Forum der Letteren. Jaargang 1988
(1988)– [tijdschrift] Forum der Letteren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||
De postmodernistische grensoverschrijding van de modernistische wereldbeschouwing
| ||||||||||||||||||||||||||
1 InleidingBinnen de discussie over Postmodernisme blijkt de continuïteitsgedachte met betrekking tot het Modernisme een belangrijke plaats in te nemen. Uit het inventariserende Approaching Postmodernism (Fokkema en Bertens 1986) wordt duidelijk dat het Postmodernisme vaker als radicalisering van het Modernisme wordt gezien dan als totaal brekend met deze stroming.Ga naar eind/1/ In een wereld zoals door Virginia Woolf in The Waves voorgesteld, waarin geen consensus bestaat over normen- en waardensystemen, worden niet alleen objectiviteit en intersubjectiviteit maar uiteindelijk zelfs subjectiviteit ter discussie gesteld. De afwezigheid van elke vorm van autoriteit heeft in het geval van het Modernisme een ongemakkelijke bevrijding van het subject tot gevolg. De door het creatieve bewustzijn bewerkstelligde momenten van betekenistoekenning kunnen door een gebrek aan legitimatie uiteindelijk aan niets of niemand buiten het eigen bewustzijn gerelateerd worden. Het bewustzijn als zelfstandig ordeningcreërend beschouwen, houdt tegelijkertijd in dat de aangebrachte orde volledig fictief is. Dit besef is in de laatste instantie onverenigbaar met de door het Modernistische personage gezochte waarheidservaring. ‘In this respect’ schrijft Gerald Graff over deze problematiek, ‘the doctrine of the creative imagination contained within itself the premises of its refutation’ (Graff 1979:35). De kiem van de aantasting van het subjectieve bewustzijn als laatste autoriteit waarop men zich kon beroepen, als laatste centrum waar, hoe kortstondig ook, nog een waarheidservaring te localiseren zou zijn, is in The Waves onmiskenbaar aanwezig. Die aantasting wordt in het Postmodernisme niet langer bediscussieerd maar geaccepteerd. De acceptatie wordt op twee verschillende manieren uitgewerkt. Aan de ene kant kan het besef dat iedere aangebrachte orde of betekenistoekenning fictief is leiden tot een bijna ongebreidelde opeenstapeling van fictionele niveaus omdat de grenzen tussen werkelijkheid en verbeelding toch niet te trekken zijn. Aan de andere kant tot het thematiseren van een voortdurend uitstel van betekenistoekenning door het subjectieve bewustzijn. Bij auteurs van de laatste variant is sprake van een streven minder | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||
antropocentrisch te schrijven wat bij velen op een accentverlegging van subject naar object neerkomt. Bij schrijvers van de eerste soort wordt iedere vertelinstantie of protagonist als per definitie onbetrouwbaar gepresenteerd. Het spreekt vanzelf dat er tussen deze uitersten overlappingen en minder extreme voorbeelden van deze simplificaties te vinden zijn. De twee uiterste polen van het Postmodernisme vertegenwoordigen evenwel wat welhaast polemische houdingen tegenover het Modernisme genoemd zouden kunnen worden, hoezeer zij ook, zoals hierna hoopt te worden aangetoond, het directe gevolg zijn van Modernistische preoccupaties. | ||||||||||||||||||||||||||
1 Korte uiteenzetting van ‘The Waves’Hoewel de narratieve subjecten in The Waves gedifferentieerd worden door het gebruik van eigennamen, verschillende achtergronden en andere onderscheidende kenmerken, gaat het in deze roman eerder om zes houdingen die ten overstaan van de werkelijkheid in epistemologisch opzicht mogelijk zijn dan om karakteriseringen van personages in de traditionele zin. Dit blijkt niet alleen uit het gebruik van één idiolect voor alle narratieve subjecten maar ook uit Woolfs opmerking ‘The six characters were supposed to be one,’ zoals zij in 1931 aan een vriend schreef (Nicolson 1978:39). Deze persoonlijkheidsopvatting komt overeen met die van de meeste Modernisten en is misschien het best verwoord door Valerie Larbauds creatie Barnabooth: ‘je ne suis qu'un ensemble de possibilités que j'ai mille raisons de mettre en doute’ (Larbaud 1913:186). Zoals gezegd stelt The Waves niet alleen objectiviteit ter discussie (in dit opzicht onderscheidt het Modernisme zich het meest van het Realisme/Naturalisme) maar ook intersubjectiviteit. Dit blijkt onder meer uit de manier waarop Woolf haar personages presenteert: zelfs als zij bij elkaar zijn spreken zij nooit met elkaar, altijd over elkaar. De zes monologen doen op uiteenlopende wijze verslag van ervaringen die weliswaar veelal in een zelfde omgeving of een gelijksoortige situatie tot stand komen maar waarvan de essentie als niet mededeelbaar wordt gevoeld. Het is in alle gevallen de relatie van het subjectieve bewustzijn tot de buitenwereld die centraal staat, niet het bewustzijn zelf, hoe groot het belang ook is dat daaraan wordt toegekend. Vanaf de eerste, bijna pre-verbale waarnemingen aan het begin van het leven, tot de laatste intellectualiserende bespiegelingen aan het eind, blijft ieder personage sterk object-gericht. Zo onstaat een scala aan subject/object relaties die alle getuigenis afleggen van het verlangen de wereld en de plaats van het subject daarin te willen kennen. | ||||||||||||||||||||||||||
2 Intellectualisme, vervreemding en zintuigelijkheid in ‘The Waves’De naar voren gebrachte zienswijzen van de zes personages - Bernard, Rhoda, Louis, Neville, Jinny en Susan - worden overeenkomstig de Modernistische code gekenmerkt door voorlopigheid. Dit bemoeilijkt het abstraheren van de verschillende houdingen die ten aanzien van de werkelijkheid worden aangenomen aanzienlijk. Het hierbij gestelde doel vereist dan ook een simplificatie die de roman geen recht kan doen maar onvermijdelijk is voor het bespreekbaar maken van de verschillen. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||
Bernard en Rhoda zijn aanvankelijk elkaars tegengestelden: Bernard omarmt de hele wereld door alles wat hem omringt onmiddellijk om te zetten in een niet aflatende stroom van zinnen en verhalen terwijl Rhoda niet in staat blijkt enige vorm van verband tussen haarzelf en de werkelijkheid tot stand te brengen. Dit onvermogen wordt door haar als een bijna volledig gebrek aan identiteit ervaren. Haar vervreemding is optimaal, niet alleen waar het de buitenwereld aangaat maar ook waar het het eigen denken betreft. Louis en Neville hebben eveneens een problematische relatie tot de werkelijkheid hoewel hierbij geen gebrek aan identiteit in het geding is zoals bij Rhoda maar het besef dat de eigen identiteit mentaal geconstrueerd is waardoor geen aansluiting bij de concrete werkelijkheid plaatsvindt. Bij beiden bestaat, net als bij Rhoda, grote behoefte de breuk tussen zelf en wereld te overbruggen. Louis probeert het gevoel van discontinuïteit dat de wereld hem bezorgt tegen te gaan door zichzelf in een humanistische traditie te plaatsen die terug gaat tot in de oudste geschiedenis. Neville doet iets dergelijks. Voor hem is de Klassieke Oudheid maatgevend. Bij beiden is het gevoel dat er iets niet klopt met hun respectievelijke pogingen orde aan te brengen vanuit hun mentale wereld allesoverheersend. De houdingen van Jinny en Susan kunnen als radicaliseringen van Bernards directe relatie tot de werkelijkheid gezien worden. Bij alle drie zijn zintuigelijke ervaringen van het grootste belang, veel belangrijker dan de intellectualiseringen van Louis en Neville, hoewel Bernard daar, in tegenstelling tot wat hij beweert, bepaald niet vrij van is. Maar bij Jinny en Susan telt alleen de concrete werkelijkheid, zij worden nauwelijks gehinderd door de gevoelens van twijfel die de anderen zo veelvuldig bekruipen met betrekking tot hun wereldbeeld. Jinny's relatie tot de tastbare werkelijkheid is erotisch, van momentane hoogtepunten aan elkaar hangend, zonder reflectie over verleden of toekomst. De directheid van Susans relatie tot de werkelijkheid berust op haar verbondenheid met de natuur, op het zich één voelen met de wisseling der seizoenen; de geruststellende cyclus die steeds nieuwe en toch dezelfde voldoeningen in de vorm van geuren, kleuren en vormen brengt. | ||||||||||||||||||||||||||
3 De normalisering van vervreemding en vervalsing van de werkelijkheid in het PostmodernismeDe aanvaarding van het vreemd-zijnIn een bespreking van Marguerite Duras' werk in Bzzttetin 142 zegt Agnès Vincenot dat het Duras gaat om te laten zien hoe haar personages ‘bij de dingen blijven, bij hun komst en hun verdwijning, zonder commentaar, zonder interpretatie, zonder betekenistoewijzing; zich aan het luisteren van elk geluid, aan het ruiken van elke geur, aan het zien van elk voorwerp overgeven [...]’ (Vincenot 1987:23). Dit lijkt ongeveer weer te geven hoe vooral Jinny en Susan in het leven staan en tot op zekere hoogte Bernard. Maar wanneer Vincenot vervolgt met deze houding van Duras' personages samen te vatten als ‘een belangeloze blik, een onwetende blik die [...] de dingen aanvaardt niet om er greep over te krijgen maar | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||
om ze te laten zijn’ wordt daarmee precies de vinger gelegd op het verschil met wat er in The Waves aan de hand is. Zo zegt Bernard: ‘The fact is that I have little aptitude for reflection. I require the concrete in everything. It is so only that I lay hands upon the world’ (Woolf 1931:46; mijn cursivering). En Jinny houdt zich na ‘Who is he? Who is she? I am infinitely curious [...]’ kortstondig bezig met de mensen die zij ziet in ‘stories’ te vangen, eveneens om er greep op te krijgen: ‘People are so soon gone, let us catch them’ (117; mijn cursivering). De ‘stories’ die uit de nieuwsgierigheid van Bernard en Jinny voortvloeien onderscheiden zich van die van de Postmodernisten - door Lyotard ‘les petites histoires’ genoemd (Bertens 1986:33) - doordat zij de functie hebben een vorm van éénwording tussen subject en object tot stand te brengen en niet om de dingen ‘te laten zijn’; niet om het vreemd-zijn te accepteren maar om eigen te maken. Wanneer Susan op een warme zomermiddag de velden, bomen en bloemen bekijkt waartussen zij haar leven doorbrengt, zegt zij: ‘I possess all I see’ (128). | ||||||||||||||||||||||||||
Vervalsing van de werkelijkheid als werkelijkheid-creërendIn de romans van Brakman is de verstoorde relatie tussen verbeelding en werkelijkheid, zoals Louis en Neville die ondervinden eveneens een belangrijk uitgangspunt. Alleen wordt die verstoring niet langer besproken of expliciet betreurd maar uitsluitend getoond. Uit de confrontatie normerende mentale wereld/ontluisterende werkelijkheid is de discussie daarover als het ware weggevallen. De confrontatie is zo direct dat de twee bij Brakman zelfs volkomen door elkaar kunnen gaan lopen. In Bzzlletin 85 wordt over Het zwart uit de mond van Madame Bovary opgemerkt dat Brakman ‘in zijn verteller-hoofdpersoon Pouderooyen Flaubert weer in levenden lijve invoert [...]’ (Tans 1981:23). En behalve het feit dat Ludwig II van Beieren, onderwerp van De blauw-zilver en koning, zelf als historische figuur het meest opzien heeft gebaard door zijn vervreemdende vermengingen van werkelijkheid en verbeelding ten toon te spreiden, is er op vertel-niveau van de roman van eenzelfde vermenging sprake. Details uit memoires, brieven, dagboeken en biografieën worden zonder problemen door Brakman aangelengd met ‘verzonnen waarheden’ (Brakman 1977:13). Ernst van Alphen wijst er ook met betrekking tot Een weekend in Oostende in Forum der Letteren 26 op dat het verschil tussen wat de hoofdfiguur Blok overkomt of wat hij verzint niet kan worden uitgemaakt (Van Alphen 1985:20-32). Wat in The Waves deel uitmaakt van de monologen, dus in de eerste plaats op inhoudelijke niveau functioneert, wordt bij Brakman in belangrijke mate een organisatorische aangelegenheid. De personages in The Waves kondigen herhaaldelijk aan dat hun creatieve geest in staat is alles met alles in verband te brengen waardoor een nieuw soort werkelijkheid ontstaat. Zij gaan daar ook regelmatig toe over maar de momenten van euforie over deze mogelijkheid van de geest worden bijna altijd gevolgd door een als zorgwekkend ervaren besef vervalsend met de werkelijkheid om te springen. Bij Brakman wordt deze vervalsing als niet te vermijden, als de normale gang van zaken gepresenteerd. Een uitspraak als Neville's ‘Speech is false’ (Woolf | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||
1931:93) kan alleen tot stand komen wanneer er aan taal een mimetische eis wordt gesteld. Voor Brakman is taal eerder werkelijkheidconstituerend dan nabootsend. Een weekend in Oostende is eigenlijk alleen te begrijpen, zoals zo duidelijk wordt uit Van Alphens artikel, als de in de roman gepresenteerde gebeurtenissen als door Bloks fantasie gestructureerd worden gezien en de vraag naar wat er werkelijk gebeurt als niet ter zake doende wordt afgedaan. | ||||||||||||||||||||||||||
Vervreemding als mogelijke houdingHet ontbreekt Peter Handke's Bloch in Die Angst des Tormanns beim Elfmeter aan identiteit op een manier die vergelijkbaar is met Rhoda, met als verschil dat er door Rhoda aanhoudend over dit gebrek aan identiteit gereflecteerd wordt terwijl het in Handke's roman een nauwelijks van de discours deeluitmakend uitgangspunt is. Ook G.W. Lampe vestigt er in Subjekte ohne Subjektivität de aandacht op dat Handke Bloch's vervreemding ‘darlegt - nicht auslegt’ (Lampe 1983:22). In het geval van zowel Rhoda als Bloch is sprake van een vervreemding die vooral te wijten is aan het onvermogen de taal als bemiddelaar tussen zelf en werkelijkheid te zien. Taal blijkt geen samenvallen van woord en aangeduide zaak tot stand te kunnen brengen. Hierdoor kan er ook geen eigen identiteit worden opgebouwd. Lampe stelt dat het gevolg hiervan is dat Handke's hoofdpersoon gemakkelijk schizofreen te noemen zou zijn maar wijst erop dat Handke in een publicatie te kennen heeft gegeven dat Bloch's gedrag niet als pathologisch maar als een mogelijke houding ten aanzien van de wereld gezien moet worden. Lampe besluit dan ook Bloch's vervreemding een semantische crisis te noemen die zich ‘als Störung des notwendigen Kombinationsfähigkeit von Zeichen und Bezeichnetem äussert’ (22). Deze voorstelling van zaken is evenzeer van toepassing op Rhoda waarbij Rhoda evenwel zelf haar semantische crisis aan de orde stelt; hij hoeft niet te worden afgeleid: ‘“like” and “like” and “like” but what is the thing that lies beneath the semblance of the thing?’ (Woolf 1931:110). | ||||||||||||||||||||||||||
4 Van Modernistische verontrusting naar Postmodernistische berustingIn de tweede helft van The Waves beweegt Bernard zich steeds vaker in de richting van Rhoda's manier van in de wereld staan: de woorden, zinnen en verhalen die hij bedenkt slagen er steeds minder in een brug te slaan tussen hemzelf en de werkelijkheid en kunnen evenmin, zoals in het Postmodernisme veelal het geval is, als werkelijkheidconstituerend aanvaard worden. Woorden vervreemden alleen maar en leiden op een bepaald moment ook bij Bernard tot een gevoel van ‘loss of self’ zoals dat door Rhoda bijna doorlopend ervaren wordt. Het gebrek aan identiteit wordt in The Waves zozeer als beangstigend ervaren dat het in het geval van Rhoda tot zelfmoord leidt en bij Bernard tot een tijdelijke onmacht niet te weten hoe verder te gaan: ‘How can I proceed now, without a self, weightless and visionless, through a world weightless, without illusion?’ (Woolf 1931:193). Waar het Postmodernisme nog een scala aan mogelijkheden ziet ‘to operate before the universal horizon of emptiness’, zoals Gerhard Hoffmann het noemt (Hoffmann 1986:197), slaagt het Modernisme er niet in de sprong van | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||
wanhoop naar berusting te maken. De houding van totale indifferentie zoals die tot uitdrukking komt in de laatste zin van John Barth's The Floating Opera: ‘There is no final reason for living (or for suicide)’ (Barth 1956) maakt geen deel uit van het Modernistische gedachtengoed. Evenmin wordt er binnen het Modernisme een poging ondernomen de uiterste consequentie van de ‘er is niets’ gedachte onder ogen te zien. Verder dan er over praten en denken komt men niet. Pas in het Postmodernisme wordt die grens overschreden. Zo laat Cees Nooteboom in Rituelen (1980) zien hoe er op verschillende manieren een verhaal over de wereld gelegd kan worden en hoe die verhalen wanneer ze, ter compensatie van ledigheid en angst, van de bijbehorende gebaren en bewegingen voorzien worden, vanzelf werkelijkheidconstituerend gaan functioneren. En in Een lied van schijn en wezen waarin twee schrijvers bespreken op welke manier er nog geschreven kan worden is de belangrijkste rechtvaardiging van een van de twee: ‘je moet toch wat doen’; vervolgens stelt hij vast dat er geen enkele reden te verzinnen is waarom er niet gewoon verhalen verteld zouden mogen worden (Nooteboom 1981:35). De andere schrijver lijkt zijn raad op te volgen maar verscheurt het verhaal voor het gepubliceerd kan worden. Een dergelijke onmogelijke situatie (tenslotte heeft de lezer het verscheurde verhaal net gelezen) zal men binnen het Modernisme niet aantreffen. Daar wordt de relatie werkelijkheid/verhaal nog veel serieuzer genomen en zal men als mogelijke oplossing voor de problematische relatie de opzettelijke proliferatie van fictionele niveaus niet op deze manier uitgewerkt zien. Uitgaand van de leegte van de wereld thematiseren Nooteboom en vele andere Postmodernisten wat Lies Wesseling in Forum der Letteren 28 ‘het imperialisme van de fictie’ noemt, waarvoor de werkelijkheid voortdurend ‘als een onbereikbare fata morgana’ blijft wijken (Wesseling 1987:24-34). Bij Calvino worden er in Het kasteel van de kruisende levenspaden door de personages die hun spraakvermogen kwijt zijn verwoede pogingen gedaan om hun geschiedenissen te voorschijn te toveren met behulp van de plaatjes van een kaartspel. Op basis van hetzelfde materiaal dat steeds anders gerangschikt wordt, kan er steeds een ander verhaal geinterpreteerd worden. Anders is er niets, ‘De kern van de wereld is leeg’ schrijft Calvino (Calvino 1973:103). De schrijver wordt bij hem voorgesteld als een jongleur of een illusionist ‘die in zijn kermiskraam een bepaald aantal figuren neerlegt die hij verschuift, aan elkaar legt en verwisselt, en zo een bepaald aantal effecten bereikt’ (111). Gerrit Krol laat de man achter het raam in de gelijknamige roman tijdens het schaken zeggen: ‘Een zet: niet om je tegenstander te verslaan maar om de leegte waaruit je bestaat te vullen. Uitgaande van een paar losse spelregels kun je je leven zo dicht maken als je wilt’ (Krol 1982:16). In al deze gevallen is sprake van berusting, van acceptatie met betrekking tot de dwangmatigheid waarmee de leegte van de wereld bestreden wordt. | ||||||||||||||||||||||||||
5 Van subject naar objectHoewel er binnen de Postmodernistische discussie verschil van mening bestaat | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||
over de vraag of de Nouveau Roman nu wel of niet tot het Postmodernisme gerekend moet worden, houdt Alain Robbe-Grillet zich in ‘Une voie pour le roman futur’ toch direct bezig met een aantal zaken die in The Waves aan de orde komen. Bernards ‘how describe the world seen without a self?’ (Woolf 1931:194) wordt door hem eveneens als problematisch gezien: Notre monde, aujourd'hui, est moins sûr de lui-même,
plus modeste peut-être puisqu'il a renoncé à la toutepuissance
de la personne, mais plus ambitieux aussi
puisqu'il regarde au-delà. Le culte exclusif de
‘l'humain’ a fait place á une prise de conscience plus
vaste, moins anthropocentriste. (Robbe-Grillet 1956:28)
Het feit dat Robbe-Grillet in het veel later geschreven Le Miroir qui revient (1984) een nieuw soort subjectivisme aanhangt buiten beschouwing gelaten (waarvan hij dan beweert dat al zijn werk ervan doortrokken is), is het misschien door het streven minder antropocentrisch te schrijven dat hij zich het meest polemisch tegenover het Modernisme uit. Dit streven blijft niet zonder gevolgen zoals ook Bernard in zijn staat van ‘subjectloosheid’ te berde bracht: ‘There are no words. Blue, red - even they distract [...]’ (Woolf 1931:194). De werken van Robbe-Grillet en Marguerite Duras mogen er dan niet in slagen elk adjectief te vermijden, ze worden wel gekenmerkt door een grote soberheid van taal; een direct gevolg van de wens het accent bij het schrijven van subject naar object te verleggen. Metaforen en adjectieven maken eerder deel uit van het subjectieve bewustzijn dan van de objecten, zij worden gezien als ‘subjective attempts at ordering, at transcending the contingency and inaccessibility of the object world’ zoals Hans Bertens het omschrijft (Bertens 1986:19). Ondanks zijn latere meer op subject gerichte plaatsbepaling, laat Robbe-Grillet zich ook in Le Miroir qui revient nog lovend uit over ‘l'écriture neutre'’ dat naar zijn zeggen met Camus' L'Etranger begonnen is (Robbe-Grillet 1984:164). Deze schrijfwijze gaat bijna altijd samen met een thematisering van extreme isolatie en vervreemding. De personages in Robbe-Grillets L'Année dernière à Marienbad hebben, zoals zoveel Postmodernistische personages, geen enkel verleden, zelfs geen naam; ze worden met willekeurige letters van elkaar onderscheiden (‘appelons-le M’). Gesprekken lossen in het niets op ‘comme si les phrases ne signifiaient rien’ (Robbe-Grillet 1961:103) en het verhaal van X die een gezamelijk verleden voor zichzelf en A probeert te creëren, wordt zo nadrukkelijk als fictief gepresenteerd dat juist daardoor de volslagen wezenloosheid van de personages bewerkstelligd wordt. In Les Yeux bleus cheveux noirs plaatsen een man en een vrouw, eveneens zonder naam, zich buiten de werkelijkheid door zich in een kamer terug te trekken waarin vervolgens niet veel meer gebeurt dan dat hun afzonderlijk isolement er gestalte krijgt. Van een poging zich met behulp van elkaar uit hun isolement te bevrijden is nauwelijks sprake. Integendeel, de vrouw noemt de onkenbaarheid van de man als reden waarom zij bij hem wil zijn (Duras 1986:81). | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||
André Le Vot wordt door Bertens genoemd als degene die deze vorm van Postmodernisme als behorend tot de ‘frigid pole’ bestempeld heeft. Dit in tegenstelling tot het andere uiterste van ‘delirious involvement.’ De gemeenschappelijke basis voor beide uitersten is de overtuiging dat de wereld ‘meaningless’ is en ‘irredeemably fragmented’ (Bertens 1986:41). De ‘frigid pole’ wordt door Le Vot geassocieerd met ‘a schizoid view of the world’, de ‘deliriously involved pole’ met paranoia. Rhoda en Bernard vertegenwoordigen respectievelijk de hier bedoelde uitersten op Modernistische wijze. Handke's Bloch in Die Angst des Tormanns beim Elfmeter en Brakman's Blok in Een weekend in Oostende op analoge wijze de Postmodernistische varianten. Doordat alles wat er over gebrek aan legitimatie, door een gebrek aan autoriteit gezegd of gedacht kon worden, al door het Modernisme was gedaan, restte het Postmodernisme niets anders dan zich over de ‘performance’ van de in het Modernisme te berde gebracht problematiseringen te ontfermen. Waar nog discussie in het werk plaats vindt, zoals de hierboven aangehaalde voorbeelden van Nooteboom, Krol en Calvino duidelijk maken, is deze van dominant naar marginaal verschoven. | ||||||||||||||||||||||||||
6 Van willen kennen naar laten zijnDe dilemma's die in het Modernisme zo uitputtend besproken worden, komen neer op het zoeken naar een rechtvaardiging om zinvol over de wereld te kunnen spreken waarmee tegelijkertijd de mogelijkheden voor literatuur worden afgetast. Raymond Federman heeft het onder andere over schrijvers als Joyce, Gide en Proust wanneer hij zegt: ‘These writers managed to transfer their dilemma to their characters, and not to the writing itself, as is the case in much of new fiction’ (Federman 1981:297). Anders uitgedrukt, ook door Federman: ‘Proust and his contemporaries, managed to escape the FAILURE implicit in their undertaking, whereas the new novelists seem to make of FAILURE an occasion [...]’ (295). Federman ondersteunt deze zienswijze onder meer door Beckett aan te halen die zich in een essay instemmend heeft uitgelaten over de schilder Bram van Velde die Beckett als eerste duidelijk wist te maken ‘that to be an artist is to fail, as no other dare fail, that failure is his world, and the shrink from it, desertion...’ (296). Veelzeggend is in dit verband dat Beckett in een in 1931 geschreven essay over Proust zijn bewondering voor A la Recherche du temps perdu vooral baseert op het feit dat die roman als het ware op zoek is naar zichzelf. De enige vorm van kritiek die hij uit, is dat hij de titel van het laatste deel, Le Temps retrouvé, een ontoepasselijke omschrijving van Prousts problematisering vindt. ‘De Tijd wordt niet teruggevonden, hij wordt uitgewist’ (Beckett 1931:65). De tijd terugvinden zou een slagen van de onderneming van de schrijver betekenen. Vanuit zijn eigen opvatting over wat kunst moet doen - die in het licht van zoals daar nu over gediscussieerd wordt, het best Postmodernistisch genoemd kan worden - ontzegt Beckett Proust die vorm van slagen. De intellectuele epistemologische crisis van de Modernisten vormt ook het uitgangspunt van de Postmodernisten. Daarbij merkt Federman op dat de zekerheid dat er geen absolute kennis over de wereld mogelijk is niet tot nihilisme hoeft te leiden. ‘Nihilism implies that there is NOTHING, and that's it. Whereas in | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||
our present state of intellectual anguish we realize that there is nothing more to be known, which is not the same thing’ (Federman 1981:298/299). Er blijkt nog van alles mogelijk: ‘Indeed, much of new fiction appears like a catalogue of what is, of HOW IT IS, and no longer what we thought we KNEW of all that’ (Federman 1981:306) Bertens verwoordt een soortgelijk verschil tussen de Modernistische en Postmodernistische opvatting over het kunstwerk wanneer hij Lyotards ideeën samenvat als: ‘I take this to mean that Modernism, although recognizing “the unpresentable,” the absence of a center, at the core of things, still ultimately avoided a true confrontation with that absence ...’ (Bertens 1986:32). Elrud Ibsch noemt hetzelfde een geval van ‘Mutation of explicit reflection on the limits of possible knowledge into apparent disregard of the issue’ (Ibsch 1986:123). Het woord ‘apparent’ is hier veelbetekenend. De problematisering van wat werkelijkheid is en hoe zij het best kan worden weergegeven blijft aan de enorme diversiteit van Postmodernistische werken ten grondslag liggen. Op zeer uiteenlopende wijze wordt getracht het Modernisme achter te laten maar de dialoog met deze stroming is onmiskenbaar. Barthelme kan de lezer van zijn werk wel aanraden alle vormen van interpretatie te vermijden omdat de confrontatie met het werk neer moet komen op ‘bumping into something that is there, like a rock or a refrigerator’ (geciteerd door D'haen 1986:228), wanneer hij een van de personages uit Snow White laat beweren ‘Too bad it is not true. It is not even temporarily true’ (Barthelme 1967:142) is het toch waarschijnlijker dat dit meer effect sorteert bij de lezer die bekend is met het Modernisme, waarin voorlopige waarheden zo'n belangrijke rol spelen, dan wanneer Barthelme's raad zou kunnen worden opgevolgd. Uitgaand van The Waves als Modernistische roman bij uitstek is geprobeerd op schetsmatige wijze aan te geven hoe de opvatting dat Postmodernisme een voortzetting van het Modernisme is, neerkomt op een beschrijving van verschillen. Belangrijk hierbij is, dat op deze wijze het dialoog-karakter dat het denken in stromingen kenmerkt, wordt blootgelegd. Ondanks aansporingen van veel Postmodernisten om elke vorm van reflectie bij het lezen van hun werken achterwege te laten, lijkt hun succes voor een groot deel afhankelijk van het feit dat zij met betrekking tot het Modernisme als grensoverschrijdend ervaren worden.
Hein Groen is afgestudeerd angliste en studente ALW aan de Rijksuniversiteit Utrecht. | ||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|