Forum der Letteren. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| ||||||||||||||
De Ilias: een objektief verhaal?
| ||||||||||||||
Homerus=epos=objektiefDe bekende driedeling epos-lyriek-drama gaat niet, zoals vaak ten onrechte beweerd wordt, terug op de oudheid, maar is een eind achttiende-eeuwse vinding van de Duitse romantiek. Uit de bespreking die Genette (1979: 43-5) aan dit onderwerp wijdt, blijkt dat de lyriek steeds als het subjektieve genre bij uitstek beschouwd werd; wat betreft epos en drama stond de mening van bijvoorbeeld Friedrich Schlegel niet onmiddellijk vast. Soms noemt hij het drama objektief en het epos objektief-subjektief, dan weer draait hij de zaak om. Uiteindelijk zal toch de kwalifikatie objektief definitief verbonden blijven met het epische genre en daardoor met de bekendste vertegenwoordiger van dat genre, Homerus. De objektiviteit van het Homerische epos wordt door Friedrich Schiller als volgt beschreven: Die trockene Wahrheit womit Homer den Gegenstand behandelt, erscheint nicht selten als Unempfindlichkeit ... Wie die Gottheit hinter dem Weltgebäude, so steht er hinter seinem Werk. Deze uitspraak stamt uit Schiller's geschrift Über naive und sentimentalische Dichtung, dat gepubliceerd werd in 1795. Precies in datzelfde jaar verscheen Friedrich August Wolf's Prolegomena ad Homerum, waarmee de moderne Homerus-filologie ingeluid werd. De belangrijkste stelling van Wolf was dat Ilias en Odyssee mondeling tot stand waren gekomen gedurende een lange periode. Dus, niet één dichter maar generaties van zangers zijn verantwoordelijk voor vorm en inhoud van deze | ||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||
gedichten. Wolf's ideeën vonden veel weerklank en er ontstond een sterke stroming van wat ‘Analytici’ genoemd werden, geleerden die Ilias en Odyssee probeerden te ontleden, te analyseren in jonge en oude lagen. Het zal duidelijk zijn dat Schiller's idee van de afstandelijke en onzichtbare epische dichter goed aansloot bij deze analytische stroming en dus door deze groep geleerden niet ter diskussie gesteld werd. Maar ook de tegenspelers van de Analytici, de zogenaamde Unitariërs, hadden het zó druk met het verdedigen van de eenheid van de gedichten dat ze aan dit punt van de objectieve stijl niet echt toekwamen. Hoogstens werden door hen min of meer terloops enkele subjektieve uitzonderingen genoemd. | ||||||||||||||
Subjektieve uitzonderingenIk noem een paar van de belangrijkste passages waar volgens hen de objektieve stijl verlaten wordt:
Deze tegenvoorbeelden worden, zoals al eerder gezegd, maar terloops genoemd door de Unitarieërs. Deze Unitarieërs waren bovendien lange tijd gering in aantal en ook wetenschappelijk niet in tel, zodat een gezaghebbend classicus als Herman Fränkel in 1955 nog steeds de ‘Schiller-doctrine’ verkondigt: Während sich die epischen Ereignisse sozusagen von selbst vorwärtstreiben, ..., berichtet der Dichter von ihnen mit souveräner Sachlichkeit und Gelassenheit, durch die er sich kräftig von den Vorgängen distanziert. (1955: 4). Pas in 1980 wordt door de Engelsman Jasper Griffin in zijn boek Homer on Life and Death voor het eerst de kwestie van de Homerische objektiviteit principieel aan de orde gesteld. | ||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||
GriffinVolgens Griffin bevat de Ilias inderdaad maar weinig expliciete persoonlijke uitingen van de dichter, maar is er impliciet wel degelijk een subjektieve, emotionele, pathetische grondtoon bespeurbaar. Ik kom dadelijk terug op Griffin's bewijsvoering, maar ga eerst in op de vraag waarom Griffin er toe kwam het dogma van de Homerische objektiviteit ter diskussie te stellen. Het antwoord op deze vraag kan gehaald worden uit de inleiding van zijn boek. Hierin stelt hij dat zijns inziens de literaire interpretatie van Homerus de laatste decennia geblokkeerd is geweest door de oraal-formulaire theorie van Parry en Lord. Volgens deze theorie zijn Ilias en Odyssee ontstaan door mondelinge improvisatie, waarbij de improviserende zangers gebruik maakten van vaste formules.Ga naar eind3 Deze ontstaanswijze lijkt elke subtiliteit van de kant van de zangers en daarmee dus ook van de kant van de interpreterende geleerden uit te sluiten. Kortweg: metrische dwang in plaats van bewuste, artistieke keuze. Griffin wil deze blokkering opheffen door deepen weer te benaderen ‘in a manner not wholly different from the way in which the Greeks themselves approached them’ (1980: xiv). Met de ‘Greeks themselves’ bedoelt hij hier de antieke kommentatoren, ook wel scholiasten genaamd. Volgens deze scholiasten, die door Griffin in de rest van zijn boek veelvuldig geciteerd zullen worden, was Homerus een groot redenaar, een meester in het bespelen van de gevoelens van zijn publiek. En dit geldt dan niet alleen voor de speeches van de helden, maar ook voor de tussenliggende narratieve gedeeltes. Voor hen was Homerus dus absoluut niet onpersoonlijk en afstandelijk, maar was hij een meester in de ‘rhetoric of fiction’. Het lijkt mij deze aansluiting bij en beïnvloeding door de scholiasten die Griffin's speurtocht naar de Homerische subjektiviteit kan verklaren. Hoe gaat hij hierbij te werk? Eigenlijk heel simpel en logisch. Hij neemt een bepaald thema, b.v. ‘de dood van een held ver weg van huis en haard’. Wanneer een sprekend personage een dergelijk thema verwoordt, zal niemand ontkennen dat we hier te maken hebben met een emotionele, pathetische uiting. Zo zegt b.v. de gewonde Sarpedon tegen Hector (Ilias 5. 684-8): Priamus' zoon, ach laat mij niet zo, tot een prooi voor de Grieken,
liggen, maar kom mij te hulp, opdat ik het leven kan laten
in jullie stad. Want mij is het toch door het lot niet beschoren
huiswaarts te gaan en weer naar het land van mijn vaderen te keren,
om aan mijn dierbare vrouw en mijn zoontje vreugde te brengen.
Hoe zit het nu wanneer we dit thema in een narratief gedeelte vinden, is het dan ineens niet pathetisch meer? Neem bijvoorbeeld de passage Ilias 17. 300-3: [Hippothoos stortte voorover]
ver van het vruchtbaar Larissa en gaf aan zijn ouders
't loon niet terug voor hun velerlei zorgen; op jeugdige leeftijd
werd hij gedood door de lans van de nooit versagende Ajax.
| ||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||
Ik ben het met Griffin eens dat ook hier wel degelijk sprake is van een retorische sturing: de dichter doet zijn best het medelijden van zijn publiek voor de ver van huis (en jong) gestorven held op te roepen. Griffin's methode bestaat er dus uit dat hij speeches en narratieve gedeeltes naast elkaar legt en laat zien dat het tweede, zogenaamd afstandelijke, teksttype net zo goed emotionele thema's bevat als het eerste. In mijn proefschrift Narrators and Focalizers. The Presentation of the Story in the Iliad (1987) heb ik geprobeerd deze lijn van Griffin voort te zetten, maar dan op een veel uitvoeriger en systematischer manier. Voordat ik nu verder ga en uiteenzet hoe ik daarbij te werk ben gegaan, is het wel aardig erop te wijzen dat waar moderne classiciGa naar eind4 tot aan Griffin heilig overtuigd waren van Homerus' objektiviteit, een ‘buitenstaander’, Wayne Booth, er een heel andere mening op na hield. | ||||||||||||||
BoothInzijnbekende The Rhetoric of Fiction (1961) betoogt Booth dat elke verhalende tekst een retorische sturing heeft, of de verteller nu zichtbaar wordt of niet. In zijn eerste hoofdstuk behandelt hij Homerus en de Bijbel als voorbeelden van ‘authoritative telling’, dus als uitgesproken voorbeelden van deze ‘rhetoric of fiction’: we move through the Iliad with Homer constantly at our elbow, controlling rigorously our beliefs, our interests, and our sympathies. Though his commentary is generally brief and often disguised as simile, we learn from it the precise quality of every heart; we know who dies innocent and who guilty, who foolish and who wise ... In the Odyssey Homer works in the same explicit and systematic way to keep our judgments straight. Though E.V. Rieu is no doubt correct in calling Homer an ‘impersonal’ and ‘objective’ author, in the sense that the life of the real Homer cannot be discovered in his work, Homer ‘intrudes’ deliberately and obviously to insure that our judgment of the ‘heroic’, ‘resourceful’, ‘admirable’, ‘wise’ Odysseus will be sufficiently favorable. (1983: 5). Booth's positie als niet-classicus verklaart hoe hij, enerzijds, niet gehinderd door (schijn)kennis van zaken,Ga naar eind5 in een paar rake zinnen de objektiviteitskwestie althans in essentie oplost, anderzijds door classici onopgemerkt is gebleven.Ga naar eind6 Zijn mening vraagt evenwel, net als die van Griffin, om verdere systematische onderbouwing. Die systematiek kan geleverd worden door de narratologie. | ||||||||||||||
De presentatie van het verhaal in de IliasIn mijn proefschrift heb ik gebruik gemaakt van het narratologisch model van Genette 1972 en Bal 1985. Met behulp van de koncepten van verteller en fokalisator en het in Bal 1981 uitgewerkte begrip van inbedding (een primaire verteller staat | ||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||
het woord af aan een sekundaire verteller, die staat het woord af aan een tertiaire verteller, etc.) kunnen verschillende narratieve situaties onderscheiden worden. De drie belangrijkste narratieve situaties in de Ilias zijn:
In de rest van dit artikel zal ik betogen dat een precieze bestudering van deze drie narratieve situaties leidt tot een verwerping van het dogma van de Homerische objektiviteit. Ik begin met de speeches ofwel de personage-tekst. | ||||||||||||||
Personage-tekstIedereen zal het ermee eens zijn dat de visie van sprekende personages, die qualitate qua zelf betrokkenzijn bij de gebeurtenissen waarover ze spreken, niet afstandelijk of objektief kan zijn, maar noodzakelijkerwijs geëngageerd en subjektief moet zijn. Laten we bijvoorbeeld eens luisteren hoe Menelaus, echtgenoot van de geschaakte Helena, overzijn tegenstanders, de Trojanen, denkt (Ilias 13. 620-9): Zo, overmoedige Trojers, nooit moe van de bittere oorlog,
zul je de strijd om de schepen der Grieken wel op moeten geven.
Jullie is blijkbaar die andere schande en hoon niet voldoende,
die je, ellendige teven, mij aangedaan hebt, zonder zelfs maar
bang voor de vreselijke weerwraak te zijn van dondergod Zeus, die
't gastrecht beschermt en eenmaal het hoogliggend Troje zal slechten.
Roekeloos hebt ge mijn wettige vrouw, met een scheepslading schatten,
weggevoerd over de zee, ofschoon zij u goed had ontvangen.
Nu weer, met alle geweld, verlangt u het alles verwoestend
vuur in de schepen te werpen en 't krijgsvolk der Grieken te doden.
Het lijkt me duidelijk dat we hier met een persoonlijke en emotionele visie te doen hebben. Om één konkreet bewijs te geven: door niemand anders worden de Trojanen ‘ellendige teven’ genoemd. Een andere manier om de subjektiviteit van sprekende personages te illustreren is door uitspraken van verschillende sprekers over éénzelfde persoon/gebeurtenis te vergelijken, bijvoorbeeld: Dood ligt Sarpedon, de koning der Lyciërs, dragers van schilden,
die met rechtvaardige wetten en kracht over Lycië waakt.
| ||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||
tegenover: Dood ligt de man die als eerste de walmuur besprong van de Grieken,
koning Sarpedon.
In de eerste passage (Ilias 16. 541-2) is de spreker Glaucus, een landgenoot van Sarpedon; in de tweede (558-9), Patroclus, een tegenstander van Sarpedon. Dit verschil in relatie verklaart de verschillende manier waarop ze over hem praten. Zelfs wanneer sprekende personages precies hetzelfde zeggen - verbatim herhalingen komen veel voor in het Homerische epos en zijn primair te verklaren vanuit de orale achtergrond van deze teksten - kunnen deze woorden voor de toehoorder/lezer een verschillende klank hebben. Een voorbeeld is de volgende uitspraak over de onvermijdelijke ondergang van Troje: Want tot het diepst van mijn ziel en met heel mijn verstand weet ik zeker:
eens komt de dag waarop Troje, die heilige stad, wordt vernietigd
en ook Priamus zelf en speervechter Priamus' krijgsvolk.
Agamemnon, de toekomstige veroveraar van Troje, gebruikt deze woorden in Ilias 4.163-5 om zijn Griekse manschappen aan te sporen. De tweede keer vinden we ze in boek 6.447-9, nu in de mond van Hector, de toekomstige verliezer. Hij legt zijn vrouw Andromache uit dat hij terug moet naar het slagveld, ondanks het feit dat hij weet dat hij voor een verloren zaak vecht. Het aardige is dat de vertaler De Roy van Zuidewijn het verschil in effekt en toon tussen deze woorden zoals uitgesproken door Agamemnon en door Hector heeft geprobeerd uit te drukken door de in het Grieks exakt identieke passages niet hetzelfde te vertalen. Hierboven citeerde ik de Agamemnon-versie. Nu volgt de Hector-versie (de belangrijkste verschillen zijn gekursiveerd): Want maar al te goed weet ik en ben er diep van doordrongen:
eens komt de dag, waarop het heilige Troje teloor gaat
en waarop Priamus valt en speervechter Priamus' krijgsvolk.
Deze paar voorbeelden zijn denk ik voldoende bewijs voor hetgeen men ook intuïtief zal beamen, namelijk dat de speeches van de personages gekleurd, subjektief zijn. Dit wordt nog eens bevestigd door het feit dat de speeches een beduidend emotioneler vokabulair bevatten dan de verteller-tekst. Als we nu vervolgens bedenken dat de Ilias voor maar liefst 45% uit speeches (personage-tekst) bestaat dan kunnen we konkluderen dat de vermeende objektiviteit alvast voor bijna de helft van de tekst niet opgaat. | ||||||||||||||
Komplexe verteller-tekstKomplexe verteller-tekst neemt ongeveer 5% van de Ilias in beslag. Meestal gaat het om korte passages (een à twee verzen), maar een enkele keer om een langere, zoals bijvoorbeeld in 16.646-55 (de fokalisatie-signalen zijn gekursiveerd): | ||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||
Niet keerde Zeus van de strijd die om leven en dood ging zijn blinkende
ogen, maar terwijl hij voortdurend het oog op de mannen gericht hield
peinsde hij over de dood van Patroclus en hield het hem bezig of, in het hevig
geweld van de oorlog, de stralende Hector hem al meteen, bij het lijk van
de godegelijke Sarpedon, neervellen zou met het brons en de held van zijn
rusting beroven, of dat hij eerst nog voor velen de gruwlijke strijd zou
verzwaren. 't Leek hem, na allesgewikt en gewogen te hebben, het beste dat
de manmoedige vriend [= Patroclus] van de zoon van Peleus, Achilles,
nogmaals de bronsgepantserde Hector en 't volk der Trojanen naar de stad
Troje zou jagen en velen van 't leven beroven.
Zonder dat Zeus hier spreekt, krijgen wij als lezers/hoorders toch te horen wat er in hem omgaat: zijn overwegingen omtrent het moment van Patroclus' dood. Deze mogelijkheid om toegang te hebben tot het innerlijk van personages zonder dat ze spreken is een van de belangrijkste verschillen tussen het narratieve of epische genre en het dramatische genre. Immers, in drama weten we nooit wat er in een personage omgaat, behalve wat hij of zij hardop zegt. Verhaalpersonages hebben daarentegen, zoals Dorrit Cohn (1970) het uitdrukt, ‘transparent minds’. Homerus maakt nog maar spaarzaam gebruik van deze tussenmogelijkheid (tussen personage-tekst en simpele verteller-tekst), die komplexe verteller-tekst biedt. Toch gaat het te ver om, zoals Erich Auerbach dat doet in het eerste hoofdstuk van zijn Mimesis, te stellen dat bij Homerus nooit iets verborgen of onuitgesproken blijft.Ga naar eind7 Een mooi tegenvoorbeeld voor Auerbach's these is bij voorbeeld te vinden in het 24e boek van de Ilias (583-7). Achilles heeft ermee ingestemd het lichaam van de door hem gedode Hector terug te geven aan diens vader Priamus. Voordat het zover komt beveelt hij eerst slavinnen het lichaam te wassen: ver daar vandaan, opdat de koning zijn zoon niet zou zien, want hij vreesde
dat bij het zien van zijn zoon hij [Priamus], door droefheid gegrepen, zijn
woede niet meer zou kunnen beheersen en dat in zijn drift hij, Achilles,
hem dan zou doden en zo de geboden van Zeus overtreden.
We krijgen hier voor een kort moment inzage in het innerlijk van Achilles. Het interessante hierbij is dat even tevoren (568-70) Achilles hardop tegen Priamus gezegd had dat hij hem niet moest irriteren, omdat hij hem anders weleens uit zijn hut zou kunnen verjagen. In zijn gedachten gaat hij veel verder en vreest de oude man te zullen doden. Een andere, meer indirekte, maar typisch epische, manier waarop de gevoelens van personages duidelijk gemaakt kunnen worden zonder dat ze zelf spreken, is door middel van vergelijkingen. In 3.21-38, bijvoorbeeld, komen de twee aartsvijanden, Menelaus, officiële echtgenoot van Helena, en Paris, schaker van Helena, tegenover elkaar te staan: Toen de aan Ares geliefde held Menelaus zijn vijand vóór de verzamelde
troepen met grote passen zag lopen, kon hij zijn vreugde niet op, als een
uitgehongerde leeuw, die stuit op een stevig kadaver - een wilde geit of een
| ||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||
horens dragende reebok; hij zal het verslinden, al jagen ook snelle honden
en jonge krachtige mannen hem na - zo verheugde zich Menelaus, zodra hij
de een god gelijkende Paris zag met zijn ogen: nu zou hij die man voor zijn
wandaden straffen! En met een sprong kwam hij aanstonds, met wapens en
al, van zijn wagen.
Toen nu de edele Paris hem tussen de voorvechters waarnam, sloeg hem de
schrik om het hart en om te ontgaan aan zijn noodlot trok hij zich haastig
terug in de dichte schaar van zijn mannen. Zoals een man, die in 't bergland
in een van de kloven een slang ziet, trillend en bevend over zijn hele lichaam
terugdeinst; haastig neemt hij de wijk, het bloed trekt uit zijn wangen - zo
ook, uit vrees voor Atreus zoon Menelaus, trok Paris zich in de massa terug
van de onverschrokken Trojanen.
Menelaus' verlangen zich te wreken op de schaker van zijn vrouw (en zijn moed) wordt verduidelijkt door de vergelijking met een hongerige leeuw, die bereid is de konfrontatie met jagers en honden aan te gaan. Paris' angst voor zijn tegenstander (en zijn lafheid) blijkt uit de vergelijking met een man die al schrikt bij het zien van een slang. Ook de 5% komplexe verteller-tekst van de Ilias konfronteert de lezer (net als de 45% personage-tekst) met persoonlijke en geëngageerde visies op gebeurtenissen en personen. | ||||||||||||||
Simpele verteller-tekstDe helft van de Ilias bestaat uit simpele verteller-tekst. Hier wordt het narratologische principe van het onderscheid tussen auteur en verteller van groot belang. Het is namelijk ontegenzeggelijk waar dat de Ilias en Odyssee ons weinig tot niets konkreets vertellen over de historische persoon Homerus. In die zin is Homerus inderdaad onzichtbaar in zijn eigen werk. Hij noemt niet eens zijn eigen naam, zoals Hesiodus dat wel doet aan het begin van de Theogonie. Homerus' afgevaardigde in de tekst, de verteller of preciezer de primaire verteller-fokalisator, is daarentegen wel degelijk aktief. De gebeurtenissen vertellen niet zichzelf, zoals Fränkel zei (boven p. 207), maar worden door de primaire verteller-fokalisator zodanig gepresenteerd dat bij ons, de lezers, allerlei gevoelens worden opgeroepen. Hij hanteert hierbij verschillende middelen. Een aantal hiervan is al eerder genoemd:) 1) de Muzenaanroepen, 2) de apostrofes, 3) kommentaar en 4) vooruitwijzingen. Hier zal ik er nog vijf behandelen. 5) tempo: door lang stil te staan bij, bijvoorbeeld, het sterven van een held, kan ons medeleven voor die held opgeroepen worden. Een voorbeeld uit het 4e boek (517-23): Toen trof het lot van de dood Amarynkeus' nazaat Diores; hem trof een
puntig stuk rots, zo groot als een hand, aan zijn rechter
scheenbeen net boven de enkel, een steen door de Thracische leider
Peiroös, Imbrasus' zoon, afkomstig van Ainos, geworpen.
| ||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||
Door de hardvochtige steen werd het botbeen verbrijzeld en
beide beenspieren scheurden volkomen doormidden; hij viel achterover
neer in het stof en, zijn beide handen gestrekt naar zijn vrienden,
gaf hij de geest.
De uitvoerige en gedetailleerde beschrijving - let op details als ‘puntig’, ‘zo groot als een hand’, ‘rechter’ - vraagt aandacht voor het lijden van de stervende held. Antropomorfisme (‘de hardvochtige steen) en mimiek (‘zijn beide handen gestrekt naar zijn vrienden’) dragen verder bij aan het pathos van deze passage. 6) vergelijkingen: het zal duidelijk zijn dat het wel degelijk uitmaakt voor onze appreciatie van een held, wanneer deze vergeleken wordt met een strijdlustig everzwijn of met een angstig hert. Hierboven zagen we al een voorbeeld (3.21-38) hoe een vergelijking niet alleen de visie van twee helden op elkaar (Menelaus: Paris), maar ook onze visie op deze helden kan bepalen (Menelaus=strijdlustig, Paris=laf). 7) flash-backs (analepses): vaak wordt door de primaire verteller-fokalisator op het moment van het sterven van een held iets verteld over diens afkomst of jeugd, b.v. Ilias 11.221-231: [tegen Agamemnon trad in het strijdperk] Ifidamas, dapper en sterk, die
groot werd gebracht in het aardkluitige Thracië, 't centrum van schapen.
Hem nu had Kisses, de vader der mooie Theano, zijn moeder,
opgevoed in zijn paleis, van toen hij nog maar een klein kind was.
Toen hij tot man was gerijpt en die roemrijke leeftijd bereikt had,
trachtte hem Kisses bij zich te houden en schonk hem zijn dochter.
Kort na de bruiloft verliet hij zijn huis en ging hij de faam na,
die van de Grieken verspreid werd: met twaalf evenwichtige schepen
zeilde hij weg naar Perkotè, verliet daar zijn welvende schepen
en hij vervolgde zijn tocht door te voet zich naar Troje te spoeden. Dat was
de man die de machtige vorst Agamemnon ontmoette [en door hem gedood
zal worden].
Deze korte ‘obituary’, zoals Griffin (1980: 103-43) dergelijke passages noemt, maakt de dood van Ifidamas tot een individuele gebeurtenis - in de Ilias vallen in totaal zo'n 300 helden - en verleent ook pathos: zijn grootvader probeerde hem thuis te houden en hij was juist getrouwd. 8) negaties: in principe vertelt een verteller-fokalisator water gebeurt, niet wat er niet gebeurt. Immers, het aantal gebeurtenissen is eindig, het aantal niet-gebeurtenissen oneindig. Wanneer de primaire verteller-fokalisator van de Ilias nu toch op bepaalde momenten vertelt wat er niet gebeurt, moet hier een speciaal effekt beoogd zijn. Een voorbeeld: Patroclus besluit (in het 16e boek) in plaats van Achilles de strijd in te gaan en wel voorzien van diens wapenrusting. Uitvoerig wordt beschreven (131-39) hoe hij Achilles' beenbeschermers, borstkuras, zwaard, schild, en helm aantrekt en twee werpsperen meeneemt. Maar de geweldige, zware en krachtige lans van Achilles pakt hij niet. Door zo nadrukkelijk te vermelden dat Patroclus niet Achilles' lans pakt, wekt de verteller-fokalisator de verwachting | ||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||
dat dit feit nog een rol in het vervolg van het verhaal zal gaan spelen. En dat is ook zo: Patroclus wordt gedood door Hector. Hector ontdoet, zoals te doen gebruikelijk, zijn tegenstander van diens wapenrusting en trekt die, en dat is minder gebruikelijk, zelf aan. Achilles wreekt zijn vriend Patroclus door Hector te doden nu juist met diezelfde lans die Patroclus niet had meegenomen (en die dus door Hector niet in beslag genomen was). 9) irrealis-passages van het type ‘en toen zou Aeneas omgekomen zijn, als Aphrodite hem niet gered had’. Op deze manier kan de primaire vertellerfokalisator spanning creëren (Aeneas werd maar op het nippertje gered), maar ook pathos, b.v. in 16.698-701: Toen zouden de Grieken de hoge poorten van Troje hebben veroverd - met
razende lans drong Patroclus naar voren - als op de machtige muur niet
Phoebus Apollo gestaan had om hem zijn dood te doen vinden, en 't volk
der Trojanen te helpen.
Bijna was Patroclus, Achilles' stand-in, erin geslaagd Troje te veroveren, maar op het toppunt van zijn roem, wordt hij door Apollo tegengehouden en later gedood. Dit is maar een greep uit het arsenaal van narratieve technieken die de primaire verteller-fokalisator van de Ilias in de hem toegemeten 50% van de tekst gebruikt om zijn visie op de gebeurtenissen voor Troje duidelijk te maken. Alhoewel hij als externe verteller-fokalisator natuurlijk niet zo direkt bij de gebeurtenissen betrokken is als de personages zelf, is het zeker niet zo dat hij afstandelijk en onbewogen vertelt. Op een subtiele en impliciete wijze weet hij accenten te plaatsen en de gevoelens van de lezer te sturen. | ||||||||||||||
SlotIn het voorafgaande hoop ik voldoende te hebben aangetoond dat de sinds de romantiek vigerende opvatting dat de Ilias (en de in dit artikel niet aan bod gekomen Odyssee) een afstandelijk en objektief verhaal is, niet houdbaar is. Rest nog de vraag: als de Ilias geen objektief verhaal is, wat is het dan wel? Geleerden hebben de Ilias wel een tragedie genoemd en daar zit, denk ik, veel in: net zo goed als Homerus aan het eind van de oraal-formulaire traditie stond, zo staat hij ook aan het eind van het heldendicht. Helden zijn een soort supermensen die niets liever doen dan het gevaar opzoeken en zonodig sterven. In de Ilias en in nog veel sterkere mate in de Odyssee,Ga naar eind8 wordt dit heroïsch ideaal van een vraagteken voorzien. Er is een held Hector die sterft voor z'n vaderland, maar het menselijk verdriet dat zijn dood veroorzaakt, krijgt in de figuren van zijn vrouw Andromache en zijn vader Priamus, welhaast meer aandacht dan de roem die zo'n heroïsche daad ook met zich mee brengt. Verder lijkt het hele aandeel dat de Olympische goden hebben in het verhaal vooral dáárop gericht het tragisch kontrast duidelijk te maken tussen hun eigen zorgeloos en eeuwig bestaan tegenover het zware en vaak maar korte leven van de helden op aarde. Kortom, de Ilias is een verhaal waarin zeer veel verschillende gezichtspunten - | ||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||
Griekse, Trojaanse, goddelijke, menselijke, mannelijke, vrouwelijke - vertegenwoordigd zijn en net zo min als het verhaal afstandelijk verteld wordt, kan iemand deze tekst lezen zonder bij dat verhaal betrokken te raken. Het is deze veelheid van gezichtspunten die in belangrijke mate de fascinatie van Ilias (en Odyssee) verklaart.
Irene de Jong is als KNAW-Fellow verbonden aan de vakgroep Oudgriekse taal en letterkunde van de Universiteit van Amsterdam. | ||||||||||||||
Bibliografie
|
|