Detective en anti-detective
Jack van der Weide
Reactie op Hanneke Mulder, ‘De anti-detective als postmodernistisch verschijnsel, Over Les Gommes van Alain Robbe-Grillet, Cherokee van Jean Echenoz en Maurits en de feiten van Gerrit Krol’ (FdL 30 (1989) 4 (december), pp. 241-254).
‘Hoe gebruiken Robbe-Grillet, Echenoz en Krol de (anti-)detective om uiting te geven aan een radikale twijfel’, zo formuleert Hanneke Mulder de centrale vraag in haar artikel. De anti-detective is inderdaad een opvallend en bepaald niet onbelangrijk verschijnsel in de postmodernistische literatuur, en de aandacht die Hanneke Mulder er aan schenkt is mijns inziens dan ook zonder meer terecht. Helaas kenmerkt haar artikel zich door onvolledigheid en oppervlakkigheid, legt het al te zeer de nadruk op het vermeende parodiërende karakter van de anti-detective en geeft het mede daardoor een zeer mager en vertekend beeld van het verschijnsel. Postmodernistische literatuur is, zoals Mulder zelf ook opmerkt, natuurlijk meer dan een ‘radikale epistemologische en ontologische twijfel’. En de anti-detective doet veel meer dan alleen maar uiting geven aan die twijfel.
Mulders beschrijving van de traditionele detective blijft al op een aantal punten in gebreke. Naast detailkwesties - het misdrijf in detectiveverhalen is bijvoorbeeld beslist niet altijd een moord - leidt dit vooral tot verwarring als de schrijfster verzuimt om een onderscheid te maken tussen de ‘klassieke’ detective (Poe, Conan Doyle, Agatha Christie, Dorothy Sayers) en de latere Amerikaanse variant, de ‘hard-boiled’ detective (Hammett, Chandler, Spillane). In de klassieke detective wordt meestal zowel verteld als gefocaliseerd door een anonieme verteller of helper van de held (Dr. Watson, Capt. Hastings) die verslag doet van het onderzoek van de detective, waardoor de noodzakelijke afstand tussen lezer en speurder ontstaat. In de hard-boiled variant treffen we Sam Spade of Philip Marlowe juist wel vertellend en focaliserend aan, als ze terugblikken op een zaak die tot een goed einde is gebracht. Verder lijken mij in een artikel dat twee Franse anti-detectives bespreekt ook de specifieke kenmerken van de ‘roman policier’ op zijn plaats.
De keuze van de drie besproken romans wordt in het artikel niet verantwoord en is volgens mij ook moeilijk te verantwoorden. Niet alleen doet de verhouding van één nederlandstalige en twee franstalige romans, en geen enkel italiaans- of engelstalig voorbeeld (b.v. Umberto Eco's De naam van de roos of Paul Austers New York Trilogy) merkwaardig aan, ook het tijdsverschil tussen de jaren waarin de boeken werden geschreven is belangrijk. Les Gommes uit 1953 heeft een duidelijk andere status als anti-detective dan zowel Cherokee als Maurits en de feiten, respectievelijk uit 1983 en 1986. Robbe-Grillet kon de detective bijzonder goed gebruiken om zijn theorieën met betrekking tot de ‘nouveau roman’ literair vorm te geven, waarmee Les Gommes een van de romans is die aan het begin van de ontwikkeling van de anti-detective staan. Cherokee en Maurits en de feiten zijn