Forum der Letteren. Jaargang 1990
(1990)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Het evaluatie-gerichte leesproces
| |
[pagina 2]
| |
Het oordeel ‘onverwacht’ is echter enigszins gebonden aan de lezer en dat zou tot divergerende interpretaties van een tekst leiden. Dat groepen lezers toch tot eensluidende conclusies plegen te komen achten Hunt en Vipond het gevolg van ten eerste het feit dat de auteur allerlei middelen aanwendt om eenzelfde pointe duidelijk te maken, zodat de lezer dus best een signaal mag missen, en ten tweede de omstandigheid dat de visies, meningen, houdingen en waarden, die de auteur met de lezer wil delen, een sluitend geheel vormen. Het is nu mogelijk om twee kenmerken van evaluaties te formuleren, te weten redundantie (met betrekking tot elke evaluatie apart), en consistentie (van de diverse evaluaties onderling). Conform hun stellingname categoriseren Hunt en Vipond de evaluaties - in tegenstelling tot onderzoekers als LabovGa naar eind2 en PolanyiGa naar eind3 - vanuit de situatie van de lezer, de lezer die een tekst leest waarin een abstract verhaal onder woorden is gebracht (is ‘discoursed’) en die reageert, op signalen op dat ‘discourse’ niveau, maar ook op het niveau van het abstracte verhaal (wie wat doet, waar, wanneer en waarom) zelf, en tenslotte op dat van het vertellen (de techniek van vermelden en weglaten). Als eerste van hun drie ruime categorieën voeren ze dan ook de ‘discourse evaluation’ in, een nieuwe term, zoals ze opmerken, voor iets dat helemaal niet nieuw is. Er worden namelijk elementen mee bedoeld zoals retorische figuren, dictie, stilistische patronen, die op het vlak van ‘discourse’ opereren en bovendien in een contekst gebruikt worden als signaal. Vervolgens geven ze met ‘story evaluation’ die elementen aan, die de lezer, louter door het feit dat ze in de vertelwereld optreden, de indruk geven dat er iets niet klopt, dat die elementen geen consistent geheel vormen met de rest van de vertelwereld zelf, of niet passen binnen het grotere raam van de interpretatie van de realiteit die auteur en lezer delen. Een groot stuk tekst, een hele episode, kan evaluatief functioneren. Kenmerkend voor ‘discourse evaluation’ is dat die geen parafrase duldt, voor de ‘story evaluation’ geldt dat uiteraard niet. De laatste categorie is de ‘telling evaluation’ in de terminologie van de auteurs. Hierbij moet men bijvoorbeeld denken aan een vertelstem die van buitenaf commentaar levert op de vertelwereld, of aan een element dat niets met de vertelwereld te maken heeft en waarvan de lezer zich dan ook afvraagt waarom het vermeld wordt. Ten aanzien van het categoriseren merken Hunt en Vipond tenslotte op dat een tekstelement best onder meer dan één categorie mag worden gerangschikt. Het belang van de theorie van Hunt en Vipond lijkt mij tweeledig: enerzijds wordt een bijdrage geleverd aan de beschrijving van leesprocessen, anderzijds kan de lezer, gebruik makend van de categorieën, gericht zoeken naar signalen die potentieel evaluatief zijn. Op basis van redundantie kunnen vervolgens evaluaties geselecteerd worden, zodat daar dan een sluitend geheel van pointes uit samengesteld kan worden. Met andere woorden: de lezer kan bewust het eigen leesproces onder de loep nemen en eventueel bijsturen. Open staan voor invitaties van de auteur kan voorkómen dat men in de tekst bewijsmateriaal gaat zoeken voor een interpretatie die niet door evaluaties is ingegeven, en kan de lezer er ook van weerhouden zich zó in de vertelwereld in te leven, dat voorbijgegaan wordt aan evaluatieve afwijkingen van de norm. Over de bruikbaarheid van de categorisering en over de visies van Hunt en Vipond nog een paar opmerkingen: | |
[pagina 3]
| |
De tweede en derde categorie bieden gelegenheid tot een zinvolle aanpak voor onderzoek van teksten van de hand van auteurs die vernuftige technieken, en in het ‘ergste’ geval ook nog een ondoorzichtig ontwerp, aanwenden om hun complexe visies over te brengen. Hunt en Vipond vestigen extra aandacht op analyse van constructie-principes en van de vertelwereld door die aparte categorieën in te voeren. Als divergentie van interpretaties van een literaire tekst geconstateerd wordt, dan mag verondersteld worden dat de diverse leesprocessen door verschillende motieven zijn beheerst of dat zelfs ervaren lezers tekort geschoten zijn in (aangeleerde) leestechniek. In zo'n geval heeft het zin om bewust pointe-gericht te gaan lezen. Tenslotte grijpt men gewoonlijk pas naar de theorie van het probleemoplossen als men de oplossing niet intuïtief heeft kunnen vinden. Overigens gaat de analogie met ‘problemsolving’ natuurlijk niet helemaal op omdat voor het probleem van de interpretatie van een literaire tekst geen controleerbaar juiste oplossing te vinden is, maar slechts vermeld kan worden welke evaluaties onderkend zijn en tot welke conclusies die geleid hebben. Tot slot nog iets over de intentionele handeling die Hunt en Vipond poneren: De auteur heeft de intentie om bepaalde denkbeelden, waarden enz. te communiceren, maar de evaluatie-strategie wordt niet altijd bewust uitgezet. Het resultaat, de evaluatie, valt wel te beschrijven als opzettelijke afwijking van de norm, die de boodschap signaleert of bevat. Net zo min als er een controleerbaar juiste interpretatie van een literaire tekst bestaat, is er een enig juiste opvatting over de manier waarop de lezer met zo'n tekst moet omgaan. Hunt en Vipond bevelen een bepaalde benadering van de tekst aan die mij persoonlijk aanspreekt en die in de praktijk tot aardige resultaten leidt. In het nu volgende deel van mijn artikel zal ik dat demonstreren aan de hand van een analyse van The WavesGa naar eind4 van Virginia Woolf.
De originaliteit van het ontwerp: een roman waarin zes ‘stemmen’ opklinken, afgewisseld door cursief gedrukte natuurbeschrijvingen, passages die het voortgaan van de tijd suggereren, vraagt om een analyse van de kwaliteit van die ‘stemmen’; die kwaliteit moet een belangrijke pointe onthullen. De invitatie van de auteur is evident en dat is door lezers ook ingezien, conform de ideeën van Hunt en Vipond, vanaf de publicatie van The Waves in 1931. Een algemeen aanvaarde analyse is er tot op heden echter nog niet ontstaan. In feite zijn er twee visies die met elkaar in tegenspraak zijn. De eerste is nogal concreet, men verbindt de stemmen van Bernard, Louis, Neville, Susan, Jinny en Rhoda met persoonlijkheden, zes voor de lezer onderscheidbare individuen, die, dat is de nieuwste uitwerking van deze interpretatieGa naar eind5, hun eigen en elkaars biograaf zijn. De tweede is abstracter, betoogd wordt dat de stemmen de percepties en gevoelens van zes aspecten van één uitgesplitst bewustzijn verwoorden, dat van Woolf zelfGa naar eind6. Verwant met deze visie is er één die nog abstracter is: de stemmen worden opgevat als representaties van zes concepten van ‘leven’, ‘zintuiglijk leven’ (Jinny) bijvoorbeeld, of ‘vervreemd van alle mensen leven’ (Rhoda)Ga naar eind7. De aanpak van mijn onderzoek wordt door het afwijkende ontwerp van de roman m.i. direct ingegeven; men dient te beginnen met evaluaties op ‘story’ en op ‘telling’ niveau. De ‘discourse’ is traditioneel altijd goed onderzocht, zodat potentieel evaluatieve elementen op dat niveau door vorige onderzoekers | |
[pagina 4]
| |
waarschijnlijk al opgemerkt zijn; dat maakt toetsen op redundantie van mijn mogelijk evaluatief functionerende elementen eenvoudiger. De vertelwereld wordt gevormd door zes ‘stemmen’, die te zamen zeven tijdsduren, een dag, een paar uren, uit het verloop van zes levens in scène zetten. Als het daarbij gebleven was, dan zou de opzet van The Waves niet zo verrassend zijn geweest. Woolf heeft echter een achtste scène, in de vorm van een lange monoloog van Bernard, aan het eerste deel toegevoegd. Het merkwaardige is dat Bernard in die slotmonoloog niet alleen het verhaal van zijn leven opnieuw vertelt, ditmaal aan een vage kennis, maar dat hij ook nog filosofeert over de momenten die de essentie van zijn bestaan uitgemaakt hebben. In een wereld waarin alle personages hun leven verteld hebben - aan wie eigenlijk? - moeten we de functie van zo'n tweede ronde opvatten als evaluatief, en daarmee het hele tekstelement onderbrengen in de categorie ‘story evaluation’. Voorzover Bernard uit de vertelwereld stapt en uitleg geeft van, of commentaar levert op, de zeven voorafgaande momentopnamen, mag men ook spreken van ‘telling evaluation’. Als de lezer de aanwijzingen volgt die dit hele tekstelement bevat, dan moet hij een duidelijk inzicht krijgen in datgene wat Woolf over biografie, het menselijk bestaan en, gezien haar medium, ook biografie in fictie, heeft willen overbrengen. Een door veel onderzoekers vermeld citaat uit de monoloog van Bernard, krachtens dat feit een evaluatie, is het volgende: But in order to make you understand, to give you my life, I must tell you a story - and there are so many, and so many, and so many (...). I begin to seek some design more in accordance with those moments of humiliation and triumph that come now and then undeniably. (204). Diegenen die Woolf's autobiografische werk kennen, herkennen die momenten als ‘moments of being’, momenten die een mens als een emotioneel geladen schok beleeft, die in het geheugen blijven gegrift, en waarvan de betekenis zich pas langzaam, in de loop van het leven, ontvouwt. Het gaat echter kennelijk over een speciale categorie van ‘moments of being’, namelijk die momenten die iemands bestaan, en daarmee zijn persoonlijkheid, karakteriseren. Deze evaluatie zou dus kunnen leiden tot de pointe dat de zes vrienden hun eigen biografie scheppen en daarnaast als elkaars biograaf werkzaam zijn, maar voor het zover is moet eerst opgehelderd worden welke rol die momenten van vernedering en triomf precies spelen in die biografieën. Bernard suggereert dat hij geen eindeloze reeks momenten wil beschrijven, maar hij vertelt er niet bij hoe hij tot een selectie komt. Ik ben nog geen analyse tegengekomen waarin men zich dit punt realiseert, en toch lijkt het me cruciaal. Om in eerste instantie de constructie van Bernard's biografie te achterhalen heb ik het spoor terug gevolgd, d.w.z. zijn stem uit de integrale tekst gelicht en bestudeerd. In zijn slotmonoloog analyseert Bernard het moment uit zijn jeugd, in de eerste van de zeven momentopnamen, waarop Susan ziet dat Jinny in de tuin Louis | |
[pagina 5]
| |
zoent. Hij, Bernard, was de enige van de kinderen, realiseert hij zich achteraf, die zich de ongemene felheid van Susan's jaloezie bewust was. Compassie dreef hem er toe om haar te helpen door haar emotie onder woorden te brengen; intuïtief wist hij toen al dat de winst van inzicht is, dat de gevoelens hun angel, hun verlammende werking, verliezen. Ik citeer de passage die aangeeft hoe karakteristiek Bernard zijn reactie acht: ...‘and I felt my indifference melt. Neville did not melt. “Therefore”, I said, “I am myself, not Neville”, a wonderful discovery.’ (206). Situaties, waarbij hij ervaart dat er een mens, hijzelf of een ander, is die diep lijdt onder nog onbegrepen emoties, zijn kennelijk essentieel voor Bernard. Zulk lijden kan hij soms niet opheffen, wat hij ervaart als vernedering, een dieptepunt van zijn bestaan; de momenten waarop hij de emoties wel in woorden weet te vangen, en daarmee ontkracht, zijn momenten van triomf. Dat Bernard ‘leven’ opvat als de kunst om je voortdurend in te zetten, om steeds opnieuw de specifieke, fel oplaaiende, emoties onschadelijk te maken, blijkt uit dit commentaar op de situatie uit de eerste ‘momentopname’: ‘That is not to be borne’, I said ... I then first became aware of the presence of those enemies who change, but are always there: the forces we fight against. To let one-self be carried on passively is unthinkable. (206). Aan het symbool van die vijanden, de tuinlieden die de schrijvende dame gevangen houden in Elvedon, wordt op veel plaatsen in de roman herinnerd: door herhaling wordt op ‘discourse’ niveau het belang gesignaleerd van dit symbool voor de mens die in de ban is van zijn diepste emoties. Bernard's uitleg van de betekenis van zo'n scène uit zijn verleden voor de rest van zijn bestaan is daarom ook significant, omdat, zoals door andere critici al is opgemerkt, de monologen zelf niet klinken als directe spreektaal, daarvoor zijn ze te gestileerd, maar veeleer als de adequate verwoording, de analyse achteraf, van aard en betekenis van een typerende situatie uit het bestaan van een personage. Ook zonder die extra informatie die Bernard geeft in de slotmonoloog, krijg je al de indruk dat de volwassen man over de schouder van Bernard-het-kind kijkt, en commentaar geeft. Ik kom op dit punt terug. De evaluatieve functie van de laatste monoloog blijkt opnieuw als Bernard typeringen van zijn vrienden geeft die verwijzen naar de karakteristieke ‘moments of being’; dit zegt hij: ‘Louis was disgusted by the nature of human flesh; Rhoda by our cruelty; Susan could not share; Neville wanted order; [“completeness that triumphed over chaos” is Neville's eigen uitspraak, en dat vind ik duidelijker], Jinny love’; (207). Toegegeven, het is summier, maar als je de tekst van elke stem achter elkaar leest, dan heb je toch houvast aan die observaties bij het zoeken naar een situatie die vastlegt wat de aard van de karakteristieke emotie is, zie maar: Zodra Susan in haar leven in situaties terecht komt die zij ervaart als de tekens dat het object van haar bezitterige liefde haar dreigt te ontsnappen, dat ze zo iemands affecties met anderen moet delen, dan definieert die situatie haar felste emoties: ‘I love with such ferocity that it kills me when the object of my love shows by a phrase that he can escape’ (113), teken ik op. Als ze ouder geworden | |
[pagina 6]
| |
is, constateert ze dat haar inspanningen om met haar gevoelens om te gaan beloond zijn: ‘The violent passions of childhood, ... are rewarded by security, possession, familiarity’ (162). Haar levensverhaal toont aan, dat de situaties zich steeds hebben gewijzigd, maar dat de aard van de emoties hetzelfde is gebleven; redundantie wijst op een evaluatie! Als Louis zijn medemensen ervaart als wreed en chaotisch, als indringers die de orde in het domein van zijn geest verstoren, dan is ook hij tot actie bereid: ‘I will reduce you to order’ (81), en dat levert momenten van triomf op, gevoelens van integratie: ‘I, Louis, I, who shall walk the earth these seventy years, am born entire, out of hatred, out of discord’ (32-3), naast vernederingen. Jinny's bestaan wordt beheerst door de drang om mensen naar zich toe te halen of de uitverkorene van anderen te zijn. Ze heeft de energie om steeds opnieuw contacten op te bouwen: ‘I feel a thousand capacities spring up in me ... I am rooted, but I flow. All gold, flowing that way, I say to this one “come”. Rippling black, I say to that one, “No”’ (87-8). Terugziend op haar leven constateert ze: ‘I have run violently like a whip flung out to the extreme end of my tether’ (190), en dan zet ze zich opnieuw, en met allure, in. Neville's toppen en dalen zijn verbonden met steeds weer andere objecten van adoratie. Hij is zich heel bewust van de emotie die zijn diepste momenten karakteriseert: ‘the mystic sense of adoration, of completeness that triumphed over chaos’ (43), luidt zijn beschrijving. De momenten van vernedering kent ook hij maar al te goed: ‘... take my life in your hands and tell me whether I am doomed always to cause repulsion in those I love’ (75), zegt hij op een moment van wanhoop tegen Bernard. Ook Neville echter geeft de strijd niet op: ‘But if one day you do not come ... if ... if ... I shall then ... seek another, find another, you’ (155). Rhoda, tenslotte, is een op zichzelf staand geval. Voor haar geen momenten van triomf, maar slechts de vernedering van het gebrek aan identiteit, van de levensangst en het isolement: ‘I perceived ... how you stand embedded in a substance made of repeated moments run together; are committed ... where I have nothing, I have no face’ (191). Rhoda's inzet beperkt zich tot conformeren en, later, tot een definitieve vlucht in haar eigen droomwereld. Haar zelfmoord is de tragische consequentie van haar steeds dieper isolement. De biografie-techniek waar Bernard op zinspeelt in de slotmonoloog blijkt niet alleen door hemzelf, maar ook door zijn vrienden, gehanteerd te worden. Bovendien refereren alle personages aan elkaars specifieke situaties en aan de daaraan gekoppelde gevoelens; vijf vrienden fungeren telkens als de echo's van een zesde. Onze kennis van de gewone wereld maakt het heel onwaarschijnlijk dat zes mensen, al zijn ze nog zo bevriend, dat zullen doen. Ik constateer dan ook, dat er op ‘story’ niveau iets niet klopt, tenminste niet als je er van uitgaat dat zes vrienden werkelijk hun leven vertellen. Deze interpretatie moeten we als te naïef van de hand wijzen, de stemmen representeren niet direct individuen. Met het zesmaal toepassen van het procédé: biografie of basis van strikt individuele, speciale ‘moments of being’, heeft Woolf de aandacht van de lezer echter toch gericht op de koppeling - op de een of andere manier - van individu en stem. Daarmee vervalt m.i. de mogelijkheid om de stemmen als verbaliseringen van de gevoelens van zes aspecten van één bewustzijn op te vatten. Omdat dit een belangrijk argument is, | |
[pagina 7]
| |
laat ik nog eens zien wat ik bedoel met hulp van één van de biografieën, die van Susan. Susan's bestaan wordt gekenmerkt door momenten van vernedering, waarop ze ervaart dat ze niet het alleenrecht heeft op de affectie van iemand waarvan ze houdt. Op haar momenten van triomf wordt de zekerheid, de veiligheid, van haar positie bevestigd. Dat is van een volstrekt andere orde dan incidentele beleving van jaloezie, maar ook wel eens angst, walging, extase, in de loop van het bestaan van een gecompliceerd mens. Als de stemmen gekoppeld moeten zijn aan zes personages, en niet aan één individu, dan zie ik nog maar één oplossing, namelijk dat de vertelwereld van The Waves wordt gevormd door een deel van de geestelijke activiteit van een mens, een man of vrouw, die men kan aanduiden met ‘X’, of met ‘een bewustzijn’. De stemmen geven weer hoe zes vrienden van lange duur in de fantasie en de herinnering van ‘X’ een eigen leven leiden. Die ‘X’, hebben we ontdekt, heeft de levens van zes individuen - ontdaan van alle franje - samengevat. Het zojuist beschreven beeld van Susan's leven - en voor de andere levensverhalen geldt hetzelfde - is ontstaan uit alles wat Susan in intieme gesprekken over zichzelf heeft verteld. Ten dele horen we haar antwoorden op de onuitgesproken vragen: ‘Wat gebeurde er?’ ‘Wat betekende dat, achteraf beschouwd, voor je?’ De stem van Susan is dan a.h.w. één stem in een dialoog met ‘X’. Omdat Susan's essentiële situaties al achterhaald zijn als de roman begint, herinnert ‘X’ zich bepaalde, geselecteerde, dialogen; het beeld van Susan is gefixeerd. Ten dele fantaseert het ‘bewustzijn’, en bij die gelegenheden communiceert Susan met de anderen, waarbij ze visies op haar vrienden ventileert die in feite de standpunten van ‘X’ zelf zijn; ook beleeft ze dan ‘moments of being’ die wel memorabel, maar niet essentieel voor haar bestaan zijn. Individuele ervaring van emotie wordt door ‘het bewustzijn’ met groot inlevingsvermogen ingevuld en verwoord, met erkenning ook van het feit dat emoties zo belangrijk, eigenlijk het belangrijkste in een bestaan zijn. Opmerkelijk, zó ongewoon zelfs dat het een geval van ‘story evaluation’ moet zijn, is het feit dat de stem die - in herinnering of fantasie, dat maakt niet uit - de situatie, die een diepe emotie kwalificeert, beschrijft, nooit wordt tegengesproken. Op de interpretatie wordt niet afgedongen, er wordt niet gerelativeerd. Diverse critici die het ‘discourse’ niveau hebben onderzocht, hebben gewezen op de merkwaardige eenheid van stijl van de monologen en op het door mij al genoemde effect van ‘over de schouder kijken en commentaar leveren’. Het eerste verheft mijn oplossing (alles speelt zich in één bewustzijn af) tot pointe. Het tweede bevestigt de visie dat we met dialogen en fantasieën te maken hebben. Er is nog een afwijking van de norm van de vertelwereld die evaluatief kan zijn, het optreden in The Waves van Percival. Dit zevende personage heeft namelijk geen ‘stem’. We horen alleen hoe zes vrienden op hem reageren; zo ontstaat in reflectie een beeld van Percival, met de allure van een held, een symbool van jeugd en leven. Als die uitzonderingspositie een evaluatieve functie heeft, wat wordt er dan mee aangegeven? Percival wordt een symbool bij de gratie van zijn persoonlijkheid en zijn dood op jeugdige leeftijd in India. Dat laatste is belangrijk, want noch zijn vrienden, in zekere zin creaties van ‘X’, noch ‘X’ zelf, hebben de gelegenheid gekregen om het essentiële patroon van Percival's leven te doorgronden. Het lijkt me, dat Woolf, met die onmacht van de biograaf, een extra dimensie heeft willen toevoegen aan het verdriet om zo'n vroeg afgesneden leven: | |
[pagina 8]
| |
niet alleen moet je iemand missen aan wie je sterk gebonden bent, maar je zult zelfs nooit te weten komen wie hij eigenlijk was. Dat van een pointe gesproken mag worden volgt uit consistentie met de al gevonden pointes.
Mijn poging om bewust evaluatie-gericht te lezen heeft een aantal pointes, verbonden met de kwaliteit van de stemmen, opgeleverd. Woolf heeft willen demonstreren dat een mens de biografie van een langdurig geobserveerde vriend kan comprimeren tot een beschrijving van die speciale soort situaties, die essentiële momenten van triomf, respectievelijk van vernedering definiëren. Door de weergave van de geestelijke activiteit van ‘X’ laat ze zien op welke manier intimi een leven leiden in iemands bewustzijn. Woolf drukt uit wat volgens haar ‘emoties’ zijn door steeds een situatie te beschrijven die de emotie kwalificeert. Daarnaast tracht ze de individuele beleving van emotie te verwoorden, waarbij zowel het subjectieve karakter als de volstrekte realiteit van die beleving overgebracht wordt, maar ook de ontoereikendheid van taal als middel tot dit doel. Tenslotte heeft ze uitgedragen, dat de bereidheid van een mens, om zich steeds opnieuw in te zetten voor het creëren van momenten van triomf en het hanteren van momenten van vernedering, een kenmerk is van ‘leven’. Als ik de indruk heb gewekt dat men ook zonder kennis van het model van Hunt en Vipond tot mijn analyse kan geraken, dan zou dat kunnen betekenen dat lezers zich inderdaad hebben aangeleerd om pointe-gericht te lezen, dat ze dat ‘automatisch’ doen. Ik heb zelf mijn twijfels over dat automatisme, ik vrees dat het heel verleidelijk is om in literaire teksten bewijzen te zoeken voor interpretaties, die berusten op associaties, op het zich zó laten meeslepen door de vertelwereld dat afwijkingen van de norm niet opvallen, op oordelen over de persoon van de auteur, op wat niet al. Wel geloof ik dat Hunt en Vipond gelijk hebben, dat men kàn leren om evaluatie-gericht te lezen.
Marianne Roest-Young heeft behalve literatuurwetenschap ook wis- en natuurkunde gestudeerd. Zij is lerares in Arnhem. |
|