[Mooij-nummer]
Toekomstperspectieven in de literatuurwetenschap, ter inleiding
In de maand februari 1989 vonden bij de vakgroep Algemene Literatuurwetenschap van de Rijksuniversiteit Groningen twee gedenkwaardige gebeurtenissen plaats. De vakgroep vierde het feit dat zij 121½ jaar bestond. Bovendien werd de hoogleraar van de vakgroep, J.J.A. Mooij, in diezelfde maand 60 jaar. Met name deze laatste gebeurtenis heeft een vakgroep luister willen bijzetten door de organisatie van een symposium.
De doelstelling van het symposium was de literatuurwetenschappelijke discussie in het Nederlandse taalgebied enigszins op gang te brengen. Na de roerige jaren 70 met hun methodenstrijd lijkt het nu in ons taalgebied betrekkelijk rustig te zijn: een belangwekkend literatuurwetenschappelijk debat van enige omvang ontbreekt.
Toch zijn er redenen te over voor zo'n debat. De letterenstudie en haar maatschappelijke context zijn in het afgelopen decennium zodanig veranderd, dat een bezinning op de toekomst dringend gewenst is. Vandaar de titel van het Groningse symposium: ‘Op stapel gezet: Toekomstperspectieven in de literatuurwetenschap’.
Vanzelfsprekend hebben of hadden we niet de pretentie een fundamenteel debat of een diepgaande herbezinning aan te bieden. We probeerden hooguit er een bescheiden begin mee te maken. Bij lezing van de hier afgedrukte voordrachten zal duidelijk worden dat het accent valt op de literatuurwetenschap zelf en niet op de even noodzakelijke beschouwing van de relaties tussen literatuurwetenschap en eind twintigste-eeuwse maatschappij.
Een discussie over toekomstperspectieven in de literatuurwetenschap is natuurlijk een schier onbegrensd terrein. De literatuurwetenschap is in de laatste twintig jaar erg breed geworden met nieuwe objecten en met veel manieren om die objecten te benaderen. Bij de gemaakte keuze van de vier symposiumlezingen hebben we ons laten leiden door het literatuurwetenschappelijk werk van J.J.A. Mooij, dat een sterke literatuurtheoretische tendens te zien geeft.
Drie lezingen op het symposium kozen dan ook als vertrekpunt de literatuurtheorie, van waaruit men op weg ging naar de semiotiek, de hermeneutiek en de empirische literatuurwetenschap; het betreft hier resp. de voordrachten van B.P. van Heusden, P.F. Schmitz en D. Schram. De vierde lezing van J. Neubauer handelde over de vergelijkende literatuurwetenschap, maar ook in deze lezing was de theoretische component sterk vertegenwoordigd. Op deze wijze verkreeg het symposium een zekere coherentie en werd ook de relatie met de aanleiding zichtbaar.
Nogmaals een discussie over de toekomstperspectieven van de literatuurwetenschap mag zich natuurlijk niet beperken tot de literatuurtheorie. Dat is slechts een onderdeel uit een verzameling letterkundige panelen waartegen in deze tijd van alle kanten en met alle macht geduwd wordt. Welke kant de panelen opgaan is ongewis. Een duidelijke stellingname van de literatuurwetenschap in haar volle breedte lijkt gewenst. We hopen met dit symposium daartoe een aanzet gegeven te hebben.
Ik zou alle collegae die spontaan hun medewerking aan het symposium toezegden, willen danken. In het bijzonder geldt dit de vier sprekers: B.P. van Heusden, J. Neubauer, P.F. Schmitz en D. Schram. J. van Luxemburg ben ik dankbaar voor het ten gehore brengen van Neubauers lezing, die wegens ziekte afwezig was. De vier referenten die kritiek gaven op de voordrachten, dank ik eveneens bij deze: W. Bronzwaer, D.W. Fokkema, H. Hillenaar en Mevr. M. Kemperink.
Met deze aflevering van Forum der Letteren feliciteren wij J.J.A. Mooij nogmaals hartelijk met zijn zestigste verjaardag.
Barend van Heusden
P.F. Schmitz
(samenstellers)
Rien T. Segers
Vakgroep Algemene Literatuurwetenschap
Rijksuniversiteit Groningen