Forum der Letteren. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||||||
Om voor de infinitief in Eline Vere: een weloverwogen keuze
| |||||||||||
InleidingMet Eline Vere (1889) boekte Louis Couperus zijn eerste literaire succes. Nadat de poëzie waarmee hij debuteerde onder een golf van vernietigende kritieken was bedolven, probeerde Couperus het eens, naar eigen zeggen ‘in een bui van het-kan-me-niet-bommen’Ga naar eind1, met een lange roman. Deze onverschillige houding tegenover Eline Vere heeft de consciëntieuze stilist echter niet lang vol kunnen houden. Ten opzichte van de eerste versie van het verhaal, dat aanvankelijk als feuilleton verscheen in het dagblad Het Vaderland, heeft Couperus later een niet gering aantal veranderingen aangebracht. Van de uitgaven in boekvorm vertonen met name de eerste en de vierde druk wijzigingen van zijn handGa naar eind2. Niet minder dan zeven maal betreft de ingreep het woordje om voor een infinitief: in vijf gevallen heeft hij dit element toegevoegd aan wat tot dan toe een te-infinitief was, twee keer heeft hij door om weg te halen een om-infinitief in een te-infinitief veranderd. Men zou zich kunnen afvragen wat Couperus' motieven geweest zijn voor deze veranderingen. Heeft hij in de loop der tijden een groeiende voorkeur gekregen voor om-infinitieven, boven infinitieven met alleen te? Dit kan de verklaring niet zijn. Ook in de vierde druk van de roman zijn infinitieven met alleen te verre in de meerderheid boven infinitieven met om. Als Couperus ergens een voorkeur voor heeft, dan is het wel voor de ietwat plechtstatige, vaak verheven aandoende infinitief met alleen te, zoals bijvoorbeeld die waarmee hij in Eline Vere Elines neef Vincent neerzet, in onbestemde mijmering verzonken: Onafhankelijk te leven van iedereen, je niet te storen aan de praatjes van een côterie ... (Eline Vere 1987: 148, 7/8). Waren de beweegredenen dan meer inhoudelijk van aard, en vond hij in de afzonderlijke gevallen een specifieke aanleiding tot het toevoegen c.q. weghalen van om? Lieten de situaties in kwestie zich volgens hem bij nader inzien toch beter c.q. minder goed beschrijven door middel van een infinitief met om? In zekere zin zijn dit zinloze vragen. Couperus' achterliggende motieven voor welk aspect ook van zijn schriftelijke productie zullen immers noodzakelijkerwijs voor ons verborgen blijven. Wij bezitten daarvan slechts sporen, in de vorm van zijn geschreven oeuvre. Maar we kunnen wel proberen om zelf een motivering te formuleren voor de veranderingen. Wij kunnen ons de vraag stellen of we in | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
Couperus' plaats de infinitieven in kwestie met een kritisch oog beziend, net zo te werk zouden gaan. Is er voor ons een ratio te ontdekken achter de aanwezigheid van om in de gevallen waarin uiteindelijk voor dat element gekozen is, en kunnen wij voor die twee andere gevallen de keuze voor een infinitief met alleen te voor onszelf rechtvaardigen?
Het is niet de eerste keer dat de vraag naar de betekenis van om voor infinitieven aan de orde gesteld wordt. De constructie wordt in het Woordenboek der Nederlandsche Taal en ook in de meeste grammatica's van het Nederlands aan de orde gesteld. Dit gebeurt dan veelal in kritische zin: men komt er op uit dat om in deze constructie vaak helemaal niets te betekenen heeft, een vorm van slordig taalgebruik is, en dan beter achterwege kan blijvenGa naar eind3. Ons materiaal stelt ons in staat de vraag naar de semantische inbreng van om zeer scherp te formuleren. We zijn immers in het bezit van een aantal ‘minimale paren’ van infinitieven met en zonder om, die (wellicht met uitzondering van één geval) in beide varianten volkomen adequaat functioneren binnen de context waar ze in voorkomen, maar waarvan we kunnen aannemen dat de ene variant toch net iets beter afgestemd is op de beschrijving van de desbetreffende situatie. De vraag is nu waarin dat ‘net iets beter afgestemd zijn’ van de gewijzigde versies dan precies bestaat. Het voor handen zijn van een rijke en consistente verhaalcontext brengt ons in een ideale positie om de fijne nuances van de inbreng van om te zien en onder woorden te brengen.
Een nadere beschouwing van de gevallen waarin Couperus om heeft toegevoegd of weggehaald leert ons dat er met deze ingreep inderdaad een betekenisverschil, zij het vrij subtiel, gemoeid is. Dit betekenisverschil kan, vooruitlopend op de gedetailleerde bespreking van deze gevallen hieronder, als volgt onder woorden gebracht worden. Waar om toegevoegd is, zien wij achter het beeld dat de infinitief oproept ook de wat men zou kunnen noemen ontstaansvoorwaarden van dat beeld. Wij zien de infinitiefinhoud steeds in het licht van een situatie die daar in enigerlei opzicht werkelijk op ingesteld of georiënteerd is; steeds zien wij behalve de situatie die door de infinitief beschreven wordt ook de daarachter schuilgaande veroorzakende of motiverende factoren. In de hieronder te bespreken gevallen gaat het daarbij om een persoonlijke betrokkenheid van iemand, wiens gedachten op zeer specifieke wijze naar die situatie uitgaan. In de gevallen waarin om weggehaald is zien wij daarentegen deze achtergrondfactoren juist uit de aandacht verdwijnen, en de nadruk vallen op de infinitiefinhoud als zodanig. Deze inhoud laat zich dan direct in het verlengde plaatsen van de betekenis van ander taalmateriaal, zonder die nadruk op een afzonderlijke persoonlijke stellingname van iemand ten opzichte van de infinitiefsituatie. Zoals zal blijken uit de analyses hieronder laat dit verschil in presentatie van de infinitiefinhoud zich in termen van de verhaalcontext begrijpen, en dus, rechtvaardigen. Het feit dat Couperus zo'n weloverwogen keuze maakt tussen infinitieven met en zonder om laat zich natuurlijk moeilijk verenigen met de opvatting dat om in deze configuratie in essentie betekenisloos, en dus overbodig is. | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
Het eerste gevalHet eerste geval waarin Couperus het begin van een infinitief veranderd heeft betreft een weglating van om; tegelijkertijd is in een voorzetselgroep direct volgend op de infinitief het voorzetsel voor veranderd in om. 1. Eline Vere, feuilletonversie (= Veen 1987: 140, 1-6) Eline woont bij haar zuster Betsy in huis, het is de ochtend van haar verjaardag. Ze staat op het punt om naar beneden te gaan, maar stokt bij de gedachte aan Betsy, met wie zij de vorige dag in een heftig conflict geraakt is. Aanvankelijk zoekt ze het probleem vooral bij zichzelf: hoe moet ze zich gedragen? Maar al spoedig gaat ze er toe over de verantwoordelijkheid voor de pijnlijke situatie waarin ze zich bevindt, bij haar zuster te zoeken. Ze houdt zichzelf Betsy's ‘toch eigenlijk’ licht ontvlambare aard voor, en trekt deze gedachte vervolgens door naar diens onverzoenlijkheid: ‘om zoo lang boos te blijven’. Door de aanwezigheid van om voor de infinitief krijgt het geheel het karakter van een bewijsvoering, waarbij Betsy's onverzoenlijke gedrag wordt opgevoerd als argument voor de aan haar toegekende karaktertrek. De infinitiefinhoud staat in het licht van de eraan ten grondslag liggende factor van Betsy's geaardheid, en kan, als symptomatisch daarvoor, door Eline gebruikt worden bij haar pogingen de schuld op Betsy af te schuiven. Zo te zien een probleemloze voorstelling van zaken. Waarom dan toch om weggehaald? Hoogstwaarschijnlijk hangt het weghalen van om samen met de andere verandering die Couperus in deze passage heeft doorgevoerd. Voor een kleinigheid is veranderd in om een kleinigheid, inderdaad een wenselijke ingreep. Bij ‘boos blijven’ past immers het motiverende om beter dan het bestemmende voor. Maar nu dreigt een opeenvolging van om-constructies te ontstaan, die Couperus ongetwijfeld heeft willen vermijden. Hij heeft dit dan gedaan door gebruik te maken van de mogelijkheid om om voor de infinitief weg te halen. De mogelijkheid: een te-infinitief is inderdaad ook mogelijk, hier. Maar de manier waarop de infinitiefinhoud gepresenteerd wordt, verandert dan wel. Met de te-infinitief ‘zoo lang boos te blijven’ richt Eline haar aandacht op Betsy's gedrag zonder meer, zonder de suggestie dat dat ergens uit voortkomt, en dus symptomatisch is voor iets anders. De infinitiefinhoud kan nu als directe specificatie opgevat worden van Betsy's kwalijknemendheid: haar onverzoenlijkheid vloeit daar niet uit voort, maar constitueert die. | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
En dit komt in de gegeven verhaalcontext eigenlijk niet zo slecht uit. Het boos blijven van Betsy kan nu meer in het verlengde van de veroordeling ‘kwalijknemend’ geplaatst worden, zodat de verontwaardiging over een net ontdekt nieuw feit die uit de woorden ‘toch eigenlijk’ spreekt, ook voor dat gedrag kan gelden: Eline realiseert zich nu pas hoe lang Betsy boos blijft. Dit is natuurlijk geheel in overeenstemming met het feit dat we Eline zich enige bladzijden terug nog horen afvragen of ‘de oorzaak van den twist bij haarzelve’ lag (Eline Vere 1987: 138, 19/20). Daarentegen doet de infinitief met om een geleding ontstaan tussen Betsy's aard en haar gedrag, waardoor we geneigd zijn om dit laatste meer als een onafhankelijk gegeven te interpreteren, en de betekenis van ‘toch eigenlijk’ uitsluitend te betrekken op de constatering omtrent Betsy's geaardheid. Met de verwijdering van om, zo zou men kunnen zeggen, is van de nood een deugd gemaakt. Vanuit de noodzaak een directe opeenvolging van twee om-constructies te vermijden is gekozen voor een wijze van presentatie van de infinitiefinhoud die even goed, of wellicht beter, past in de verhaalcontext. Anders dan men zou kunnen denken, impliceert het feit dat de verandering hier samenhangt met, of zo men wil, afgedwongen wordt door een andere ingreep niet, dat de aan- of afwezigheid van om een puur formele aangelegenheid is. Er is een betekenis- of althans een nuanceverschil, en het moet dus wel gaan om een keuze voor de ene betekenis (nuance) boven de andere, ook al wordt die door een externe factor ingegeven. | |||||||||||
Het tweede gevalIn het tweede geval gaat het om een toevoeging van om aan een te-infinitief. De infinitief heeft hier de functie van bijvoeglijke bepaling. Om doet bij dit type infinitief volkomen natuurlijk aan, zozeer dat dit type in de verbodsbepalingen inzake het gebruik van om voor infinitieven nadrukkelijk uitgezonderd wordt, en velen om hier zelfs verplicht noemen. Over het algemeen genomen heeft Couperus echter ook in dit type configuratie een duidelijke voorkeur voor de infinitief met alleen te, zodat we achter de toevoeging van om in dit specifieke geval beslist een semantische motivering mogen veronderstellen. 3. Eline Vere, feuilletonversie (= Veen 1987: 146, 25-27) In de oorspronkelijke versie zonder om kan de infinitiefinhoud geïnterpreteerd worden als een directe specificatie van de betekenis van behoefte. Substantief en infinitief kunnen hierdoor samengenomen worden tot een betekenis als behoefte | |||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||
aan beweging, en we kunnen Henks ‘bewering’ dan bijvoorbeeld betrekken op een gevoel van onrust, of een verlangen naar frisse lucht dat bij hem zou leven. In de gewijzigde versie, met om, ligt dat anders. Er is nu een zekere geleding tussen infinitiefinhoud en die van het substantief behoefte. Door de aanwezigheid van om voor de infinitief wordt, zo kan men constateren, een extra betrokkenheid van Henk bij de infinitiefhandeling ‘een loopje te maken’ tot uitdrukking gebracht: zijn gedachten gaan er werkelijk naar uit, hij is het echt van plan. Henks ‘bewering’ geeft in de latere versie dus niet alleen informatie over een onrust die bij hem leeft, maar is tegelijkertijd een aankondiging van wat hij inderdaad op het punt staat te gaan doen. De aanwezigheid van om voor de infinitief laat zich contextueel goed rechtvaardigen: Henks ‘dadendrang’ is geheel in overeenstemming met het vervolg van de tekst, waarin we hem immers de daad bij het woord zien voegen. We kunnen de ingreep aldus semantisch gemotiveerd noemen - we kunnen ons voorstellen dat we, in Couperus' plaats de tekst herziend, net zo zouden handelen. | |||||||||||
Het derde gevalIn het derde geval gaat het weer om een weglating van om. Het betreft hier een zogenaamde ‘consecutieve’ infinitief, of, in de terminologie van Den Hertog (1904 II:114), een ‘infinitief van graadaanwijzend gevolg’ - waarmee verwezen wordt naar de aanwezigheid elders in de zin van een element van graadaanduiding, zoals te, genoeg, zo, enzovoort. Om wordt ook in dit soort constructies in het algemeen verplicht genoemd, maar opnieuw veroorlooft Couperus zich een zekere vrijheid op dit punt, in die zin dat hij regelmatig te-infinitieven zonder om toepast in deze configuratie. Zo ook hier: waar in de voorpublikatie nog om voor de infinitief staat, is dit element in de volgende drukken verwijderd. 5. Eline Vere, feuilletonversie (= Veen 1987: 161, 16-21) Georges heeft trouwplannen, maar zijn zuster Emilie tracht hem die uit het hoofd te praten. Georges wil naar Emilie's adviezen evenwel niet luisteren, en zij maakt zich kwaad over zijn eigenzinnigheid, want daar komt het allemaal van: hij wil niet luisteren omdat hij zo eigenzinnig is. Door de aanwezigheid van om voor de infinitief komt er een element van rationalisering in Emilie's gedachten. Georges' geringe bereidheid tot luisteren wordt afgeleid, verklaard uit een aan hem | |||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||
toegekende karaktertrek van eigenzinnigheid. Op zichzelf is dit uiteraard een probleemloze voorstelling van zaken, maar het kan ook anders, zoals de gewijzigde versie laat zien. Doordat het woordje om ontbreekt, kan de infinitiefinhoud ‘luisteren’ hier direct in het verlengde geplaatst worden van de inhoud van het adjectief ‘eigenzinnig’, en als specificatie daarvan geïnterpreteerd worden. Het niet luisteren van Georges wordt nu dus niet voorgesteld als uitvloeisel van zijn eigenzinnigheid, maar als een gedrag dat, op het moment zelf, zijn eigenzinnigheid constitueert. Eenzelfde soort onmiddellijke samenhang is waarneembaar in om-loze infinitiefconstructies als wees zo goed mij te volgen of ik ben zo vrij u te onderbreken. In de gegeven verhaalcontext is deze alternatieve voorstelling van zaken heel aannemelijk. Immers, Emilie's verstoordheid geldt met name Georges' gedrag op het moment zelf, het feit dat hij haar goede raad in de wind slaat - en is niet zozeer gericht op een verklaring van dat gedrag uit welke algemene karaktertrek dan ook. We zien dus dat de aan- of afwezigheid van om voor de infinitief bepalend is voor de manier waarop de infinitiefinhoud zich voegt in de rest van de zin. Opnieuw kunnen we vaststellen dat Couperus met zijn ingreep een semantisch gemotiveerde keuze heeft gemaakt tussen de twee typen infinitief. | |||||||||||
Het vierde gevalOok hier gaat het weer om een toevoeging van om, dit keer aan een type infinitief dat, voorzover het voorkomt in Eline Vere, en ook in het hedendaags taalgebruik, altijd voorafgegaan wordt door om; wellicht hebben we dus in de feuilletonversie te maken met een echte fout. 7. Eline Vere, feuilletonversie (= Veen 1987: 216, 28-31) De infinitieven aan te zien en om aan te zien vormen beide het sluitstuk van de kwalificatie ‘het was heerlijk’. Men kan de infinitieven hier ‘predicatief’ noemen, naar de relatie die er uiteindelijk komt te bestaan tussen de infinitiefinhoud en de inhoud van het woordje het. De infinitiefinhoud wordt in de eindinterpretatie betrokken op datgene waar het voor staat: het tafereel van Suzanne met haar kinderen. De infinitief met alleen te geeft in zulke gevallen over het algemeen genomen intrinsieke mogelijkheden of noodzakelijkheden weer (dat is goed te zien), terwijl de infinitief met om een persoonlijker stellingname, een oordeel of een bedoeling tot uitdrukking brengt (dat is goed om te zien). In het onderhavige geval nu, is de om-infinitief meer in overeenstemming met het subjectief oordelende ‘heerlijk’ dan de te-infinitief, die zich daar veel moeilijker mee laat combineren. Ook hier kan Couperus' ingreep dus inhoudelijk gerechtvaardigd worden, en | |||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||
kunnen wij ons voorstellen dat wij in zijn plaats net zo te werk zouden gaan. | |||||||||||
Het vijfde gevalHet volgende geval betreft een toevoeging van om aan een infinitief die ‘in extrapositie’ staat ten opzichte van een voorlopig aanduidend het. We zijn getuigen van de woedeuitbarsting van een ziedende Betsy tegen haar zuster Eline, die haar op haar beurt tijdens een diner ter verantwoording heeft geroepen over haar gevit op Vincent, de neef die Eline zo na aan het hart ligt. 9. Eline Vere, feuilletonversie (= Veen 1987: 328, 12-15) Betsy's woede richt zich in dit fragment eerst op de bron van het kwaad: Vincents verderfelijke invloed. Daarna wordt Eline zelf aangesproken op wat haar tot haar onbeschofte gedrag gebracht heeft: ‘hoe het je in je hersens komt, het te durven’. In de oorspronkelijke versie kunnen we de inhoud van de te-infinitief als directe specificatie nemen van het non-descripte het in de voorzin, wat er toe leidt dat we in de interpretatie Betsy's verontwaardiging met name betrekken op het feit dat de gedachte überhaupt bij Eline heeft kunnen opkomen. In de gewijzigde versie zien we iets anders gebeuren. Door de aanwezigheid van om wordt ons oog meer gericht op wat er achter Elines onbeschoftheid zit, op haar vulgariteit, de agressie of wellicht zelfs krankzinnigheid die er achter schuilgaat. De infinitiefinhoud wordt ons nu meer gepresenteerd als een uitvloeisel van iets, en niet slechts als een specificatie ergens van. Hierdoor komt de uitroep die aan de infinitief voorafgaat (‘... hoe het je in je hersens komt ...’) meer op zichzelf te staan, zodat deze zelf een veroordelend element in zich draagt: wat bezielt je? We kunnen stellen dat door deze ‘oplading’ van Betsy's uitroep haar stijgende razernij sterker tot uitdrukking komt dan in de oorspronkelijke versie. Maar bovendien sluit het fragment door deze wijziging nu bijzonder goed aan op het vervolg, waarin Betsy inderdaad doorraast over Elines achterliggende geestesgesteldheid: ‘Ze zullen gedacht hebben, dat je stapelgek was. Als je dat bent, dan is dat je enige excuus! Mij, mij noem je vulgair, hè, en wat ben jij zelf? Jij, die alle vormen vergeet en mij bij vreemden ...’ (Eline Vere 1987: 328, 15-18). We kunnen dan vaststellen dat om hier een in termen van de verhaalcontext zeker te rechtvaardigen betekenisnuance toevoegt, en we kunnen het er ook in dit geval op houden dat Couperus' ingreep semantisch gemotiveerd is geweest. | |||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||
Het zesde gevalIn de laatste twee gevallen gaat het om de toevoeging van om aan infinitieven in de functie van bijvoeglijke bepaling, net als in de fragmenten drie en vier. Het nu volgende fragment verhaalt over Otto, die zijn leven een nieuwe inhoud tracht te geven nadat Eline de relatie met hem heeft verbroken. 11. Eline Vere, feuilletonversie (= Veen 1987: 426, 9-13) In de eerste versie fungeert het eventuele rentmeesterschap van Otto als specificatie bij kans: de infinitief zet uiteen wat de perspectieven precies zijn. In de tweede versie krijgen we Otto duidelijker in beeld bij de infinitiefinhoud. Door de aanwezigheid van om zien we Otto's actieve betrokkenheid bij die perspectieven, zijn planning erachter. Hier is ook alle ruimte voor, daar Otto zich echt heeft georiënteerd op het rentmeesterschap, en in verband daarmee waarschijnlijk zelf ook de nodige initiatieven ontplooid heeft: Hij wilde iets in de provincie zoeken, ... Hij was reeds half geslaagd' lezen we immers in hetzelfde fragment. Het nuanceverschil dat de toevoeging van om teweegbrengt past dus goed in de verhaalcontext, en we kunnen de aanwezigheid van dit element voor de infinitief ook hier semantisch gemotiveerd noemen. | |||||||||||
Het zevende gevalHet laatste geval beschrijft Frédériques uitbarsting tegen de wat al te hard van stapel lopende Paul, waarin Couperus de te-infinitief bij het woord recht in de vierde druk veranderd heeft in een om-infinitief. 13. Eline Vere, feuilletonversie (= Veen 1987: 448, 35/449, 1/2) In de oorspronkelijke versie van dit fragment vecht Frédérique vooral de rechtmatigheid van Pauls initiatief aan. De infinitief mij te zoenen sluit direct aan | |||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||
op het voorafgaande ‘recht geven’, specificeert dat nader, en valt met de rest onder de heftige ontkenning daarin. Weer geeft de gewijzigde versie ons meer te zien van Paul die inderdaad de stoute schoenen aantrekt en gebruik gaat maken van wat hij denkt dat zijn recht is. Door de aanwezigheid van om wordt ons oog gericht op wat er achter de infinitiefinhoud zit, de factoren die het daarin uitgedrukte beeld doen opkomen, de stellingname waarmee de gedachte gekoesterd wordt. Deze aandacht voor de persoon van Paul achter de infinitiefhandeling is in de gegeven verhaalcontext heel goed te begrijpen, omdat we daaruit op kunnen maken dat voor Frédérique de moeilijkheid niet zit in de intimiteit als zodanig, die haar immers ‘half weelde’ was, maar in Pauls bedoelingen daarmee, in zijn achterliggende motieven. Ook hier kunnen we de ingreep in de feuilletonversie dus inhoudelijk rechtvaardigen, op basis van een door de aanwezigheid van om teweeggebracht nuanceverschil. | |||||||||||
ConclusieBij een breder opgezet onderzoekGa naar eind4 naar de betekenis van om voor infinitieven in Eline Vere is gebleken dat deze zich laat karakteriseren in termen van de notie ‘oriëntering’. Er is bij om-infinitieven steeds sprake van een dynamische betrokkenheid op de infinitiefsituatie, van een werkelijk daarop ingesteld zijn of raken van iets of iemand. Men ziet de infinitiefsituatie mèt wat daarachter zit, de ontstaansgronden, de motiverende of veroorzakende factoren, of in welk opzicht iets of iemand georiënteerd kan zijn of raken op de infinitiefinhoud. Er is dus, net als bij de te-infinitief, een gerichtheid op de infinitief-situatie, maar deze is uitgesprokener, welbepaalder, of, zoals Overdiep 1936: 370 het stelt, ‘heviger’, omdat we als het ware het proces van oriëntering zelf in beeld krijgen. Bij de te-infinitief is de gerichtheid er zonder meer, met om zien we de zaak zich richten. Er komt een dynamiek in die ook geïmpliceerd wordt door de gangbare etymologische verklaringen van dit woord, die een verband suggereren met woorden die een tweezijdige betrekking of benadering tot uitdrukking brengen, zoals bijvoorbeeld Oudgrieks ‘amphi’ en Latijn ‘ambo’ en ‘ambi-’. Ook hier is de oriëntering niet lineair, maar verdergaand, meeromvattend. Ook in de hierboven besproken zeven gevallen kunnen we spreken van een dynamische betrokkenheid. We zien hier de infinitiefsituaties steeds vanuit een persoon, Betsy, Henk, Georges, Eline, Otto of Paul, die zich op een bepaalde manier instelt op die situatie, stelling neemt ertegenover of er anderszins bij betrokken is. De infinitiefinhoud wordt, eventueel met een consecutief effect, aan de orde gesteld tegen de achtergrond van deze betrokkenheid.
Bovengenoemde karakterisering van om-infinitieven, waarbij dus niet wordt uitgegaan van een finale grondbetekenis van om, maar waarbij een grondnotie ‘oriëntering’ wordt gehanteerd, kan wellicht ook een verhelderend licht werpen op andere in de literatuur besproken gevallen waarin de keuze tussen een te-infinitief en een om-infinitief aan de orde is. Binnen de in dit artikel gekozen benadering zou er bij een keuze voor een om-infinitief in deze gevallen dan sprake zijn van | |||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||
een keuze voor een specifieke betekenis of betekenisnuance, en niet van een keuze voor een betekenisloos vormelement. En voorzover een op dit punt gemaakte keuze in een concreet geval als onterecht wordt gevoeld, zou men dit moeten zien als een kwestie van semantische incongruentie, en niet van betekenisloosheid.
Alied Blom, UvA/VU | |||||||||||
Bibliografie
|
|