Forum der Letteren. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
paeteritioIk ben blij dat ik niet heb toegegeven aan een opwelling om als titel voor deze inleiding op te geven ‘lezende onder de lantarenpaal’. Ik zou in dat geval als volgt zijn begonnen. In een tijd, lang geleden toen Hans Mooij nog leraar wiskunde was in Den Haag, las ik in Utrecht bij de kapper De Lach. In dit humoristische tijdschrift vond ik een plaatje van een lantarenpaal die in een overigens donkere straat licht wierp op een jongetje. Naast het jongetje stond een dame en onder het plaatje een dialoogje: Dame: Jongetje, ben je iets kwijt? het slotantwoord weet ik niet zeker meer. Ik geloof dat het jongetje zei: hier zie ik tenminste iets Deze anekdote leek me een aardig begin voor een kritische bespreking van empirische literatuurwetenschap. Maar de uitwerking viel niet mee en ik kan me ook niet goed herinneren of het beeld niet al eens eerder door iemand anders gebruikt is. Mooij had de indruk bij Jakobson of een andere Russische Formalist zoiets gelezen te hebben, maar wist (nog) niet waar.Ga naar eind1 In meer algemene zin wordt de licht-donker metafoor natuurlijk vaak gebruikt om te spreken over lezen, waarnemen en wetenschap (lezende onder de lamp, W.L.M.E. van Leeuwen; de spiegel en de lamp, Abrams; de emmer en het zoeklicht, Popper etc.). Ik wil hermeneutiek belichten door een confrontatie met wat hermeneutiek juist niet is, nl. deconstructie. Ik begin als volgt: | |
introductieDe opdracht was dat mijn voordracht a) kort moet zijn en b) prikkelend, maar echter c) het feestelijk karakter niet uit het oog mag verliezen en d) gericht moet zijn op de toekomst. Dit zijn vier punten die alle vier in verband staan met hermeneutiek. Ik zal dat toelichten. Ik geef daartoe eerst een omschrijving van hermeneutiek die ik gevonden heb bij Ilse Bulhof, onder verwijzing naar H.G. Gadamer. Ik vertaal: ‘Hermeneutiek is de kunst van het interpreteren van teksten. Nu blijken juist literair waardevolle teksten voor meer dan een uitleg vatbaar te zijn: zij zijn altijd rijk aan betekenissen. In de geesteswetenschappen spreekt men bij het begrijpen van teksten van de “hermeneutische cirkel”: een lezer wordt door de tekst aangesproken; door deze leeservaringGa naar eind2 “ziet” hij het leven “in een nieuw | |
[pagina 92]
| |
licht”; wanneer hij zich nu, deze levenservaring rijker, weer tot de tekst wendt, ziet hij daarin betekenissen die hij daarvoor niet had opgemerkt - en zo verder.’Ga naar eind3 Enerzijds moet men open staan voor de tekst en op een grondslag van goede verstandhouding ‘sich vom Text befragen lassen’. Anderzijds lokt de tekst ook uit tot een antwoord, de tekst geeft ‘aanstoot’, maar steeds binnen bepaalde grenzen: men mag niet àlles uit de tekst lezen. | |
kortVandaar dat we naar argumenten moeten zoeken om aan te geven welke reacties op de tekst niet, of minder ter zake zijn, we moeten het minder passende leren schrappen. In die zin moet elke interpretatie hoe uitgebreid hij ook is kort zijn, d.w.z. economisch. Zoals het literair werk wordt opgevat als een zinvol geheel waarbij als het goed is geen deel overbodig is, zo moet ook de interpreet streven naar bondigheid. | |
feestelijkInterpreteren is groepswerk, of, ook als men het in eenzaamheid doet op de groep gericht. Voor het signifiant ‘hond’ geldt hetzelfde als voor een roman opgevat als artefact: het bijbehorende signifié, subsidiair esthetisch object is niet wat mij persoonlijk voor de geest komt maar het mentale beeld bij de groep competente taalgebruikers. Daarom zijn leesgroepen vaak zo inspirerend, vooral als ze lastige schrijvers aanpakken als Gadamer, Ricoeur en Derrida.Ga naar eind4 Men moet van te voren bereid zijn de tekst recht te doen, het uitgangspunt is een ‘Vorgriff der Vollkommenheit’ (Gadamer), dat wil zeggen dat ‘slechts dat begrijpelijk is wat werkelijk een volkomen eenheid van zin weergeeft.’Ga naar eind5 Nu zijn er bij dit hermeneutische feest der gelijkgestemden noodzakelijkerwijs tegenspelers die prikkelen tot verzet. Ik noem er twee, de eerste blijft binnen de hermeneutiek, maar de andere treedt er buiten en verstoort de feestvreugde radicaal. | |
prikkelendDaar zijn allereerst de nee-zeggers die tegen de tekst ingaan met als doel tot beter begrip te komen. Men zou hier aan de ‘meesters van het wantrouwen’ kunnen denken waar Ricoeur over spreekt in De l'interpretation.Ga naar eind6 Deze meesters: Freud, Marx en Nietzsche van het ‘ontmaskerend lezen’ stelt hij tegenover de positieve houding van diegenen die uitzijn op ‘recollection du sens’. Maar niet alleen de zoeker naar onopzettelijke ‘diepere’ betekenissen horen tot de nee-zeggers die beter willen begrijpen. Ook diegenen horen ertoe die er van uitgaan dat, net zoals een term preciezer is naarmate hij meer uitsluit, ook een tekst beter begrepen is naarmate men nauwkeuriger kan aangeven wat hij niet zegt. Mijn vorig jaar (1988) overleden leermeester J.G. Bomhoff was een virtuoos | |
[pagina 93]
| |
in het op deze manier uitdagen van teksten. In de oude traditie van het sic-et-non aanvaardde hij de autoriteit van de tekst maar onderzocht hij de consequenties daarvan door er een andere, tegenstrevende autoriteit tegenover te zetten. In de afweging (dubitatio) moet zich dan de volle betekenis ontvouwen. In discussies gaf die kritische houding van Bomhoff wel eens misverstanden, alsof hij erop uit zou zijn om af te breken. Het was echter een spel met de tekst dat, naar goed hermeneutisch gebruik, dáárom slechts fel te spelen was omdat hij de regels eerbiedigde. Als een rechter in een rechtzaak, die pas tot een oordeel komt nadat hij eerst de aanklager en de verdediger heeft gehoord. Eventueel speelt de hermeneuticus alle drie de rollen, die van aanklager, verdediger en rechter, zelf. De lastigste kunst is de tegenstander recht te doen, of anders gezegd, het is vaak goed na te gaan welke vooropgezette meningen de misverstanden in een discussie veroorzaken.Ga naar eind7 Aldus enige voorbeelden van wat men positief ingestelde nee-zeggers zou kunnen noemen. Er is echter een tweede groep, die veel verontrustender is, maar tevens uitermate intrigerend. Derrida kan hier model staan. Hij heeft het over disseminatie, over verstrooiing van betekenis, die niet terug te voeren is op één oorsprong en die ook niet gericht is op een uiteindelijk doel. Ik wil het nu niet hebben over de radicale breuk tussen teken en referentie en andere taalfilosofische argumenten die Derrida aanvoert ter verdediging van zijn stelling dat betekenis nooit vaststaat, altijd wordt uitgesteld, altijd een verwijzing blijft, naar iets dat afwezig moet blijven. Een uitstekende samenvatting en analyse geeft Blans, (hierboven al genoemd). Waar het me nu om gaat is de vraag of we met Derrida in een volledige anarchie terechtkomen en zo ja wat daar dan de zin van is voor mensen die teksten willen interpreteren. De hermeneuticus kent ook meerduidigheid van betekenissen, hij acht poly-interpretabiliteit zelfs een kenmerk van de literair waardevolle tekst - zie de definitie van Ilse Bulhof. Maar hij zoekt altijd naar spelregels om de speelsheid aan banden te leggen, b.v. Hirsch met z'n veel uitsluitende ‘meaning’-begrip, of minder streng maar toch ook begrenzend: Gadamer, al vermag Hirsch dat in z'n Appendix gewijd aan Gadamer in Validity in Interpretation nog niet te zien. Steeds blijft de hermeneutische meerduidigheid opgesloten binnen een semantische horizon. Ook de hermeneuticus zal verklaren dat de uiteindelijke betekenis van een tekst nooit is te bereiken maar er is wel een duidelijk doel: een steeds nauwer wordende klasse van mogelijkheden (Hirsch) of een Sache waarvan het beeld steeds helderder wordt. En hoe voorzichtig ook over de limiet van interpretaties, de hermeneuticus zal toch willen kunnen aangeven welke van twee interpretaties de meeste geldigheid heeft, ook al is die geldigheid nooit volkomen. Voorstellen voor een beslissingsmechanisme zal men bij Derrida tevergeefs zoeken. Integendeel, telkens zal hij uitleggen waarom zo'n mechanisme niet kan bestaan, b.v. door het effect van intertextualiteit. Volgens hem verwijst een tekst alleen naar een niet af te grenzen hoeveelheid andere teksten, die ook elk voor zich weer doorverwijzen. Zelfs als het aantal teksten beperkt lijkt te worden zoals in GlasGa naar eind8, waar Derrida een paar teksten naast elkaar in kolommen op een pagina afdrukt, dan nog is het aantal mogelijke combinaties niet te beperken. In het gerechtshof der hermeneutici is Derrida geen aangenaam prikkelende dwarsligger maar een radicale ondermijner. Hij zet vraagtekens bij elke hiërarchie, | |
[pagina 94]
| |
bij elk gezag waarmee de ene interpretatie boven de andere wordt gesteld. Maar als hij dan een anarchist is, dan toch niet een van het soort dat alleen maar met bommen gooit. Zijn ondermijnen is letterlijk gangengraven onder de tekst. Hij probeert door te dringen in verborgen lagen, als een geoloog, om de ontstaansgeschiedenis te reconstrueren van het proces dat betekenis tracht te vormen. Hij wil laten zien hoe de tekst die als een retorische onderneming is geconstrueerd om ‘iets te zeggen’ andere begrippen heeft onderdrukt, verschoven of uitgesteld. Hij tracht naar de mooie formule van Parret te komen tot ‘het denken van de grens’. Er gaat van de geschriften van Derrida en andere deconstructivisten een merkwaardige aantrekkingskracht uit. Dat is vreemd als men bedenkt dat b.v. de moeilijkheidsgraad principieel lijkt te zijn. De lezer wordt uitgenodigd te verdwalen, te blijven staan voor differenties die niet als Hegeliaanse opposities kunnen oplossen op een hoger niveau, maar die gewoon als onoplosbare, onherleidbare tegenstellingen blijven bestaan. Of omgekeerd: wanneer J. Hillis Miller in Fiction and RepetitionGa naar eind9 laat zien hoe bestaande interpretaties van een aantal engelse romans altijd te lezen zijn als vergeefse pogingen om een visie door te drukken ten koste van andere, dan is dat goed te volgen maar nauwelijks meer deconstructivistisch, eerder hermeneutisch in dezelfde richting als Morris Weitz in Hamlet and The Philosophy of Literary Criticism.Ga naar eind10 Veel van wat voor deconstructie doorgaat is ‘gewoon’ hermeneutisch, vaak ontmaskerend lezen, zoals b.v. de interpretatie door Catherine Belsey van een Sherlock Holmes verhaal waarin een preoccupatie met de vrouw als geheimzinnig, niet door de detective te ontraadselen figuur blijkt voor te komen.Ga naar eind11 In interpretaties treedt vaak een voorliefde aan de dag voor herhalingspatronen, zoals weer Hillis Miller kan illustreren.Ga naar eind12 Maar niet alleen dat men herhalingen probeert te ontdekken, ze treden ook vaak in de kritische of betogende teksten zelf op, t.g.v. een voortdurende omspeling van verwante begrippen. Daardoor verschuift in veel deconstructivistische teksten de verhouding tussen paradigmatische en syntagmatische constructies in de richting van het paradigmatische. We zien dat vaak bij Paul de Man en - wellicht als een hommage, of om nog eens de grens tussen betogend proza en andere tekstsoorten te relativeren - bij Derrida's herdenkingslezingen voor De Man.Ga naar eind13
Was ik mijn betoog begonnen met de anekdote over het jongetje onder de lantarenpaal dan had ik nu kunnen besluiten met een voorbeeld van wat me de laatste tijd heeft beziggehouden, ter illustratie van mijn fascinatie door deconstructie en de licht - donkermetafoor. Men zou met behulp daarvan nl. kunnen uitleggen waarom de Leidse faculteit der letteren feministische literatuurkritiek zo achterdochtig, of met gebrek aan interesse tegemoettreedt.Ga naar eind14 Vrij naarde tweedeling die Toril Moi aanlegt in haar Sexuall Textual PoliticsGa naar eind15 kan men studies in het licht onderscheiden van die in het donker. Het licht is de ratio, of het gebied van de duidelijk zichtbare feiten, liefst meetbaar en telbaar. In het licht speelt zich het onderzoek af naar ‘vrouwenbeelden’ in de literatuur, in de analyses van Mary Ellmann en anderen in wat Moi de ‘Amerikaanse richting’ noemt. De vrees zou kunnen zijn dat hier vrouwen een wetenschappelijk betoog | |
[pagina 95]
| |
misbruiken om te klagen over vertekening en achterstelling. Dit loopt meestal zo'n vaart niet, maar wel is dit soort studies vaak erg beperkt tot thematisch onderzoek van bepaalde aspecten van de inhoud van romans. Veel verrassender, maar ook verwarrender zijn de deconstructivistische studies. Deze worden waarschijnlijk in het Leidse bolwerk de rede te vlug vereenzelvigd met oncontroleerbare hekserij in het donker. Het gaat hier om het werk van Julia Kristeva en anderen van de ‘Franse richting’ (Moi), in de lijn van Lacan en Derrida. Men ontdekt in de tekst allerlei verborgen hierarchieën en men vat het verschil tussen vrouwelijk en mannelijk niet op als een botsing tussen twee essenties maar als differentie. Weer het ‘denken van de grens’ op een principiële wijze die de aandacht en steun van elke letterenfaculteit verdient. | |
toekomstWij hebben gezien dat volgens de al eerder gegeven omschrijving van hermeneutiek teksten geïnterpreteerd worden ter vergroting van de eigen levenservaring van de lezer. Lezen is uiteindelijk gericht op zelfkennis. Interpreteren is op het eigen ik betrokken en in die zin is het schrijven van een literaire kritiek werken aan een autobiografie. Als elke hermeneutische onderneming heeft de autobiografie een opvallende dubbelheid: hij beschrijft het verleden maar is tegelijkertijd gericht op de toekomst. Dat vinden we al bij Augustinus. Zijn Confessiones zijn bekentenissen over zijn misstappen van vroeger. Door zijn bekering komt hij ertoe in het nu van het schrijven schoon schip te maken. Het laatste hoofdstuk geeft aan hoe hij verder zal moeten. Kennis, ziet hij nu in, moet gebaseerd zijn op geloof. Wat komen zal blijft onzeker, maar nu heeft hij een basis om verder op te bouwen. Elke autobiografie sluit een periode af, is naar de uitdrukking van Rosenblatt de brief die de zelfmoordenaar achter laat.Ga naar eind16 Maar het is tevens het begin van een nieuw leven. In de twintigste eeuw verliest men steeds meer het geloof dat het mogelij k zou zijn zich zelf te kennen. De waarheid van het ik, zegt Gusdorf, is niet als een schat ergens diep in ons begraven, wachtend om opgedolven te worden.Ga naar eind17 Het ik-bewustzijn is niet los te zien van de pogingen het te beschrijven. M. Leiris gaat nog verder. Door een autobiografie te schrijven raakt men steeds verder vervreemd van zichzelf. Het ik brokkelt voortdurend verder af naarmate we heftiger proberen er vat op te krijgen. Maar niets doen leidt helemaal tot niets. Leiris heeft zijn hele leven geschriften vervaardigd die hij ziet als onderdelen van zijn autobiografie. Hij speelt met die teksten een spel als met Tarrotkaarten: hij trekt zich niets aan van de chronologische volgorde maar legt ze steeds op een andere manier naast elkaar en ontdekt in elke nieuwe configuratie nieuwe aspecten van zijn bestaan. Zijn levensbeschrijving wordt het ‘gevecht in een labyrinth’. Het is een bij voorbaat verloren gevecht, want de zin, het zelf-beeld raakt steeds verder verstrooid. En toch moet de strijd telkens opnieuw worden aangegaan. Augustinus begrijpt zichzelf, hoe onvolkomen ook, met het geloof van een hermeneuticus. Leiris ziet als de deconstructivisten elk besef van vaste betekenissen steeds verder uiteenvallen, als de dissiminations van Derrida. Het geloof van een Augustinus is | |
[pagina 96]
| |
hem vreemd. Het is een merkwaardig soort ongeloof dat hem voortdrijft, een ongeloof dat het geloof van Augustinus niet ontkent maar zich er als een differentie tegenover stelt. Hij weet zeker dat hij zal verdwalen, maar ook dat doorgaan de enige weg is. | |
NotenIn deze tekst zijn opmerkingen van anderen verwerkt, vooral die van W.J.M. Bronzwaer, die tijdens het symposium optrad als mijn eerste kriticus. |
|