worden, maar ook door de aanpassing van de verwachtingen van het lezerspubliek neemt het ‘horizon-doorbrekende’ effect langzamerhand af. De refiguratie gaat daarentegen uit van de beïnvloeding van de leefwereld van de individuele lezer. Bovendien is refiguratie minder aan de ontstaanscontext van de tekst gebonden dan het concept ‘verwachtingshorizon’. Refiguratie gaat immers niet uit van doorbreking van tijdgebonden verwachtingen, maar van de beïnvloeding van de wereld van de lezer door de confrontatie van die wereld met de wereld die door de tekst geprojecteerd wordt. Een verhaal kan immers door zijn denkbeeldige wereld de wereld van de lezer refigureren, ook al worden de verwachtingen van de lezer niet radicaal doorbroken. Voor de analyse van de refiguratie voldoet de receptie-esthetica van Jauss dus niet. De refiguratie kan echter op een andere manier wél rationeel geanalyseerd worden. Door een vergelijking van de wereld van de lezer (mimesis I) met de wereld van de tekst (mimesis II) kan er namelijk vastgesteld worden welke aspecten van een verhaal de leefwereld van de lezer kunnen veranderen of verrijken, en deze kennis kan het narratieve begrip van de refiguratie aanvullen.Ga naar eind15. Onderzoek van de drie fasen van mimesis met behulp van literatuurwetenschappelijke methoden levert dus op rationele wijze inzichten op die een aanvulling, verrijking of correctie van het begrip van dat verhaal zijn. Toch dreigt het mimesis-model als geheel te verdwijnen door de te grote nadruk op de afzonderlijke fasen ervan. Om dit gevaar te bezweren kan een concept dat Ricoeur slechts zijdelings noemt, goede diensten bewijzen. Ricoeur merkt namelijk op dat de hermeneutiek in het mimesis-model bestond in het reconstrueren van de operaties die de praktische ervaring van de lezer door middel van een concrete tekst transformeren tot een nieuwe receptie van de werkelijkheid (1983: 86). Dit houdt in dat deze hermeneutiek het hele mimesis-proces overkoepelt en de betekenis localiseert in de refiguratie (mimesis III), die het resultaat is van de botsing van de wereld van de lezer (mimesis I) met de wereld van de tekst (mimesis II).Ga naar eind16. Binnen die hermeneutiek wordt de betekenis dan gevormd door het narratieve begrip van de verschillende fasen van mimesis aangevuld door, verrijkt met of gecorrigeerd met behulp van rationele analyses. Deze betekenis van verhalen kan in de loop van de tijd variëren: de | ||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||
veranderingen van de wereld van de lezer door andere teksten, de veranderingen in de aanvulling van de wereld van de tekst door de lezer en de veranderingen van de wereld van de tekst als gevolg van semantische verschuivingen openen een enorme refiguratie-capaciteit. Wanneer er echter voor een concrete lezer of interpretator de betekenis van een bepaald verhaal vastgesteld wordt, dan wordt er slechts een beperkt deel van die refiguratie-capaciteit daadwerkelijk benut. Er wordt dan namelijk uitgegaan van de botsing van één bepaalde wereld van de tekst met één bepaalde wereld van de lezer. Andere werelden van de lezer of de tekst spelen bij de bepaling van de betekenis in dat geval niet direkt een rol. Daarnaast biedt de localisatie van de betekenis in de daadwerkelijke refiguratie van de wereld van de lezer door de botsing daarvan met de wereld van de tekst aanknopingspunten voor een criterium voor het vaststellen van de waarde van een literair verhaal. Die literaire waarde zou dan recht evenredig moeten zijn aan de grootte van de refiguratie-capaciteit van een tekst én aan de mate waarin die mogelijkheden om de wereld van een lezer te refigureren daadwerkelijk worden benut. Een ‘driestuiverroman’ zou zo geen waarde hebben, omdat hij niet over de mogelijkheden beschikt om de wereld van de lezer te refigureren, terwijl een ‘klassiek werk’ wel literaire waarde heeft, omdat dat wél de wereld van een lezer kan beïnvloeden.Ga naar eind17. Tot slot verdienen ook de grenzen van dit model enige aandacht. Ricoeur houdt de mogelijkheid open om de refiguratie niet voor te behouden aan historiografische en literaire verhalen, maar aan alle teksten toe te kennen. Hij geeft immers geen enkele reden waarom een historiografische tekst wel en bijvoorbeeld een psychologische of natuurkundige verhandeling geen narratieve structuren zou hebben. Voor alle teksten geldt dan niet alleen de prioriteit van narratief begrip maar ook de mogelijkheid om dat begrip met rationele, literatuurwetenschappelijke methoden te verrijken. Hierdoor zou de literatuurwetenschap een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de interpretatie van alle teksten.
Temps et Récit is dus na kritische wijziging van groot belang voor de literatuurwetenschap. Ricoeur ontvouwt in dit werk en originele hermeneutiek die een verzoening van begrip en verklaring bewerkstelligt.Ga naar eind18. Bovendien verbindt die hermeneutiek een aantal stromingen, theorieën en methoden in de literatuurwetenschap op een originele en zinvolle wijze en biedt ze literatuurwetenschap de mogelijkheid om ook een bijdrage te leveren aan de interpretatie van niet-literaire teksten. In deze vorm voldoet de literatuurwetenschap niet aan de eisen van een nomologische wetenschapsopvatting, maar als hermeneutische wetenschap die zich op begrip, analyse en verklaring van het individu toelegt, is ze een volwaardige wetenschap.
Jeroen P.J. van der Heijden | ||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||
Bibliografie
|
|