Forum der Letteren. Jaargang 1988
(1988)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De impasse rond ‘Bint’ en een aanzet tot overwinning
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pamflet voor het in het boek beschreven systeem zou zijn.Ga naar eind1 Terwijl hier dus op het eerste gezicht de tegenstelling ‘pro of contra’ uit de bovengenoemde vraagstelling wordt aangehouden, blijkt er bij nader onderzoek veel meer aan de hand te zijn. Voor Vestdijk b.v. - die nooit een artikel uitsluitend aan ‘Bint’ heeft gewijd - is Bordewijk een auteur die het ‘fantastische genre’ beoefent (Vestdijk 1947:36). Dit houdt voor hem in dat de vraag naar de positieve of negatieve beoordeling van een pedagogisch systeem niets ter zake doet. Zo schrijft Vestdijk over Bordewijks novelle ‘'t Ongure Huissens’: Doch het zou dwaasheid zijn, maatstaven aan de realiteit ontleend op dit literaire genre te willen toepassen: deze novelle is evenmin een ‘realistische’ beschrijving of een sociale aanklacht (...) als ‘Bint’ een pamflet voor pedagogen was (...). (ibid.: 32) Daarmee is het eerste grote tekort van de vraagstelling ‘pro of contra Bint’ gesignaleerd: zij negeert namelijk datgene wat met de ‘relative autonomie’ van de literatuur wordt aangeduid. Wat als ‘Bint’ helemaal geen boodschap zou hebben? Scholten en zijn gesprekspartners met betrekking tot de receptiegeschiedenis (zie noot 1) reppen dan ook met geen woord over de receptie van het boek uit de ‘autonomistische’ hoek, terwijl die toch van meet af aan heel nadrukkelijk aanwezig is.Ga naar eind2 Het duidelijkst brengt V. van Vriesland dit standpunt m.b.t. ‘Bint’ al in 1934 onder woorden: Dit proza is abstract, absoluut, puur. Het schildert niet, het deelt niet mee, het staat ver van de gewone, vroegere concepties van de taal als voertuig. (Van Vriesland 1934) Door de wel degelijk bestaande ‘autonomistische’ leeswijze van ‘Bint’, die het ‘boodschapperige’ te boven gaat te negeren, wordt de roman in zijn complexiteit gereduceerd: zoals voor een tweedimensioneel wezen op de oppervlakte van een bol dit driemensioneel verschijnsel nooit te begrijpen zou zijn en oneindig moet lijken, zo kan ook de vraag ‘pro of contra Bint’ nooit beantwoord of in haar betekenis begrepen worden als men de autonome dimensie van literatuur er buiten houdt. Precies hetzelfde ziet men ook op een ander vlak van de receptiegeschiedenis gebeuren met betrekking tot de auteursintentie, zoals die zich in interviews, poëticale uitspraken, artikelen enz. doet kennen. Volgens H. Anten is namelijk de inzet van de discussie der laatste jaren ‘de vraag of er sprake is van een discrepantie tussen de auteursintentie en de realisatie daarvan in de tekst.’ (Anten 1984:15) Deze constatering betreft de door H. Schmitz-Küller geponeerde stelling dat Bordewijk het systeem van Bint wel naar de ondergang had willen leiden maar dat het hem niet gelukt zou zijn om dit ook in het boek op zich aannemelijk te maken: ‘Bint is de roman van de tucht en niet van de ondergang van die tucht.’ (Schmitz-Küller 1980:202) Scholten houdt daarentegen staande dat de auteursintentie wel met de boodschap zoals die uit het boek spreekt in overeenstemming is. (Scholten 1982:48) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnen deze discussie wordt dus alweer alleen met de dichotomie ‘pro of contra Bint’ gewerkt, deze keer in verband met de intentie van de auteur buiten het boek om. Leest men echter de weinige interviews die Bordewijk heeft gegeven na met het oog op de auteursintentie, dan wordt er duidelijk een andere taal gesproken. Bordewijk zelf zegt b.v. in 1934: Ik ben van mening dat de werkelijke kunst met tendenz weinig of niets te maken heeft. ‘Bint’ is dan ook noch een aanklacht tegen de leraren noch een tegen de leerlingen. (Bordewijk 1935a:940)Ga naar eind3 De door Bordewijk blijkbaar geclaimde ‘autonomie’ van de kunst wordt dus genegeerd: als er van een ‘discrepantie’ sprake zou moeten zijn dan alleen tussen de afwezigheid van een ‘tendenz’ in de poëtica van de auteur en de veronderstelde aanwezigheid van een boodschap in de leeswijze van (bepaalde) literatuurwetenschappers. Maar een discrepantie in de eerder genoemde zin valt nergens te bespeuren. De door Scholten geponeerde tweedeling van de receptiegeschiedenis bevat nog een tweede reduktie. Ofschoon het inderdaad juist is dat Ter Braak ‘Bint’ als een groteske beschouwt, is deze groteske geenszins tegen het ‘systeem Bint’ gericht: ‘Bint’ is de geschiedenis van een school onder het ‘unzeitgemaße’ systeem van een directeur, die de verpersoonlijking is van een dictatoriale paedagogische methode; als zodanig is ‘Bint’ met een onmiskenbare want geïnspireerde woede geschreven tegen het systeem Pestalozzi-Ligthart-Montessori-Casimir-de Vletter, dat berust op de nog niet zo lang geleden definitief ontdekte ‘kinderziel’. (Ter Braak 1949:418) Voor Ter Braak is ‘Bint’ dus weliswaar geen pamflet dat direct het in de roman uitgebeelde systeem zou willen aanprijzen, maar er kan bij hem ook geen sprake van zijn dat Bordewijk de ondergang zou hebben willen tonen van een ‘totalitaire ideologie van fascistoïde snit’. Bordewijk schijnt volgens Ter Braak veeleer de vloer aan te vegen met een al te zachte pedagogiek, waarmee Ter Braak het dan ook roerend eens kan zijn (Ter Braak 1949:420v.v.). Op de keper beschouwd neemt dus geen van de door Scholten e.a. genoemde personen daadwerkelijk het standpunt in dat de auteur in de roman de ondergang van het ‘systeem Bint’ heeft willen tonen. Men kan zeggen dat Scholten gebruik maakt van een dubbele reduktie. Ten eerste wordt de (feitelijk ook bestaande) mogelijkheid van een ‘autonomistische’ leeswijze van de roman gewoon weggemoffeld. Ten tweede doet Scholten als twee posities binnen de groep der ‘levensbeschouwelijken’ voorkomen waar men in waarheid op zijn minst drie positiesGa naar eind4 kan onderscheiden: a) ‘Bint’ is een pamflet dat direct het uitgebeelde systeem aanprijstGa naar eind5, b) ‘Bint’ wil de ondergang van een onmenselijk dictatoriaal systeem tonenGa naar eind6, c) ‘Bint’ levert een kritiek op een te ‘slappe’ pedagogiekGa naar eind7. Tegen deze achtergrond van de dubbele reduktie is het dus geenszins verbazingwekkend dat men niet uit de kwestie ‘pro of contra Bint’ komt. Het gevolg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is dat door een dergelijke vernauwing van het perspectief aan andere aspecten van de roman nauwelijks aandacht werd besteed.Ga naar eind8 Nadat tot dusver de reduktie werd gesignaleerd op het vlak van de receptiegeschiedenis zoals Scholten en anderen die presenteren en op het vlak van de auteursintentie, zou nu naar de argumentatie in elke afzonderlijke recensie resp. ieder artikel moeten worden gekeken. De vraag binnen het hierboven geschetste kader moet dus luiden: wat verdwijnt er als ‘Bint’ in een ‘tendens’ wordt omgevormd en waar valt dat aan af te lezen? Het eerste wat opvalt is een zekere twijfel, die bij bijna iedere leeswijze die aan ‘Bint’ een bepaalde boodschap toekent te bespeuren is.Ga naar eind9 Een voorbeeld bij uitstek hiervoor levert De Vooys (groep b)): Het boek zelf laat in twijfel, of de auteur dit systeem heilzaam of verwerpelijk vindt; Coster heeft in ‘De Stem’ het eerste gemeend; o.i. echter is ‘Bint’ een uiterst beheerste, gruwelijk nuchtere afrekening, met zelfs een politieke strekking. (De Vooys 1949:206) Duidelijker kan een verdringing van een in eerste instantie erkende ambivalentie nauwelijks doorgevoerd worden. Zonder één enkel argument buigt De Vooys het spanningsveld tussen ‘heilzaam’ en ‘verwerpelijk’ om tot een eenduidige boodschap. Hierbij wordt bovendien ook het in een dergelijke ambivalentie aanwezige potentieel dat boven het ‘boodschapperige’ literatuurmodel uitstijgt ten gunste van de eigen leeswijze geneutraliseerd. Hetzelfde zien we bij Bomhoff gebeuren (groep a)). Nadat hij eerst met de namen Ter Braak en Coster de discussie rond het boek heeft geschetst schrijft hij dat voor hem ‘Bint’ ‘een probleemloos boek’ is (Bomhoff 1955-56:21): ‘Bint’ is gewoon het verhaal van ‘de verheerlijking van kracht en tucht, getemperd door ironie’ (ibid.:22). Maar een paar regels ervoor hebben we nog moeten lezen: De Bree vindt Bint, De Bree vindt ‘de hel’ wel sympathiek. Bordewijk ook? Wat wordt nu van de lezer verwacht en is de onzekerheid van een open vraag ‘probleemloos’? Als laatste voorbeeld zou ik graag nog Dubois (1953) willen citeren, die eveneens een zekere ambivalentie en onzekerheid expliciet constateert maar er verder geen moeite mee heeft om het boek als tegen een al te slappe pedagogiek (wel op een meer anthropologisch vlak) gericht te lezen (groep c)). Hij schrijft o.a. dat de boeken van Bordewijk de reputatie hebben nogal vreemd en eigenaardig te zijn, ‘waarbij men soms in het onzekere verkeert of al dit vreemde nu bewust gewijd is of niet’. (Dubois 1953:4/5) Elders constateert Dubois bovendien met betrekking tot Bordewijks humor: (...) dat men soms niet eens weet of het nu grappig bedoeld was of niet en men in de pijnlijke onzekerheid komt te verkeren waarin het onduidelijk wordt of er in ernst werd gesproken of dat men eenvoudig voor de gek werd gehouden, (ibid.: 20) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dergelijke verdrongen of in het eindoordeel genegeerde twijfels met betrekking tot de boodschap respektievelijk de ambivalentie van de tekst kunnen zich bij andere auteurs naast onzekerheid ook in onduidelijkheid en in verwrongen, tegenstrijdige of uiterst zwakke argumenten uiten (zie ook noot 4). Maar betekent dit alles dat de weg uit het slop dus bij de ‘autonomisten’ moet worden gezocht? Dit is maar gedeeltelijk zo, want hier ziet men precies hetzelfde reduktieproces alleen met omgedraaide rollen gebeuren. Vestdijk b.v., die ervan uitgaat dat ‘realistische maatstaven’ op ‘Bint’ gewoon niet van toepassing zijn, schrijft elders dat de roman in zijn ogen ‘haast te veel moraliseerde’ (Vestdijk 1947:30), zonder erbij te vertellen wat hij ermee bedoelde. Moraliseren waartegen? En hoe kan men moraliseren zonder ‘maatstaven aan de realiteit ontleend’ toe te passen? Ondanks het uitgangspunt dat literatuur een eigen wereld uitbeeldt, waarin eigen wetten gelden, kruipt de ‘realistische lading’ achter de rug van de auteur toch weer de tekst binnen. Dit zou wederom bij ieder artikel van de ‘autonomisten’ kunnen worden aangetoond.
Welke conclusies kunnen nu aan dit alles worden verbonden? Allereerst deze: de receptiegeschiedenis van ‘Bint’ is in ieder opzicht de geschiedenis van zijn reduktie. Maar doordat de roman zich steeds weer zowel aan een autonomistische als ook aan een levensbeschouwelijke leeswijze weet te onttrekken, wijst hij tegelijk op een wezenlijk kenmerk van literatuur: het dichotomische denken (levensbeschouwelijk tegenover autonomistisch, pro tegenover contra) schiet met betrekking tot de literatuur blijkbaar tekort. Als men deze gedachte au sérieux wil nemen dan moet hij verder worden doorgetrokken dan Oversteegen (1969) dat deed, die op het eerste gezicht tot dezelfde resultaten kwam. Oversteegen beweert namelijk ondanks zijn kritiek op het dichotomische denken dat alle literatuur ‘een uitspraak over de werkelijkheid’ zou zijn (Oversteegen 1969:495). Hij gaat dus blijkbaar van de veronderstelling uit dat een dergelijke ‘uitspraak’ een soort overkoepelende eenheid voor de twee genoemde polen zou vormen, terwijl m.i. zo'n ‘uitspraak’ toch in eerste instantie op het gebied van de levensbeschouwelijken thuis hoort. Want ook als men erkent dat literatuur raakvlakken met de realiteit heeft dan hoeft dat nog lang niet te betekenen dat er ook uitspraken over de werkelijkheid in worden gedaan. Een voorbeeld voor een leeswijze die probeert het dichotomische denken daadwerkelijk te boven te gaan is wat Deleuze de ‘nietzscheaanse methode’ noemt, d.w.z. een tekst niet meer te maken tot iets waarbij men zich moet afvragen: ‘Is dat fascistisch, is dat burgerlijk of op zich revolutionair?’ maar tot een extern veld waarop fascistische, burgerlijke en revolutionaire krachten op elkaar botsen. (Deleuze 1981:55) Voor ‘Bint’ zou dit inhouden dat de vraag niet meer moet luiden: is de roman pro of contra Bint of tegen een slappe pedagogiek gericht? ‘Bint’ zou veeleer een tekst zijn waar de meest uiteenlopende ‘krachten’ (o.a. zowel uit de pedagogiek, de politiek als ook uit de literaire wereld) voortdurend relaties met elkaar aangaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder dat dit ‘glissement infini’ (Lacan) van het kunstwerk onder de interpretatie ooit tot stilstand kan worden gebracht. Daarmee zou bij ‘Bint’ wel degelijk sprake kunnen zijn van een ‘realistische lading’, maar dit is dan een lading waaraan de roman zich tegelijk ook onttrekt. Verder onderzoek moet de praktische waarde van het hier geschetste interpretatiemodel m.b.t. ‘Bint’ aantonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|